Digitale grondrechten

DE GRONDWET HEEFT ALS doel de burger te beschermen tegen overheidsbemoeienis en hem een aantal rechten te garanderen. De macht van de overheid wordt door de grondwet ingeperkt: de constitutie verplicht haar om burgers gelijk te behandelen, hen vrij te laten in hun religieuze en politieke keuzes, en verbiedt haar al te ver door te dringen in het privéleven van burgers. Het recht op privacy, de vrijheid van meningsuiting, het briefgeheim en de vrijheid van drukpers zijn allemaal in de grondwet vastgelegd.

Een deel van die grondrechten behoeft herziening; daartoe is eerder dit jaar een overheidscommissie ingesteld: de commissie Grondrechten in het digitale tijdperk. De grondwet gaat immers uitgebreid in op media die achterhaald raken en niemand weet precies hoe allerlei nieuwe media er in passen. Het briefgeheim bijvoorbeeld beschermt een medium dat gaandeweg uit de tijd raakt, maar op e-mail — de moderne brief — is datzelfde briefgeheim niet zonder meer van toepassing. Telegrammen worden grondwettelijk beschermd via het telegrafiegeheim (en nog slechts zelden verzonden); communicatie via fax en internet-telefonie, aanzienlijk populairder, ontberen een vergelijkbare bescherming.

De vrijheid van drukpers is een groot goed, maar wat betekent die vrijheid precies als kranten, brochures en boeken niet langer worden gedrukt doch digitaal de wereld in gaan? Kunnen zulke media dan aanspraak blijven maken op hun oude rechten? Moet diezelfde vrijheid van drukpers — die eigenlijk “vrijheid tot publiceren” inhoudt — van toepassing worden verklaard op homepages? Of moeten homepages met meer beperkingen worden omkleed, zoals nu bijvoorbeeld ook voor radio en televisie geldt? Vallen irc-sessies, mailinglists en videoconferenties ook onder het recht op vergaderen en betogen?

Algemener gesteld: is het niet de hoogste tijd om grondrechten onafhankelijk van de gebruikte communicatietechnieken te definiëren?

*

WAT OPVALT AAN DE diverse grondwettelijke rechten omtrent informatie en communicatie, is dat ze ruimhartiger zijn naarmate het medium ouder en meer ingeburgerd is. De vrijheid van drukpers (zo’n vier eeuwen oud) is vrijwel ongelimiteerd: er is in het geheel geen censuur op boeken en kranten, toetsing vindt uitsluitend achteraf plaats en je mag zowat alles zeggen, behalve wanneer het discriminerend of lasterlijk is of staatsgeheimen schendt.

Jongere media, zoals radio, televisie en film, zijn grondwettelijk strenger beperkt: daar is ofwel een leeftijdscriterium ingevoerd en wordt de bescherming der goede zeden ingeroepen, ofwel worden er eisen aan het totale programmapakket gesteld, ofwel kan er voorafgaand aan uitzending op algemeen inhoudelijke gronden worden getoetst. Tegenwoordig roepen steeds meer parlementariërs dat homepages aan een keuringssysteem onderworpen zouden moeten worden — en al wie een dergelijke certificatie weigert, komt dan vermoedelijk niet meer in de zoeksystemen terecht en raakt derhalve moeilijk vindbaar.

Waarom niet tot een drastische vereenvoudiging besloten? Zou het niet zinnig zijn de vrijheid van drukpers van toepassing te verklaren op alle vormen van het publiceren en verspreiden van meningen en informatie — van krant en boek tot tv en internet, of wat er later ook uitgevonden moge worden? De vrijheid van drukpers is, met haar heldere regels (geen censuur vooraf, en later eventueel een toetsing aan de wet door een onafhankelijk rechter), uitentreuren beproefd en door de eeuwen gevormd en geslepen; zo werd het tot een juweeltje. Waarom zou dat juweel in een andere zetting haar glans verliezen, of zelfs tot gif worden?

Voor de wijziging van het brief, telefonie- en telegrafiegeheim is eenzelfde drastische vereenvoudiging denkbaar: alle communicatie die geadresseerd is (dat wil zeggen: gericht aan en voor een beperkt aantal mensen bedoeld) is in principe geheim en de overheid heeft geen recht zulke communicatie te onderscheppen of af te tappen, tenzij de rechter zulks gelast in verband met de staatsveiligheid of in het belang van de opsporing van criminele zaken.

Daarbij doet het er niet toe of die communicatie per fax, e-mail, post, mobiele telefoon of postduif geschiedt. En het is hoognodig dat ook gewone gesprekken beter worden beschermd. Je schrikt je rot als je ontdekt hoe makkelijk het is om een gesprek tussen twee mensen in een huis op te vangen. Richtmicrofoons zijn al vreselijk ouderwets: tegenwoordig zijn er wandelende microfoontjes ter grootte van een mier die op expeditie kunnen worden gestuurd, en microfoons die vanaf de buitenmuur van een huis elke fluister kunnen opvangen.

Tegenwoordig is het niet alleen de overheid die inbreuk dreigt te maken op de privacy van burgers. Dat geldt eens te meer voor allerlei andere instanties die gegevens vastleggen, via bewakingscamera’s, digitale transacties en bedrijfspasjes tot chipkaarten, mobiele telefoons en tolregistraties. Wie leeft laat uiteraard sporen na, maar tegenwoordig zijn vrijwel al die sporen opgeslagen, met elkaar in verband te brengen en te vergelijken. Door uitgebreide databases bij te houden en daar slimme algoritmes op los te laten, is immens veel over groepen mensen en individuele burgers te achterhalen. Het duurt niet lang of van iedereen is na te gaan wanneer hij waar was en wat hij die dag aan inkopen en uitgaven heeft gedaan, plus met wie hij in contact heeft gestaan en van welke netwerken hij deel uitmaakt.

Is de grondwet in staat zulke ontwikkelingen in te dammen en er invloed op uit te oefenen? Mijns inziens dient de overheid haar burgers een zekere mate van alledaagse anonimiteit te garanderen. Het zou een grondrecht moeten zijn betalingen te kunnen doen, te kunnen reizen of met een ander op afstand te kunnen communiceren zonder daarbij altijd een deel van je identiteit te moeten prijsgeven.

Dat het toch niet erg is dat Albert Heijn weet wat je koopt, zeggen veel mensen dan, of dat het hen niet kan schelen dat iemand weet wanneer ze waar geld opnamen of over de snelweg reden of via de bewakingscamera’s van een winkelcentrum geregistreerd werden: ze achten dat nauwelijks een schending van hun privacy, en bovendien noodzakelijk voor het vangen van serieuze misdadigers. Maar grote misdadigers worden zelden op die manier gevangen, en juist zulke ontwikkelingen eroderen ieders privacy en maken de burger onnodig transparant en traceerbaar.

Bovendien wordt het anders als je verzekeraar ineens weet hoeveel drank je bij Albert Heijn koopt en je op grond daarvan geen ziekte-uitkering geeft. Of wanneer je moet komen opdraven voor een buurtonderzoek naar aanleiding van een lustmoord terwijl je alleen op die snelweg zat vanwege een heimelijk bezoek aan je homofiele zoon die door je echtgenote het huis is uitgedonderd. Een beetje rommelen hoort erbij, en kleine leugentjes zijn de smeerolie van de maatschappij.

Big Brother bestaat niet – die is ingehaald door talloze Little Sisters, en ze klikken allemaal.

De Tupperware-handel in geluk

DE GEDACHTE DAT JE eigenhandig je geluk kunt maken, is de grote kwaal van de laatste decennia. Absurd veel mensen lijken te geloven dat het leven iets is dat tot in elk detail gekneed kan worden, dat ze op alles greep kunnen hebben – of zouden moeten hebben. Maak je eigen toekomst, wees meester over je eigen lot, verbeter je gezondheid, toeval bestaat niet! Het zijn de loze beloften van kwakdenkers, secteleiders en andere bedriegers; beloften vol almacht en arrogantie, die er volstrekt aan voorbijgaan dat individuele mensen de omstandigheden waarbinnen ze leven maar in beperkte mate naar eigen hand kunnen zetten. In welk deel van de wereld en in welke klasse je bent geboren, en je sekse en huidkleur zijn nog altijd betrouwbaarder indicatoren voor iemands latere welstand, gezondheid en maatschappelijke loopbaan dan wilskracht en ambitie.

Maar mensen laten zich graag bedriegen. Ze denken veelal liever dat zijzelf verantwoordelijk zijn voor hun riante inkomen dan er acht op te slaan dat het feit dat ze in een gegoede familie zijn geboren, ze een nauwelijks in te halen voorsprong op anderen gaf. Zouden ze iemand moeten danken, dan eerder hun ouders dan henzelf; of eigenlijk veeleer het toeval dat maakte dat ze in Amsterdam Oud-Zuid werden geboren en niet in een sloppenwijk in Dehli. Goed voor de eigendunk is het wel, zo’n geloof. En voor de hoogmoed. Te goed, zelfs. Want voor je het weet kijk je neer op al die mensen die minder gezond, succesvol, welvarend en geliefd zijn: die hebben duidelijk niet hun best gedaan. Willen zichzelf niet verbeteren.

In de Amsterdamse homo-wereld grijpt Landmark om zich heen. Landmark, opgericht door oud-Scientology lid Werner Erhard, richt zich geheel op die zelfverbetering. Landmark leert je “beter te communiceren” en het beste uit jezelf te halen. Hun schone beloften zijn vanzelfsprekend in uitermate vage termen vervat; anders zouden mensen ze wellicht aan hun woord kunnen houden. Landmark “geeft deelnemers de mogelijkheid om buitengewone, soms zelfs wonderbaarlijk resultaten te boeken, en biedt hen een bruikbare, praktische vrijheid die hen effectiever maakt en beter in staat stelt hun leven te plannen”. Ze “bieden onbeperkte kansen voor groei en ontwikkeling van individuen, relaties, families, gemeenschappen, bedrijven, instituten en de maatschappij als geheel.” Ze richten zich op “ieders vermogen om verder dan het denkbare te denken, en effectief te opereren in het tot stand brengen van nieuwe mogelijkheden”. Ze beloven “buitengewone communicatie – krachtig luisteren en toegewijd spreken, resulterend in zelfontplooiing en zelfvoldoening”.

Dit alles tegen forse betaling, uiteraard. Maar het belang daarvan moet niet worden overschat. Voor de meest elementaire, en onbenullige, managementcursussen of “seminars” betalen individuen en bedrijven zich ook blauw. Mensen geven grof geld uit aan hun zelfbedrog.

Akeliger is de werkwijze. Die is als volgt. Een kennis nodigt je bij hem thuis uit om eens een discussie-avond over Landmark bij te wonen. Daar tref je een gezelschap van zo’n tien mensen, allemaal hele en halve bekenden. De gastheer houdt een lofrede op Landmark, prijst de kwaliteit van de cursussen, stapelt het ene suksesverhaal op de andere anekdote (“nadat Jan die-en-die cursus had gedaan, kreeg hij zijn felbegeerde promotie / verbeterde de verhouding met zijn lief / wist hij ineens tot op de bodem van zijn persoonlijke problemen te komen / ging zijn astma over”), en vraagt na afloop van zijn verhaal wie van de aanwezigen geïnteresseerd is in een kennismakingscursus. Er is altijd wel een zot die erin trapt. Erger, de gastheer zal daarvoor zijn best doen – want wat hij er niet bij vertelt, is dat hij commissie krijgt voor elke cursus die hij anderen weet te verkopen.

Zodra iemand bijt, verdubbelt de gastheer zijn inspanningen. “Kijk, Piet doet het ook. Piet voelt aan wat goed voor hem is. Piet is bereid in zichzelf te investeren. Zijn jullie dat soms niet? Vind je jezelf niet de moeite waard om geld in te steken? Heb je geen paar honderd gulden over voor een betere toekomst? Kind, je betaalt meer aan huur. Heb je voor je huis dan makkelijker geld over dan voor jezelf?” Enzovoorts, en zo verder. Ik hoorde van een cursusleider die zo ver ging de smoesjes zoekende onwilligen (“Ik heb geen geld bij me”) te zeggen dat dat niets gaf, want: “ik wil best met je meelopen naar een geldautomaat”. Gemiddeld de helft van de mensen die zo bijeengebracht zijn, trapt erin en tekent in voor een cursus.

Diezelfde groepsdruk geldt de cursusbijeenkomsten zelf. Gewoonlijk doe je een sessie – een avond, of liefst een weekend – met honderd tot tweehonderd mensen. Tijdens de sessie zelf laat men je nauwelijks tijd om even tot jezelf te komen: aldoor dingen te doen, speeches te beluisteren, oefeningen door te nemen. Aan het eind van de sessie wordt van iedere deelnemer verlangd dat hij zijn “winst” aan de anderen vertelt: wat hij heeft geleerd, overwonnen of ontdekt. Na tien jubelverhalen moet je uit flink hout gesneden zijn om de rest van de deelnemers rustig te vertellen dat je het maar onzin vond, en er niets aan had – en bovendien zijn de meeste mensen die ergens geld in hebben gestoken uit de aard der zaak genegen hun investering als zinnig te willen zien, soms zelfs tegen de klippen op. Na de suksesverhalen wordt, nog steeds in aanwezigheid van alle andere cursisten, gevraagd wie door wil. “Heb je dit niet over voor jezelf? De anderen wél!” Dat is de zogenaamde harde verkooptactiek.

Niets dan een veredelde Tupperware avond. Maar wel slim, om groepsdruk uit te oefenen op homo’s. Die zijn zich net iets bewuster van de noodzaak tot onderlinge maatschappelijke steun dan de gemiddelde heterosueel, en meer geneigd zichzelf als groep te definiëren. Een geweldige markt om geluk en sukses aan te verkopen.

Chapeau, Landmark!

[Landmark reageerde op mijn column; zie hun ingezonden brief en mijn antwoord erop.]

Hyperlinks, of kutzwagerschap

AFGELOPEN WOENSDAG WERD eindelijk uitspraak gedaan in de bodemprocedure die Scientology tegen mij en pakweg vijftien internet providers heeft aangespannen. Eerder had ik een kort geding over dezelfde kwestie gewonnen. De sekte eiste dat ik een verbod kreeg opgelegd om te citeren uit hun OT-levels, het hogere cursusmateriaal (teksten die leden alleen mogen inzien nadat ze honderdduizenden guldens aan de sekte hebben besteed.)

De rechters vonden dat ik mocht citeren. Sterker, ze vonden dat ik “relatief weinig” aanhaalde uit de originele OT-werken en dat er derhalve geen vuiltje aan de lucht was. Mijn homepage werd opnieuw volstrekt legaal verklaard: http://www.spaink.net/fishman/home.html mag.

Uiteraard was ik die dag uitermate opgelucht – rechtszaken zijn slopende en kostbare dingen, bodemprocedures nemen altijd aanzienlijk meer tijd in beslag dan je zou willen, en denken dat je gelijk hebt is een ding maar winnen een ander – maar de uitspraak had bredere consequenties dan alleen deze ruzie tussen een sekte en een skepticus. De rechters waren immers gedwongen zich uit te laten over het Internet. Het net is relatief nieuw, en brengt derhalve allerlei noviteiten met zich mee.

Voor het eerst zijn plaats van handeling en plaats van uitvoering van elkaar gescheiden; internationale wetten kunnen derhalve met een klik omzeild worden. Wat je hier niet mag zeggen, kun je via een Amerikaanse homepage wel zeggen, en vice versa. Bovendien is wettelijk volstrekt onduidelijk of wat een gebruiker doet onder diens eigen verantwoordelijkheid valt, of de provider – de internet-variant van de PTT, zogezegd – aansprakelijk is. Moet de provider een klager doorverwijzen naar de gebruiker, of is de provider zelf gehouden stappen te nemen wanneer iemand klaagt over een posting of een homepage? Niemand weet dat.

De rechtbank heeft in mijn zaak uitgesproken dat in laatste instantie de providers aansprakelijk zijn, mits zijzelf op de hoogte gesteld zijn van enige auteursrechtinbreuk door een gebruiker en “in redelijkheid” niet kunnen twijfelen aan de claim van de klager. Dat geldt derhalve voor andere claims in dezelfde mate.

Dat klinkt uitermate – erm, redelijk. Het probleem is echter dat dergelijke claims niet makkelijk op hun merites zijn te beoordelen. In het geval van Scientology is nu vastgesteld dat ze aanspraak kunnen maken op het auteursrecht van OT II en OT III; maar eerder claimden zijzelf aanzienlijk meer dan dat, en het was alleen aan de skepsis van de providers te danken – “mogen we daar dan alsjeblieft bewijzen van zien?” — dat die claims niet onmiddellijk ingewilligd werden. Hadden ze dat wel gedaan, dan waren Scientology meer claims toegevallen dan de sekte later bleek te kunnen waarmaken, en was ook mijn pagina van het net gegooid.

Soit. Voor een deel is dit een discussie onder ingewijden, en een kwestie van je rug sterk houden. De providers die geen krimp gaven en Scientology’s claims niet meteen geloofden, werden in deze in het gelijk gesteld. Zo ook ik. Fijn. Hiephoi, enzovoort.

*

WAT VERRASSEND WAS in de uitspraak waren de links. Een link is zo’n ding waarop je kunt klikken en dan beland je meteen op de bron ervan: alsof je, in een boek, meteen via de voetnoot de betreffende tekst te zien krijgt waarop de auteur z’n mening baseert. In boeken behelst een voetnoot niet alleen een vindplaats, maar ook een onuitgesproken instructie: “als je dit boek neemt, vind je hier de alinea waarop ik me baseer”. Een link verenigt vindplaats en instructie. Klik en kom daar. Het is een veredelde voetnoot.

De rechtbank besloot in mijn zaak dat links naar inbreukmakend materiaal zelf onwettig zijn. Dat klinkt heel rechtschapen: als een pagina niet mag, is een verwijzing daarnaar – een aanklikbare link die je meteen op de plek des onheils brengt – zelf ook onwettig.

In de praktijk is het strafbaar stellen van een link naar onwettig materiaal aanzienlijk lastiger – en potentieel zelfs fnuikend voor het net. Bovendien: zo’n verbod legt strengere restricties op aan het net dan aan alle ander media. De krant mag schrijven dat dit-en-dat een ingeburgerde manier is om geld wit te wassen: zoiets is een beschrijving van een strafbaar feit, of een halve instructie, maar niet strafbaar. Alleen het daadwerkelijk witwassen van geld is strafbaar: er is een cruciaal verschil tussen daad en woord. In deze uitspraak werd dat verschil van tafel geveegd. Een link bevat zelf geen inbreukmakend materiaal: het vertelt je alleen waar dat te vinden zou kunnen zijn.

Waar het vonnis volledig aan voorbijgaat, is dat Jan en Alleman links heeft naar homepages zonder dat ze überhaupt weten wat daar precies op staat. Ik link naar Marie omdat ik haar ideeën over de scheepvaart interessant vind (zonder te weten dat ze een auteursrechtelijk beschermd artikel van zus-en-zo op haar pagina’s heeft staan). Piet linkt naar mijn homepage omdat hij mijn boeken zo interessant vindt, maar weet niet dat ik ook spul heb waarop Scientology auteursrecht claimt. Moet ik een dwangsom opgelegd krijgen over wat Marie doet, of Piet over mij? Moet iedereen elke dag controleren of de pagina’s waarnaar hij linkt, auteursrechtelijk in orde zijn gebleven?

Dat geldt de vrijwillige links. Er zijn immens veel – belangrijke – pagina’s waar keuze geen rol speelt. Zoekmachines bijvoorbeeld speuren het net af en indexeren alle pagina’s op het net. De zoekmachine verwerkt alles wat ze tegenkomt, zonder onderscheid. Hoe kunnen zij bepalen of een pagina waar ze naar linken (“U zocht: Scientology en geheimen. U vindt: …”) beschermd is? Hoe weet Nedstat – een bedrijf dat mensen gratis van tellers voorziet, en lijsten bijhoudt van haar gebruikers – of een pagina legaal is of niet? Moeten zij nu gaan nagaan welke van deze pagina’s legaal zijn? Massa’s mensen hebben links naar omstreden materiaal, of hebben zelf omstreden spullen op hun homepage: variërend van vermeend auteursrechtelijk beschermd materiaal tot teksten waarover anderen boos worden.

Ze zeggen wel: als je het narekent en de vrienden van je ex telt, en dan hun vrienden of ex’en, ben je in tien stappen de wereld rond en ben je verbonden met iedereen. Dat heet: kutzwagerschap. Op het web ben je in vijf stappen de wereld rond. Moet het web dan maar ophouden, omdat er altijd wel zal klagen en de rest daar stapsgewijs naar de beklaagde pagina linkt?

Landje aan de Zuiderzee

ER ZIJN DAGEN DAT ik ineens erg om dit land geef.

Begin mei gebeurde dat bijvoorbeeld, toen ik samen met een Amerikaanse vriend Dodenherdenking bij het Homomonument bijwoonde. Hijzelf heeft weinig banden met welke homogemeenschap dan ook, maar wel heel veel met de Joodse, en had de dagen ervoor in een melancholische mengeling van geschiedvorsing en bronlaving in de stad rondgelopen. We spraken veel over de jaren veertig. Een aantal ideeën die hij over de oorlog had, kwamen op de kop te staan. Dat niet alleen Joden in die periode vervolgd werden was redelijk nieuw voor hem; van de zigeuners wist hij wel, maar de homojacht was nieuws, en het drong langzaam tot hem door hoeveel de hele bevolking had geleden.

Eerder had hij het oorlogsleed vrij exclusief op de Joodse gemeenschap geprojecteerd en was zijn vijandbeeld nogal zwart-wit. Ik maakte hem erop opmerkzaam dat er weinig hoge – en dus oude – bomen in de stad staan. “Omgehakt en opgestookt, om iets van warmte te hebben en tulpebollen op te kunnen koken,” legde ik hem uit. Je zag hem nadenken en feiten in zijn hoofd herschikken. Toen ter sprake kwam dat mijn grootvader in een kamp had gezeten vanwege het verbergen van Joodse onderduikers, achtte hij mijn opa meteen een halve verzetsheld. “Welnee,” zei ik. “Mijn opa was een klootzak. Hij deed het voor het geld dat hij van zijn onderduikers kreeg.”

Ik had hem voorgesteld naar de Homoherdenking te gaan in plaats van de nationale herdenking op de Dam; die is me te nationalistisch, te militair, te patriottisch. Terwijl we wachtten op het begin van de ceremonie – alletwee een tulp in de hand, ons lief aangereikt door een meneer die heel royaal zorgde dat iedereen een bloem kon leggen, ook stommerds zoals wij die erop hadden gerekend dat het stalletje naast de Westerkerk open zou zijn – vertelde ik hem van die ene herdenking, nu vier jaar terug, dat een officiële homo-delegatie van de strijdkrachten een krans kwam leggen.

Mijn vriend kon het zich haast niet voorstellen. Officieel? Zonder ontslagen te worden? Je bedoelt dat ze openlijk homo zijn en toch beroepsmilitair? Dat was in de VS heel anders, daar moest je dat niet wagen… Terwijl we bespraken dat juist dat “you can be but may not tell” mensen kwetsbaar maakte voor chantage, zag ik ze ineens aan komen lopen: marechaussee, landmacht, luchtmacht en marine. Drie heren en een dame in vol uniform, overal tressen en medailles en strepen en petten en scherpe broekvouwen. “Kijk!” zei ik, “‘t is heus waar.”

Dat was zo’n moment.

Een week eerder had ik een uitverkocht debat in De Balie bijgewoond over transseksualiteit, transgenderisme en wat dat nu eigenlijk is, een man of een vrouw. Het forum ging niet ver buiten de al gebaande paden en allerlei oude discussies werden keurigjes overgedaan. Waarom de VU aarzelt om mensen te behandelen die niet helemaal naar het andere geslacht over te gaan doch slechts een gedeeltelijke aanpassing van hun lichaam nastreven. Dat sekse een culturele definitie is, en niet van god en/of de natuur gegeven, en dat overstappen naar de andere sekse van alle tijden en alle culturen is; met dit verschil dat zo’n transformatie tegenwoordig via medische ingrepen lichamelijk beter uitvoerbaar is en minder gevaarlijk. Dat transseksualiteit en transgenderisme niet per definitie het tranendal is dat de medische literatuur beschrijft; de aanwezige ellende wordt door beide partijen benadrukt, uit pragmatisch eigenbelang. Genderteams hebben de wanhoop van hun cliënt nodig om te kunnen legitimeren dat ze in een, medisch gezien, volstrekt gezond en goed functionerend lichaam ingrijpen; cliënten hebben wanhoop nodig om de hulpverleners te overtuigen van de kracht van hun vraag. Enfin. Bekende discussies.

Maar het mooie is dat dat zo goed kon, erover discussiëren, en meer nog: dat transseksualiteit tegenwoordig voldoende aanvaard is geraakt dat niemand nog werkelijk in paniek raakt bij de gedachte dat er buiten transseksualiteit nog meer opties, behoeften en wensen zijn – plus dat er daadwerkelijk ruimte is geschapen om het over zulke dingen te hebben.

Nergens woedende streng-christelijken te bekennen die de discussie verstoorden of buiten met hel-en-verdoemenis leuzen stonden te sandwichen. Nergens iemand in de zaal die schreeuwde dat gods wil gods wil is en dat je daar niet tegenin mag gaan. Nergens iemand die riep dat het zonde van onze belastingcenten was en dat je voor een gender-operatie anders toch maar mooi drie of acht hartpatiënten had kunnen opereren.

Niet dat de discussie nu heel veel verder kwam. Zoals gezegd bereed ieder vooral eigen stokpaardjes. Dat dat kan, dat was het echte mooie.

Er zijn dagen dat ik ineens erg om dit land geef. Dan word ik wat sentimenteel. En dan herdenk ik stilletjes bij mezelf al die mensen die gevochten hebben om deze vrijheden tot stand te brengen, en hen die ze vasthouden en benutten.

De damesstellen die innig omstrengeld over straat lopen. De herenparen die openlijk flirten. De vreren die borsten hebben en baardhaar. De vrannen die er damesachtig uitzien, en spreken over hun verlangen naar borsten. De mannen en vrouwen in de strijdmacht die openlijk homoseksueel zijn. En de rest van de mensen, die soms moet slikken, maar meestal zijn opvattingen herschikt en niet veel kwaad ziet in zulke ontwikkelingen.

Van Mamma Mia tot Big Brother

ZWEDEN IS STRENG in haar alcoholbeleid. Supermarkten verkopen uitsluitend alcoholarm bier; andere drank is alleen te koop in overheidswinkels die stipt om zes uur sluiten, op zaterdag dicht zijn en geen koopavond kennen. Er is een exorbitant hoge belasting op alcohol. In een gemiddeld café of restaurant betaal je een tientje per glas wijn of bier, en vijftien tot twintig gulden voor een glas whisky of likeur.

Dat alles omdat Zweden alcoholisme wil beteugelen en als een zorgzaam moedertje haar onderdanen op het rechte pad wenst te houden. Dat niet iedereen zich gedraagt zoals de overheid voor ogen staat, is evident: mensen laten zich niet makkelijk aan banden leggen en zijn inventief in het bedenken van uitwegen. Bovendien maken al die verboden en inperkingen alcohol des te begeerlijker. Door de restricties op alcohol is smokkel aantrekkelijk geworden, is er een zwarte markt ontstaan en brouwen veel mensen thuis. Allemaal heel voorspelbaar: nergens was alcohol zo gewild als in Amerika tijdens de drooglegging. Internationaal onderzoek leert dat strenge restricties op genotmiddelen altijd contra-productief uitpakken; gedogen en beheerst vrijgeven zijn over het algemeen betere strategieën om mensen naar verstandig gebruik te leiden.

De Zweedse overheid wenst dat echter niet onder ogen te zien. Beheersing is voor haar beperking. Ze acht de combinatie van staatsmonopolie, hoge prijzen en streng gehanteerde leeftijdsgrenzen daarom onvoldoende, en heeft een commissie ingesteld om uit te zoeken hoe haar burgers nog beter van drank en alcoholisme kunnen worden afgehouden. Een onafhankelijke commissie, ingesteld door de overheid – wie had het daar over newspeak? – moest met ideeën komen.

Het rapport is hoogst instructief: een schoolvoorbeeld van Big Brother-beleid, verpakt in prachtige, bezorgde termen die met veel gevoel en inlevingsvermogen zijn neergepend. De gedachte dat dit Voor Uw Aller Bestwil is en dat van iedere verstandige burger verlangd mag worden dat hij zich voegt naar de eisen van de Goede Zaak, doordesemt elke alinea. En, passend bij newspeak, worden tussen de gelikte zinnen door feiten verdraaid, hinkstapspringt men naar vergaande conclusies en worden allerlei schone idealen aangeroepen (voor het welzijn van de jeugd, onze springplank naar de toekomst!) om de weg te effenen voor onthutsende plannen, die, als ze sec zouden worden gepresenteerd, iedereen acuut de hik zouden geven. Bezorgdheid lijkt het toverstafje te zijn waarmee de ongeruste moeder staat zichzelf transformeert in een restrictieve Big Brother.

Het begint allemaal zo lief. Vol van sociale bekommering. Vol bezorgdheid over de jeugd, over drank en zwangerschap, over drank en verkeer. Vooral over de jeugd: deze bloem der natie, deze nog onschuldige, prille wezens die door drank verdorven dreigen te raken. Voor het behoud der toekomst moeten wij iets doen aan deze gevaarlijke situatie! Maar de beschrijving van de werkelijkheid is van meet af aan verdraaid: “Wij vinden het gemak waarmee tieners tegenwoordig aan bier, wijn en gedestilleerd kunnen komen totaal onacceptabel – net zoals het gewelddadige gedrag dat het directe resultaat van dronkenschap onder jongeren is.”

De manipulatie is evident. Tieners in Zweden komen niet helemaal niet eenvoudig aan drank, ze moeten ervoor konkelen en liegen: geen staatswinkel verkoopt het ze als ze onder de twintig zijn, in cafés mag wie onder de achttien is geen wijn of bier bestellen; veel clubs kom je überhaupt niet in onder de twintig: ter controle wordt er regelmatig naar identiteitsbewijzen gevraagd. De stelligheid waarmee dronkenschap en geweld vervolgens met elkaar worden verbonden, mist elke wetenschappelijke grond maar wordt als onomstotelijk gepresenteerd.

Zie hoe makkelijk misplaatste bezorgdheid omslaat: “Alcohol heeft een aantal effecten die op een feestje plezierig kunnen zijn maar op het werk gevaar opleveren. Alcohol benadeelt onze coördinatie en vertraagt onze reacties, en is de directe oorzaak van teveel arbeidsongevallen. Mensen die alcohol misbruiken verliezen vaak zowel hun familie als hun vrienden voordat ze hun werk kwijtraken. Om die reden is de arbeidsplaats een belangrijke stabiliserende factor in hun leven.”

De souplesse waarmee van plezier naar misbruik wordt gemanoeuvreerd, nota bene zonder het inroepen van de klassieke frase ‘dat er een dunne scheidslijn loopt’ tussen die twee, is briljant. Net zoals de valse stelling dat alcohol op de werkplek meer aanvaard wordt dan elders. Vrienden en geliefden zijn doorgaans toleranter dan bazen en chefs, en nergens is het normaal dat mensen tijdens hun werk drinken.

De reden waarom de werkplaats als argument wordt ingezet, is vermoedelijk een heel andere dan uit de hand lopende slemppartijen op het werk: op kantoor en fabriek is het immers aanzienlijk eenvoudiger om controle te organiseren en zijn sancties veel doeltreffender dan thuis. In de US eisen steeds meer bedrijven zulke controles: werknemers moeten wekelijks, soms dagelijks, een urinemonster afstaan. We willen toch immers niet dat drug- of alcoholgebruik de prestaties op de werkvloer beïnvloedt? Nou dan. (“Wilt ú geopereerd worden door een arts met een kater?” vraagt het rapport rellerig in een tussenkopje.)

Het gemak waarmee de invloed van werk zich zodoende uitstrekt over iemands doen en laten in z’n vrije tijd is op z’n minst een discussie waard, maar de Zweedse commissie stapt daar met zevenmijlslaarzen overheen. Want “Bedrijven dienen een alcoholbeleid te voeren, en zijn verplicht werknemers met een drankprobleem te rehabiliteren.” Controle wordt als vanzelfsprekend uitgangspunt genomen: anders valt immers amper te achterhalen of werknemers een dergelijk probleem hebben. Maar de consequentie van controle – urinemonsters, bloedprikken, camera’s – verzuimt de commissie te noemen.

Het rapport staat bol van grootse idealen en tersluikse plannen. De smokkel van alcohol moet totaal worden uitgebannen. Hoe dan? Eindeloze grenscontroles? Alle vrachtwagens en auto’s die het land inkomen van onder tot boven uitkammen? Strenger straffen? (Zweden stelt nu al strengere straffen op smokkel van kleine hoeveelheden drugs dan op moord.) Al wie op de zwarte markt koopt, stelt men, steunt de misdaad, geeft zich af met het criminele circuit en moet rekening houden met een vergelijkbare behandeling. Alcohol in het verkeer is niet te tolereren en moet absoluut geheel uitgebannen worden, meent de commissie: je hoofd gaat zoemen van de voorstellen die nodig zijn om zo’n volledige abstinentie te bereiken. Eindeloze politiecontroles? Blaasapparaten in de auto? Startmechanismes die niet willen aanslaan zodra er alcoholadem in de auto wordt gedetecteerd?

Ze begrijpen het heus heel goed, deze commissie, dat mensen wel eens willen drinken. Daar zijn ze heel ruimhartig in, en vol van begrip. Maar u moet goed begrijpen dat u beschermd moet worden, en dat we die bescherming over u zullen afdwingen. Voor uw bestwil. Big Brother zorgt voor u.

Cultuurschok

MEN BEWEERT GRAAG dat onze cultuur – de Europese, de Nederlandse – overspoeld wordt door de Amerikaanse. De onderliggende gedachte is daarbij dat wij het loodje zullen gaan leggen, dat alles dat specifiek Europees of Nederlands is, het onderspit zal delven; dat we kortom dingen aan het verliezen zijn die bewaard dienen te blijven en ons eigen karakter kwijtraken.

Dat een groot deel van de popmuziek, de bandjes, de producten, de reclame, de slogans, de films, de tv-shows en soaps die hier verspreid worden uit de US komen en daarmee ook allerlei waarden en normen worden geïmporteerd die hier aanvankelijk vreemd waren, is een waarheid als een koe. De publieke biecht is zo’n fenomeen: calvinisten als de Nederlanders zijn, was er een decennium van talkshows nodig om ook ons zover te brengen dat we op tv gingen uitleggen hoe we onze scheiding of de homoseksualiteit van onze zoon hadden verwerkt, dat we ruzies met behulp van tv-presentators wilden bijleggen en ons doopceel lichtten over mentaal lek en gebrek. We schijnen niet meer zonder CNN, Levi’s, McDonald’s en Nike te kunnen, noch zonder peptalk. In politieke zaken is de US vaak toonaangevend, ook wanneer je dat liever niet zou willen, en bepalen zij deels onze politieke agenda: grote broer willen we immers liever te vriend houden. En ook de taal veramerikaniseert: van hol management-gebeuzel tot moderne communicatietechnieken, van reclame tot politieke campagnes, alles is met Amerikaanse termen doordrenkt – dat klinkt namelijk meteen alsof je echt weet waar je het over hebt.

Sinds een week heb ik een Amerikaan te logeren. Iemand die ik alleen via Internet kende, waar ik hem had leren waarderen als iemand met gezag, een voorzichtig oordeel en gezegend met schier encyclopedische kennis. Een rots in de branding van een overmatig drukke en vaak ruziënde nieuwsgroep.

Het grappige is: terwijl wij aannemen dat de grote gelijkschakeling plaatsvindt, verbaast hij zich dagelijks over de grote verschillen tussen zijn land en mijn land – of, om preciezer te zijn, tussen Boston en Amsterdam. Z’n verbazing spruit niet voort uit onkunde; integendeel, zijn kennis van de Europese geschiedenis is groter dan die van de gemiddelde Nederlander. Hij weet van sociale structuren en sociale feiten, van oorlogen, revoluties en coalities, van monumenten en musea; oftewel: hij kan dingen plaatsen.

En toch verrassen we hem hier vrijwel dagelijks. Soms met persoonsgebonden futiliteiten: dat mijn lief en ik ook nu hij er is bloot in bed liggen bijvoorbeeld, en het niet erg vinden als hij dat ziet (terwijl hij zich in een keurige donkerblauwe pyjama, zo een met lichtblauwe randjes, te bed begeeft en daarbij zijn witte sokken aanhoudt), of dat wij goede vrienden ontvangen terwijl we halfnaakt zijn.

Maar vaker verbazen de mensen hem, hun onderlinge gedrag en hun relatie tot de wet en de overheid. Gedoogbeleid heeft hij in diverse vormen in praktijk gezien: van urenlange illegale feesten op Koninginnedag (loeiharde versterkte muziek en alcoholverkoop buiten bij het Vrieshuis, twee schendingen ineen van Patijns vijf gouden regels voor een ‘prettig doch ordelijk’ publieksfeest) waarbij de politie niets anders deed dan om tien uur ‘s avonds de DJ’s vriendelijk meedelen dat het nu heus mooi was geweest waarna het feest rustigjes opbrak, tot binnenfeesten waar mensen vrijelijk extacy uitdeelden en niemand daar vreselijk van opkeek. “Wat ze deden was feitelijk verboden, maar toch mochten ze tot tien uur doorgaan?” vroeg hij.

Erm, ja, nu ja, verboden was het inderdaad, maar dat betekent niet dat het niet mag; zolang je je maar aan de regels houdt kan er veel, legden wij uit, waarna hij tegenwierp dat ze dat nu juist ni­et deden en dat het immers daarom een illegaal feest was, waarop wij weer uitlegden dat illegaal een ding is en de wet handhaven een ander ding, en dat zodra je de wet al te streng interpreteert mensen de neiging hebben om in opstand te komen en dat je daar nare ruzies van krijgt die goed zijn te vermijden zolang iedereen een beetje meewerkt en inschikt en wat water bij de wijn giet. En hij zag dat het werkte. “In Boston zou zo’n feest door twintig man politie zijn opgeheven,” zei hij. “Ja, en dan is iedereen na afloop woedend en ontstaan er rellen, of ze haten de politie,” zeiden wij, en onze gast knikte. Dat was namelijk waar. Maar zoals hier kon het ook: wij een feestje en zij geen rellen.

We spraken in gezelschap van vrienden over euthanasie en zelfmoord. De gast, gewend als hij is aan extremen als Dr. Kevorkian die met een zelfmoordmachine door het land reist aangezien een zachte dood voor zieken vrijwel overal in de US verboden is, had liberale ideeën over euthanasie. Maar toen ik uitlegde dat mijn grens voor een menswaardig leven vermoedelijk ver voor de limiet ligt die artsen hanteren en dat daarom de kans groot is dat het bij mij op zelfmoord aankomt als ik echt verlamd raak, was hij eventjes uit zijn doen. Deels omdat hij me liever niet dood wenst, maar vooral moest hij wennen aan de gedachte dat we daar en comité zo makkelijk over spraken en kibbelden: mijn vrienden zeiden dat ze ruzie zouden maken als hun grens verder lag dan de mijne, ik antwoordde dat ik tegen die tijd daarom minstens een maand zou uittrekken voor een ronde langs al wie mij lief is, omdat ik hun bezwaren wilde horen en ernstig wilde overwegen.

De lichte ontsteltenis van mijn gast verdween snel: hoofdzakelijk omdat hij merkte dat dit gesprek, hoewel ongewoon, door niemand met taboes omgeven werd. En dat het bovendien een mooi gesprek werd, ondanks het akelige onderwerp.

Langzamerhand, in de afgelopen week, ben ik mijn gast nog meer gaan waarderen. Omdat hij, terwijl hij zich verbaast over de verschillen tussen de US en Nederland – of die tussen Boston en Amsterdam – en de finesses van het gedoogbeleid hem nog steeds ontgaan, het ondertussen zelf in praktijk brengt. Hij hapert eventjes als hij iets ziet dat in zijn ogen vreemd is, en besluit pal daarna er met open blik naar te kijken en heroverweegt zijn aanvankelijke oordeel.

Misschien moeten we ons gedoogbeleid op de Amerikaanse markt brengen. Nu alleen nog een catchy naam verzinnen – want ‘poldermoddel’ klinkt heus naar niets.

Op de vlucht, wachtend

EN DAN TEMIDDEN van de stroom van beelden van lange rijen vluchtelingen die staan te wachten – er zijn veel manieren om te wachten, zo leren deze beelden:

… er is het nerveuze wachten, de groep in- en ontzwermend zoals kinderen dat gewoonlijk doen, maar omdat er zoveel mensen staan te zwermen is het beeld dat zich opdringt eerder dat van een mierenhoop die zich bedreigt weet door iemand met een grote stok die hun huis en hun levenswerk doorwoelt, en daarom lijken de krioelende bewegingen ondanks de uiterlijke schijn in het geheel niet op het huppelige gefladder van schoolkinderen tijdens het speelkwartier maar uitsluitend op de gruwel van mensen die niet durven stilstaan omdat stilstaan ze te makkelijk tot een mikpunt maakt, en juist omdat ze mikpunt waren sloegen ze op de vlucht en die beweging zit ze nog in de benen, dat zie je aan hun wachten;

… er is het brave wachten, van mensen die als een lam zo mak geworden zijn en die zich van plek naar plek gesleurd weten, en ze hebben honger en lijden kou en buiten hun kleren hebben ze niets meer, zelfs hun geliefden niet; ze wachten niet omdat ze erin geloven – dat Godot dood is hoeft niemand hun meer te vertellen – maar omdat ze niets beters weten;

… er is het popelend wachten, waarbij men zich moeizaam inhoudt om niet naar voren te dringen: op hun gezichten de angst dat een vlucht naar voren de lange tocht naar waar ze nu godlof staan – bijna in veiligheid, bijna, bi­jna, maar ze zijn er verdomme nog niet – ongedaan zal maken want wie weet sturen ze je terug als je te openlijk popelt en je in andermens ogen misdraagt, het is immers zo druk hier en het land iets verderop is al bijna vol, maar als je nu vriendelijk en beleefd en vooral geduldig popelt mag je misschien wel naar binnen, want daar ben je immers helemaal niet zeker van, dat je naar binnen mag, maar tegelijkertijd moet ook niemand denken dat het je om het even is, of je er wel in mag, dus onverschillig zijn past je niet;

… er is woedend wachten, stampvoetend wachten, wanhopig wachten, vechtend wachten, lijdzaam wachten, hoopvol wachten; er is meer wachten dan een mens ooit bedenken kon, maar zij vinden het uit, daar, ter plekke, ze moeten wel, verdreven en hongerig en bezitloos en ontheemd als ze zijn —

*

… EN TEMIDDEN VAN DIE STROOM van beelden bespreekt de Nederlandse overheid haar vluchtelingenbeleid en zij oordeelt: sommige oorlogsvluchtelingen, vooral niet teveel, mogen het land in maar ze krijgen minder rechten dan andere vreemdelingen.

De grondslag van het vluchtelingenbeleid – asielbeleid zoals het gewoonlijk heet, alleen gedurende deze weken niet zijn – wordt gevormd door tal van internationale conventies die zeggen dat mensen het onvervreemdbare recht hebben op een veilig bestaan. Een deel ervan – de Geneefse conventie bijvoorbeeld – is specifiek opgesteld om het leed van oorlogen te delven en om de directe slachtoffers ervan een toevluchtsoord te bieden, en is ondertekend door een conglomeraat van staten die zich hebben verplicht om mensen vervangende bestaanszekerheid te leveren indien het land waar ze geboren en getogen zijn, in staat van oorlog is – hetzij met een ander land, hetzij met haar eigen burgers. Alle vluchtelingen die in Nederland of elders asiel krijgen (nu ja, krijgen: alsof het je cadeau wordt gedaan: asiel moet meestal worden bevochten), krijgen dat op grond van zulke internationale conventies.

Nu dient zich een groep mensen aan voor wie asiel bitter noodzakelijk is, en in wiens geval niemand zich verlaagt tot aan inmiddels al te vertrouwde discussies over hoe echt hun noodzaak tot vluchten eigenlijk is: Komen ze hier niet uit economisch gewin? Zijn ze niet gewoon uit op een makkelijk leventje? Worden ze echt vervolgd door hun overheid? Hebben ze die littekens niet zelf gemaakt, als gekerfd paspoort, teneinde ons land binnen te komen? Waar zijn hun papieren? Zulke vaak onsmakelijke vragen zijn met twee klappen van tafel geveegd, per Servische militie en per NATO-bombardement. Deze mensen zijn in nood. Dat is evident.

Staatssecretaris Cohen wil nu eventueel wat Kosovaren toelaten via een aparte ‘ontheemdenstatus’. Mits Europa ons dat vraagt. Zij krijgen dan gedurende een jaar minder rechten dan andere vluchtelingen: hen komt geen recht toe op gezinshereniging, werk of studiefinanciering.

Nu is een studiebeurs vermoedelijk niet het eerste belang is van gevluchte Kosovaren. Studeren komt later wel – mochten ze, wat ze niet hopen, hier moeten blijven. Eerst op adem komen, zou je zeggen. Maar waarom in godesnaam hen een jaar lang het recht op gezinshereniging onthouden? Niet alleen is juist dat recht verankerd in tal van conventies en zou Nederland zich moeten schamen om zo’n barbarisme in te voeren, het is ook vals en buitendien volslagen onzin. Die kwijtgeraakte familieleden hebben zelf, ook zonder hereniging, al recht op asiel.

Hulpverleners hebben bovendien hun handen dermate vol dat de gevluchten netjes op naam sorteren nu niet bepaald hun eerste prioriteit is. Overal verspreid in Europa zullen zich op afzienbare termijn daarom halve en onvolledige gezinnen bevinden, mensen wier leven sowieso ineengestort, uit elkaar geslagen en kapot gescheurd is. Waarom nog aan dat leed toegevoegd, terwijl het kleine moeite is een instantie in het leven te roepen – Europa munt nota bene uit in het bedenken van bureaucratieën – die uitzoekt hoe iedereen heet en de personalia van hun familieleden op te nemen, zodat mensen met wat gepuzzel op de hoogte van elkaars verblijfplaats kunnen worden gebracht, en mogelijk herenigd.

De toevloed van mensen wordt er heus niet groter van. Het is een complexe stoelendans, maar er is geen enkele reden om aan te nemen dat deze, voor de vluchtelingen zelf immens belangrijke uitwisseling zwaarder op het ene opvangland zal wegen dan op het andere. Delen van Kosovaarse families die in Duitsland zijn ondergebracht mogen zich dan herenigen met het deel van hun familie dat naar Noorwegen is verscheept, en half Noors gezin komt naar Nederland, en drie alleengeraakte in Nederland geherbergde Kosovaren willen liever naar Albanië waar zij hun familie weten.

Maar nee. Gezinshereniging mag pas na een jaar. Ze moeten wachten. Alweer.

Lust in pilvorm

DE GEDACHTE DAT JE gelukkig kunt worden van pillen is een misvatting. Blijheid valt niet te synthetiseren. En sinds Aldous Huxleys Brave New World is iedereen die geluk in een doosje aanbiedt, zelfs verdacht: het angstvisioen van kuddes tevreden, gezeglijke mensen met een enigszins verwaten blik in de ogen kleeft hen aan. Alle onvrede en onrust, al het ongeluk en ongenoegen chemisch wegnemen uit een mensenleven is niet alleen onmogelijk maar bovenal onwenselijk: het kweekt schaapachtigheid, indolentie en dociliteit.

Een zekere mate van ongemak houdt zowel de individuele mens als de maatschappij in haar geheel scherp en is daarmee een motor voor protest en verandering. “Smart scherpt het verstand en sterkt het gemoed,” schreef Franz Schubert in zijn dagboek, en hij had daarin evenzeer gelijk als z’n latere vakbroeder Johnny Rotten die ooit op vinyl snauwde: “Anger is an energy”.

De uitvinding van Prozac en de glorieuze opmars waaraan het middel een decennium geleden begon, maakten de verwijzing naar Huxleys nachtmerrie actueel. Je kunt ernstige twijfels hebben over het middel. De vraag is geëigend of het alleen serotoninetekort is dat mensen depressief maakt: als een chemisch deficit de oorzaak van de malheur is, waarom komen depressies dan bij vlagen, en wijken ze soms op slag? De grote aandacht die tegenwoordig aan de mogelijkheid en wenselijkheid van farmaceutisch ingrijpen wordt besteed, is een aanwijzing dat mensen thans eerder als een biologisch eiland worden beschouwd dan als wezens ingebed in een sociale context, en je kunt je ernstig afvragen hoe zinnig zo’n benadering is. Mij komt hij geamputeerd voor: depressiviteit is immers, meer dan veel andere psychische aandoeningen, sterk aan gebeurtenissen en houdingen gebonden.

Maar maanden achtereen depressief zijn is meer dan menigeen kan verdragen, voor therapie bestaan ellenlange wachtlijsten terwijl de effectiviteit ervan bovendien beperkt is, en in de tussentijd moet je toch wat. Prozac of andere psychofarmaca kunnen de troosteloze neerwaartse spiraal breken, zodat iemand weer wat lucht krijgt. Ook kan een ingreep op het ene niveau bij wijze van kettingreactie opmerkelijke resultaten op andere niveaus veroorzaken: zo ongeveer als mijn kat ineens een stuk liever werd nadat ik haar klauwtjes had laten knippen, mogelijk omdat ze niet meer de hele dag geërgerd was omdat ze overal aan bleef haken. En zolang je nog een week of maand verdrietig mag zijn zonder dat je vriendenkring of je huisarts je meteen Prozac opdringen – geluk moet, ook voor U, mevrouwtje – is er niet heel veel aan de hand.

Zo ook Viagra, waarbij impotentie werd geherinterpreteerd als een fysiek probleem dat door chemisch ingrijpen valt te verhelpen, ook al deden alle wetenschappers met verantwoordelijkheidsgevoel hun best om uit te leggen dat de oorsprong van impotentie vaker tussen de oren dan tussen de benen zit. Maar zelfs indien impotentie van psychologische origine is, kan een medicijn vicieuze cirkels doorbreken – of het bewijs leveren dat het probleem metterdaad niet biochemisch is. Hilarisch zijn derhalve de anekdotes over meneren die denken dat het luttele doorslikken van zo’n pil garant stond voor een plots opbloeiend seksleven, zonder eigen bijdrage van de betrokkene. “Ik krijg nog steeds geen erectie!” kloegen ze bij hun arts. Navraag leerde dat ze na de pil ingenomen te hebben de krant waren gaan lezen, in afwachting van vermeende wonderen. Zulke mannen zijn eerder lui dan impotent.

Het effect van Viagra op vrouwen wordt thans onderzocht; de Volkskrant wijdde daar afgelopen weekend een groot stuk aan. Bij vrouwen is het nog lastiger om uit te zoeken of er fysiek iets aan hun mogelijkheden tot opwinding schort dan wel of er een psychologisch probleem is, al was het maar omdat veel vrouwen – emancipatie en feminisme ten spijt – vaak geremder zijn dan mannen in het weten wat ze willen, laat staan in het gevolg geven daaraan.

Het curieuze is dat er zelden aandacht wordt besteed aan farmaceutica die dergelijke remmingen wegnemen. Zulke middelen zijn er wel degelijk: alleen staan ze gewoonlijk niet bekend als medicijnen, maar als drugs. Van xtc zegt iedereen dat je er zo lief en knuffelig van wordt, maar de eerste keer dat ik het nam was ik geheel overrompeld door het feit dat ik er vooral enorm opgewonden door raakte. En van remmingen wist ik niets meer. Poppers hebben eenzelfde – zij het aanzienlijk gericht – effect: opwinding gegarandeerd, en hoe.

De scheidslijn tussen drugs en medicijnen is een vreemde en onderhevig aan willekeur. Marihuana blijkt tal van akelige symptomen van aids, kanker en ms opmerkelijk te verzachten, en wordt via die weg langzaam aan genormaliseerd en uit het semi-illegale circuit gehaald – weliswaar voor een heel beperkte groep, maar dat kan het breekijzer zijn om minder hysterisch over marihuana te gaan denken. Farmaceutische bedrijven zijn druk bezig het werkzame bestanddeel van marihuana, THC, te synthetiseren.

Het paradoxale van hun pogingen is dat de pillen die ze al doende fabriceren aanzienlijk duurder zijn dan het origineel, daarnaast slechter te doseren zijn, en allerlei andere werkzame bestanddelen van de plant missen. Je bent nog steeds beter en goedkoper af met een kopje marihuana-thee of een joint. Zelf vind ik marihuana vies, maar heb ik wel gemerkt dat xtc diezelfde nare symptomen van ms verzacht: en ik word daar minder suf van dan van dagelijkse doses valium.

Ik zal de dag loven dat de politiek verstandig wordt over drugs en de farmaceutische industrie er minder schijnheilig over doet. Er zijn in het afgelopen jaar in de VS meer doden gevallen door Viagra dan door xtc, en als het seksueel werkzame deel van xtc ooit gedestilleerd zal worden en op recept, in doordrukstrips, tegen veel hogere prijzen, via de apotheek zal worden geleverd en poppers in het ziekenfonds komen ter bestrijding van impotentie, boort de farmaceutische industrie een goudmijn aan en lopen de kosten voor de gezondheidszorg volstrekt uit de hand. Bovendien: het medicaliseert. In Ierland is de pil verboden als anticonceptiemiddel en mag hij uitsluitend worden voorgeschreven als medicijn om de menstruatie te reguleren. Nergens hebben zoveel vrouwen last van een onregelmatige menstruatie als juist in dat land en ze worden ineens allemaal ‘patiënt’.

Misschien is legalisering van (sommige) drugs een betere optie. Dat haalt het criminele circuit onderuit, maakt de farmaceutische industrie tot een minder grote goudmijn en van mensen geen patiënten.

Voor goede minnaars moet iedereen verder zelf zorgen. Er is ook nog zoiets als eigen verantwoordelijkheid ;-)

De wet en internet

“WE MOETEN ER NAARTOE dat providers een gedragscode invoeren,” zei CDA-kamerlid Wijn, woordvoerder mediabeleid, vorige week in een debat tegen me. “Dan heb je namelijk een manier om ongewenst materiaal van Internet te weren.”

Waarom zouden providers de uitlatingen van hun klanten moeten controleren en aan een oordeel of keurmerk dienen te onderwerpen? Van telefonie-aanbieders wordt evenmin verlangd dat zijzelf nagaan of hun cliëntèle zich aan morele normen dan wel aan de wet houdt, of dat zij een gedragscode ondertekenen waaraan zij hun klanten vervolgens binden. Waarom zouden providers dan wel hoogstpersoonlijk op de stoel van de rechter moeten gaan zitten? We hebben toch rechters om op de stoel van de rechter te zitten?

Dit nog afgezien van de logistieke vraag hoe providers de uitlatingen van hun gebruikers in het oog moeten houden: de enorme aantallen dagelijks veranderende homepages en de massaliteit van usenet berichten en e-mail verkeer verhindert een dergelijke controle. “Maar dat kun je bést controleren,” zei Wijn. “Daar heb je tegenwoordig moderne software voor.” Met andere woorden: Wijn stelt voor dat software op de stoel van de rechter gaat zitten en dat programma’s uitmaken wat vrijelijk verspreid mag worden en wat weggefilterd dient.

Persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting gelden op het net kennelijk minder dan in het gewone leven, en dienen met meer waarborgen omkleed te worden. Dat is vreemd. Van uitgevers van tijdschriften, kranten en boeken wordt niet gevraagd een gedragscode te ondertekenen, noch wordt van hen verlangd dat zij een keurstempel op hun publikaties zetten. Waarom zouden internetproviders of internetgebruikers dat als enigen wel moeten doen?

*

DE ROEP OM REGULERING van het net is groot. Zelfs Internet-adept Francisco van Jole schreef afgelopen zaterdag in de Volkskrant een nauwelijks verhuld pleidooi voor juridische regelingen. Waar Wijn voor gedragscodes en keurmerken pleit om ongewenst gedrag uit te bannen, promoot Van Jole regulering opdat zodoende duidelijk wordt wat wél mag.

Beider verlangen heeft alles te maken met het feit dat op Internet iedereen, zonder tussenkomst van derden en zonder voorafgaande controle of screening, kan publiceren wat hem goeddunkt. Iedere halve zool kan via het net roddels, geklep, zieke praatjes, radikale of reactionaire opvattingen verkondigen, en de hele wereld kan daar vervolgens kennis van nemen. Maar, in tegenstelling tot wat Wijn meent, is het heel goed mogelijk bestaande wetten op het net toe te passen, zeker nu de overheid heeft afgedwongen dat providers apparatuur in hun machinepark moeten invoegen die het aftappen van internetverkeer mogelijk maakt. En wat Van Jole uit het oog verliest is dat er allang regels bestaan: de nationale en internationale wetten die de vrijheid van meningsuiting garanderen. Het net bestaat immers per definitie uitsluitend uit tekst, beeld en informatie; die zijn vrijwel altijd legitiem.

Er bestaat immers een cruciaal verschil tussen woord en daad, en in tekst mag aanzienlijk meer dan in daden. Moord is apert verboden, doch het publiceren van een foto van een lijk of van een verslag van een moord is volstrekt legaal (hoewel beiden uiterst choquerend en onsmakelijk kunnen zijn; zie de commotie die Bret Easton Ellis’ boek American Psycho een aantal jaar geleden teweeg bracht). Zelfs het oproepen tot moord is zelden strafbaar. “Dood aan Öcalan” roepen mag, net zoals demonstreren met borden waarop staat dat Rushdie vermoord dient te worden.

De omstandigheden waarin woorden en beelden wel strafbaar zijn, staan adequaat omschreven in de wet en kunnen in vrijwel de hele wereld als zodanig worden veroordeeld. In al die gevallen gaat het om situaties waarin het strafbare feit of de overtreding in de publicatie van woorden of beelden besloten ligt: de schade is onlosmakelijk verbonden aan de openbaarmaking zelf. Die inherente strafbaarstelling geldt voor kinderporno (het beeld zelf is verboden, gebaseerd op de gedachte dat zulke foto’s niet zijn te fabriceren zonder daadwerkelijk misbruik), voor smaad en laster, voor auteursrechtschending en plagiaat, en voor het doorbrieven van staats-, militaire of handelsgeheimen. Daar staat woord gelijk aan daad. Verder niet.

Al zulke uitlatingen zijn, of ze nu via Internet, krant, boek, tv-praatje of gestencild vlugschrift worden verspreid, heel goed aan te pakken. Daarbij maakt het amper uit of degene die zulke teksten of beelden openbaar maakt, dat in Nederland doet dan wel z’n geschriften via buitenlandse media doet verschijnen. Het ontgaat me dan ook volkomen waarom Wijn en Van Jole aandringen op meer wetgeving.

*

DAT WOORDEN DAARBUITEN en langs omwegen ook schade kunnen toebrengen staat buiten kijf. Dat is in veel gevallen zelfs expliciet de bedoeling. Wie een effectieve campagne opzet tegen premier Kok maakt dat de PvdA bij de volgende verkiezingen minder stemmen haalt; wie de onoorbare praktijken van Scientology belicht, zorgt ervoor dat ze minder leden en geld kunnen binnenhalen; wie een boycot van de producten van kinderarbeid bepleit, schaadt potentieel de omzet van Ikea en van allerlei textielhandelaars; wie ijvert voor vegetarisme brengt de economische belangen van veeboeren en slagers in gevaar.

Maar dat mag. Dat heet: campagne voeren, informatie geven, de vrijheid van meningsuiting gebruiken en een beroep doen op de overtuiging, de moraal en de keuzevrijheid van je medeburgers. En ja, op grond van zulke informatie kan een doorgedraaide zot die denkt dat eigenrichting de oplossing is voor wat hij als maatschappelijk probleem beschouwt, besluiten een bom te leggen bij McDonalds. Of een abortuskliniek te belagen.

Meningen hebben altijd consequenties. Meningen zijn nooit vrijblijvend (behalve indien geventileerd op verjaarspartijtjes of door dronkelappen aan de bar). Steeds meer mensen kunnen nu vrijelijk hun mening geven: ze zijn niet langer afhankelijk van zendtijd, kranten, uitgevers of de welwillendheid van journalisten. Op het net kan iedereen uitgever zijn en z’n mening, met alle onbeholpenheid of eloquentie die in hem is, verkondigen en uitdragen. Dat maakt het net tot het meest confronterende en provocerende medium dat de geschiedenis ooit heeft gezien, en tot de plek waar vrijheid van meningsuiting als nooit tevoren kan worden benut. Kennelijk worden veel mensen daar nerveus van: vooral journalisten en politici, die zelf altijd hebben kunnen zeggen wat ze willen.

Abortus en moord, boetes en woord

DE NUREMBERG FILES was een website van virulente tegenstanders van abortus. Ze beweerden onder meer dat artsen die abortus uitvoeren, net als de Nazi’s voor een internationaal hof voor oorlogsmisdaden dienen te worden berecht. Vandaar de naam: de Nuremberg Files.

Hoewel ik het recht op abortus hoog houd, vind ik niet dat op andere meningen een boete moet staan, zelfs niet indien die opinie bot wordt geuit. Toch is dat precies wat er met de Nuremberg Files gebeurde. Toegegeven, het was een ronduit botte homepage, en het beeld dat er van abortus werd geschetst is op z’n minst zwaar vertekend. Maar dat mag.

Mensen hebben het recht om te zeggen dat abortus moord is en abortusartsen beulen zijn. Net zoveel recht als ik heb om te zeggen dat ik zo’n mening abject vind. En als ik wil uitleggen hoe doorgedraaid sommige pro-lifers zijn – wat ik hier eind vorig jaar deed in een column over Amerikaanse ayatollahs – is het zelfs handig als ik naar zo’n pagina kan verwijzen, en kan laten zien hoe eenzijdig hun argumenten zijn. Hun aanwezigheid strekt me tot voordeel. Bovendien, ik acht vrijheid van meningsuiting een groot goed, en daarbij is inbegrepen dat idioten er evenzeer recht op hebben.

Daarom schrok ik toen ik las dat mensen die aan deze homepage waren verbonden, voor de rechter was gedaagd en waren veroordeeld tot een schadevergoeding van 100 miljoen dollar. Het argument was dat de Nuremberg Files zouden aanzetten tot en moord geweld jegens abortusartsen: de homepage hield lange lijsten bij van iedereen die in abortusklinieken werkte of die abortus verdedigde, en zodra er een arts was vermoord of verwond – aanslagen op abortusklinieken zijn in de US bepaald niet ongebruikelijk – werd zo’n naam op de homepage doorgehaald of grijs gemaakt. De homepage mocht van de rechter, maar werd door de provider daarna weggehaald.

De kans is groot dat de makers van de homepage in het geniep een vreugdedansje deden wanneer zo’n arts werd vermoord. Maar nergens hebben ze openlijk gejuicht, noch hebben ze daadwerkelijk gezegd dat ze moord voorstaan. Ze verzamelden lijsten van hun vermeende tegenstanders. Ze inventariseerden de doden in een vermeende oorlog. Maar nergens op hun website promootten ze openlijk geweld tegen abortusartsen.

*

VEEL AMERIKANEN HEBBEN het vonnis veroordeeld. “De uitspraak illustreert hoe het onderscheid tussen moraal en wet lijkt te vervagen”, schreef Jonathan Wallace, advocaat, links activist en schrijver. “Niet alles wat we shockerend en immoreel vinden, is illegaal. En zodra je iemand aansprakelijk stelt voor een mening – en meer dan taal en beeld vind je niet op een homepage – zou de vrijheid van meningsuiting zwaar moeten tellen. De Hoge Raad heeft decennia lang vastgehouden aan het principe dat zelfs het expliciet oproepen tot geweld legaal is. Een boek, een pamflet, een homepage die oproept tot moord op individuen of groepen is weliswaar weerzinwekkend, maar niet illegaal. Alleen wanneer je bij iemand voor de deur staat en een gewapende meute ophitst baar binnen te dringen en hem af te slachten, overtreed je de wet.”

Wallace heeft gelijk. Over gevoelige kwesties spreken zou bevorderd moeten worden, niet onderdrukt, en wat abject is, is niet per se onwettelijk. Bovendien bestaat er een scherp verschil tussen woorden en daden, en dient dat verschil hoog gehouden te worden, niet uitgewist. Rechters zouden daarvan bij uitstek doordrongen moeten zijn.

De Nuremberg Files zie ik als een wapenfabrikant. Beiden leveren middelen. De Nuremberg Files verzamelt de namen en adressen van mensen die abortus uitvoeren en van hen die abortus publiekelijk verdedigen. Zulke informatie kun je gebruiken om die mensen hartelijke ansichten en bloemen te sturen, uit dank voor hun inspanning. Zulke informatie kan ook worden gebruikt voor zieke en illegale doelen – bijvoorbeeld door moordenaars. Maar dat maakt van degene die de homepage bijhoudt nog geen moordenaar.

Vandaag heb ik derhalve een kopie van de Nuremberg Files op mijn eigen homepage gezet. De homepage is zelf niet veroordeeld, en ik meen dat zo’n pagina in Nederland legaal is. Overigens vermoed ik dat het betreffende vonnis in beroep zal worden herzien. De kracht van het Eerste Amendement is altijd geweest dat daardoor ook impopulaire en ongewone politieke meningen bescherming genieten. De USA heeft een mooie traditie op dit vlak, hoewel ze – net als Nederland – geneigd zijn die principes te vergeten waar het ‘t Internet betreft in plaats van gedrukt materiaal.

*

DE HOMEPAGE WEER in de lucht brengen dient meerdere doelen. Behalve dat de vrijheid van meningsuiting ermee in ere wordt gehouden, blijkt aldoende dat pogingen die vrijheid te beperken futiel zijn op een wereldomvattend netwerk. Ook meen ik dat ik, als voorstander van het recht op abortus, baat heb bij zulke pagina’s: De Nuremberg Files tonen aan dat pro-lifers er geen nacht minder om slapen wanneer mensen wiens vak ze niet aanstaat, vermoord worden, terwijl ze ondertussen hard schreeuwen dat abortus moord is en daarom met alle macht dient te worden gestopt. De pagina bewijst dat deze mensen hypocriet zijn, en geloven dat het doel de middelen heiligt.

En tenslotte: ik breng henzelf in verlegenheid met hun eigen pagina. Want hoewel ze blij zullen zijn dat er een kopie beschikbaar is – maar hoe kunnen ze weten dat ik niet met de namen en adressen heb gerommeld, en vermijden dat ze hun eigen medestanders overhoop schieten als ze mijn gegevens gebruiken? – ik ben, uiteindelijk, een linkse, pro-abortus, atheïstische, licht perverse, vloekende, rokende, biseksuele, overspelige, drugs gebruikende provocateur. Oftewel het soort mens dat de makers van de Nuremberg Files het liefst het zwijgen zouden willen opleggen, afgaande op het beleid dat ze voorstaan in hun Hundred Day scenario [archive.org versie]: iedereen die het recht op abortus verdedigt, moet volgens de Hundred-Day’ers en hun aanhangers terstond tot de doodstraf worden veroordeeld. Zonder beroep. En zonder rechtsbijstand.

Een vreemde coalitie, nietwaar? Ik hoop dat mijn kopie van hun homepage hen enig gevoel voor tolerantie bijbrengt. Om diezelfde reden zouden de Nuremberg aanhangers andere allianties nodig moeten herzien: de Amerikaanse rechter Leonie Brinkema, die op hun dodenlijst staat, heeft onder Internetgebruikers een goede naam in het verdedigen van de vrijheid van meningsuiting. In haar hof is niet alleen het recht op abortus verdedigd, maar ook het recht om te zeggen wat je wilt. Ze hebben haar hard nodig.