Candide en de tuin

Vandaag heb ik urenlang in de tuin gewerkt. Twee heesters gesnoeid, een bessenboompje fors uitgedund, de twee pioenrozen die elk jaar meer blad maar amper bloemen produceren eindelijk uit de grond gehaald, een paar nieuwe aanwinsten geplant, dode takken en dito bloemen verwijderd, wat planten verplaatst die in de verdrukking waren gekomen, eenjarig spul geplant voor de kleur en fleur, onkruid weggehaald, en van alles opgebonden, gestut, geaaid, liefjes toegesproken en anderszins verzorgd.

De tuin ziet er schitterend uit. Hij is helemaal klaar voor een lange zomer, en ik ben van plan er de komende maanden veel van te genieten. Met iPad of e-reader in de tuin, voorzien van een trio heen en weer wandelende katten: heerlijk. Tel daarbij op de lome warmte die in de luwte tussen de huizen blijft hangen, het gekrijs van gierzwaluwen, het geschetter van kanaries en eksters, plus op zomerse avonden het geblaf van de zeehondjes in Artis, en dan kun je je wellicht iets voorstellen bij mijn postzegelparadijs.

Tijdens het doodvermoeiende maar o zo bevredigende gepruts in de tuin herinnerde ik me dat ik hier nog een interviewtje wilde plaatsen. Voor de Volkskrant maakt Frank Meester sinds maart van dit jaar de serie ‘De zin van het leven’. Meesters kiest, in overleg met de geïnterviewden, een filosofisch citaat uit dat vervolgens dient als uitgangspunt voor een gesprek. Maarten ‘t Hart beet het spits af, ik volgde de week erna. We besloten al snel dat we een citaat van Voltaire als leidraad zouden nemen. Onderstaand het interview (gevolgd door een paar tuinfoto’s). Het stuk is met toestemming overgenomen.

 
‘Je moet je tuin onderhouden’ – Voltaire

Karin Spaink: ‘Nu het lente is, ben ik weer aan het tuinieren in mijn stadstuintje. Heerlijk. Kijken hoe alles zich ontwikkelt: hier een beetje bijsturen, daar wat dood spul weghalen, in een hoekje iets nieuws proberen. Al doende ontdek je steeds meer: hele kleine bloempjes, nog kleinere knopjes, babykevertjes, miniwormpjes. Er is niets leukers dan goed kijken.

Il faut cultiver notre jardin, daarmee eindigt Voltaire zijn Candide. Candide reist de hele wereld rond en maakt de gruwelijkste dingen mee. De beroemde aardbeving in Lissabon van 1755 speelt een rol, oorlogen, slavernij, ga zo maar door. Aan het einde van het boek besluit hij dat hij zich maar het beste kan beperken tot het onderhouden van zijn tuintje.

Dat lijkt een bescheiden levensdoel, zeker, maar het is niet niets. Hij gaat datgene doen wat binnen zijn vermogen ligt en waarmee hij echt iets kan bereiken, in plaats van luchtkastelen te bouwen. Als je in de tuin werkt doe je dat stapje voor stapje. Je begint onderop en begeleidt de planten bij het groeien. Je moet die planten leren kennen: toen ik mijn tuintje begon, hing ik bij alle planten kaartjes. Het werd een leestuin, een tuin met ondertiteling.

Het zou goed zijn als het kabinet zich zou laten inspireren door de lente en Candide eens ging lezen. We verkeren nu natuurlijk net zo goed in tijden van aardbevingen en oorlogen. De overheid denkt alle problemen op te kunnen lossen door grootse plannen van bovenop op te leggen. Als we maar voldoende automatiseren, alles in kaart brengen, dan krijgen we alles in de hand en kunnen we alle rampen voorkomen. Maar al die grote projecten falen. De OV-chipkaart, het Elektronisch Patiëntendossier. Je hoort vaak zeggen dat we afstand hebben gedaan van het maakbaarheidsideaal, maar ik merk daar weinig van.

In de tuin werken maakt me ook productiever op andere gebieden. In de lente en de zomer werk ik vaak het hardst. Tijdens het tuinieren zijn de ideeën op de achtergrond aan het gisten. Ik heb last van herfstdepressies, dan komt er echt niets uit mijn handen en sluit ik mezelf af. Ik doe spelletjes op de computer, of kijk eindeloos tv, dan staat mijn denken letterlijk op een laag pitje. Wanneer ik mijn tuin aan het cultiveren ben, is dat anders. Dan cultiveer ik tegelijkertijd mijn denken.´

Frank Meesters, De Volkskrant, 25 maart 2010

[Klik op de foto’s voor een grotere versie. Van boven naar beneden:

  • Foto 1: het vijvertje, met de waterlelie die nu in bloei is.
  • Foto 2: de linkerkant van de tuin, voor mijn slaapkamer.
  • Foto 3: zicht vanaf de rechterkant van de tuin.
  • Foto 4: zicht vanaf de linkerkant; op de achterste stoel: Dropje.]

Design über alles

Het idee voor de bundel I read where I am vond ik intrigerend: verkennen hoe het concept en de praktijk van ‘lezen’ is veranderd, zowel door nieuwe technologieën als door alle informatie waarmee we worden omstuwd. We scannen artikelen tegenwoordig eerder dan dat we ze tot ons nemen (een praktijk die eigenlijk meer van kijken wegheeft), terwijl we er tegelijkertijd beter in worden om beelden grondig te lezen. We bekijken tekst, we lezen beelden. Stof & paradoxen te over.

Gistermiddag was de presentatie van de bundel. Ik sloeg het boek nieuwsgierig open. Het is altijd heerlijk om in een vers boek te bladeren, zeker wanneer je er zelf in staat.

Ik schrok me rot. Redacteur (en grafisch ontwerpster) Mieke Gerritzen had het ontwerp tijdens de presentatie uitbundig geprezen, maar het was me een raadsel waarom. De titel was wazig en vrijwel onleesbaar. Vast tongue-in-cheek, een postmodern statement, of bedoeld om ‘ingeprente verwachtingen te ondermijnen’, maar zo werkt dat volgens mij niet. Wie een onleesbaar omslag ziet, zal zo’n boek vervolgens niet nieuwsgierig oppakken om uit te vinden wat erin staat. Een omslag heeft een duidelijk oogmerk: door tekst en beeld kernachtig iets over de inhoud vertellen. En dit omslag zegt: ‘Ik ben een onleesbaar boek’.

Dat bleek te kloppen want het binnenwerk was nog erger.

De oneven pagina’s hebben een uiterst krappe linkermarge. Dat oogt stijf en propperig (en je kunt, al lezend, geen aantekeningen maken). Maar vooral: het knijpt alle lucht uit de teksten. Een verhaal of idee zonder ruimte erin, zonder ruimte eromheen, is massief – eenduidig, opdringerig, benauwend. Marges en witregels zijn bepaald meer dan alleen een designkwestie: ze scheppen een vrijplaats voor de lezer. Ze houden de tekst op beschaafde afstand, ze matigen diens toon en bewaken de ruimte van de lezer voor reflectie, voor kanttekeningen, voor aarzeling en weerwoord; voor nuancering, terzijdes, interpretatie en debat.

Zo niet hier. Deze teksten houden door hun opmaak nergens pauze, ze laten de lezer geen tijd voor bezinning. De vormgeving veroorzaakt zelfs dat de teksten extra ondoordringbaar worden: de eerste en laatse woorden van de pagina’s staan steeds net buiten de bladspiegel afgedrukt, waarmee ze uit de lopende tekst zijn gehaald. Da’s vast bedoeld als ‘deconstructie van de leeservaring’, maar het effect is dat er plotseling gaten in de zinnen vallen. Deze vormgeving zegt: ‘Volg mij, voeg je naar mijn grillen! Jouw ruimte en jouw wensen tellen niet, ik maak hier de dienst uit. Luister!’

Het allerergste: de vormgevers hebben gemeend een ‘speelse verwijzing’ naar tag clouds te moeten maken. Die zijn op internet immers ingeburgerd, en dus reuze modern! Uit data-aggregatie kun je veel leren: dat geeft immers meta-informatie over een tekst, en dus ‘andere’ manieren om die te lezen en te plaatsen. Zodoende hebben de ontwerpers de woorden in het boek verschillende grijswaarden toebedeeld, naar gelang van de frequentie van hun gebruik. Alle woorden. In alle teksten. Zonder daarbij enige duiding te geven van de ‘meerwaarde’ die deze ingreep aan de lezer of de teksten zou kunnen bieden.

De teksten ogen daardoor rommelig. Al dat vet en minder vet leest hakkelig en nogal dwingend. Oordeel zelf: hier is een alinea uit mijn bijdrage.


When my parents were out for the evening, I would sit for hours on end on the wc with a book. At least that light wouldn’t betray me when they came home. As soon as they started fiddling with the front door, I hid my book under my pyjamas, sanctimoniously flushed the wc, and pretended to be intoxicated by sleep. In the weekend, when they had a lie-in, I would take book after book from the shelves in the living room. At breakfast, I read the labels on the jam jars.

Woorden krijgen lukraak een nadrukkelijkheid opgelegd die ik nooit heb bedoeld en die nergens door de tekst wordt geschraagd. Het resultaat: de vormgeving legt mij woorden in de mond. Die dringt de lezer intenties en interpretaties op die ik nooit heb gezocht, die suggereert subteksten die ik niet wilde beroeren maar nu niet meer kwijt kan. Al die grillig aangebrachte accenten breken in op de crux van schrijverschap: woorden aan- of uitkleden door ze nadruk te geven, een zin zo componeren dat hij ritme krijgt, de juiste toon en klank vinden voor een idee. De vormgeving legt mijn tekst grillige klemtonen op, hij verdoezelt wat ik naar voren wilde halen of geeft een paukeslag op iets dat ik klein wou laten zijn. De vormgeving vervangt mijn compositie door de zijne.

Lezers mogen ten allen tijde alle kanten op met wat ik – of wie ook – schrijf. Ze hebben het volste recht mijn schrijfsels mooi of verderfelijk te vinden, verfrissend, of juist dom en lomp. Maar aangezien hun oordeel altijd mijn tekst betreft en mij als auteur, had ik graag dat een vormgever die tekst doorgeeft zoals ik die heb geschreven: met mijn marges, met door mij gekozen accenten, met soms een uithaal of juist een klein, haast onopgemerkt woordje. Iedereen mag mijn teksten naar hartelust interpreteren, maar niemand heeft het recht mijn compositie te veranderen en die versie vervolgens te presenteren als mijn verwoording.

Het ontwerp belazert de schrijver: het kleineert en verandert zijn woorden. De vorm plet en verminkt de inhoud. Teksten worden behandeld alsof ze niets anders dan grondstof zijn: ruw materiaal voor de vormgever. Dit boek is een wraakneming van het beeld op de taal, en poneert de visuele hegemonie: design über alles.

De lezer vergaat het intussen weinig beter. De teksten handelen nota bene over zijn rol en zijn positie, maar de vormgeving laat hem weinig ruimte en maakt de teksten ontoegankelijk. Ze zijn lastig leesbaar geworden, van hun marges en van de melodie van de auteur ontdaan. Het ontwerp verhindert de lezer te doen wat hij wilde – de woorden lezen, de gedachtes tot zich laten komen, de ideeën overdenken – en verordonneert hem kijker te zijn. En vreemd genoeg doet de vormgeving het daarbij voorkomen alsof ‘kijken’ een passieve kwestie is, en de kijker geen subject is maar uitsluitend andermans speelbal: een onwetend, permeabel en manipuleerbaar object.

Dat laatste blijkt ook uit de structuur van het boek. De auteursteksten beslaan tweederde van het totaal; de laatste tachtig bladzijden zijn gevuld met de ‘Index on Related Subjects (drawn form Wikipedia)’. Deze begrippenlijst bevat lemma’s als alphabetical, booksellers, braille, calligraphy, database, feedback, headlines, index, internet, Kafka, keywords, map, mobile phone, offline, propaganda, etc. etc. Tachtig pagina’s lang worden – zonder een spoor van ironie, laat staan van brille – volkomen normale begrippen voor de lezer verklaard. En juist deze overbodige tekst, die de intelligentie van de lezer bot beledigt, is wel helder en goed leesbaar vormgegeven…

Is dat niet vreemd: een boek over lezen dat zowel haar auteurs als haar lezers niet serieus neemt?

** voorbeeld: twee gescande pagina’s **

Mijn eerste associatie bij dit woordbeeld en deze bladspiegel is die van oude, goedkope Prisma-woordenboeken. Die wemelden ook van vetgedrukte woorden en lichtere, cursief gedrukte woorden, en hadden ook nergens lucht: geen marges, geen witregels, geen pauze na een stuk.

Analogie

Wanneer je duidelijk wilt maken wat de impact van allerlei technologie is – en vooral: van privacyschendingen die met moderne technologie verbonden kunnen zijn – helpt het vaak om een vergelijking met de offline wereld te maken. Dan wordt de impact ineens een stuk inzichtelijker.

Bijvoorbeeld: waarom is verkeersanalyse via DPI een grove inbreuk op de privacy van internetgebruikers? KPN zegt toch dat ze alleen heeft geanalyseerd welk type verkeer haar mobiele abonnees genereren en dat ze de onderschepte datapakketten niet heeft gelezen? Dan schendt KPN het communcatiegeheim toch niet?

Analoog antwoord: analyse via DPI betekent dat KPN alle brieven die u heeft ontvangen en verzonden, heeft opengemaakt om nauwkeurig te bestuderen wat voor type post er in de envelop zat. Kreeg u een reclamefolder, stuurde u een rekening, ontving u een ansichtkaart, schreef u een liefdesbrief, verstuurde u een foto-afdruk, bestelde u een tijdschrift? Het gaat KPN werkelijk niets aan wat voor type post wij versturen of ontvangen; het enige dat KPN mag doen, is controleren of die post goed geadresseerd en voldoende gefrankeerd is. Dat KPN niet een nog grovere schending heeft begaan – te weten, het daadwerkelijk lezen van de post – wil bepaald niet zeggen dat deze schending ‘dus’ wel in orde is.

Twee verslaggevers van The Hungry Beast, een Australisch tv-programma, gebruiken de methode van de analogie om duidelijk te maken hoeveel van onze privacy we zelf prijsgeven via Facebook. Hun aanpak: willekeurige mensen op straat aanhouden en hun precies dezelfde vragen stellen als Facebook aan zijn gebruikers stelt. Hoe oud ben je, waar woon je, wie zijn je vrienden, kun je hun namen even geven (liefst alfabetisch), heb je een relatie, waar was je gisteravond?

Kijk en leer.

Aangenaam verrast

Mijn goede vriendin Andere Karin en ik hebben een vaste tv-avond. We zoeken samen een serie uit en ‘doen’ dan een paar afleveringen per avond, of we kijken een film. Op die manier hebben we Expeditie Robinson, Sex & the City en Gooische vrouwen doorgewerkt, en we zijn net klaar met Six Feet Under.

Tijdens die laatste serie zag ik ineens een opmerkelijke vertaling. Brenda’s moeder – een egocentrische trut van hier tot Tokio – maakt een sneer over de opleiding psychologie die haar dochter zojuist is begonnen. De vertaling: ‘Dat uitgerekend jij lid wil worden van de orenmaffia.’

Ik juichte luidkeels. Want orenmaffia, dat is mijn woord, mijn kind: ik heb het bedacht. Dat het woord van mij is staat zelfs in de Van Dale, iets waar ik enorm trots op ben. Dat het woord niet helemaal correct werd gebruikt in de ondertiteling van Six Feet Under kon me helemaal niks schelen: da’s alleen maar een goed teken. Mijn woord is volwassen geworden en staat nu op eigen benen, en plooit zich soms naar anderen :)

Overigens heb ik tezelfdertijd het woord kwakdenken verzonnen; de term is uiteraard bedacht naar analogie met kwakzalvers: mensen die nutteloze middelen als genezend aanprijzen. Met ‘kwakdenken’ doelde ik op onzindelijk of onlogisch denken, vooral op medisch gebied. Ook dat woord heeft de Van Dale gehaald, waar het onder het lemma is geschaard waar combinaties met kwak- worden verklaard:

kwakbaas […] kwakbol […] kwakboom […] kwakdenken (alleen onbep.w)., afkeurende ben. voor een denktrant binnen de (para)medische wereld die ervan uitgaat dat ziekte een gevolg is van psychische gebreken.

Leuk hè :)

Ew. Phew!

ma. 9 mei, 16:00: Hm, het forum is kapot. Ik ben aan het uitpluizen wat er mis is. Heb geduld…

ma 9. mei, 21:uur: Het gaat wel even duren. De update van gisteravond was mislukt, en ik dacht vanmiddag: kom ik probeer het nog eens. Maar de nieuwe update ‘pakt’ niet, en als ik de oude versie terugzet krijg ik allemaal foutmeldingen. Ik ga hulp inroepen.

di 10 mei, 10:15: Phew. Het forum is in oude luister hersteld! De update is nog steeds niet gedaan, daarvoor moet ik eerst verse moed verzamelen. Maar alles doet het weer. Ik ben enorm opgelucht.

Kapot!

Op 18 april moest mijn Canta worden gerepareerd: hij ging die ochtend steeds langzamer rijden, en op het laatst kwam-ie zelfs helemaal niet meer vooruit. Waaijenberg haalde hem subiet met een busje op – gelukkig was ik vlakbij gestrand – en repareerde hem. De remmen bleken te zijn vastgelopen. Uiteindelijk moest de hele reminstallatie worden vervangen.

Kort daarna kreeg-ie weer kuren. Als ik optrok, hoorde je steeds heel hard ‘kloink’ onderin, zo ergens bij het linkervoorwiel – alsof er iets niet pakte. Het voelde alsof het autootje elk moment zou kunnen vastlopen, zodat ik uit voorzorg heel zacht reed. Vanmorgen kon ik langskomen en het was foute boel.

Toen de Canta eenmaal op de helling stond, was goed te zien hoe doorgeroest hij is. Dat was ook de oorzaak van de terugkerende ‘kloink’: de balk waaraan het motorblok is bevestigd was volkomen verroest en was aan weerszijden van het motorblok afgebroken. Geen wonder dat het eng voelde…

Op de foto zie je het vooraanzicht van de doorgeroeste balk. Het motorblok zit aan de balk vast met het glimmende plaatje, en aan weerszjden daarvan is de balk afgebroken. In het rechterdeel zit overdwars een grote scheur. Ook de onderkant van de auto zit vol roest en afbladderend metaal. Het is duidelijk: deze Canta is geen lang leven meer beschoren. (Maar ja, hij is dan ook al 10 jaar oud.) Er is inmiddels een aanvraag voor een nieuwe Canta de deur uit, als alles goed gaat heb ik over een maand of drie een nieuwe.

Er is een nieuwe balk gelast (op de foto zie je ‘m in bovenaanzicht: het is die glimmende zwarte balk). Gelukkig hoef ik dus niet zonder autootje te zitten. En nu maar duimen dat de aanvraag voor een nieuwe wordt gehonoreerd, anders ben ik mijn benen kwijt.

Klussen (update)

Op grond van het commentaar heb ik weer wat aan de site geklust: de kritiek is ter harte genomen!

De Twitterfeed is weer weg, die oogde inderdaad onrustig. Verder had ik er geen rekening mee gehouden dat het navigatiemenu ook naast het forum staat, waar het storend was. Henk & Hetty hadden gelijk: wie me graag op Twitter wil volgen, moet dat daar maar doen; daar had ik nu juist die nieuwe Volg-mij-buttons voor opgenomen…

En de plaatjes zijn terug! Na veel gepieker en gezoek heb ik ze op de voorpagina en op andere overzichtspagina’s weten te krijgen. Dat vergt echter voortaan een andere omgang met de plaatjes; bestaande berichten moet ik daarvoor stuk voor stuk wijzigen. De stukken van dit jaar pas ik aan, oudere stukken laat ik maar zo. Het betekent hoe dan ook dat de voorpagina weer iets fleuriger is.

Wat vinden jullie? is het zo beter?

Klussen

De afgelopen twee dagen heb ik de website licht verbouwd.

Enerzijds wilde ik graag wat meer sociale dingen aan de site hangen (zoals een Twitterfeed, makkelijke opties om vriendjes met me te worden op Facebook of Twitter, goede buttons om artikelen verder te verspreiden). Aan zulke opties had ik de afgelopen maanden al wat gesleuteld, maar vanwege de strenge layout van de site waren ze niet erg opvallend. (Toen een goede vriendin me vorige week mailde of er alsjeblieft ook een RSS-feed op mijn site zat, schrok ik een beetje. Die optie is namelijk al een paar jaar ingebakken, maar kennelijk makkelijk over het hoofd te zien.)

Anderzijds wil ik geen toeters en bellen. Mijn site biedt tekst, ideeën en debat; niks anders. Er is hier zat stof tot nadenken, plus een aangenaam rustige – en doorgaans vrij beschaafde – ruimte voor discussie. Wanneer lezers mijn stukjes verder willen verspreiden, help ik ze daar graag bij. Tegenwoordig heb je daar allerlei kekke plugins voor, dus die benut ik graag. Maar voor je ‘t weet is de hele site vergeven van buttons-hier en buttons-daar onder elk artikel, en al die kleurtjes en fleurtjes maken het aanzicht van de site onrustiger dan ik wil.

Daarom heb ik de boel anders ingedeeld. De voorpagina biedt nu een overzicht van alle recente artikelen, in plaats van een volledige weergave daarvan; het rechtermenu laat meer interactie zien; de individuele pagina’s zijn rustiger geworden, terwijl daar toch meer tools voor delen en interactie zijn gekomen. In het kort:

  • De voorpagina biedt nu een kort en kaal overzicht van de tien meest recente stukken. Daar zit geen enkele opsmuk meer bij. Wanneer je een artikel uit dat overzicht wil lezen, klik je op de titel ervan of op de link ‘Verder lezen’. In het grijze blok onder elk artikel kun je zien wanneer en waar het is verschenen, hoeveel reacties er zijn etc. Een deel van die informatie is aanklikbaar.
  • Het menu rechts op de voorpagina geeft georganiseerd toegang tot alle artikelen op de site. Da’s het bovenste deel van het menu.
  • Lager in het rechtermenu op de voorpagina is de sociale kant van de site geïncorporeerd: commentaren van & over mij op Twitter, recente reacties op artikelen, de meest recente berichten op het forum, statistiek over lezersaantallen etc.
  • Alle pagina’s met artikelen zijn – als vanouds – rustig en erg wit. In het grijze blokje onder elk artikel staan tools om het stuk verder te verspreiden. Het uitgeklede menu rechts geeft wat extra informatie over het stuk, en biedt extra navigatie: via ‘Home’ spring je terug naar de voorpagina, via een klik op ‘Waar verschenen’ of ‘Gerubriceerd onder’ spring je naar vergelijkbaar gegroepeerde artikelen.
  • Vastgeplakt aan de rechterkantlijn zit overal een tooltje dat het makkelijk maakt om de site via RSS te volgen, om vriendjes met me te worden op Facebook, om me op Twitter te volgen of me te mailen.

‘t Is vast even wennen. Maar ik geloof oprecht dat de veranderingen niet groot zijn en toch adequaat. Ik hoor graag jullie reacties en bevindigen!

#Roadburn – Swans

Roadburns derde dag opende met Candlemass. Aangezien het nog vroeg was en Candlemass liefst twee uur en een kwartier zou spelen, besloot ik eerst een boel koffie te drinken en daarna ’s een kijkje te nemen. De band bleek tamelijk ouderwetse metal te produceren: degelijk, goed geolied maar weinig verrassend. De enige afwijking van het patroon was dat ze twee zangers hadden, die – heel lief – geregeld de armen om elkaars schouders sloegen en dan broederlijk zongen. Het verveelde me niettemin snel. Te veel quasi-melodieuze trillers (aan het einde van zowat elke regel, oh dear!) en te veel macho poses.

Bij het verlaten van de zaal liep ik Christoph Hahn tegen het lijf, een van de leden van Swans. Het zou een running gag worden die dag: we bezochten steeds dezelfde optredens, liepen daar vervolgens gelijktijdig weg, zodat we elkaar telkens weer bij de zaaldeur tegenkwamen, en dan kort commentaar uitwisselden. Christoph had een boel lol, al betoonde hij zich licht bezorgd over Michael Gira: die was de avond ervoor plotseling doof geworden. Ja, dat komt ervan als je naar Caspar Brötzmann wil luisteren en dan een uur lang pal naast de amplifier blijft staan…

Next stop: Voivod. Die traden twee keer op tijdens het festival en Sas, de fotografe met wie ik geregeld praatte in de perskamer van het festival, was zo laaiend enthousiast geweest over hun show gisteren, dat ze me aanstak. Ze brachten een aangename mix van punk en trashmetal: korte, krachtige, snelle ritmes. Maar toch: ’t type muziek waar ik niet al te lang naar kan luisteren, er zit me te weinig variatie in. Chrstoph en ik waren het ook hierover eens :)

Naar Shrinebulder was ik erg nieuwsgierig: een doommetal band met een wisselende samenstelling; waaronder (meestal) leden van Neurosis, dat zelf industriële muziek speelt. Het bleek een goede combinatie. Shrinebuilder gleed vlekkeloos van trage doom naar vlijmend industrieel, en de zang van Neurosis’ front man Scott Kelly sneed er aangenaam dwars door- en overheen.

Niettemin ging ik voortijdig weg, ik wou mijn benen sparen. Straks kwam Swans: een van mijn allergrootste muzikale liefdes en tevens de slotact van het festival. Vandaar ook dat ik ditmaal – voor het eerst in anderhalve dag – geen Christoph zag toen ik de zaal verliet. Die stond zich immers backstage warm te draaien.

Zodra de grote zaal leeg liep, ging ik naar binnen. Gelukkig, mijn favoriete plek was nog vrij! Achteraan, pal onder het balkon, stond een reling waartegen het prettig achterover leunen was. Omdat het tevens de bovenste tree was van de zaaltrappen, kon je vanuit die positie tevens fijn over ieders hoofd heenkijken. Uitstekend zicht op het podium plus steun voor zwakke benen, mijn hartje, wat wil je nog meer?

Ik nestelde me op het bewuste treetje. Nog een half uur te gaan. Een uitstekend moment om wat te gaan lezen: ik had per slot van rekening ruim vijfhonderd goede boeken bij me plus een ingebouwde leeslamp. Ik pakte mijn Kindle en startte een vers boek.

*

Misschien kennen anderen dit fenomeen ook: kort voor een concert van een band waarvan ik oprecht houd, word ik tegen wil en dank, geen houden aan, plotseling nerveus en schichtig. Inmiddels snap ik waar die gespannenheid vandaan komt. Dat betekent niet dat die spanning dus is tenietgedaan. Integendeel: behalve nerveus voel ik me nu óók nog ’s belachelijk – want betrapt door mezelf.

De kwestie laat zich vermoedelijk het best beschrijven door een onderverdeling naar het object van die nerveuze spanning:

Egoïsme. Ik hoop op een concert dat me verrast en nog lang bijblijft. Maar inmiddels ken ik de band in kwestie dusdanig goed – ze behoren immers tot mijn lievelingsbands! – dat ik stiekem bang ben dat ze mijn hooggespannen verwachtingen deze keer niet kunnen waarmaken, laat staan die overtreffen. Niettemin verwacht ik juist dát van ze. Ze zijn immers niet voor niets mijn lievelingsband? Om dat te zijn geworden moet je wel wat in huis hebben! Dus verwacht ik dat ze het bewijs van mijn gelijk leveren: overtref jezelf, overtref mijn verwachtingen. En alsjeblieft: zak niet voor het wrede examen dat ik jullie heb bereid. Want ik houd zo van jullie.

(Moraal: hoe meer je van een band houdt, hoe strenger en hoe valser je ze beoordeelt. Je meet ze permanent af aan hun allerbeste werk – erger: aan jouw ervaring van dat werk. Je zet ze zo hoog dat ze wel moeten vallen. En vervolgens neem je dat hen kwalijk.)

Reputatie. Je hoopt (en stiekem: je verwacht) dat iedereen ondersteboven wordt geblazen door jouw band, door de mensen die jij zo hebt aangeprezen. Lukt de band dat, dan is dat een pluim in jouw reet: zie je wel, jij wist wat goed is, en nu weet de rest dat eindelijk ook! Lukt dat de band echter niet, dan is dat heus hun eigen schuld. Ze hebben niet hun best gedaan, terwijl jij iedereen nog zo lekker hebt gemaakt… Ze hebben je in de steek gelaten!

(Moraal: die band is er niet voor jou, en al helemaal niet voor jouw reputatie. Misbruik ze niet. Ze hebben het al moeilijk zat.)

Altruïsme. Je houdt van ze en je wenst ze erkenning, en bovenal: een weergaloos succes. Liefst had je dat de halve zaal op heur knieën viel, dat jouw band op handen werd gedragen, dat anderen je liefde volop deelden – en dat de band tot op het merg wist & voelde dat wat ze deden er écht toe deed. Dat het belangrijk en goed was, en niet onopgemerkt was gebleven. En verder hoop je, al even oprecht, dat iedereen hun cd’s koopt en dat de band in godesnaam muziek kan blijven maken.

*

Een belangrijke reden waarom ik van Swans houd is hoe Gira zijn bandleden opjaagt en afjakkert. Daarom wou ik ook graag hoog zitten en het podium kunnen overzien. Gira maakt steeds groepjes op het podium: de muzikanten keren zich dan naar elkaar toe. Het publiek doet er dan ineens geen donder meer toe, het enige dat telt is of de muziek klopt en het beste is dat ze kunnen. Ze spelen samen, ze spelen niet meer voor ons. Ze spelen alleen nog maar voor de muziek.

Ze houden elkaar nauwgezet in de gaten. Ja jij nu, en dan hij, en ik — nee niet nu – wacht – nog even – ja nú. Gira dirigeert. Hij is de absolute baas op het podium. Hij is de choreograaf en de slavendrijver. Een dwingende hand omhoog hier, een uitnodigend gebaar daar: jij, dit, nu, nee, ja goed! Gira vecht op het podium, hij beloont en straft, hij klapt met zijn zweep en vloekt met zijn blik. Bassist Chris Pravdica kreeg zichtbaar op z’n donder: Wel godverde-fuck! Dit moet beter!’ En warempel: het wérd beter. Wat de reden is dat iedereen Gira altijd alles vergeeft: de muziek wordt altijd beter. Dat hijzelf dan elke keer uit puur plezier een huppelpasje maakt zodra hij de muziek van zijn band aaneensmeedt tot een hecht ritme, maakt dat je ’m niet alleen vergeeft maar ook, en bovenal, gelooft. He’s in it for the music.

Daarnaast is Gira een meestermetselaar. Hij legt laag op laag in de muziek, het wordt complexer en voller, er ontstaat een massief geluid, en dan – na één gebaar – gebeurt er iets. Alles valt ineens stil. Of de opgebouwde kakafonie verdicht zich en blijkt al die tijd één enkel ritme te zijn geweest, één enkel ritme dat we nu pas ontwaren. En soms is de muziek zo hecht en dicht dat-ie je bij je nekharen optilt en dat je er waarlijk op kunt lopen.

Het duurde ruim twee uur en het was fantastisch. ‘Gira made Roadburn his bitch,’ twitterde iemand later. Nu geloof ik niet in dergelijke onderwerpingen, ook niet indien die uitsluitend muzikaal van aard zijn, maar het was inderdaad een optreden om je vingers bij af te likken. likken. Een waardig eind voor Roadburn!

*

Toen we later die avond in klein gezelschap op kroegentocht gingen, werd Michael steeds opnieuw door mensen aangeklampt: ‘Wat een geweldig optreden!’ Gira kreeg zoenen, sigaren en veel, erg veel complimenten. Ik vond dat buitengewoon verdiend. ‘Oh man, you are god,’ zei iemand zelfs.

Dat we op ’t laatst in een kroeg belandden waar werkelijk niks klopte van de muziek – toen we binnenkwamen speelden ze de Supremes, pal daarna Nina Hagen, en vervolgens eurotrash gabberdisco – vond ik wel passend. Want na dat optreden wou ik liefst dagenlang niks horen dat wél klopte, anders dan Swans.

Gelukkig zijn ze snel weer in Nederland: 20 juli in de Melkweg. Er zijn nog kaarten :)

#Roadburn – Sunn O))) en Scorn

Na een tip probeerde ik op Roadburns tweede dag welgemoed Keiji Haino uit. Haino is een al wat oudere Japanner (60) die geen woord Engels spreekt en die zelden in Europa optreedt. Dit was dus een buitenkans. Maar zodra ik de deur opendeed die toegang gaf tot het balkon, waaide ik omver: een godskolere bak noise waarbij Merzbow verbleekte tot een softie, duwde me van mijn sokken. Pardon: van mijn laarzen. Ik hield het twee minuten vol.

In de kleine zaal speelde inmiddels Aluk Todolo. Dat klonk goed genoeg om naar binnen te willen. Meer mensen waren op dat idee gekomen, heel veel mensen zelfs. Na tien minuten geplet te zijn bij de ingang besloot ik verder te luisteren vanuit het café: Roadburn was zo slim geweest om overal luidsprekers op te hangen en de muziek van de verschillende podia door te sluizen naar de wandelgangen. Live streaming, zeg maar :)

‘s Avonds zou Scorn spelen in de grote zaal: mijn hoogtepunt van die dag. Pal daarvoor zou Sunn O))) daar optreden; ik kende ze amper maar had veel enthousiaste verhalen gehoord. Het strijdplan: ruim op tijd in de grote zaal een goede plek vinden en daar voorlopig niet meer weggaan.

Sunn O))) staat bekend om het volume. Om die reputatie waar te maken, had frontman Stephen O’Malley voor de zekerheid de medewerking gekregen van voornoemde Keiji Haino. Het duo produceerde een heftige, lome drone die maar bleef aanzwellen en zich steeds dieper mijn lichaam in werkte. Op het podium viel niks te zien, een enorme hoeveelheid rook verhulde de muzikanten: een paarse neongloed was al dat we zagen. Overal gingen mensen zitten, vaak met hun ogen gesloten. Dat deze muziek geregeld mensen in trance deed komen, vond ik ineens heel goed voorstelbaar.

Na een half uur verdunde de rook zich. Het podium werd zichtbaar. Het toneel stond vol met enorme luidsprekers, dat sprak voor zich, dat hadden we allang gehoord. Maar middenin was een lege plek, en daar ontwaarden we gaandeweg een man met aan zijn voeten een halve kring van boxen: Haino in zijn heksenkring van geluid. Het was een magisch schouwspel.

De muziek bleef maar dieper worden. In mijn middenrif was een trage trilling ontstaan, een subsonisch gehum, alsof alle ritmes overal ter wereld zich in mij samenbalden en mijn ruggewervels opklauterden of als bassnaar gebruikten. Ik werd ongerust: als ik al zo trilde, wat moest de kersverse iPad in mijn tas dan niet ondergaan? Zou die Sunn O))) overleven?

Na drie kwartier werd de sonische brom zo diep dat ik het niet volhield. Het Amerikaanse leger experimenteert met een sonische bom, weet ik: demonstranten worden zo uiteen gejaagd en iedereen moet plotseling heftig kotsen. Volgens mij stond dat wapen inmiddels op het podium…

En toen: Scorn! Da’s het halfzusje van Godflesh, en dus ook een grote liefde. Scorn is een soort van ambient industrieel: ritmisch, dwingend, met drumlijnen die zodra je ze doorhebt alweer stiekem zijn veranderd. Ik had ze nog nooit live gezien. (Of nou ja, hém – want Scorn is hoofdzakelijk Mick Harris.)

Het was geweldig. Harris speelde zowat het hele laatste album, Refuse: Start Fires en ruim een uur lang kon ik niet stil staan.