Risico’s en verantwoordelijkheid

VERANTWOORDELIJKHEID is een raar ding. Iedereen gaat ervan uit dat hij het zelf heeft en er als enige over beschikken kan. Maar zodra het een kwestie tussen twee of meer mensen betreft wordt die verantwoordelijkheid vaak in evenzovele partjes opgedeeld en als gezamenlijk gedragen bezit beschouwd, ongeacht hoe onverantwoordelijk de ander partij zich gedraagt en onverlet wie de lasten van andermens’ onverantwoordelijkheid zal moeten dragen.

Zo’n benadering van gedeelde verantwoordelijkheid werkt alleen wanneer alle partijen te vertrouwen zijn en eenzelfde opvatting hebben over hoe ver ieders verantwoordelijkheid strekt. Met andere woorden vooraleer van gezamenlijke verantwoordelijkheid sprake kan zijn, dient er gefundeerd wederzijds vertrouwen te zijn. Zulk vertrouwen wordt echter slechts opgebouwd nadat iemand bewezen heeft zich verantwoordelijk te gedragen. Gedeelde verantwoordelijkheid kun je nooit poneren dan zou die immers vooraf gaan aan vertrouwen, wat een onmogelijkheid is.

In mijn vriendenkring brak daar recent een heftige discussie over uit. Een jongeman had op een feestje een dame opgepikt – H, een licht verloren meisje, een half kind nog, zo een zonder enige robuustheid en overduidelijk hunkerend naar liefde – en had met haar de nacht doorgebracht. Ze hadden gevreeën. Na twee condooms was hij door zijn voorraadje heen en wilde hij niettemin verder vrijen. H had geaarzeld en, schuw en indirect als ze was, had ze niet rechtstreeks naar zijn seksuele status gevraagd maar hem haar eigen informatie geoffreerd, op wederkerige openheid hopend. Hij had niets gezegd. H vatte dat op als bevestiging van zijn gezondheid. Wat een domme misvatting was: de jongeman in kwestie, V, heeft herpes en heeft eerder al tenminste twee vrouwen besmet.

Toen iemand anders en plein public ontdekte dat de twee naar bed waren geweest, informeerde hij het meisje ter plekke over V’s status en adviseerde haar dringend om zich na de incubatietijd te laten onderzoeken. Ze raakte nogal in paniek om V’s bedrog, om haar gezondheid, over haar eigen gedrag. Er ontstond discussie. Was zij niet ook dom geweest? Ja natuurlijk; te goedgelovig ook.

Waarna sommigen concludeerden dat H even onverantwoordelijk was geweest als V, en dus ook fout. Daarmee nu ben ik het volstrekt oneens. Zij had meer moeten aandringen op een helder antwoord, dat was evident, en haar viel te verwijten dat ze dat niet had gedaan.

Maar V viel aanzienlijk meer te verwijten. Hij had informatie achtergehouden die voor H van eminent belang was; zij was degene die te lijden zou hebben onder een eventuele nieuwe besmetting, niet hij. Terwijl zij het recht heeft met haar eigen gezondheid te spelen (zoals iedereen zijn aderen mag laten vervetten, zijn longen mag zwartroken, zijn verstand mag verzuipen in drank, mag je ook willens en wetens onveilige seks hebben), heeft hij niet het recht haar te bedriegen noch het recht om haar willens en wetens een risico te laten lopen zonder haar tegelijkertijd over dat risico te informeren. Zijn leugen maakt hem tot een bedrieger.

Dat is waar die discussie over gedeelde verantwoordelijkheid spaak liep. Haar domheid trof alleen haarzelf, niemand dan zij kon er het slachtoffer van worden. Sterker: zij had het recht een gecalculeerd risico te nemen, maar dat recht ontnam hij haar. Omgekeerd trof zijn achterhouden van informatie niet hemzelf doch uitsluitend haar. Zij moest nu immers in angst en spanning verkeren of ze herpes heeft of niet, en zo ja, dan zou ze opgescheept zitten met een ongeneeslijke ziekte die, met pech, nogal kan huishouden in een lichaam.

In de discussie klonken telkens stemmen op dat beiden verantwoordelijk waren geweest H had, door akkoord te gaan zonder een condoom te vrijen, iets van V’s onverantwoordelijkheid overgenomen. Is het heus zo dat gezamenlijke verantwoordelijkheid tot honderd procent reikt en een fout van de een tegen een fout van de ander weggestreept kan worden? Mag je V zijn doelbewuste achterhouden van informatie kwijtschelden omdat H immers indirect was en zij zijn zwijgen te makkelijk in positieve zin interpreteerde?

Volgens mij niet. Met wie liegt, kun je geen verantwoordelijkheid delen. En buiten dat is verantwoordelijkheid geen ding dat twee mensen samen dragen en dat zich slechts laat optellen tot honderd procent. Ieder heeft de zijne, voor de volle honderd; maakt tweehonderd procent tussen twee mensen. En als H de hare slecht gebruikt zegt dat nog niets over die honderd eigen procent waar V voor had moeten staan.

De kwestie is des te prangender omdat niemand precies weet wat veilig is en wat niet waar het om seksuele ziektes gaat. Wie een seksueel overdraagbare ziekte heeft weet nooit exact waarmee en wanneer hij zijn partner kan treffen; het enige dat helpt en hoofdbrekens voorkomt is te zorgen dat je partner in staat is een gecalculeerd risico te nemen, en weloverwogen en geïnformeerd voordelen tegen nadelen kan afwegen.

Van aids geloofden we jarenlang dat de overdracht van het virus hoofdzakelijk anaal plaats vond; later werd duidelijk dat ook bij standaard heteroseksueel verkeer het helemaal niet zo moeilijk was om aids te krijgen. Vorige maand bleek dat rond acht procent van de nieuwe besmettingen vrijwel zeker uitsluitend het gevolg is van orale seks. Geen wondjes, geen anaal verkeer, geen rücksichtlose, van poppers vergezelde orgieën gewoon van afzuigen, terwijl de communis opinio onder artsen was dat je in zulk geval niet veel kon gebeuren.

Niemand weet honderd procent wat veilig is. Maar op iedereen die weet wat hijzelf heeft, rust de plicht om anderen te informeren en die anderen het recht op een overwogen keuze te verschaffen. Anderen hebben het recht om weloverwogen een risico te nemen; maar ze moeten dan wel weten wat jij weet. Relevante informatie achterhouden is mogelijk crimineel maar in elk geval gruwelijk onbeschoft — om niet te zeggen onverantwoordelijk.

Zelfmoord gaat niet op recept III

Er is al maandenlang een mooie, bijzondere en soms hartverscheurende discussie over zelfmoord gaande op deze site, waarin mensen die de zelfmoord dichtbij zijn met elkaar spreken en mensen die zelfmoord niet begrijpen met veel respect meepraten over hun eigen reserves en hun eigen leed, hoeveel moeite dat ze ook kost. Ik vind het een klein en te koesteren wonder dat al die mensen hier zo in gesprek raken over hun problemen, hun aarzelingen, hun angsten en hun woede. Meestal gaat het goed, hoewel een enkele keer de emoties hoog oplaaien of ineens iemand niet echt meer luistert maar vooral met ‘adviezen’ komt.

Dit is het derde deel van deze discussie.

Daarna heb ik besloten er een forum voor te maken:

Zelfmoord gaat niet op recept II

Er is al maandenlang een mooie, bijzondere en soms hartverscheurende discussie over zelfmoord gaande op deze site, waarin mensen die de zelfmoord dichtbij zijn met elkaar spreken en mensen die zelfmoord niet begrijpen met veel respect meepraten over hun eigen reserves en hun eigen leed, hoeveel moeite dat ze ook kost. Ik vind het een klein en te koesteren wonder dat al die mensen hier zo in gesprek raken over hun problemen, hun aarzelingen, hun angsten en hun woede. Meestal gaat het goed, hoewel een enkele keer de emoties hoog oplaaien of ineens iemand niet echt meer luistert maar vooral met ‘adviezen’ komt.

Dit is het tweede deel van deze discussie.

Daarna heb ik besloten er een forum voor te maken:

Zelfmoord gaat niet op recept I

English preface:

If you’re looking for the Suicide Methods File that used to be on my website, I’m not hosting a copy any more. The Methods File was too sloppy and too inaccurate, and thus not worth the hassle (read: being tarred by sloppy journalism) that it caused me. If you’re interested in methods, you’re better off studying wikipedia.org/wiki/Suicide_methods. Meanwhile, I redirected the old url for the Methods File that I hosted to an article that I wrote about the benefits of open-minded discussion about suicide. That column has become the starting point for an amazing discussion amongst people who ponder suicide, people who can’t understand suicide, and people who have suffered because of the suicide of their nearest and dearest. You’ll find that discussion in the comments. It’s all in Dutch, however.

Nederlands voorwoord:

Op mijn oude site stond een kopie van de Methods File, een overzicht van manieren om zelfmoord te plegen. Na de reorganisatie van mijn site (zomer 2008) heb ik besloten de Methods File niet langer te hosten, om twee redenen:

  • De Methods File was op veel punten onnauwkeurig of onvolledig
  • Ik heb er geregeld gedoe over gehad (nare publiciteit en dergelijke), en als de tekst goed & degelijk was geweest had ik dat gedoe graag voor lief genomen, maar vanwege al zijn gebreken was-ie me dat niet langer waard. Wie een alternatief voor de Methods File zoekt, kan beter terecht op http://en.wikipedia.org/wiki/Suicide; die informatie is aanzienlijk degelijker.

Omdat de Methods File niettemin nog steeds veel werd opgevraagd op mijn site en die bezoekers ervolgens op een dode pagina belandden, heb ik een redirect gemaakt die naar een column leidt die gaat over nut & risico van het openlijk praten over zelfmoord; die column staat hieronder. In de maanden daarna is deze tekst getransformeerd tot een lang en openhartig gesprek tussen allerlei mensen over zelfmoord: een gesprek tussen mensen die er na aan toe zijn (of zijn geweest), mensen die zelfmoord niet begrijpen of afwijzen, en mensen die te maken hebben met de gevolgen van andermens’ zelfmoord. Het is de meest gelezen en drukst bezochte discussie op mijn website, en ik vind het een parel. Ik wil iedereen die hier leest en schrijft bedanken voor hun eerlijkheid: ze helpen allemaal om een breekbaar maar imposant monument op te richten voor openlijke discussie over moeilijke en erg pijnlijke kwesties.

 

Zelfmoord gaat niet op recept

JE ZOU SOMS ÉCHT denken dat mensen niet weten waarover ze het hebben. “Als mensen nu een recept vinden in zo’n discussiegroep over zelfmoord, dan is dat misschien het laatste duwtje voor ze. Je maakt het ze te makkelijk.” Zulke argumenten vlogen over tafel toen in januari van dit jaar bekend werd dat er een ‘zelfmoord site’ op het Nederlandse deel van het Internet stond, en worden nu opnieuw aangehaald nu er plannen zijn voor de oprichting van een Nederlandse discussiegroep over zelfmoord.

Zelfmoord is nimmer makkelijk en niemand doet luchthartig een poging daartoe. De betrouwbare middelen zijn meer dan bekend, je hebt geen webpages of farmaceutische repertoria nodig om die te weten te komen. Vrijwel alle effectieve manieren om dood te gaan zijn gruwelijk cru ophanging, verstikking, verdrinking, koolstofvergiftiging, kogels en arsenicum. En alle zachtere middelen, in de vorm van medicijnen, zijn vrijwel onbereikbaar. Aan een overdosis barbituraten gaat haast niemand dood, hoewel je de ongelukkige pubers niet de kost moet geven die denken dat je met moeders valium of een doosje aspirine een heel eind komt.

Ooit, ik was midden twintig en diep en langdurig ongelukkig, wilde ik dood. Ik sprak daar ternauwernood over. De mensen tegenover wie ik daar uiteindelijk voorzichtig iets over losliet, wilden er niet op reageren. “Kop op meid, zo erg is het vast niet,” zeiden ze, of “het gaat wel over, wacht maar af”, of “zelfmoord is egoïstisch, het is een schreeuw om aandacht”. Dan hield ik mijn mond verder maar.

Op een avond besloot ik dat het heus genoeg was geweest. Curieus genoeg gaf die beslissing enorme verlichting ik kon in de paar weken daarna beter doen alsof, en vond tijdelijk de kracht om allerlei dingen te regelen. Ik bezocht mijn vrienden en deed opgewekt (uitsluitend om hun latere gedachte dat het aan hen had gelegen, voor te willen zijn en die in de kiem te smoren). Ik attendeerde een woningzoekende kennis op het feit dat ik binnenkort ging verhuizen, en gaf hem het adres van mijn verhuurder. Ik schreef brieven en legde die klaar. Ik betaalde rekeningen en zegde de huur op.

Op een koude maandagmiddag heb ik bij vijf verschillende apotheken vijf doosjes aspirine gekocht en alle honderd pillen doorgeslikt, waarna ik op bed ging liggen. De nacht ervoor had ik expres niet geslapen, in de hoop dat de uitputting in combinatie met de aspirines zou maken dat ik in slaap viel voordat mijn maag zou gaan opspelen. Ik werd gruwelijk ziek. Binnen een half uur kroop de kots omhoog bij elke beweging die ik maakte, zodat mezelf ijselijk stil hield. De uren kropen voorbij, ik ijlde half, en als ik na een halve dag op de klok keek bleken er hooguit vijf minuten verstreken te zijn.

Zes uur nadat ik die aspirines had geslikt en nog geen spoor van slaperigheid vertoonde, heb ik – verslagen, het was een nederlaag – de telefoon gepakt en een ambulance gewaarschuwd. Waarna het leegpompen der maag volgde, de verplichte gesprekken met een psychiater, de boze reacties van ouders en vrienden. Maar niemand die me vroeg waarom ik nu zo hard dood had gewild en hoe het was om daarin mislukt te zijn.

Toen wist ik niet dat aspirines niet helpen. Nu wel. Later – de gedachte aan zelfmoord blijkt een onvervreemdbaar deel van me – leerde ik over andere, effectiever methodes. Het opmerkelijke is die kennis helpt. De wetenschap dat ik zelfmoord kan plegen als ik dat onontkoombaar acht, heeft me nadien al meermalen door langdurige depressies heen gesleept het kan namelijk altijd nog. Te weten dat er een uitweg is maakt donkere periodes aanzienlijk draaglijker.

*

WAT IK SINDSDIEN (en daardoor) heb geleerd is dit het helpt immens om te weten dat je doodsdrang serieus wordt genomen en niet onbespreekbaar is of terzijde wordt geschoven. Sterker du moment dat iemand daadwerkelijk weet hoe eventueel een einde aan zijn leven te maken, wordt het relatief makkelijker om onder ogen te zien wat hem dan nog wel aan het leven bindt.

Voor wat betreft informatie die op websites – sinds jaar en dag ook op de mijne – te vinden is en de angst dat die mensen net dat duwtje geeft wat ze zoeken het is nimmer bewezen (hoe graag sommige wetenschappers dat ook zouden willen) dat het voorhanden zijn van adequate informatie tot meer zelfmoorden leidt. Er lijkt eerder sprake van een verschuiving in gekozen methodes mensen die toch al dood wilden kozen een minder pijnlijke of effectiever methode.

Ik overleefde mijn poging, serieus als hij was. Mensen die zelfmoord overleven, zijn vaak later blij dat ze er niet in geslaagd zijn, beweren onderzoekers regelmatig. Echter, zulk onderzoek is niet alleen uit de aard der zaak bevooroordeeld – de doden spreken niet, en zij die opgelucht zijn dat hun poging is gelukt komen per definitie niet in de statistieken voor – ook is het evident dat zij die overtuigd dood wilden, hardere methodes kiezen dan degenen die vooral een signaal willen geven, die willen zeggen dat ze het niet meer aan kunnen, maar wellicht, ergens, in een hoekje van hun geest, niet echt dood willen.

Met andere woorden: de overlevingskans onder de mensen die zich hebben toegelegd op hun dood is kleiner, terwijl die van degenen die in een opwelling of uit ernstige, doch onvoorbereide drang een poging doen, klein is. En ingewikkelder nog had ik toen het loodje gelegd, dan had ik later überhaupt geen spijt kunnen hebben. Ik was dan immers nu dood.

De grootste vergissing van iedereen die zich verzet tegen het verspreiden van informatie over zelfmoord (en over hoe dat vooral niet te doen), is dat ze denken dat potentiële zelfmoordenaars zo labiel zijn dat ze alles aangrijpen. Deden ze dat inderdaad, dan reed er geen trein meer op tijd en waren alle treinmachinisten overspannen.

Bestuur en openbaarheid

IN ZWEDEN KENT DE grondwet een vergaand recht op openbaarheid. Dat recht stelt dat alle communicatie tussen burgers en ambtenaren en alle documenten die ambtenaren met andere overheidsdienaren uitwisselen, per definitie openbaar zijn, enkele nauw omschreven uitzonderingen daargelaten. Je kunt als doodeenvoudig burger opvragen wat voor belastingaanslagen iemand heeft gekregen (tegenwoordig kan dat zelfs per terminal bij alle belastingkantoren). Je kunt inzage verlangen in rechtbankdossiers, in ambtelijke correspondentie, in bijlagen, in voorbereidende beleidsstukken, in begeleidende stukken, in afwikkelende stukken en in zijdelingse stukken.

Je kunt als burger zelfs opvragen wanneer en hoe vaak welke stukken zijn opgevraagd (want daar houden ambtenaren vervolgens lijsten van bij). Je hoeft nooit een reden op te geven waarom je welk stuk dan ook thuis gestuurd wilt hebben: je hebt er simpelweg recht op. Je kunt ze zelfs anoniem opvragen. Ambtenaren zijn verplicht gehoor te geven aan je verzoek. Inzage is gratis; voor kopieën is een klein administratief bedrag verschuldigd.

Dit Zweedse grondrecht – het offentlighetsprincip – is in het leven geroepen om het uitgangspunt dat burgers hun vertegenwoordigers moeten kunnen controleren, te schragen. Immers: wat is het controlerecht van burgers op diegenen die namens hen regeren en beleid maken waard, indien burgers niet over de middelen beschikken om die controle uit te voeren? Niets. Zonder de middelen erbij te verschaffen is zo’n recht een wassen neus.

Het offentlighetsprincip werkt preventief: het helpt corruptie te voorkomen. Wie weet dat zijn declaraties zonder meer kunnen worden opgevraagd, zorgt dat ze in orde zijn. Niettemin zijn er uitsluitend door datzelfde offentlighetsprincip in de loop der jaren allerlei schandalen in Zweden boven gekomen, meestal omdat de pers door nijvere burgers werd getipt.

In Motala bleken gemeentebestuurders zich op kosten van de stad te buiten gaan aan privéreisjes, bij elkaar ter waarde van een kwart miljoen, en kochten ze aandelen met gemeentegeld. De zaak kwam boven toen een krant de rekeningen van de gemeente uitploos. Er volgden twee veroordelingen en gevangenisstraffen, waarvan een van anderhalf jaar. De commissaris van de koning in Årebro nam zijn eigen echtgenote in dienst en diende zijn declaraties slechts gedeeltelijk in: hij gaf slechts de eindbedragen, zonder specificaties. Hij werd vervolgd wegens fraude. Een voormalig vice-premier deed privé-uitgaven via haar regeringscreditcard en liet ook na aanmaningen haar rekening onbetaald; dat kwam haar op ontslag te staan. Een directeur van rijkswaterstaat werd vervolgd omdat hij regeringsorders plaatste bij bedrijven waarin hij privébelangen had. En – dit is een primeur – in Malmö maakten gemeenteambtenaren dienstreizen naar Stockholm via Kopenhagen: een route die niet alleen vijf maal zo duur is maar ook meer te declareren diensturen opleverde; ze deden dat uitsluitend om onderweg belastingvrij alcohol te kunnen aanschaffen.

Het is het soort schandaal op de onthulling waarop hier te lande Vrij Nederland het alleenrecht leek te hebben, vroeger, toen ze nog aan onderzoeksjournalistiek konden doen, en tijd en geld hadden om een verslaggever vrij te maken om nauwgezet iemands reilen en zeilen na te gaan. Talloos zijn de bestuurders geweest die op die manier het loodje moesten leggen omdat hun corruptie werd blootgelegd. Tegenwoordig hebben kranten en tijdschriften tijd noch menskracht om de onkreukbaarheid van ambtenaren en politiek vertegenwoordigers na te gaan, en zijn ze voor zulke zaken afhankelijk van tipgevers. Tipgevers, die net als journalisten zelf bronnen nodig hebben om vermoedens te ontzenuwen of te staven, bewijzen te leveren en documentatie op te bouwen vooraleer ze een kwestie in de openbaarheid brengen.

*

“WAAR ZIJN JULLIE JOURNALISTEN eigenlijk mee bezig? Ik vermag niet te bevroeden waarom iemand wil weten wat een minister met wie heeft gegeten. Ik begrijp er niets van,” kloeg oud-premier Barend Biesheuvel laatst in de Volkskrant. Biesheuvel is de bedenker van de Wet Openbaarheid Bestuur. De WOB was, zo stelde hij, uitsluitend bedoeld om beleidsstukken en voorbereidende stukken op tafel te krijgen, niet om inzage te verschaffen in bonnen en declaraties.

Het klinkt logisch: het gaat niemand iets aan wat een minister eet en met wie. Maar de kwestie is genuanceerder. Privé is niet altijd privé voor wie een vertegenwoordigende functie heeft. Wie betaald wordt door de staat – door burgers, belastingbetalers, onderdanen en ingezetenen – kan thuis vijf gangen voorschotelen aan al wie hij uitnodigt, maar moet er rekening mee houden dat zelfs zo’n thuisdiner pikant en mogelijk zelfs dodelijk kan zijn indien zijn gast Haider heet, of Janmaat.

Wat ministers en hoge ambtenaren doen (en eten) is simpelweg niet altijd privé, net zoals een vakantie van Beatrix zich niet onttrekt aan publieke beschouwing. Elke burger kan dronken met z’n auto tegen een paaltje rijden en hoeft dan niets meer te verwachten dan een boete, maar als het een CDA-burgemeester van een preutse noordelijke gemeente betreft die zojuist bij de hoeren is geweest, ja, dan heeft hij een politiek probleem en is zijn privégedrag niet zo privé meer, al was het maar omdat zijn publiek beleden moraal flagrant in strijd is met zijn persoonlijk gedrag. In dat geval hebben zijn onderdanen, en zeker zijn kiezers, het recht om zoiets te weten en is het in ieders belang wanneer burgers en journalisten de gebeurtenissen kunnen natrekken.

Overigens vindt bijna iedereen het vanzelfsprekend dat mensen die een beroep op een uitkering doen, hun financiën regelmatig en tot in detail openbaren. Bijstandsambtenaren vergen ambtshalve dat elke uitkeringsgerechtigde uitgebreide informatie overhandigt: heeft u grote uitgaven gedaan? Kunt u niet besparen op de krant? Hoeveel geeft u uit aan huur, aan gas en licht? Hoeveel heeft u op uw girorekening staan? Was die koelkast nodig? Nog geld van iemand gekregen? Dat is normaal, vindt men. Deze mensen leven immers van overheidsgeld en dienen daarom verantwoording af te leggen over wat in andere omstandigheden privé zou zijn.

Gelijke monniken, gelijke kappen. Het Zweedse offentlighetsprincip zou ons goed staan, ook al is Bram Peper tegen.

Vrouwelijkheid is een product

“EIGENLIJK ZIJN ALLE VROUWEN travestieten, en zijn sommige mannen het ook,” zei Maarten ‘t Hart gistermiddag in De Balie, aan het eind van zijn lezing over travestie. Waarmee hij wilde zeggen dat mannen die voor vrouwen willen doorgaan daar vooral zo goed in slagen omdat vrouwen in de laatste decennia veel make-up zijn gaan gebruiken, waardoor het voor mannen op hun beurt doenlijk is geworden vrouwen na te bootsen door diezelfde strategie te volgen. Als vrouwelijkheid uitsluitend in het lichaam besloten zou liggen, zou er immers geen beginnen aan zijn haar te personifiëren voor wie als man geboren is.

‘t Hart definieerde ‘vrouwelijkheid’ daarmee terecht als een sociaal construct, als het resultaat van noeste arbeid en de vrucht van flink vijlen en schaven. En dus als een verschijningsvorm die door beide seksen aan te nemen is en die geen van beide seksen op voorhand gegeven is.

Vrouwelijkheid zoals wij die gedefinieerd hebben is geen natuur, het is een product. Vrouwen doen permanent hun best ‘vrouwelijk’ te zijn, te blijven of te worden, en sommige mannen houden er bijwijlen hetzelfde doel op na — maar alleen mannen die vrouwelijkheid nastreven krijgen het predikaat “travestiet” opgespeld. Misschien, zo plaagde ‘t Hart, is het eerlijker ook de inspanning die vrouwen zelf leveren op dezelfde manier te beschrijven: als travestie.

Het was een uiterst onderhoudende lezing, gelardeerd met intrigerende biologische weetjes en persoonlijke anekdotes. ‘t Hart was afwisselend intiem, verleidelijk, laconiek, koket en komisch; alle zorgelijkheid en kommer waarmee hij in de eerste jaren na zijn publieke coming-out als travestiet over zijn bestaan als dame sprak, waren verdwenen. En hij gaf hilarische doorkijkjes in de lessen die hij heeft geleerd. De gezichtsuitdrukking die vrijwel zonder mankeren een sterk vrouwelijke trek aan een mannengezicht gaf, zo instrueerde hij het publiek, was: verbaasd kijken. Ogen opengesperd, wenkbrauwen opgetild, een zweem van een glimlach — onnozelheid? onkunde? onbegrip? — rond de mondhoeken spelend: het werkt. En hij deed het voor. Verdomd. Hij werd op slag nog een paar graden vrouwelijker. Klassiek vrouwelijker, dan wel.

Want wat ik intrigerend vond, is dit: ‘t Hart geeft duidelijk aan een bepaald type vrouw na te streven: de wellevende, elegante Wassenaarse, een dame van stand, een toonbeeld van beschaving en verfijning, met soms licht wufte trekken. Maar nimmer rebels, obstinaat, doortastend of wat dies meer zij. Zijn beschrijving van vrouwengedrag maakte dat evident: vrouwen lopen altijd met de knieën dicht bij elkaar, zitten met over elkaar geslagen benen, maken hun lichaam klein, lopen de trap met één tree tegelijk op en zijn beschaafd. Maar wat dan te denken van vrouwen die — zoals ik, en veel van mijn vriendinnen — altijd wijdbeens zitten (zelfs indien gehuld in korte jurk), die even gretig versieren en verleiden als mannen dat doen, die sprintjes trekken en de trap met twee treden tegelijk nemen (ik deed dat allebei, toen ik nog goed ter been was, zelfs met naaldhakken aan), die de etiquette niet in acht nemen en die geen kapperskapsel dragen?

Ook zij zijn vanzelfsprekend vrouwen, geeft ‘t Hart desgevraagd ruimhartig toe, maar op hen baseert hij zich niet. Het resultaat is dat ik me nauwelijks kan herkennen in zijn vrouwbeeld: hij neemt alle lessen serieus ter harte die ik, soms opgelucht en soms na diep zelfonderzoek, heb afgelegd. Wat zou ik hem graag een paar feministische lessen bijbrengen… Al was het maar omdat nette meisjes weliswaar naar de hemel gaan, maar slechte vrouwen overal komen — en daarbij doorgaans meer plezier en avontuur beleven.

Want wie wil er nu een Wassenaarse zijn? Zulke dames zitten dag in, dag uit achter de sherry, zijn lid van de golfclub en een paar liefdadigheidscomitées, geven manliefs centen uit en vervelen zich stierlijk. Dan liever bedrijfsleidster zijn, of Bach-pianiste, of succesvol schrijfster die haar religieuze verleden van zich heeft afgeschud. Liever zelf de touwtjes in handen nemen.

“Maar ja, wie ben jij om dat te zeggen,” plaagt mijn lief me dan. “In het diepst van je denken ben jijzelf namelijk een man.” “Duh. Ik kleed me in elk geval beter dan de meeste van jullie,” antwoord ik dan, maar verder geef ik hem gelijk. En zo raakt ook mijn vrouwelijkheid gereduceerd tot verschijning. Niks geest, niks identiteit. Wat allemaal waar is, en ikzelf maal allang niet meer om wat ik nu ben qua m/v, zolang ‘t maar niet al te macho wordt.

Veel mensen brengen tegenwoordig allerlei eigenschappen die vroeger strikt voorbehouden waren aan hetzij de ene sekse, hetzij de andere, in hun persoon samen. Dat betekent in feite dat ze niet heel zwaar meer tillen aan standaarddefinities van mannelijkheid en vrouwelijkheid: dat ze het een zijn staat ze niet in de weg het andere ook te beleven.

Het grote raadsel van travestie ligt voor mij daarom nog altijd hier in besloten: dat sommige mensen een andere verschijningsvorm nodig hebben om aan de beperkingen van hun rol of opvoeding te ontsnappen, een wormgat te vinden dat ze aan de do’s and don’ts van hun sekse kan laten ontsnappen. Zo ook Maarten ‘t Hart. Een groot deel van het genoegen dat travestie hem verschaft, bestaat eruit dat hij anders kan zijn dan hij voelt als man te kunnen zijn: hij spreekt over andere onderwerpen, hij gedraagt zich anders (eleganter, koketter, koopzuchtiger, met meer aandacht voor uiterlijkheden), hij beweegt zich anders. Zijn travestie vormt de doorgang tussen twee werelden die hijzelf als diametraal tegenovergesteld heeft gedefinieerd: die van mannelijkheid en die van vrouwelijkheid.

Maar die werelden zijn heel goed buiten de klerenkast te verenigen. Het enige dat daarvoor vereist is, zijn dames met ballen en mannen met compassie. Of met verbaasd-geïntrigeerde ogen.

Lotgenoten

AL JARENLANG BEN IK jurylid van De pen als lotgenoot, een literaire wedstrijd voor verhalen over handicaps en ziektes. Ego-documenten heet dat tegenwoordig, zo’n verhaal over wat menzelf of zijn omgeving is overkomen. De prijs is ooit ingesteld door de Nationale Commissie Chronisch Zieken, als onderdeel van haar streven meer aandacht te scheppen voor de positie van mensen met chronische kwalen, hun integratie te bevorderen, en het begrip tussen (nog) gezonde en chronisch zieke mensen te stimuleren. Zulke dingen.

Allemaal heel nobel, en hoogste verantwoord. (Hoewel je, wanneer je als jurylid achter elkaar drie verhalen over Alzheimer en vijf over ME en borstkanker leest, nog wel eens mies wordt van alle ellende. Dan helpt het erg wanneer die misère relativerend of humoristisch beschreven wordt. Mijn eerste leesavond als jurylid barstte ik in huilen uit.)

De prijs is mooi. Niet dat-ie veel om het lijf heeft – publicatie in een boek, een mooie vulpen met inscriptie, en schijnwerpers – maar hij dient een zinnig doel. Deze teksten fungeren als oriëntatiepunt voor mensen in vergelijkbare omstandigheden, vormen een manier voor verwerking, zijn een steun voor lotgenoten en hun intimi, en bovenal, broodnodig: ze bieden een alternatief op menselijke maat voor het medisch jargon waarmee iedere serieus zieke mens wordt overvallen. Ik lees ze inmiddels graag, deze verhalen, hoewel het niet altijd makkelijk is rustig te blijven onder het erin verzamelde leed.

In die jaren van jurylidmaatschap zijn er enorm veel verhalen door mijn handen gegaan; ik denk wel zo’n tweehonderd. Verhalen van jongeren, van bejaarden, van ouders, van overlevenden, van nabestaanden, van doorbijters, van hoe-dan-ook-toch-dood-te-gane-mensen. Van mannen, en veel meer van vrouwen. (Mannen schijnen het moeilijker te vinden te schrijven over lek & gebrek dan vrouwen. Hun teksten zijn ook vrijwel zonder uitzondering stoerder.) Tientallen ziektes en kwalen zijn de revue gepasseerd: veel ME (modern om te hebben, erg populair om over te schrijven); een beetje MS, nogal wat dementie, schrikbarend veel reuma en spierdystrofie, en allerlei, veel te veel, soorten kankers. Prostaat. Borst. Bot. Hersentumor. De auteurs zijn jong, oud, alleen, verliefd, opgegeven, dapper, mistroostig, cynisch, nuchter, kleinzielig, sober, saai, kletskousen, van zichzelf vervuld, sterk, altruïstisch – noem maar op. Alles zit erbij.

Maar wat ze nooit zijn is homosueel. Of zwart, bruin of geel. Is dat niet raar?

Voor een deel heeft het te maken met wie lid is van patiëntenverenigingen en wie niet – in zulke kringen worden de oproepen tot mededinging immers verspreid – en autochtonen zijn vaker lid van zulke clubs dan allochtonen. Zaken als taalbarrières spelen daarbij een grote rol, en manieren van opvang en hulpverlening al evenzeer: bij mensen die recent naar Nederland zijn geïmmigreerd is het niet alleen volstrekt begrijpelijk dat ze minder snel geneigd zijn hun verhaal, als ze dat al willen opschrijven, niet in het Nederlands te doen maar in die van henzelf, en dat ze simpelweg niet zijn aangesloten bij ziekenclubs en zodoende nooit horen van zo’n prijs. (Maar zijn er dan geen ingeburgerde allochtonen met ziekte en schrijflust? Kom nou toch. Er zijn voldoende allochtonen, eerstegraads dan wel tweedegraads, die het Nederlands perfect beheersen en die veel te vertellen hebben. En ik ben eerlijk gezegd zelfs razend benieuwd of er andere opvattingen over ziekte heersen in zulke niet van oorsprong Nederlandse kringen, dan die gewoon zijn in de westerse calvinistische of katholieke cultuur.)

Dat ik in al die jaren slechts een verhaal heb gezien waarin iemand een hoofdrol speelde die de damesliefde was toegedaan, dat vind ik eigenlijk nog raarder. Ik ken zat mensen die homosueel zijn en iets ernstig mankeren. Aids, bijvoorbeeld. Of borstkanker. Een dwarslaesie. Een geamputeerde voet. Een anti-biotica vergiftiging. Er zijn goddome zelfs — dacht ik tenminste — clubjes van dove homoseksuele mensen. En zat mensen die boos zijn dat de COC’s ter lande ontoegankelijk zijn en daar uitgebreid hun gram over halen. Waarom schrijven die mensen niet? Waarom ken ik dat prachtige verhaal over die spastische meneer die zich een paar keer per jaar door zijn verzorgers in het leer laat hijsen om per elektrieke rolstoel in de Amstel- en Warmoesstraat te gaan cruisen, alleen uit zijn mond en zie ik zijn – of vergelijkbare – verhalen nooit in deze wedstrijd?

Bereiken de oproepen voor De pen als lotgenoot de homo’s en lesbo’s onder de chronisch zieken nooit? Lezen die hun patiëntenblaadjes dan niet, of sterker, zijn ze — indien chronisch ziek — geen lid van patiëntenclubs? Of schrijven damesdames en herenheren niet over ziekteleed? Ik geloof er geen lor van. Wel geloof ik dat ze hun verhalen, voor zover aanwezig en in eigen ogen memorabel, naar hun eigen cluborganen sturen.

En hoewel het goed en zinnig is om in XL artikelen te hebben over ziekte en verderf, meen ik dat het zonde is om in andere fora niet te spreken. Want — afgaande op wat zich nu begint uit te kristalliseren in een mooie en indrukwekkende reeks verhalen — zou je haast gaan geloven dat er geen chronisch zieke, gehandicapte of ten dode opgeschreven lesbo’s en homo’s bestaan. Alsof het rijk der zieken aan homofobie lijdt.

Spektakel, sponsors en snollende media

DE ECONOMIE TREKT AAN, ‘t is feest! De werkgelegenheid is hoog en de werkloosheid lager dan hij in jaren is geweest. Voor bedrijven betekent dit dat de spoeling dun wordt en ze zich moeten inspannen om vacatures te vullen, terwijl ze vroeger nauwelijks hoefden te adverteren.

Vooral in de informatie- en communicatietechnologie (ICT) buitelen werkgevers over elkaar in hun ijver om de aandacht van potentiële werknemers te vangen. Iedereen vist in dezelfde vijver. Studenten worden als spierinkjes uit de lesbanken geplukt. (Als ze niet voldoen: teruggooien in de kweek, met een gat in hun opleiding.) Bedrijven organiseren massale sollicitatiedagen en lokken sollicitanten met ballonvaarttochten als aas. Ze houden introductiedagen bij auto-dealers en beloven kandidaten dat wie aangenomen wordt, een lease-auto meekrijgt. Een bedrijf heeft deze maand zelfs dat vermaledijde Big-Brotherhuis in Almere voor twee zaterdagen gehuurd om daar haar sollicitanten in rond te leiden.

Dat zulke manieren van werven aanmeldingen op valse gronden trekken, deert niet. Zolang het maar spectaculair klinkt. Is goed voor je image als bedrijf. Oog je jong en vlot door, vinger aan de pols van de tijdgeest enzo. Bovendien geven bedrijven ermee aan hoeveel ze ervoor over hebben om die paar geniale mensen voor de neus van de concurrentie weg te kapen: dat zijzelf vernieuwend en onversaagd zijn, piraten eigenlijk. Heuse talent-raiders!

Het is korte termijn-politiek. Goede werknemers vang je niet; goede werknemers maa¡k je. Elke visser weet dat je moet investeren in het water waarin je vangen wilt en dat oogsten niet kan zonder te kweken: daar tussenin zit tijd en veel geduld. Wat in de praktijk van de ICT betekent dat je mensen met algemene vakkennis, goed inzicht en een helder verstand aanneemt en ze daarna zelf zorgvuldig verder opleidt om ze de specifieke eisen van jouw branche bij te brengen (universitaire en beroepsopleidingen zijn algemeen; dat horen ze ook te wezen). De kunst is niet om mensen binnen te krijgen maar om ze binnen te houden.

*

ONDERWIJL WRINGEN KRANTEN en tijdschriften zich in bochten om advertenties in de wacht te slepen. Krantenredacties zochten naar omslagen om de advertenties voor de weekendedities in te verpakken. (Het dieptepunt is het Werk-katern van de Volkskrant: twee pagina’s redactionele fluttekst ter inleiding op zevenendertig bladzijden personeelsadvertenties.) Toen de grens aan het aantal weekendkaternen bereikt leek, kwam de ene na de andere krant met semi-glossies: magazines die sjieker ogen dan de krant zelf en vrijwel allemaal aanzienlijk minder om het lijf hebben. Veel ‘lifestyle’. Veel loze fotoreportages. Veel eten en drinken en mode en trendy hebbedingetjes en dure gadgets. Veel tekst die gevaarlijk dicht tegen de advertorial aankruipt.

Het zijn media-snolletjes: aangekleed onbenul, gericht op het behagen, met een angstigmakend gebrek aan inhoud; ze zijn er alleen voor het geld. Anil Ramdas maakte zich er kortgeleden terecht kwaad over in NRC Handelsblad: het is te duidelijk dat deze magazines hoofdzakelijk bedoeld zijn als vehikel voor adverteerders. Maar dat is pas het begin.

*

TOT MIJN SCHRIK WERD ik laatst gevraagd een schaamlap te schrijven voor zo’n snol. Opzij, een blad dat haar onafhankelijkheid gewoonlijk hoog houdt in zowel positie als inhoud, deed plots uitverkoop. In hun februarinummer verschijnt een extra katern van vierentwintig pagina’s dat, zo schreef de dame die mij verleiden moest, “deelnemende partijen” heeft.

Ongerust las ik de plannen door. “Hoe sexy is de ICT” was het onderwerp, en artikelsgewijs zou men zich afvragen hoe de ICT-sector zichzelf aantrekkelijker kon maken voor vrouwen om te zorgen dat die gaan solliciteren. Niks ‘hoe sexy moet de ICT zijn’, dacht ik. Gruwelijk blasé, die vraag. Lui ook, en achterhaald. Alsof vrouwen achterover leunen terwijl de verschillende arbeidssectoren om hun gunsten bedelen en zij verveeld op de chaisse-longue uitkiezen wie zich het meest uitslooft; welke prospectieve amant de platste buik, stoerste kaak of geilste grijns heeft. Alsof werk een luxe is, een afleidinkje vergelijkbaar met een middagje shoppen. Iemand anders zorgt kennelijk onderwijl voor de centen.

De “deelnemende partijen” zijn Hewlett Packard, Origin, Pink Roccade en IBM, plus Economische Zaken en een museum dat iets met digitale kunst wil. “Deelnemende partijen” bleek newspeak voor sponsors (wat op zich al een eufemisme voor handel is). Lees de opzet en huiver. “Redactioneel artikel over 500 jaar vrouwelijke kunstenaars: vrouwelijke ondernemers. Welke factoren maken het kunstenaarschap aantrekkelijk? … (De inhoud hiervan wordt bepaald in overleg met het Museum voor Moderne Kunst Arnhem.)” “Redactioneel artikel over vier verschillende ICT bedrijven. Hoe denken zij zelf het bedrijf aantrekkelijk te maken voor vrouwen? Interviews en redactioneel commentaar. (De inhoud van dit artikel wordt bepaald in overleg met de vier ICT-bedrijven).”

Zo gaat het verder. Een enquˆte onder de lezeressen waarin hen wordt gevraagd hun opinie te geven over ICT, op te stellen “in samenwerking met de deelnemende partijen”. Een “prikkelende oproep” om te solliciteren (“zich te oriënteren bij de Open Dagen”) van genoemde bedrijven. Alles redactioneel. Alles “in samenwerking” en “in overleg”. Oftewel: de redactie zocht mensen die leuke stukjes kon schrijven over haar sponsors en adverteerders ter aanbeveling van diezelfde sponsors en bedrijven. Of ik alsjeblieft een lintje op de verpakking wilde zijn.

Een van die bedrijven ken ik goed. Het zal er bij anderen niet veel anders aan toegaan. Ze hebben er een schreeuwend tekort aan mensen, vooral omdat de werkdruk enorm is en de condities met de maand verslechteren. In noodtempo — een enkele week — leiden ze er nu mensen die nog nooit een computer van dichtbij hebben gezien op tot mensen die de helpdesk moeten bemensen. “Ziet DOS er altijd zo zwart uit?” vragen zij op de interne cursus, en daarna worden ze in al hun onwetendheid losgelaten op klanten die met ingewikkelde problemen over netwerk protocollen, raid configuraties of hardware conflicten zitten. Zulke mensen leren weliswaar snel als ze slim genoeg zijn, maar doen dat ten koste van de klanten die in eindeloze frustratie aan de telefoon hangen.

*

DE VRAAG VOOR ICT is niet of ICT sexy is. De vraag is of ze in mensen willen investeren of dat ze hen een baan willen aansmeren. En een ernstiger vraag is wat er gebeurt met respectabele media wanneer zij hun eer verkwanselen voor geld.

De artistieke dood

[Verschenen in Relevant, januari 2000. Relevant is het blad van de Nederlandse Vereniging voor Vrijwilige Euthanasie.]

ZELFMOORD EN EUTHANASIE hebben – het is wellicht vreemd dat te constateren – een sterk esthetische component. Zelfmoord nog meer dan euthanasie: euthanasie is sterk door externe omstandigheden – de dodelijke greep van een ziekte – afgedwongen. Zich eigenhandig het leven te benemen en zelf kiezen wanneer dood te gaan is autocratisch, tot op zekere hoogte koninklijk. In plaats van wreed toeval of gruwelijk lot is het de mens zelf die doelbewust het moment en de wijze van zijn einde bepaalt en dat vervolgens voltrekt: niks willekeur, niks per ongeluk, niks goddelijke hand, niks fataliteit.

Sterven door een ongeluk of sterven aan een lichaam dat het opgeeft is fundamenteel anders dan de dood door zelfmoord. Zoals Patricia de Martelaere schreef over de niet-zelfgekozen dood: “Wij beelden ons in dat we zullen sterven ‘op het eind’ van ons leven, wat niet alleen logisch, doch ook rechtvaardig en zeer mooi zou zijn. Maar in werkelijkheid sterven we op weg om onze kinderen van school te halen, in bad, luisterend naar een cultureel programma op de radio, of in bed met een vrouw die de onze niet is. Wij sterven altijd, zo lijkt het, op de meest ongelegen ogenblik-ken. En alles wat we per se nog moesten doen, alles wat we absoluut nog hadden willen zeggen, zal gewoon ongedaan blijven, en ongezegd. Ons leven wordt door de dood onderbroken, niet beëindigd.”

Hoe anders de gekozen dood: dat is geen ingreep van buitenaf maar een beëindiging, in het beste geval uitermate doordacht en terdege voorbereid. Zelfmoord en euthanasie hebben zodoende een sterk artistiek element: men rondt zijn eigen biografie af, schrijft zelf de woorden ‘einde’ onder zijn leven en transformeert dat leven, dat zoals ieders leven tot dan toe een warboel was van affe en onaffe draden, een ongekaarde kluwen van verhaaltjes, zijsprongen, entr’actes, oninpasbare incidenten en losse voorvallen, daarmee alsnog tot een samenhangend verhaal, tot een afgerond geheel, en kijkt uit naar de stilte die ontstaat als de laatste bladzijde is omgeslagen. In dat licht beschouwd zijn zelfmoord en euthanasie het summum van individualiteit: in het zichzelf moedwillig teniet doen ligt de hoogste individualiteit besloten. Men schrijft het eigen leven af.

Misschien dat het juist dit artistieke element is, die wens tot esthetiek, die maakt dat mensen zich het zelfgekozen einde al te vaak sereen voorstellen. Een besluit, genomen in redelijkheid; een afscheid, goed voorbereid; een dood, met zacht licht en fluisterende stemmen; een laatste handdruk, een laatste kus. De zelfgekozen dood moet ook vooral mooi zijn.

Nu is een dergelijke mate van sereniteit bij euthanasie redelijk haalbaar – maar zelfs daar wordt hij sterk overschat. Mensen beseffen onvoldoende dat doodgaan met strijd gepaard gaat. Er is vrijwel altijd gereutel, gehoest, pijn, kramp, misselijkheid; alleen zij die al heel ver heen zijn glijden zacht weg: hun lichaam is al te kapot om nog te kunnen strijden. En zeker zelfmoord is per definitie hard, goor, vies en gruwelijk. Het zelfgekozen einde mag dan weliswaar artistiek zijn, doch is daarmee niet vanzelf verheven. Kunst kan hard, schokkend en confronterend zijn.


“Do not go gentle into that good night
old age should burn and rave against close of day
rage, rage against the dying of the light”

…dichtte Dylan Thomas al, en buiten dat die woede niet aan leeftijd is gebonden, was dat vermoedelijk niet zozeer een oproep als wel een waarschuwing.

8 december 1999 / Relevant, januarri 2000

Slachtoffers van preventie

ONDERZOEKERS DIE ONDERZOEK onderzoeken: niets is leuker om te lezen. En zelden is iets vernietigender dan dat. (Wie zei daar dat wetenschappers afstandelijk en verstoken van passie zijn? Nah.)

Twee Deense onderzoekers hebben zich verdiept in de studies naar de effectiviteit van bevolkingsonderzoeken. Ze concentreerden zich daarbij op borstkanker. Eind jaren tachtig werd in veel Westerse landen een algemene screening op borstkanker geïntroduceerd voor alle vrouwen boven de veertig: onderzoek had uitgewezen dat op die manier veel ontluikende tumoren konden worden onderschept. De daaruit volgende vroege behandeling redde veel levens en maakte eventuele behandelingen en operaties minder ingrijpend. Screening werd daarmee vanzelfsprekend tot algemeen goed geproclameerd.

De twee Deense onderzoekers, Gøtzsche & Olsen, denken daar anders over. Ze hebben de aanvankelijke studies die uitwezen dat screening tot minder sterfte leidde nog eens goed bekenen en ontdekten tal van cruciale fouten in de opzet. In sommige studies werden alle vrouwen die al een beginnende vorm van borstkanker hadden meteen uit de onderzoeksgroep gehaald, terwijl de controlegroep bleef zoals-ie was. Een studie had in haar onderzoeksgroep veel meer vrouwen uit hogere sociaal-economische groepen dan in haar controlegroep (en iedereen weet dat sociaal-economische status de belangrijkste gezondsheidsfactor is). Weer andere studies hadden meer jongere vrouwen in de onderzoeks- dan in de controlegroep; borstkanker komt nu eenmaal vaker voor bij oudere vrouwen. En bij de meeste studies wisten degenen die de doodsoorzaak moesten bepalen dat de overledene borstkanker had, wat maakte dat hun oordeel gekleurd raakte (wrang als het klinkt: je kunt heel goed aan iets anders dood gaan terwijl je borstkanker hebt).

De conclusie van de Denen is, nadat ze waar mogelijk hadden gecorrigeerd voor fouten in de opzet van de onderzochte studies, vernietigend. Niet alleen helpen zulke vormen van screening geen lor, ze zijn zelfs gevaarlijk. De ‘eerlijkst’ opgezette onderzoeken tonen aan dat er weinig verschil is in sterfte aan borstkanker tussen de onderzoeksgroep en de controlegroep; soms stierven er in de onderzoeksgroep zelfs meer vrouwen. Maar het ergste is dat er soms juist door die screening vrouwen overlijden.

Daar zijn grofweg twee redenen voor. De ene is de vals-positieve uitslag. Ja, er zijn onrustige cellen, hemel, er is een bobbel te zien; voor de zekerheid zullen we een ingreep moeten plegen — biopsie, operatie, bestraling, chemotherapie — maar het is uiteindelijk geen kanker. Sommige screenings op borstkanker tonen aan dat tot vijftig procent van de positieve uitslagen uiteindelijk verkeerd bleek. Er was niets mis.

De andere reden: een vals-negatieve uitslag: “Gefeliciteerd. U heeft geen borstkanker”, terwijl er wel degelijk iets aan de hand is. Röntgenfoto’s zijn lang niet altijd nauwkeurig en worden soms slordig beoordeeld (net zoals biopsies, uitstrijkjes en andere routine-onderzoeken). Een vals-negatieve uitslag maakt dat mensen, ook al hebben ze zelf de indruk dat er ergens iets mis is, niets naar de dokter gaan of hun arts hun bezorgdheid afwijst. Hun mammografie was toch goed?

*

IN NEDERLAND HEEFT kanker-epidemioloog Coebergh uitgebreid onderzoek naar het nut van screening gedaan. Hij is er bepaald ongelukkig over, en onderschrijft de conclusies van de Denen. “Met screening op kanker zitten we op een glijdende schaal. Men zal steeds vroeger ingrijpen, ook als niet vaststaat of dat wel nodig is. Alle artsen hebben nu eenmaal dezelfde reflex: als ze een verdachte afwijking vinden, willen ze ook wat doen. Screening op kanker leidt haast per definitie tot overbehandeling,” zei hij al in 1997.

Coebergh rekende voor hoe dat in z’n werk gaat: “Om één leven te redden van een vrouw die anders zou overlijden aan borstkanker, moeten bij minstens duizend vrouwen borstfoto’s worden gemaakt, moet bij tien vrouwen nader onderzoek [..] worden uitgevoerd en zal één vrouw onnodig voor borstkanker worden behandeld, omdat de tumor toch niet kwaadaardig was. Bovendien zullen drie à vier vrouwen als gevolg van de screening jaren langer moeten leven met de wetenschap dat ze borstkanker hebben zonder dat dit hun leven daadwerkelijk verlengt. De neveneffecten van het screeningsprogramma voor borstkanker zijn dus, ook in psychologisch opzicht, niet onaanzienlijk. Screening is niet de panacee die velen erin zien.”

Coebergh heeft tevens onderzoek gedaan naar het nut van screening op baarmoederhalskanker. Ook hier blijkt screening hoofdzakelijk tot overbehandeling te leiden, niet tot minder sterfte: “Gelet op het geringe aantal vrouwen dat daadwerkelijk baarmoederhalskanker krijgt, worden er buitensporig veel afwijkende uitstrijkjes gevonden. Van de bijna achthonderdduizend uitstrijkjes die er in 1994 in Nederland zijn gemaakt, werd 13,3 procent als abnormaal bestempeld. Toch is de kans om baarmoederhalskanker te krijgen erg laag: tot het 75ste levensjaar krijgt niet meer dan 0,65 procent van alle Nederlandse vrouwen deze ziekte. Het bizarre is [bovendien] dat er vrouwen overlijden aan baarmoederhalskanker omdat ze niet aan het screeningsonderzoek hebben deelgenomen en dat er tevens vrouwen zijn bij wie wel degelijk uitstrijkjes waren gemaakt en die toch aan deze ziekte sterven.”

Screening op prostaatkanker levert nog minder op. Prostaatkanker is een zeer langzaam voortschrijdende kanker, waar per jaar zo’n 1700 mannen aan overlijden. Prostaatkanker is daarmee na longkanker de meest voorkomende kanker bij mannen. Om die reden wordt regelmatig gepleit voor grootschalig bevolkingsonderzoek.

Maar bij lijkschouwing van oudere mannen die aan heel andere dingen zijn overleden, wordt bij 50 tot 80 procent van hen kwaadaardige gezwellen in de prostaat aangetroffen. Coebergh: “Door te gaan screenen breng je de ‘subklinische’ prostaatkanker aan het daglicht. De vraag is natuurlijk hoeveel we ermee opschieten als we deze voorstadia van prostaatkanker tien jaar eerder gaan opsporen. Daarbij komt dat de ingreep die volgt op het constateren van prostaatkanker fors is. Prostaatverwijdering is een zware operatie met veel gevolgen, zoals impotentie en incontinentie.” Onderzoek naar het natuurlijk beloop van prostaatkanker laat bovendien zien dat gewoon afwachten voor de overleving van de patiënt meestal hetzelfde resultaat oplevert als in een vroeg stadium opereren.

*

BELEIDSMAKERS STELLEN ONDERTUSSEN echter al screening op dikke-darmkanker voor. Terwille van de preventie, en ter kostenbesparing. Misschien dat ze, als er al geld op de gezondheidszorg af moet, het beter over het nut van preventie kunnen gaan hebben. De weg naar geldverspilling en overbehandeling blijkt namelijk geplaveid met goede bedoelingen.