Ingehaald

Momenteel ben ik licht monomaan. Een boek schrijven vergt blikvernauwing, en zodoende komt alles wat ik doe en lees in het teken te staan van Het Onderwerp: niets dringt echt tot mijn schrijfschild door buiten dat. Ik ken het procedé. Maar ik schrijf nu al twee maanden over niets dan dood, euthanasie en zelfmoord, en dat wreekt zich ditmaal meer dan anders. De werkelijkheid dringt zich tussen mij en mijn hoofd, en heeft het over niets dan wat ik beschrijf.

De doden vallen de laatste weken bij bosjes: tussen Frau Kohl en Herman Brood door ging ook een vriend dood aan zelfmoord, en tegen de tijd dat we bij Brood waren beland wilde ik uit de grond van mijn hart dat ik over de liefde was gaan schrijven, of over zoiets moois en moeilijks als troost. De zeventien gerapporteerde zelfmoorden van boeren die kapot waren door het ruimen van hun dieren – “ruimen”, wat een gruwelijk eufemisme, vele malen erger dan het al zo laffe “zelfdoding”: alsof in de taal een kuisheid moet worden opgelegd en de agressiviteit van de dood verdoezeld moet worden, alsof de werkelijkheid daar minder echt van wordt ofzo – sloegen me al helemaal uit het veld.

Maar wat u daarmee te maken heeft? Niet per dat homoseksuele jongeren vaker zelfmoord plegen dan anderen. Dat is een triest en tragisch feit, maar – zeker in deze kringen – overbekend. Ik zal u de statistieken besparen, ik kan geen tabellen meer zien.

Wat u ermee te maken heeft, is dit. Wij zitten, zo ontdekte ik, in een rare generatie en subcultuur wat bekendheid met de dood betreft, en haast niemand realiseert zich echt wat dat betekent. Dat moge blijken uit de conversatie die ik enige maanden gelden met mijn uitgever had, toen ik hem mijn voorstel voor dit boek deed:

Hij was gefascineerd toen ik hem beschrijf waar dit boek over moest gaan. “De dood, ja, daar krijgt onze generatie steeds meer mee te maken. Het zal een belangrijk thema worden voor de komende jaren.”

Als Vic zoiets zegt weet ik dat hij niet aan markt of afzet denkt maar aan zijn vrienden, aan zijn auteurs en aan de ouders van al die mensen. Aan zijn onvervangbare collega die een paar jaar geleden opeens dood neerviel. Aan zijn eigen ouders, wellicht. Hij vervolgt: “Onze generatie – nu ja, ik ben wat ouder dan jij – mijn generatie ziet het langzaamaan rond zich heen gebeuren. Daar zullen we nog veel mee te stellen krijgen.”

Ik leg mijn handen plat op tafel, hef mijn hoofd en kijk hem aan. “Langzaam gebeuren? Grote delen van mijn generatie zitten nu juist even in de luwte… Tien jaar geleden stierven ze bij bosjes, de kennissen en vrienden. Aids. Mijn vriendin Anneke bijvoorbeeld heeft in vijf jaar tijd zowat veertig procent van haar intimi begraven.”

Vic zweeg toen even.

Wij zijn voor onze beurt gegaan.

Rotte rituelen

BART TROMP OPENDE MIJ DE OGEN. Hij schreef een vernietigend artikel over de G8 conferentie in Genua: de inhoudelijke resultaten van de top zijn uiterst mager, en bijeenkosten als deze zijn volmaakt geritualiseerd geworden: het zijn vooral manifestaties die tot uiting moeten brengen “dat hier de echte wereldleiders de werkelijke wereldproblemen onder ogen zagen en daarvoor gezamenlijke wereldoplossingen bedachten [..] Het gaat om een demonstratie van macht, ook wat betreft de onderlinge verhoudingen.”

Het was de verwijzing naar rituelen en de demonstratie van macht die het ‘m deed. Had ik niet al wekenlang kritiek gelezen op de tophoppers, de protesterende mensen en organisaties die sinds een paar jaar alle topontmoetingen nareizen, waar dat woord ook zo prominent in voorkwam? ‘Ritueel protest’ werd de massale toevloed van critici nogal denigrerend genoemd, en er werd badinerend gedaan over hun ideeën. Niets dan stenengooierij en politiek angehaucht vandalisme, een schijnvertoning, en als ze mekaar al niet eens in toom konden houden, nu, dan waren het allemaal maar een stelletje raddraaiers.

Opeens zag ik de parallellen. Binnen de G8 gebeurde namelijk precies datgene wat de protesterende bezoekers altoos verweten wordt: er was een kleine factie – Amerika – die het beeld bepaalde en die alle aandacht voor zichzelf opeiste, die anderen het spreken bemoeilijkte en hen met bullying tactics aan zich wenste te onderwerpen en bovendien nog de show wilde stelen. Van de niet-gouvernementele organisaties die waren uitgenodigd, heeft niemand maar ook één woord gehoord. Amerika bepaalde de agenda, Amerika bepaalde de toon, Amerika wilde de show stelen met goedkope presentjes als geld voor aidsbestrijding waar het land bovendien zelf amper aan meebetaalt.

Met een kleine woordomkering valt alles ineens op zijn plaats, en zijn alle, inmiddels te vaak gehoorde opmerkingen die bedoeld zijn om de tegenbeweging te bekritiseren, voluit van toepassing op de G8 zelf: “Ondanks pogingen daartoe waren de deelnemers niet in staat de eenheid [“orde”, in het origineel van Tromp] te bewaren en een minderheid met grote economische macht, de VS [“een kleine gewelddadige minderheid”, volgens Tromp] buitenspel te zetten. Wat eerst een voordeel was van zulke topontmoetingen, slaat om in een nadeel: het quasi-spontane, veelvormige karakter van het transnationale topoverleg [in het origineel: “de transnationale tegenbeweging”].”

De tegenbeweging ondemocratisch? Moet je die G8 eens zien: elk land waar zij neerstrijkt krijgt te maken met draconische maatregelen die de burgerrechten inperken, ook voor de toekomst. De anti-globalisten gewelddadig? Heeft u de verslagen gelezen hoe de politie demonstranten heeft geslagen, geschopt, getrapt, bepiest, met de koppen tegen de muur heeft geslagen en de tanden uit de mond gemept? Heeft u gehoord hoe arrestanten verhinderd werd met de pers, met vrienden, familie of advocaten te spreken? Heeft u gehoord hoe de politie toeliet dat neonazi’s zich met de demonstranten hebben vermengd en rellen uitlokten? De demonstranten niet representatief? Liet de G8 mijn stem toe op hun conferentie?

De demonstranten bestaan uit enge politieke clubjes en zijn niet politiek representatief? Anders de G8 wel, dat zijn leuke leiders en nette types. “Je hoeft geen anarchist te zijn om je niet vertegenwoordigd te voelen door de acht wereldleiders in Genua. Alle acht zijn mannen; zeven zijn blank en afkomstig uit rijke christelijke naties. Zij vertegenwoordigen 15 procent van de wereldbevolking en 85 procent van het wereldkapitaal. Van een van de leiders staan zowel de verstandelijke vermogens als de legitimiteit van zijn mandaat ter discussie; twee leiders worden verdacht van financiële malversaties; twee vertegenwoordigen landen waar de democratie nooit wortel heeft geschoten; twee beheersten de nationale pers; drie of vier hebben nauwe banden met het bedrijfsleven en vier zijn verstokte nationalisten,” schreef een Volkskrantlezer scherp.

Het enige dat in Genua is gebeurd, is dat topontmoetingen op deze schaal meer omstreden zijn geraakt en de ‘wereldleiders’ zich meer hebben geïsoleerd. Binnenkort vergaderen ze in ivoren bunkers.

Wat andere landen moeten doen, is het voorbeeld van België volgen. De politieke meerderheid daar is ernstig verontrust over de inefficiëntie van zulke topontmoetingen – en met een permanente conferentieruimte voor de Eurotop in het vooruitzicht, moeten ze daar wel hard nadenken – en wenst te begrijpen wat de protestbewegingen drijft. De Belgische sociaal-democraten, christen-democraten en groenlinkse partij hebben voorgesteld een serie uitgebreide conferenties te houden met de anti-globalisten en te bezien in hoeverre hun ideeën in politiek beleid zijn om te zetten. Misschien word je als anti-globalist doodgeknuffeld op zo’n conferentie, maar da’s beter dan getrapt, geslagen en beschoten te worden.

Over een lijk

SOMMIGE WETENSCHAPPERS ZIJN BANG dat Herman Brood navolging krijgt: ze vrezen dat nu ook anderen van een dak zullen afspringen. Bij de zelfmoord van een publiek persoon, zo menen ze, bestaat er grote kans dat mensen die zich al te sterk met zo’n idool identificeren, hem zullen imiteren.

Dat lijkt me een wat wankele stelling. Net zoals tieners geen zelfmoord plegen alleen vanwege het feit dat het puberbandje Take That uit elkaar is gegaan, pleegt niemand zelfmoord uitsluitend omdat Brood dood is gegaan. Er moet heel wat meer aan de hand zijn wil een mens zich van een dak af durven te storten. Wat veel waarschijnlijker is, is dat de komende maanden alle mensen die zichzelf door een sprong van het leven willen benemen, op Broods conto zullen worden geschreven.

Ik ken in Nederland momenteel drie mensen die al langer de gedachte aan springen niet kunnen loslaten – zelfs in die mate dat je beter kunt zeggen dat die gedachte hen in de greep heeft. Mochten ze dat in de eerstvolgende weken onverhoopt doen, dan zal hun wanhoopsdaad in de media vermoedelijk als imitatiezelfmoorden worden bestempeld, en Brood in de schoenen geschoven worden. Waarmee de wankele redenering zichzelf schijnbaar bewezen heeft en voortaan als nog hardere waarheid wordt verkondigd, en met grof gemak voorbij wordt gegaan aan hun echte motieven.

Een vergelijkbaar fenomeen ontstond nadat popheld Kurt Cobain zich een kogel door het hoofd had geschoten: ook toen werden de zelfmoorden die jongeren daarna per pistool pleegden, hem aangerekend. (Dat is altijd heel praktisch, een dode iets verwijten. Hij kan zich immers niet meer verweren. Iedereen kan zijn gelijk over een lijk halen.) Maar jongeren pleegden al jarenlang zelfmoord met pistolen; het is in de Verenigde Staten zelfs de meest voorkomende zelfmoordmethode.

Jeroen Brouwer bespreekt het verschijnsel in zijn amusante boek De versierde dood. Uiterst verhelderend is zijn aanhaling van psycholoog René Diekstra, die veel over zelfmoord heeft geschreven en die onder meer met de volgende gotspe kwam aanzetten: “Men spreekt dan ook wel van model- of imitatie-suïcides. Een duidelijk voorbeeld is de film Sophie’s Choice geweest. Die handelt over een meisje dat een relatie heeft met twee jongens. Hij eindigt met een hele romantische dubbelsuïcide. Ik heb er geen statistieken van, maar die film zal zonder twijfel een opleving te zien hebben gegeven van dubbelzelfmoorden onder jongeren.” Werkelijk geweldige wetenschap hebben we hier te pakken, voegt Brouwers daar monkelend aan toe, die Diekstra roept maar wat: “zonder enig wetenschappelijk onderzoek en zonder dito bewijsvoering, beweert hij ex cathedra dat dit of dat ‘zonder twijfel’ zus of zo zal bewerkstelligen.”

Een mensenleven moet al behoorlijk getroebleerd zijn, wil iemand een dergelijk dramatisch ‘voorbeeld’ willen volgen. Brouwers doet verslag van een wetenschappelijk onderzoek naar een Amerikaanse zelfmoordgolf, waaruit precies dat blijkt. De golf begon met de gezamenlijke zelfmoord van vier tieners in het stadje Bergenfield: ze vergasten zichzelf in een garage. De vierdubbele zelfmoord werd breed in de pers uitgemeten, en in de vijf weken erna deden zich vijfendertig dubbelzelfmoorden voor. Donna Gaines onderzocht ze in haar boek Teenage Wasteland, en kwam tot de conclusie dat er sprake was van grote wanhoop en frustratie onder die jongeren: gemiste kansen en slechte perspectieven, depressie en moedeloosheid, vervreemding en bodemloze verveling. Het was niet het voorbeeld dat deed volgen. Het waren de belazerde omstandigheden waarin ze verkeerden die deze jongeren tot de dood deed besluiten.

Voor zover er sprake is van navolging, ligt die imitatie eerder besloten in de gekozen methode dan in de zelfmoord zelf. Navolging is een vormkwestie. In de weken na het drama in Bergenfield was koolmonoxide plots populair; na Cobain kogels. Maar nadat INXS zanger Michael Hutchence zichzelf verhing, was er geen golf in verhangingen. Er was zelfs geen golf in zelfmoorden, wat de hele imitatietheorie meteen omver haalt.

Sowieso hebben die bezorgde waarschuwingen over navolging een wrange bijsmaak. Ze worden namelijk alleen geventileerd bij zelfmoorden die worden afgekeurd, zonder dat de spreker dat overigens hardop zegt, wat me het akelige idee geeft dat zo’n waarschuwing eigenlik niets meer is dan een schijnheilige trap na. Nadat Hannelore Kohl zichzelf had omgebracht, een week voor Brood, hoorde je niemand piepen over het risico van imitatie. Maar Hannelore was respectabel, ziek en had een gedeukte echtgenoot. Dan is zelfmoord kennelijk minder schandalig; er werd in elk geval aanzienlijk minder geshockeerd over gedaan.

Die waarschuwingen, dat zijn verkapte beledigingen.

(Bovenstaande column is in bewerkte vorm opgenomen in mijn boek De dood in doordrukstrip.)

De blik van de dader

AL EEN JAAR OF ZES lees ik mee in de Internetgroepen over zelfmoord, de laatste maanden uitgebreider dan anders vanwege een boek waaraan ik werk. In de loop der jaren heb ik de meest akelige verhalen mijn scherm zien passeren en heb ik een aantal mensen enigszins leren kennen; ik schrik niet meer zo snel (waarbij ik in het midden laat of dat nu een goede zaak is of een slechte).

Waar ik maar niet aan kan wennen, is dit: de hoeveelheid mensen die suïcidaal is geworden vanwege misbruik en mishandeling die ze in hun jeugd hebben doorstaan. De verhalen zijn hemelschreiend. Je leest over vaders die hun dochter wekelijks verkrachtten en haar hebben afgericht om zich als een hond te gedragen. Over kinderen die vrijwel dagelijks door klasgenootjes in elkaar werden geslagen, en ouders die koeltjes zeiden dat ze dan maar beter voor zichzelf op moesten komen. Over kinderen die zich op twaalfjarige leeftijd al zo ongewenst en ongelukkig voelden dat ze zich steeds weer van de trap af gooiden, in de hoop dood te gaan of naar het ziekenhuis te mogen, omdat het ziekenhuis ze voorkwam als een paradijselijk respijt van hun ‘gewone’ leven.

Een groot deel van de gruwel van zulke verhalen is de harde wetenschap dat er mensen zijn die kinderen zo vreselijk in de steek kunnen laten en – in hun onnadenkendheid of in hun nietsontziend egoïsme – zo ernstig kunnen benadelen. Maar erger nog is het besef van de effecten van zulk gedrag. Veel van deze kinderen zijn opgegroeid tot kapotte volwassenen, mensen die ervan overtuigd zijn dat ze geen geluk verdienen en geen goed kunnen doen. Diep in hun hart zijn veel van hen gaan geloven dat zijzelf niet deugen, dat ze geen liefde waard zijn en dat ze die behandeling van vroeger eigenlijk verdiend hebben.

Hun tragiek is dat ze de blik van hun daders hebben overgenomen. Diep in hun hart blijft er een stem dooretteren die telkens maar herhaalt dat het hun eigen schuld is, een stem die de stem van de agressor is, en die stem vernielt hun zelfvertrouwen. Ze begrijpen wel waarom ze mishandeld werden, want ze wáren thuis inderdaad ongezeglijk of vielen uit de pas op school… ze verdienden slaag. Pappa kon er niet veel aan doen dat hij ze nam, dat gebeurde nu eenmaal zo en het was vooral hun fout dat ze het niet konden verdragen, ze hadden liever moeten zijn voor pappa. Ze werden terecht gestraft, want ze waren geen goede hond, ze morsten immers altijd bij het slobberen uit hun eetbakjes en maakten zo de vloer vies.

Je hart krimpt samen als je het leest.

De grenzeloze tragiek is dat veel van deze kinderen, toen en nu, hun angst en woede tegen zichzelf richten. Ze razen en tieren niet op de daders, maar kleineren in plaats daarvan zichzelf. Ze schreeuwen het niet uit over het onrecht hun aangedaan, maar snijden in hun eigen armen. Ze willen de boosdoeners van toen niet de kop inslaan, maar bedenken hoe ze zichzelf van kant kunnen maken. In plaats van de agressors van toen te haten, minachten ze zichzelf.

En toch, tegen de keer in, zie je regelmatig hoe gul en goed van vertrouwen zo iemand kan zijn. Hoe verrast als iemand ze echt aardig vindt, hoe vol van ongeloof als iemand moeite voor ze doet. Ze haken en hunkeren naar liefde, naar onvoorwaardelijke liefde, ze hebben een gat niet te stelpen zo groot.

Twee van deze mensen ken ik inmiddels vrij goed. Chris, die het eigenlijk een nieuwe mamma wil, en Sandra, die iemand nodig heeft die haar ditmaal niet in de steek laat. Sandra heeft vandaag een reis ondernomen om bij Chris op bezoek te gaan. Ze trilden allebei als een espenblad bij de gedachte de ander te zien en zijn als de dood dat ze elkaar tegenvallen. De verwachtingen zijn niet eens zo hoog gespannen: ze willen allebei vooral iemand die ze vasthoudt, die een beschermende arm om ze heenslaat, ze over hun hoofd streelt en zegt:”ik help wel op je te passen.”

Ik kan de gedachte aan Chris en Sandra vandaag niet van me afzetten. Ik zou wensen dat hun vertrouwen in elkaar de blik van de dader weg krijgt. Makkelijk is dat niet – ze proberen dat al hun hele leven.

(Bovenstaande column is in bewerkte vorm opgenomen in mijn boek De dood in doordrukstrip. Chris pleegde een paar dagen na deze ontmoeting zelfmoord.)

Zalige onwetendheid

“KANKERPATIËNTEN LEVEN LANGER”, meldden de kranten afgelopen week. Een onderzoeksinstituut in Eindhoven, dat cijfers heeft uitgespit die sinds de jaren vijftig zijn verzameld, toonde dat aan. Chirurgische ingrepen en bestralingsmethodes zijn verbeterd, en kanker kan tegenwoordig eerder worden ontdekt, waardoor de kans op een succesvolle behandeling toeneemt. Terwijl vroeger slechts iets meer dan de helft van de mensen tussen 15 en 44 na vijf jaar nog in leven was, is dat nu bijna driekwart. “Deze cijfers tonen onomstotelijk aan dat er winst is geboekt bij het opsporen en behandelen van kanker sinds de jaren tachtig,” vertelde onderzoeker Coebergh opgetogen.

Het zijn enthousiaste en hoopgevende berichten, die echter iets meer relativering verdienen. Er zijn eigenlijk nog altijd maar een paar soorten kanker die redelijk goed kunnen worden behandeld, met name borst- en prostaatkanker. Er zit een heel andere kant aan die betere screening: mensen worden door verbetering van diagnostische methoden namelijk eerder als patiënt herkend. Ging je vroeger pas naar de dokter als je je daadwerkelijk ziek voelde en er zich iets raars voordeed in je lichaam, nu wordt kanker vaak bij routine-onderzoek ontdekt, op het moment dat je eigenlijk nog nergens last van hebt.

Meer cynisch ingestelde onderzoekers beweren daarom wel dat de verlenging in het aantal jaren dat iemand na de diagnose overleeft, niet zozeer veroorzaakt wordt door het verleggen van de eindstreep (langer leven), maar door het vervroegen van de aanvang. Je staat eerder – en dus langer – als patiënt te boek.

Coebergh erkent dat weliswaar – “Een deel van de winst komt doordat de diagnose eerder wordt gesteld. De mensen komen eerder bij de juiste dokter” – maar stapt naar mijn smaak iets te makkelijk over de consequenties van dat inzicht heen. Die zijn niet mis. Door de vroege diagnose verlies je een paar onbezorgde jaren die je anders in zalige onwetendheid had doorgebracht; jaren die nu met angst, tobben en zorg zijn gevuld. En zodra arts en patiënt weten wat er gaande is, willen beiden uiteraard iets doen: er moet ingegrepen worden, niets doen kan uiteraard niet meer zodra bekend is dat je een dodelijke ziekte onder de leden hebt. Bestralingen, operaties en chemotherapie kunnen het tempo waarmee de ziekte huishoudt enigszins indammen, en het ligt zo vreselijk voor de hand ze allemaal uit te proberen.

Maar al die ingrepen hebben grote consequenties voor je dagelijkse leven: ze gaan gepaard met lange ziekenhuisopnames, maanden van misselijkheid, wekelijkse controles, de noodzaak tot revalidatie, de inbreng van stoma’s en pompjes. En aldoor leef je in de wetenschap dat het alsnog fout kan gaan, erger: dat het meer een kwestie is van wanneer dan van of.

Diezelfde week wees hoogleraar Annemarie Mol, die al jarenlang de effecten van medische technologieën bestudeert, erop dat de keuzes die artsen aan hun patiënten voorleggen, vaak nogal beperkt zijn en zich uitsluitend tot medische keuzes bepalen. De vraag die je als patiënt krijgt voorgelegd, is meestal deze: kies je voor deze riskante ingreep, of toch maar die andere, die minder gevaarlijk is maar ook minder effectief? “Het is belangrijk niet alleen informatie te krijgen over het slagingspercentage van een behandeling,” waarschuwt Mol, “maar ook over hoe het leven eruit ziet na zo’n zware behandeling.”

Ze pleit ervoor de keuzes die aan mensen worden voorgelegd, breder te definiëren en afzien van ingrijpen of van eindeloze behandelingen ook als mogelijkheid te overwegen. Want wat wil je: twee jaar een gruwelijke en belastende therapie ondergaan waar veel ziekenhuisopnames aan te pas komen, of een jaar in redelijke kwaliteit leven? “Misschien wil je liever je kinderen in Australië nog eens bezoeken in plaats van iedere week misselijk naar het ziekenhuis te gaan,” geeft ze als voorbeeld.

Het lijkt mij een gruwelijke afweging om te moeten maken, en ik weet bij god niet wat ik zelf zou kiezen als de situatie zich voordoet. Ik heb me lang geleden voorgenomen om zo min mogelijk patiënt te zijn en niet alles over te hebben voor mijn gezondheid; een goed leven hebben acht ik belangrijker dan de lengte ervan. Maar oog in oog staand met de dood maakt een mens rare sprongen, en angst is een slecht raadgever.

Wat ik – als ik dan toch kiezen moet – het liefst wil, is eigenlijk onwetendheid, het in alle onschuld doorleven terwijl niemand, ook ik niet, weet dat er iets in mij woekert, en dan in een paar maanden tijd snel aftakelen. Afzien van kennis is een wonderschone en onderschatte optie.

Brave burgers, brááf…

HET WAS ZO’N KLEIN BERICHTJE in de marge van het grote nieuws:


Brussel, 29 mei 2001 – Nederland hoeft geen huiszoekingen uit te voeren op verzoek van bijvoorbeeld de Franse justitie voor zaken die in eigen land niet strafbaar zijn. De andere Europese lidstaten zijn gisteren tegemoet gekomen aan die Nederlandse eis, in ruil voor medewerking aan een EU-akkoord om elkaar te ondersteunen bij politieonderzoek. De lidstaten zullen elkaar wederzijdse rechtshulp geven om grensoverschrijdende criminaliteit beter te bestrijden.

In mijn ogen wrijven hielp niet, de tekst bleef hetzelfde zeggen: omdat Nederland heeft toegezegd andere EU-landen beter te ondersteunen bij hun grensoverschrijdend politieonderzoek, hoeven wij geen illegale huiszoekingen te plegen. Huiszoekingen mogen volgens de Nederlandse wet immers slechts worden gedaan op verdenking van een ernstig strafbaar feit – en hier wordt onomwonden gesteld dat andere landen erop aandrongen dat justitie invallen zou doen en huiszoekingen zou plegen voor zaken die hier niet strafbaar zijn, doch dat wij die eis gelukkig kunnen hebben afkopen door de “wederzijdse rechtshulp” te verruimen.

Wat is er in hemelsnaam aan de hand, de laatste paar jaar? Vrijwel wekelijks staat er een plan in de krant om de bevoegdheden van politie en justitie te vergroten, worden er voorstellen gedaan om de rechtszekerheid en de privacy van burgers te ondermijnen. Als je ze optelt, schrik je je rot.

Professor Mevis stelde onder grote bijval van de minister van Justitie medio mei voor dat de politie, zonder daarvoor nog een bevel van de rechter-commissaris of enige andere motivering te hoeven overleggen, bij bedrijven zomaar klantgegevens mag opvragen. Uw adresgegevens, uw giro- en creditcard nummer, informatie over uw laatste aanschaf, waar u gepind heeft en met wie u heeft gebeld – supermarkten, banken, telefoonmaatschappijen moeten zulke informatie voortaan zonder meer overleggen, luidt het voorstel, zodra de eerste de beste agent daarom vraagt. Er hoeft nota bene geen enkele concrete verdenking te bestaan jegens de burgers wier gegevens worden opgevraagd. De enige voorgestelde beperking geldt “gevoelige informatie zoals godsdienst, ras, seksuele of politieke overtuiging”: daarvoor moet er wel een rechter-commissaris aan te pas komen en dient er een verdenking van een ernstig misdrijf gelden. Uw huidskleur is kortom een beschermd gegeven, doch uw giroafschriften zijn vogelvrij.

De Europese Unie heeft een plan in de steigers staan (ENFOPOL 98) om alle verkeersgegevens van de communicatie van burgers te onderscheppen en die zeven jaar lang te bewaren. Men wil vastleggen met wie je mailt, telefoneert, faxt, en welke websites je bezoekt. Dit alles dient te worden onderschept, opgeslagen en bewaard. Niet omwille van de bestrijding van grote, georganiseerde misdaad: nee, omwille van de bestrijding van elke vorm van misdaad dienen alle burgers op alle niveaus te worden afgetapt, stelt de EU. Alle lidstaten krijgen de verplichting hun nationale wetgeving aan te passen zodra het voorstel is aangenomen. Deze ENFOPOL-stukken werden eind mei besproken. Wat de plannen precies omvatten, is geheim: burgers, belangenorganisaties en pers werd inzage in de stukken geweigerd “aangezien dat de efficiëntie van de onderhandelingen kan bemoeilijken”. De kranten schreven er niet over.

De Nederlandse overheid tapt al op grote schaal af, en weigert onderwijl aan parlement en burgerorganisaties verantwoording af te leggen op grond waarvan dat gebeurt en met welk rendement : zij ontkent daartoe simpelweg dat ze gegevens over taps bijhoudt. Nederland verzamelt illegaal DNA van kinderen, en bouwt DNA-banken op van mensen die nog te jong zijn om ooit verdacht te zijn geweest. De EU wil dat nationale DNA-banken hun gegevens onderling uitwisselen. Nederland wil de privacy kunnen schenden zonder dat er een concrete verdenking bestaat. De EU wil dat overheden andermans politiediensten een vrijere hand geven in eigen land, en stelt in ruil genadig toe dat lidstaten geen illegale huiszoekingen hoeven te plegen. De EU wil surveillance op alle persoonlijke communicatie en verhindert dat burgers of pers inzage krijgt in de stukken die daarover getekend worden. Wat is dit voor een land, wat is dit voor een Europa, dat haar burgers tot op het kleinste niveau wil kunnen controleren, soms zelfs zonder enige verdenking, en dat tegelijkertijd elke democratische bemoeienis weigert? Dat haar burgers zelfs niet eens wil laten weten wat zij in Brussel tekent?

Wat me nog meer verontrust, is de afwezigheid van discussie over zulke ontwikkelingen. Het rapport Mevis was na twee dagen alweer vergeten, terwijl een imam met ouderwetse opvattingen goed was voor een maand vol artikelen en debat. Zijn we onze prioriteiten kwijt geraakt? Vinden we de moraal van een imam inderdaad belangrijker dan de fundamenten van onze rechtstaat? Mag, onder het mom van misdaadbestrijding, met elk recht gespot worden? Of vindt iedereen de ongebreidelde controleerdrift van de overheid al zo normaal, dat niemand er meer van wakker ligt?

Ras en religie

Een Rotterdamse imam – zijn naam zij verworpen – meldde begin mei dat homoseksualiteit een ziekte was, die bovendien “niet beperkt blijft tot de mensen die hem hebben. Dus als de ziekte verspreidt, kan iedereen besmet raken.” Welk een overtuigingskracht schrijft de imam aan homoseksuelen toe! Het immuunsysteem van heteroseksuelen moet wel erg kwetsbaar zijn. De arme zielen… De imam is zelfs bang dat de heteroseksuelen – en daarmee in zijn ogen de hele mensheid – op deze manier zal uitsterven.

Dat is inderdaad ernstig, heel ernstig. Er moet nodig iets voor hen worden gedaan. Kunnen wij van XL als verzoenende geste geen reservaat voor de bedreigde heteroseksueel oprichten? Opdat de imam begrijpt dat wij heus het beste met deze zwakke en uitstervende soort voorhebben? En dat we dan een naambordje met “gesponsord door XL” op de kooi zetten, net zoals de Postbank doet bij de leeuwen in Artis?

Ik beloof dat ik hem elke week hoogstpersoonlijk zal gaan voederen. Ik zweer hierbij plechtig dat ik daartoe zelfs een lange jurk en sluier zal aan- en omdoen: met zulke bedreigde wezens kan men immers niet voorzichtig genoeg omgaan, voor je het weet sterven ze aan een hartaanval.

De imam zelf mag dan wat mij betreft in hetzelfde hok als de Vlaamse katholiek Alain Escada. De man is voorzitter van de vereniging “België en Christenheid”, en fulmineerde op dezelfde dag als onze imam tegen de dames en heren homosuelen. Escada waarschuwde de Vlaamse gevoelsgenoten, die op 5 mei Gay Pride in Brussel vierden, dat het maar eens uit moest zijn met dat verzieken en belachelijk maken van de kerk. Geëscorteerd door een cameraman, een fotograaf en een advocaat wilde de brave katholiek de stoet volgen, en heterdaadjes registreren. “Personen die blijk geven van racisme tegenover het katholieke geloof worden gefilmd of gefotografeerd, met de bedoeling klacht tegen hen in te dienen. Dat zal dan maandag gebeuren bij het parket van Brussel,” aldus Escada in De Standaard.

Het moet gezegd, Escada signaleert een schandalig en maatschappelijk volstrekt ondergeschoffeld probleem: racisme tegen de katholieke kerk. Natuurlijk zijn katholieken een ras. Dat zijn Joden toch ook, een ras, en het jodendom is toch een religie? Nou dan! Zo klaar als een klontje. Juridisch staat hij ijzersterk, meent de man: “Onze advocaten menen dat we een zaak hebben. De drie grote godsdiensten in België – het katholicisme, de islam en het jodendom – beschouwen homoseksualiteit als een abnormale zaak. Toch worden tijdens de Gay Pride-optocht steeds opnieuw de katholieken belachelijk gemaakt. Dat is discriminatie. De vorige jaren zag ik transseksuelen vermomd als priester en bisschop hun behoeften doen zonder enige beheersing. Wel, dat zijn daden van racisme.”

Het is een gruwel. Homoseksuelen worden als abnormaal beschouwd door de kerken en toch maken ze de katholieken belachelijk. Hoe durven ze. Het is een schande, meneer Escada, een doorn in het oog gods, de zaken lopen volstrekt uit de hand, u heeft volkomen gelijk! Ten aanval, met camera’s en fototoestellen!

En laat ons alle religies herdefiniëren tot etniciteit. Alle Joden maken we Joods, die hebben we al gehad, dat scheelt. Alle spleetogen maken we Boeddhisten, alle Noord-Afrikanen islamitisch, alle zwarten rastafari’s, en alle blanken katholiek. En de homo’s, daar maken we dan duivelaanbidders van. Dat homoseksualiteit geen ras kent, is immers algemeen bekend.

Quod licet Iovi

GISTEREN BOOD IMAM EL-MOUMNI, onder druk gezet door liefst zestien Nederlandse moslimorganisaties, zijn excuses aan. Dat is uitermate goed werk van die zestien instanties, maar daarmee is de kous niet af. Het Openbaar Ministerie onderzoekt namelijk of de man strafrechtelijk vervolgd kan worden.

Mij lijkt dat het OM geen poot heeft om op te staan. Eerder vervolgde datzelfde Openbaar Ministerie immers RPF-kamerlid Leen van Dijke vanwege diens bewering dat homoseksuelen een even groot kwaad zijn als dieven; Van Dijke werd van discriminatie vrijgesproken. Later zag het OM na intern beraad uit eigener beweging af van vervolging van bisschop Eijk, die in zijn colleges bizarre uitspraken over homoseksualiteit deed en hen onder meer “inherent neurotisch” noemde.

Indien het OM, die door haarzelf geschapen precedenten in acht nemend, nu besluit El-Moumni wel te vervolgen, maakt zij zich zelf schuldig aan discriminatie — hee! Kan een burger het OM bij het OM aangeven? Dat lijkt me een leuk klusje voor mij — en wekt zij op zijn minst de indruk dat de ene religie meer recht heeft op fundamentalisten dan de andere.

Sowieso proef ik in deze discussie een sentiment dat sterk naar “Eigen fundamentalisten eerst!” smaakt. Wanneer Simonis weer eens iets doms zegt over de herenliefde, hoor je nooit iemand woedend uitroepen dat de man dan maar teruggestuurd moet worden naar het Vaticaan of dat hij eens een inburgeringcursus moet doen, terwijl het zeker voor dat laatste toch hoog tijd wordt. Katholieke en christelijke prelaten valt een Nederlandse behandeling ten deel. Wat er gebeurt als Simonis of Eijk zulke misplaatste opmerkingen maken, is drieërlei: ze worden gekapitteld, ontkracht en gemasseerd, en gaan zo gaandeweg aan belang inboeten.

Voor het kapittelen zorgen de columnisten, de cabaretiers en de snedige commentatoren: die steken de draak met de toespraken vanaf de kansel, dat maakt ze onschuldiger en ridiculiseert de waardigheidsbekleder die zich ermee afgeeft. Ontkrachten doe je door te wijzen op tegenstrijdigheden in heilige boeken, maar vooral door te wijzen op de andersluidende praktijk: dat niet elke tak binnen de religie zo fervent tegen is als die ene prelaat het doet voorkomen, dat ook pastoors regelmatig aan elkaar zitten en dat er stapels religieuze homoseksuelen zijn. En als sluitstuk volgt de massage: anderen binnen dezelfde geloofsrichting oefenen geschrokken druk uit op de exegeten om zich in godesnaam wat in te houden, want zo bezorgen ze het geloof een slechte naam en daar slinkt de aanhang alleen maar van. Kortom, het volk kan het zelf wel af en heeft geen OM nodig.

Het doet me deugd dat ook El-Moumni deze behandeling krijgt: het teken dat de islam in Nederland ingeburgerd raakt. Raoul Heertje valt de eer te beurt de beste grap gemaakt te hebben: hij plaagde de imam met de vraag of moslimheren ‘t dan wel met elkaar mochten doen als ze de billen richting Mekka staken. De ontkrachting van de standpunten der imam is eveneens in volle gang. Ik heb de laatste twee weken meer verhalen over Turkse en Marokkaanse homoseksuelen gezien dan in de laatste twee jaar bij elkaar. Tevens is de imam er fijntjes op gewezen dat ook moslimmeneren ‘t regelmatig met elkaar doen, met dit verschil dat zij er niet over spreken en dan later netjes heteroseksueel trouwen – en wij, dat wij dat een paar decennia geleden net zo deden. Wat dat masseren van opinies tenslotte betreft: dat is precies wat die zestien moslimorganisaties hebben gedaan. “Man, houd toch je kop! Straks denkt het hele land dat wij alleen uit fundamentalisten als jij bestaan. Je bederft onze naam…!” en: “Wij moeten nodig eens praten.”

De vraag of zulke discriminatie onder de vrijheid van godsdienst valt, is absurd. Wie vindt dat godsdienstvrijheid het recht inhoudt om discriminerende opmerkingen te mogen maken en dito theorieën te ventileren, maakt zich zelf schuldig aan discriminatie, zoals Marcel van Dam eerder opmerkte naar aanleiding van de kwestie Van Eijk.

Immers, wanneer vrijheid van godsdienst ertoe leidt dat gelovigen het recht hebben om te beweren dat homoseksuelen inherent neurotisch of ziek en besmettelijk zijn, en niet-gelovigen precies diezelfde mening niet straffeloos mogen verkondigen, is er iets grondig mis. Waarom zou je zulke dingen alleen maar mogen zeggen als je streng gereformeerd, orthodox moslim of pakweg jehova’s getuige bent? Hebben atheïsten en agnosten niet evenveel recht als gelovigen om domme dingen te beweren? Nee? Dat is discriminerend. Sterker: dat is religieuze discriminatie.

Niets vragen, hier wordt getapt

“WAAROM IS DAT ZO ERG DAN?” vroeg de journalist. “Als ze er nu boeven mee kunnen pakken…” We spraken over aftappen. Ik had verteld dat de hoeveelheid telefoontaps in Nederland enorm is toegenomen, van drieduizend in 1994 tot tienduizend in 1998, en zei dat ik bovendien verwachtte dat de aantallen internettaps binnen een paar jaar de telefoontaps minstens zouden evenaren.

Met alleen taps vang je geen boeven. Simpele logica toont dat al aan: met meer taps zou je dan ook meer veroordelingen zien, en als er een rechtstreeks verband tussen taps en veroordelingen zou bestaan, kwam Justitie geheid jaarlijks met fiere rapporten waarin men uitlegde wat een geweldig instrument taps voor de misdaadbestrijding zijn. En: tienduizend taps per jaar, variërend van een paar weken tot een paar maanden? Taps hebben alleen zin bij specifieke misdrijven: tasjesrovers, inbrekers en autodieven pak je er zelden mee, wel kunnen ze nuttig zijn bij opsporings- en achtergrondonderzoek naar bendes, heling, drugshandel, fraude en witwasserij. Maar zijn er in die gebieden heus tienduizend verdachten per jaar? Dat is hoogst onaannemelijk.

Hoewel een tap alleen door de rechter-commissaris wordt gehonoreerd indien er al een vermoeden tegen iemand bestaat, is er volstrekt geen inzicht in de gronden die voor zulke vermoedens worden aangevoerd, noch bestaan er overzichten hoe vaak zulke vermoedens gerechtvaardigd bleken. Er zijn geen tapcijfers in Nederland: niet van specifieke aantallen (de bovengenoemde cijfers zijn per ongeluk boven tafel gekomen), noch van de duur van taps. Niemand kan zeggen hoe vaak taps nuttig waren – en dus evenmin hoe vaak iemand ten onrechte is afgeluisterd. En als er tienduizend tapbevelen per jaar worden getekend – dit jaar wellicht al vijftienduizend, dat wil zeggen: bijna zestig per werkdag – kan ik me niet goed voorstellen dat de rechter- commissarissen elk bevel nauwgezet beoordeelt voor ze er een krabbel onder zetten.

Waarom zouden we als burgers de overheid überhaupt iets toestaan waarvoor zij in het geheel geen verantwoordelijkheid aflegt? Waarom hebben we in Nederland geen onderzoeksrechter of ombudsman, zoals in Engeland, die elk jaar steekproefsgewijs tapbevelen onderzoekt en nagaat of Justitie buiten haar boekje gaat dan wel de regels oprekt? Waarom mogen we niet eens weten hoe vaak tapbevelen worden uitgevaardigd, of hoe effectief ze zijn?

*

NOU JA, MIJ KAN HET NIETS SCHELEN,” sprak de journalist en dacht dat dat stoer was, “van mij mogen ze alles weten, ik heb immers niets te verbergen.” Een antwoord Nederlandser dan spruitjes: wij van die krampachtig open gordijnen ‘s avonds, wij willen parmantig laten zien dat wij brandschoon zijn en als nette burgers altoos klaar staan voor inspectie, papieren, paspoort en pinpasje gul in de hand. Voor Nederlanders is privacy het wisselgeld waarmee ze denken overheid en grootwinkelbedrijven te kunnen omkopen: als wi­j het nu inleveren, zorgen zij voor onze veiligheid en ons gemak, hopen we. En al wie aan zijn privacy hecht en tegensputtert bij zo’n ruil, wordt vanzelf licht verdacht, of minstens ouderwets bevonden.

Maar laat u uw paspoort slingeren? Geeft u uw pincode zomaar aan anderen? Gaat het de overheid überhaupt aan waar u was, en wanneer? Met wie u belt, en hoelang? Wat u toen zei? Mag Albert Heijn uw inkomen weten en uw drankgedrag meten? Mag de buurvrouw weten met wie u naar bed gaat, en hoe vaak? Mag uw baas of uw ziekteverzekeraar uw genen doorlichten?

Nee? Dan heeft u dus toch iets te verbergen. Onschuldige zaken weliswaar, maar toch: dingen waarvan u vindt dat het anderen geen lor aan gaat. Dat nu is privacy: u maakt uit wanneer u iemand iets over uzelf vertelt, en een ander krijgt zulke zaken niet zonder uw instemming te weten. Juist zulke informatie komt steeds vaker bij steeds meer instanties terecht, en geen hond die er nog zicht op heeft.

Wij geven te gretig informatie weg en de overheid is te gulzig. Die wil meer dan misdaadbestrijding alleen: die wil ‘subversieve’ elementen in de gaten houden, die hoopt dat technologie miraculeus slaagt waar ouderwets speurwerk faalt, en erodeert onderwijl de rechten van haar burgers. Maar zodra dat ‘misdaadbestrijding’ heet, gaan wij zonder argwaan akkoord.

Ik ben niet per se tegen taps. Wel maak ik bezwaar tegen een overheid die gaandeweg meer rechten voor zichzelf opeist en minder van de rechten van haar burgers overlaat. Ik ben vooral erg bezorgd wanneer een overheid zichzelf steeds meer mogelijkheden verschaft om de gangen van haar burgers na te gaan, terwijl zijzelf haar burgers belemmert om haar te controleren.

Automatische luistervinken

DEZE WEEK IS DE TAPWET op internet van kracht geworden: alle providers moeten hun klanten aftappen indien justitie daartoe opdracht geeft. Providers moeten een tapdoos hebben (of lenen) die een goedgekeurd aftapbevel automatisch verwerkt en uitvoert. Elke keer dat zo’n gebruiker contact maakt met zijn provider, begint de tapdoos zijn werk. Alle gegevens die een bepaalde gebruiker genereert (met wie mailt hij, wat staat er in die mail, naar welke sites gaat hij, aan welke chats doet hij mee, wat zegt hij daar, welke bestanden downloadt of verstuurt hij, welke nieuwsgroepen en webfora bezoekt hij) worden vier weken lang bijgehouden en dan aan justitie overgedragen. Zulke gegevens bevatten een schat aan informatie. Niet alleen is de daadwerkelijke inhoud van de communicatie ermee te achterhalen; ook de netwerken die iemand onderhoudt of waarvan hij deel uitmaakt worden zo in kaart gebracht.

Justitie heeft ondertussen een stuwmeer aan aftapbevelen opgespaard: welingelichte kringen spreken over meer dan honderd. Waarschijnlijk worden die deze week en masse aan de providers overhandigd. Maar niemand weet om hoeveel gebruikers het precies gaat. Sterker: niemand kan dat nagaan, want de bevelen zijn geautomatiseerd: de machines die bij providers gestald worden, verwerken de orders zonder menselijke tussenkomt: de machines kijken of de order authentiek is (door een digitale handtekening te controleren) en zo ja, dan begint de tap. Geldt zo’n geautomatiseerd bevel een enkel individu? Stelt het bevel een tap op meer mensen in werking?

Evenmin is helder wie precies tot tappen kunnen worden verplicht. Providers, ja, zoveel is duidelijk: alle instanties die openbare internetdiensten aan het publiek bieden vallen onder de nieuwe tapwet. Maar moet een clubhuis dat haar bezoekers internettoegang biedt, tapbaar worden? Moeten bedrijven die webruimte verkopen (hosting providers) hun systemen ook aftapbaar maken? Experts denken van wel, maar niemand heeft die hosting providers verteld of ook zij hun systemen toegankelijk moeten maken. De wet lijkt nu bovendien te eisen dat al het verkeer van een verdachte op elk punt van de reis aftapbaar moet zijn. Waarom zouden tien providers onderweg dezelfde gegevens moeten onderscheppen? Dat verhoogt de kosten van hun bedrijfsvoering enorm, en daarmee die voor alle eindgebruikers.

Hoever strekt zo’n taporder precies? Ook dat is niet duidelijk. Bij een tap op een GSM is helder wat er gebeurt: al het verkeer van en naar dat ene mobieltje wordt bijgehouden. Maar je e-mail adres, dat kun je overal gebruiken, en je hebt er geen Nederlandse provider voor nodig noch een eigen computer: je kunt in de bibliotheek surfen en chatten, of in een internetcafé. Je kunt je hotmail-berichten bij je vrienden ophalen. Als een verdachte bij een vriend thuis zit te internetten, worden de gegevens van die vriend dan ook meegenomen, bewaard en geanalyseerd? Mag Justitie eisen dat een bedrijf waar een verdachte werkt hem gaat tappen, als zijn werk de enige plek is waar die verdachte internettoegang heeft?

Het meest ondoorzichtige is wel dat niemand weet hoeveel Nederland nu al tapt. Gegevens over telefoontaps zijn uitermate summier beschikbaar. Vroeger stonden ze netjes in de begroting van Justitie, maar dat departement stelt nu dat ze zulke getallen helemaal niet meer bijhoudt, en weert op die manier verzoeken tot inzage in tapcijfers via de Wet Openbaarheid Bestuur grondig af: wat je niet hebt kun je immers ook niet afstaan. In brieven van het politieoverleg worden soms echter wel aantallen genoemd. Daaruit blijkt dat er in 1994 circa 3000 telefoons werden afgetapt. In de jaren daarna namen taps explosief in aantal toe: in 1998 waren er al 10.000 telefoontaps.

De verwachting is dat het aantal internettaps nog sneller zal groeien: al was het maar omdat deze taps veel handiger zijn dan telefoontaps. Van telefoongesprekken moet je transcripten maken: de banden moeten afgeluisterd en uitgetypt worden. Bij internettaps hoeft dat niet: al het verkeer is immers al door de internetgebruiker zelf uitgeschreven: Justitie krijgt kant-en-klare kopieën van alle e-mail. En zulke digitale correspondentie is bovendien makkelijk te doorzoeken.

Opmerkelijk is tenslotte dat er op internet geen grens wordt gesteld aan de aftapcapaciteit, terwijl voor het aftappen van analoge telefonie, GSM, semafoons en satelliettelefoon wel een bovengrens geldt. Telefoonaanbieders moeten hun apparatuur zo inrichten dat een vast percentage van het maximaal aantal mogelijke verbindingen aftapbaar is: voor analoge telefonie geldt een grens van 0,1 promille (1 op 10.000 verbindingen) en voor GSM 1,5 promille (15 op 10.000 actieve SIM-kaarten). Voor internettaps is geen plafond afgesproken. Dat betekent vrijwel zeker ongebreidelde groei van zulke taps. Het kan nu per slot van rekening automatisch.

Bronnen: