Platgewalst door een olifant

De decentralisatie van 2015, waarbij de zorg, de jeugdzorg en de Wmo naar de gemeenten werden overgeheveld, moest de zorg efficiënter maken. Lokaal had iedereen beter door wat nodig was, konden instanties makkelijker samenwerken en waren ze flexibel. Dat zou allemaal zó geweldig gaan dat er, volgens dezelfde landelijke overheid die de boel over de gemeentemuren gooide, een klap geld bezuinigd kon worden op de eerdere budgetten: tot wel 15 procent. De lokale zorg zou immers zalig mean and lean zijn.

Dat pakte iets anders uit. De VNG, die zich aanvankelijk in de handen wreef over de uitbreiding van de lokale begrotingen en de toegenomen beleidsruimte van de gemeentebesturen, trekt nu al jaren aan de noodklok. Aanbieders concurreerden elkaar kapot, zorgleveranciers bleken lang niet allemaal eerlijk of transparant te zijn en sluisden geregeld megawinsten weg, en het controleren van al die zorgcontracten en -leveranciers vergt meer deskundigheid dan gemeenten in huis hebben.

Het geval van een kersverse Noord-Hollandse gemeente, in 2015 ontstaan uit de samenvoeging van vier plaatsen, is tekenend. Die jonge gemeente had de handen vol om haar eigen organisatie en integratie op orde te krijgen. Toen zich een grote, landelijke zorgaanbieder aandiende die gul beloofde de hele lokale zorg dan wel even voor ze te regelen, was de gemeente opgelucht. Maar goed onderhandelen kon ze niet.

Inmiddels is het zorgbudget daar veranderd in een open ader, waaruit het geld onbekommerd naar deze landelijke zorgonderneming stroomt. De gemeente in kwestie waant zich nog altijd een gellijkwaardige ‘partner’ van deze landelijke zorgcentrale, hoewel die weigert haar inzicht te geven in de achterliggende kosten. De gemeente staat nu met de rug tegen de muur en hoogt noodgedwongen het budget steeds op. Een duidelijk geval van de muis die dacht een walsje met een olifant te doen, maar inmiddels behoorlijk onder de voet is gelopen.

KRO-NCRV’s Pointer en Follow the Money hebben dit jaar een serie zorgcowboys geïdentificeerd, die hun zakken vrij systematisch vullen met gemeenschapsgeld. In één geval – PrivaZorg, dat inmiddels door de Ondernemingskamer onder curatele is gesteld – was de constructie waarlangs geld werd weggesluisd zo complex dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd er de vinger niet achter kreeg: het kostte journalist Siem Eikelenboom weken spitwerk en de hulp van klokkenluiders om de boel in kaart te brengen. Hoe moeten gemeenten, die op dit vlak aanzienlijk minder geoutilleerd zijn dan de IGJ, zoiets in ’s hemelsnaam achterhalen?

Vandaar dat gisterochtend mijn mond openviel toen Kamerlid René Peters gemeenten publiekelijk terechtwees over de zorgcowboys: ‘Gemeenten, een goede analyse [maken] van bedrijven waarmee je een contract aangaat, loont,’ meldde Peters. Wat hij onvermeld liet: het onzalige plan van decentralisatie van de zorg kwam uit de koker van zijn eigen CDA, in samenwerking met de VVD.

[Beeld: Stux op Pixabay.]

Een achterdeur in Whatsapp

Mensen doen soms een envelop om hun e-mailtje of hun appje, zodat alleen zijzelf en de geadresseerden dat kunnen lezen. Omdat inbraken op andermens’ berichtenverkeer akelige consequenties kunnen hebben en mensen aan hun privacy hechten, bouwen applicatiebouwers zulke versleuteling vaker in. Whatsapp versleutelt automatisch alle berichten, net als Signal en Telegram; ook Facebook Messenger wil versleuteling tot standaard verheffen.

Evenredig aan de behoefte van gebruikers aan veiligheid en versleuteling groeit de wens van overheden om achterdeurtjes in te bouwen: wegen om die encryptie te breken. Zonder die achterdeurtjes zou de overheid machteloos staan tegen criminelen, is het verhaal. Al in 1988 fileerde Intel-techneut Timothy C. May die retoriek: hij destilleerde de doembeelden van toen en noemde die, met een klassieke verwijzing, de Vier Ruiters van de Infocalyps: terroristen, pedofielen, drugsdealers en witwassers.

Minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid bepleitte onlangs in navolging van zijn Amerikaanse collega William Barr dat internetplatforms de sleutels van hun gebruikers aan justitie moesten kunnen overhandigen, om opsporingsdiensten toegang te verschaffen tot berichten- en chatverkeer. Heel Bijbelvast legde Grapperhaus de nadruk op kinderporno als argument om zijn ‘sleutelrecht’ op te eisen: ‘Wat ik graag zou willen is met grote internetpartijen om de tafel en zeggen: luister, we gaan het nu zo regelen dat wij in ieder geval als er sprake is van verdacht verkeer toch een toegang kunnen krijgen om te kunnen zien wat zich er precies afspeelt.’

Hoe Grapperhaus zich dat precies voorstelde, zei hij er niet bij, maar achterdeurtjes in de software van die ‘grote internetpartijen’ lijken de logische optie. Immers: als encryptie automatisch geregeld wordt, is er sowieso geen sleutel die je bij gebruikers kunt opeisen, nog los van het feit dat de grondwet bepaalt dat mensen nooit aan hun eigen veroordeling hoeven mee te werken en zwijgrecht hebben.

Grapperhaus is naïef. Zodra softwarebedrijven van iedere gebruiker een ‘masterkey’ moeten bijhouden, maakt dat hun platform een magneet voor hackers, en dus: onbetrouwbaar voor gebruikers en riskant voor investeerders. Begin 2016 erkende het kabinet zelfs dat sterke encryptie van groot belang was voor de veiligheid en soliditeit van internet. Het slot op mijn deur (en mijn communicatie) is bedoeld om iedereen buitenshuis te houden, overheid en criminelen gelijk: dat is juist het nut van een deur met een slot erop.

Dat zo’n slot opsporing bemoeilijkt, is geen doorslaggevend argument: opsporing is altijd moeilijk, en hoort dat in zekere zin zelfs te zijn. Want transparantie eisen van burgers, en eenvoudige toegang tot hun communicatie, is aanzienlijk enger. Grapperhaus kan beter een voorbeeld nemen aan zijn partijgenoot Hans Franken: die beschouwde encryptie als de moderne variant van het aloude briefgeheim, en dus als grondwettelijk recht.

[Beeld: Needpix]

Quantum, qubits en crypto

Ian Hughes op Flicker, https://www.flickr.com/photos/epredator/40239193864Afgelopen week maakte Google bekend een werkende quantumcomputer te hebben gebouwd. Anders dan ‘gewone’ computers werken die niet met bits (die alleen ‘uit’ of ‘aan’ kunnen staan, oftewel op 0 of 1), maar met qubits. Dat zijn bits die in tegelijkertijd 0 én 1 kunnen zijn (‘superpositie’).

Dat verschaft ze vreemde eigenschappen: zo kunnen ze niet worden gekopieerd, en staan ze onderling altijd in relatie. Als de waarde van qubit A bekend wordt (en daarmee zijn superpositie vervalt), heeft dat subiet effect op qubit B, ook als dat zich elders bevindt. Hoogleraar Stephanie Wehner, die in Delft aan de ontwikkeling van een quantum-internet werkt, legt het graag (en altijd geestig) uit.

De strijd wie de eerste serieuze quantumcomputer kon presenteren, is al langer bezig; wie de eerste slag binnenhaalt, krijgt een boel prestige. Het werd dus Google. Het bedrijf meldde triomfantelijk dat Sycamore, zoals het zijn exemplaar heeft gedoopt, een reeks sommen 1,5 miljard keer sneller oploste dan gewone supercomputers kunnen. Op dat record valt overigens wel iets af te dingen: Google koos uiteraard een opdracht die exact was toegesneden op Sycamores expertise. Voed het ding een ander lastig probleem en hij bakt er waarschijnlijk weinig van: Sycamore is in zekere zin nog een one trick pony.

De grote belofte van dit type computers is dat ze als simulatie gebruikt kunnen worden, bijvoorbeeld om medicijnen te testen: een virtueel model van het menselijk lichaam is, in combinatie met de verschillende verschijningsvormen van een ziekte, het potentiële geneesmiddel waarnaar onderzoek wordt gedaan en de bijwerkingen van dat medicijn, dusdanig complex dat zelfs de verenigde computers van een heel datacenter zoiets momenteel niet aankunnen. Mogelijk lukt dat straks wel met quantumcomputers.

Maar terwijl de quantumcomputer prachtige vergezichten biedt, schopt-ie andere dingen onderuit. Het ding zuipt bijvoorbeeld schrikbarend veel energie, terwijl de energiezucht van onze huidige, ‘ouderwetse’ datacenters al de pan uit rijst. En terwijl quantumcrypto uit de aard der zaak onkraakbaar is – wie zulke berichten probeert af te luisteren, verandert de boodschap zonder pardon en krijgt bijgevolg niets dan gibberish – maakt invoering van de quantumcomputer de oude vertrouwde vormen van versleuteling eenvoudiger te kraken. Niet dat PGP en blockchain nu meteen ‘kapot’ of nutteloos zijn, maar we moeten er wel rekening mee houden dat zulke vormen van beveiliging op termijn minder solide worden.

Resteert een ander, en al ouder probleem: quantumcomputers zijn met grote inspanning van wetenschappers op tal van universiteiten bedacht, ontwikkeld en beetje bij beetje opgebouwd. En weer gaat een commercieel bedrijf er met de jackpot – en alle glorie – vandoor. Ze plukken wel de vruchten der wetenschap maar, belastingmijders als ze zijn, weigeren daaraan mee te betalen.

[Beeld: Ian Hughes op Flicker, 50 qubit quantum compture; origineel hier.]

Pappen, nathouden en afwentelen

Beeld: Mathias BeckmannHet kabinet doet amper iets tegen de CO2- en stikstofuitstoot, en denkt te geloven dat we er met pappen en nathouden ook wel zullen komen. In plaats van een platte CO2-belasting – een vast bedrag per ton broeikasgas – is het kabinet van plan een vrije voet in te voeren, waarbij bedrijven pas boven een bepaalde hoeveelheid uitstoot gaan betalen, gekoppeld aan ‘reductiedoelen’, waarbij die vrije voet langzaam word verlaagd.

Je ziet de ingewikkelde rekenmodellen al voor je, inclusief opties voor gesjoemel en gemarchandeer, plus allerlei uitzonderingsregelingen voor bedrijven die van eminent belang worden geacht, want: de economie. Oftewel: ruime marges en coulance voor precies die bedrijven die jaar in, jaar uit overmatig veel CO2 uitstoten en die het milieu hebben verruïneerd. Van Shell en tot Tata Steel, van de Botlek tot Pernis, van Schiphol tot Dow Chemical.

In de discussie over stikstofemissies gaat het er niet anders aan toe. De VVD en het CDA stellen nu al dat geen boer verplicht zal worden ook maar een koe of varken in te leveren, ook al is daar geen ontkomen meer aan. De VVD weigert intussen de maximumsnelheid te verlagen, en staat pal achter de Formule-1 plannen van Circuit Zandvoort.

Hoe al die stikstofuitstoot dan wel beteugeld kan worden? Tsja en nou, ach en wee, kommer en kwel, pieker en peins. Wacht… de burger! Kunnen we die niet een energie-, afval- en uitstootbelasting opleggen?

Want burgers gaan hooguit zingend op straat liggen of op vrijdagen staken, en laten zich dan braaf afvoeren. Burgers dreigen niet hun bullen te pakken en naar een ander land te verhuizen, waar ze wel de vrije hand krijgen om door te gaan met vervuilen; burgers rammen niet de deur van een provinciehuis kapot, burgers rijden niet met hun tractor dwars door afzettingen heen. Burgers hebben geen machtige lobby’s.

Waren de liberalen echte vrijemarktdenkers, dan lag de zaak een stuk simpeler. Je bevordert een werkelijke concurrentie tussen bedrijven, je houdt op hun infrastructuur stilzwijgend met publiek geld te subsidiëren en bevordert zo dat burgers de echte prijs betalen voor vlees, zuivel, autoverkeer en vliegtuigreisjes, en je belast bedrijfswinsten en -kapitaal even stevig als je doet met de inkomens van werknemers.

Maar daar is geen sprake van, want de economie. Liever wentelt de regering haar lafheid af op de burgers: voor de 130 km/u van de vroem-vroempartij draaien u en ik uiteindelijk op, net als de dieren en het milieu opdraaien voor het ‘wij staan pal achter de boeren’-beleid van het CDA.

Betaalbare huizen bouwen? Het openbaar vervoer verbeteren? Investeren in verduurzaming? Stoppen met gif spuiten en overbemesting? Nee, dat kan Bruin CO2-Stikstof niet trekken. Ondertussen hoeven Tata Steel, Shell of een boerenlobby maar te piepen, of het kabinet werpt zich op zijn rug, pootjes omhoog, en wentelt zich in de modder.

[Beeld: Pixabay, Mathias Beckmann]

De nieuwe horigheid

Foto: Wendy Wei op Pexels (fragment)Big data rukken op: het verzamelen van informatie, om daar vervolgens algoritmes op los te laten die tot beter onderbouwde beslissingen zouden komen dan wijzelf. Er gaat van alles mis bij al die mooie technologische dromen. Zo wordt de informatie in kwestie bepaald niet altijd netjes verzameld. Veel datasporen worden aan mensen onttrokken zonder dat wij daar weet van hebben, laat staan dat we grip hebben op wat er vervolgens mee gebeurt.

Intussen hebben de beslissingen die uit die algoritmes komen rollen – gewoonlijk heel soft als ‘suggesties’, ‘aanwijzingen’ of ‘indicaties’ betitteld – geregeld zeer verstrekkende gevolgen. U komt helaas niet in aanmerking voor een lening bij ons. Of: uw auto lijkt ons te duur voor uw inkomen. Wij denken op grond van uw profiel dat wij uw sollicitatie afwijzen. De Belastingdienst zet uw toeslag voor kinderopvang stop, want u lijkt ons een fraudegeval. Of Jeugdzorg ziet ‘signalen’ van ‘vermoedens van’ kindermishandeling, en zet een vlaggetje bij uw gezin.

Nu willen de entrepreneurs ook de kunsten in. Journalist en programmamaker Jaïr Tchong beschreef de plannen die het Belgische PXL-Music vorige week op een congres van de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals presenteerde. Prachtige vergezichten, werkelijk waar: op grond van de data van bezoekers (hun Google-gebruik, waar ze kwamen, waar ze naar luisterden, wat ze verder zoal deden) en de gegevens van zalen zelf (hoeveel mensen kunnen erin, hoeveel kaarten verkopen ze bij elk optreden) hoopt PXL-Music de zaalprogrammeurs te kunnen voorspellen welke acts tot volle zalen leiden en welke acts ze beter niet kunnen boeken. Naïef-optimistisch meldde de spreker dat podia zo minder missers zouden hebben, en dan dus fijn meer geld zouden overhouden voor experimenten.

Tchong zag het al voor zich.

Wie had, met zo’n algoritme in de hand, in ’s hemelsnaam ooit het prille Nirvana geboekt? En was het niet raar dat podia én bezoekers voor deze vermeende, gladgestreken slimheid al hun data moesten afstaan aan een bedrijfje dat hen vervolgens wilde aansturen en daar een verdienmodel op wilde bouwen?

Denk aan hoe restaurantsite Iens, ooit begonnen als een ‘handige’ beslishulp voor wie buiten de deur wilde eten, gaandeweg dictatoriale trekjes kreeg. Zo verdwenen restaurants met uitmuntende reviews miraculeus in de krochten van Iens wanneer ze Iens geen reclamegeld betaalden. ‘Maffiapraktijken,’ oordeelden de restauranthouders terecht.

Ik realiseerde me dat er een droom aan gruzels lag. Ooit beloofde internet de middle man overbodig te maken: je kon voortaan je muziek rechtstreeks bij je favoriete artiest kopen, zelf je reis boeken, of een boek uit de VS importeren. Veel tussenhandelaren zijn inmiddels verdwenen. Maar nu wordt er, beetje bij beetje, een bovenlaag van handelaars in big data gemetseld, die zelfstandige bedrijven – inclusief hun klanten – horig tracht te maken.

[Beeld: © Wendy Wei, foto op Pexels, fragment]

Papieren werkelijkheid

Het staat er krek zoals de bedoeling is, dan is dus alles naar behoren – daar lijkt toezicht vaak op neer te komen. Een korte blik, kijken of de beschrijving overeenstemt met de plannen en regels, jawel, fijn zo, u mag verder en hier is uw stempel. Veel plezier nog. Of de papieren werkelijkheid klopt met de echte? Daar maken toezichthouders en handhavers zich vaak minder druk om. Woord is wet, we controleren vooral of alles goed is ingevuld.

Zo kan een aannemer met arseen vervuilde bagger in een meer storten om dat te verondiepen, en kunnen oevers opgehoogd worden met bouwplastic, asbest, piepschuim of ander afval. Want de papieren waren in orde.  Zo kunnen zorgbedrijfjes jarenlang valse declaraties inleveren en uitbetaald krijgen; alle stempels stonden immers netjes op de indicaties. Zo kunnen zorgbedrijven via door advocaten en notarissen gefiatteerde constructies valselijk miljoenen euro aan winsten – gepeurd uit publiek zorggeld – opstrijken, door van zichzelf duur vastgoed te huren of gedeclareerde zorg niet te leveren. Als de papieren maar kloppen. Had dat zorgbedrijf geen toezichthouders, schrikt de Inspectie jaren later? Wat vreemd! Want hier – en ze wijzen op de statuten – staat toch dat ze die wél hebben? En zo ook kan Nederland – dat land waar alles toch zo mooi is geregeld – de facto een belastingparadijs zijn, waar Shell geen inkomsten- of vermogensbelasting betaalt, maar u en ik wel.

Toezicht houden is echt meer dan naar de ingeleverde papieren en verklaringen kijken: een werkelijke controle houdt in dat je kijkt of de daadwerkelijke gang van zaken zich redelijk verhoudt tot de verslaglegging daarvan. Dossiervreten, beheerstructuren uitpluizen, geldstromen controleren, monsters nemen, steekproeven uitvoeren, met betrokkenen spreken en geregeld zelf een kijkje nemen. Toezicht houden is papier niet voor lief nemen, en niet goedgelovig zijn. Waarom vinden toezichthouders het vaak zoveel makkelijker om burgers te controleren dan bedrijven?

Afgelopen week was ik tweemaal erg onthutst. Eenmaal over de zogeheten zorgcowboys die Follow the Money en Pointer hadden opgespoord; eenmaal over de bagger- en grondfraude die (alweer) Follow the Money samen met Spit en Zembla beschreef.

Vooral die laatste affaires deden me naar adem happen/ Daar waren het nota bene de lokale overheden zelf die een sta-in-de-weg bleken: zij hadden de deal met de fraudeurs georkestreerd, en betoonden zich nu bovendien blind en doof voor de klachten van de benadeelden. Want op papier klopte het. Heus. Wat in het geval van de grondfraude extra stak is dat de overheid door haar eigen laksheid en goedgelovigheid had meegewerkt aan natuurvernietiging en bodemvervuiling.

Het erge is dat zulk varen op papieren werkelijkheden maakt dat de overheid zichzelf een steeds ongeloofwaardiger partner maakt – ook voor haar eigen burgers. Woord is wet, waarheidsvinding delft het onderspit. Zo voed je wantrouwen.

Tussen schild en wapen

Vrouwe JustitiaDoor misdaad sneuvelt er veel – maar criminelen zijn niet de enigen die zich gedragen als een olifant in de porseleinkast, vertrappelend wat hun in de weg staat. Ook de wetshandhavers en beleidsmakers mogen graag een potje breken.

Begin deze maand opperde de Amsterdamse hoofdcommissaris Frank Paauw, in reactie op het flinterdunne onderzoek van Trips & Tromp over ondermijning van de rechtsstaat door drugscriminelen, dat het maar beter was om de rechtsstaat nog een stukje verder af te breken: de privacy moet overboord. De privacywetten moeten ‘op een andere leest worden geschoeid’, zei Paauw tegen Het Parool. ‘We laten onszelf nu de handen op de rug binden.’

Afgelopen week nam de minister van Justitie en Veiligheid het stokje van Paauw over. De moord op advocaat Derk Wiersum liet volgens Grapperhaus zien dat het de hoogste tijd was om iets aan beknellende privacyregels te veranderen. Ja, er stond inderdaad al allerlei wetgeving in de steigers, maar de minister was de beroerdste niet en wilde van harte pleiten voor meer bevoegdheden op het vlak van opsporing en surveillance: ‘Privacy mag geen schild worden.’

Opmerkelijk. Er zijn de laatste twintig jaar absurd veel maatregelen genomen die massasurveillance, bestandskoppelingen, gegevensuitwisseling, profilering en ‘hinderlijk volgen’ mogelijk maken: van de sleepwet tot aan nummerbordherkenning, van overal camera’s plaatsen tot aan het vergemakkelijken van gegevens opvragen door de politie toe. Zelfs patiëntgegevens verliezen stukje bij beetje hun uitzonderingspositie. Maar het is kennelijk nooit genoeg: er kan volgens de beleidsmakers en wetshandhavers altijd wel weer een beetje meer, maar een klein beetje hoor, van onze privacy af. Voor onze eigen veiligheid, immers.

De crux is dat privacy tot de zogeheten afweerrechten hoort. Het recht op bescherming van onze persoonlijke levenssfeer, op vrije beweging en vrije informatiegaring, is expliciet bedoeld als schild: een recht dat burgers beschermt en wapent tegen een al te bemoeizuchtige, opdringerige overheid. Anders gezegd: het recht op privacy heeft juist ten doel de overheid op veilige afstand te houden. Dan kan diezelfde overheid die belemmeringen vervolgens niet als problematisch oormerken. Dat is zoiets als zeggen: ik kan je niet dwingen, maar als je ‘nee’ zegt, luister ik niet en doe ik het toch.

Edward Snowden vatte het probleem recent bondig samen in zijn boek Permanent Record: alleen autoritaire staten kennen hun burgers (sommige) rechten toe; in een democratie zijn burgerrechten onvervreemdbaar en ontleent de staat haar invloed uitsluitend aan de rechten die de burgers haar zelf doelbewust toekennen. Privacy is de kanariepiet in de kolenmijn van onze burgerrechten.

Grapperhaus en Paauw zijn rupsjes Nooitgenoeg: voor hen is elke vorm van privacy op enig moment een probleem voor handhaving en preventie, en moet dan wijken. Het houdt nooit op.

Gijzeling – geen oorlog

BoekomslagHet is oorlog, maar niemand die het ziet, waarin Huib Modderkolk aantoont hoe inlichtingen- en geheime diensten in een digitale strijd zijn verwikkeld en ondertussen zowat alles en iedereen hacken, is een subliem boek. Hij laat gedetailleerd zien hoe spionage en sabotage verweven zijn geraakt. De enige kanttekening die ik heb, is dat hij steevast de oorlogsmetafoor inzet in zijn poging om de hele zwik voor de leek begrijpelijk te maken.

Begrippen als koude oorlog, wapenwedloop, escalatie en afschrikking, aanval en verdediging klinken vertrouwd, en lijken een nuttig kader te bieden. Maar ze ontnemen ons het zicht op wat dit moderne wapengekletter zo radicaal anders maakt, en laat ons de verkeerde ‘oplossingen’ suggereren. Naar aanleiding van de documentaire Zero Days (2016), die liet zien dat geheime diensten vet betalen voor exploits om andermens’ systemen te kunnen binnendringen en manipuleren, werd geopperd dat een non-proliferatieverdrag voor beveiligingslekken een oplossing kon zijn. Heus: wie dat voorstelt, begrijpt niets van het probleem.

Niet alleen overheden of hun steelse subdivisies kunnen essentiële infrastructuur hacken. Ook een vasthoudende puber ergens op een zolderkamertje kan KPN platleggen, zoals Modderkolk aantoont. Non-proliferatie is gebaseerd op bovenstatelijke controles, op internationaal recht en dito verdragen, op sancties, op traceerbare goederen, op voor de buitenwereld zichtbare proeven, op identificeerbare fabrieken en installaties. Dat alles ontbreekt te enen male bij digitale spionage en sabotage.

Staten doen er op dit vlak niet meer toe, evenmin als hun klassieke tegenstrevers: politieke cellen, guerrilla of terrorisme. Iedereen kan zich, met enige kennis en volharding, een bereik verwerven waarop staten meenden een monopolie te hebben. De situatie is veel grilliger: we kampen nu ook met mensen die voor de lol een bedrijf of land willen platleggen.

Geheime diensten zoeken naar zero day exploits, beveiligingslekken die nog niet bekend zijn, en dus niet gedicht; die hopen ze te kunnen gebruiken om tegenstanders te hacken. Het grote probleem: zodra zo’n dienst een veiligheidslek vindt, heeft die er geen enkel belang meer bij dat het lek wordt gerepareerd. Dit in de volle wetenschap dat ditzelfde lek ook door anderen kan worden uitgebuit, en dan haar eigen burgers, bedrijven en instellingen kan treffen. Met publieke gelden en onder het motto dat zij het landsbelang verdedigen, cultiveren onze veiligheidsdiensten zodoende, o ironie, de kwetsbaarheid van onze eigen burgers en instellingen.

Zo had de Amerikaanse NSA voor eigen gebruik een aardige collectie van zero day exploits verzameld. De NSA werd gehackt, de exploits belandden op straat, Rusland ging ermee aan de haal en zette die in de Oekraïne in, waar het ME.Docs-virus het land platlegde en zelfs doden maakte (Modderkolk beschrijft de kwestie).

De conclusie die Modderkolk niet trekt, is deze: elke geheime dienst die een exploit geheimhoudt, zet daarmee de veiligheid van haar eigen burgers moedwillig op het spel.

De hoeders van de homobeweging

Beeld; BNN/VaraDe historie van drag queens is rijk, ook in Amsterdam. Van restaurant LeTo in de jaren ’70, via Mazzo en de iT in de jaren ’90, tot aan The Queen’s Head; van Hellun Zelluf en Dolly Bellefleur tot aan Jennifer Hopelezzz, die in 2010 eigenlijk nachtburgemeester van de stad had moeten worden.

Drag queens zijn glitter & glamour – en meer dan dat. Ze munten uit in hechte solidariteit. Ze zijn van oudsher hoeders: wijze, brutale, door de wol geverfde, dappere beschermengelen van al het jonge homoseksuele en transgender grut dat elders verstoten en uitgespuugd werd. De film Paris Is Burning uit 1990 en de serie Pose – nu bezig aan zijn tweede seizoen – tonen hoe drag queens altoos een krachtig toevluchtsoord wisten te scheppen voor jongeren die omdat ze queer waren, door hun ouders uit huis waren geschopt, maatschappelijk werden vertrapt, of anderszins met hun ziel onder hun arm liepen.

Wat drag queens doen, is alles uitvergroten, onderwijl heilige huisjes omver schoppend. Ze spotten met noties van mannelijkheid versus vrouwelijkheid, van hetero versus homo. Ook een man kan gerust een vrouw zijn, sterker: een explosiever vrouw. Want een drag queen is niet te beroerd om er in geval van nood op los te timmeren, getuige het feit dat zij, samen met transgenders, degenen waren die het hardst vochten tijdens de Stonewall Riots in 1969. Die rellen waren het keerpunt voor de homobeweging.

Drag queens dragen uit hoe politiek en ideologie ieders dagelijks leven doordesemt, en maken voor de buitenstaander expliciet wat het betekent om af te wijken van de norm. Bonuspunten: ze doen dat met flair en humor. Daarom was het zo fascinerend wat Hellun Zelluf begin jaren ’90 met haar Gay Dating Show deed: ze persifleerde de datingprogramma’s die toen in opkomst waren, deed onderwijl aan voorlichting over aids en keerde zich tegen de angstige lijn die het COC indertijd koos. Het COC predikte dat homo’s niet meer moesten neuken; Hellun zei: ga je goddelijke gang, maar gebruik steviger condooms. Ondertussen zamelde ze geld in voor de aidsbestrijding.

Dus toen ik hoorde dat drie Nederlandse drag queens een programma voor de publieke omroep gingen maken, werd ik blij. En inderdaad: niet eerder raakte ik zo gefascineerd door een make-over programma op tv. De diva in mij was razend knap: drie begenadigde queens die hun eigen ervaringen inzetten om vrouwen die in het slop zijn geraakt, een boost te geven.

Maar ik miste de politiek. Diva Hoax LeBeau spreekt daar in een interview wel over: hij was lang benauwd om als homo als ‘onmannelijk’ gezien te worden. Pas als drag queen besefte hij: ‘Ik ben gewoon een verwijfde flikker, and fuck you all.’ Daarmee politiseerde hij vrouwelijkheid, mannelijkheid en homoseksualiteit.

Ik hoop op een tweede seizoen. En dat de diva’s zich dan niet alleen over vrouwen ontfermen, maar ook over all the in-betweens.

[Beeld: BNN/Vara. Van links naar rechts: Lady Galore, Hoax LeBeau, Envy Peru.]

Eer, geweten en moord

Daar zit je dan. In de rechtszaal – niet als belangstellende, maar als gedaagde. De officier van justitie houdt zijn openingsbetoog, waarin hij de zaak tactvol uiteenzet en de strafeis bekend maakt. Je hebt naar eer en geweten gehandeld, betoogt de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie, en hij laat een betekenisvolle stilte vallen. Dan meldt hij de formele beschuldiging tegen je: moord.

Die paradox – iemand die je zojuist nog hebt geroemd vanwege haar gewetensvolle afweging en haar keurige wijze van handelen, plompverloren van moord betichten – is de crux. Het is de parallelle paradox van wat de wet eist: dat volledig wilsbekwame mensen die, alles overziend, vaststellen dat ze euthanasie willen als ze later wilsonbekwaam zijn geworden, met hun kapotte wil hun oude besluit bekrachtigen.

Ga er maar aan staan. Het kan gewoon niet. Red je daar maar eens uit.

Deze arts, die alles heeft gedaan om volgens de regels der kunst te handelen – ze heeft zich terdege vergewist van de wilsverklaring van de vrouw, van haar dossier, van haar eerdere motieven en overwegingen, van haar actuele gedrag en haar gemoed; ze heeft familie, deskundigen en SCEN-artsen geraadpleegd, en iedereen kwam tot dezelfde conclusie – is verstrikt geraakt in de mazen van de wet. Net zoals zoveel mensen die vertrouwden op hun wilsverklaring nu vastzitten in die mazen: hun vastgelegde wens kan niet worden gehonoreerd omdat hun wil kwijt is, en ze niet meer bij machte zijn hun zo stellige besluit te bevestigen.

Als het al moord is, valt die niet de arts aan te rekenen, maar is er sprake van een complot. We zijn er immers allemaal schuldig aan – de wetgever niet in de laatste plaats – dat we zo hameren op wil en individu. We zijn vergeten dat elk wilsbesluit niet alleen over ‘nu’ gaat, maar ook altijd over een ‘later ik’. We zijn vergeten dat juist een ziekte die je geest en wil wegvreet, moeilijk onder een wetsbepaling geduwd kan worden die vereist dat je wilsbekwaam herhaalt dat je inmiddels wilsonbekwaam bent geworden.

Mijn moeder heeft nooit willen worden wie ze nu is. En ze is ongelukkig: ze huilt, ze dwaalt, ze mist, ze hunkert, en haast niets pleziert haar nog. Ze komt haar dagen moeizaam door. O ja, ze is bij vlagen blij, maar op de keper beschouwd is ze depressief, verdrietig, alleen en bij vlagen wanhopig. Contact maken gaat haar steeds moeilijker af, en ze verliest elke week meer van zichzelf. Ze zinkt weg in de maas van haar leven.

En hoewel ik snap dat euthanasie niet meer aan de orde is, al had ze dat eerder vurig voor zichzelf gewenst, begrijp ik ook dat de dood voor haar waarschijnlijk een verlossing zou zijn. Vooral hoop ik, vaker dan ik wil, dat ze longontsteking krijgt – de vriend van de hoogbejaarden.

Voor die arts die gisteren in de rechtbank zat, hoop ik op een wijze rechter: iemand die besluit dat deze arts in een Gordiaanse knoop zat die we met ons allen hebben gestrikt.

[Beeld: JJ Merelo, Pintura: 1488-1492 (fragment) Wikimedia Commons.]