Jacht

Max komt binnen en rent op een drafje langs de kast in de slaapkamer. Ze laat iets vallen en pakt het weer op. Ze gromt laag en ritmisch, bijna alsof ze tussendoor hijgt: ‘Gurrur rurrur rur, gurrur rurrur rur.’ Zodra ik haar nader om te zien wat er gaande is, draait ze zich om en loopt de hal in. Ook daar kan ik haar niet onderscheppen. Pas in de woonkamer ontdek ik dat Max een muisje te pakken heeft, een klein donkerbruin muisje, niet groter dan mijn Zippo.

Snel pak ik iets om de muis onder te vangen. Het diertje loopt langs een doos op de grond, zoekend naar een verstopplek. Max rent achter de muis aan, ik achter Max. Zij wint, ik heb dat niet eens door. Terwijl ik nog in de woonkamer bij de kast naar de muis loop te zoeken, heeft Max ’m op de keukenmat gezet en kijkt, nog steeds grommend, hoe hij daar langs de kastjes loopt. Michael zit in de hal te mauwen dat-ie niet snapt wat er gebeurt. Dropje is van schrik onder het bed geschoten, die raakt overstuur als een van de andere katten gromt.

Wanneer ik eindelijk doorheb dat het strijdterrein zich heeft verplaatst en de keuken in kom, pakt Max het diertje weer op en schiet achter me langs de hal in. Als ik haar ook daar volg kom, pakt ze haar muis en stapt door het kattenluikje naar buiten.

Als ik tien minuten later poolshoogte neem in de tuin, loopt Max geconcentreerd snuffelend, neus dicht langs de aarde, te zoeken waar haar prooi is gebleven. Voor de zekerheid maakt ze daarna nog een rondje in huis: geen muis te vinden. Gedecideerd stapt ze weer naar buiten. Ze zal hem krijgen!

Wie ooit zei dat een kat zijn vangst binnen brengt als dank voor het baasje, flatteert zichzelf. Die kat brengt de prooi naar binnen omdat het dan een thuiswedstrijd is.

Polemiekprijs

Op 2 novemer – niet toevallig de sterfdag van Theo van Gogh – organiseert de SLAA voor de tweede keer de Avond van de Polemiek, en reikt een jury de Polemiekprijs uit, een trofee in de vorm van een scalpel.

Ik ben een van de kandidaten! De volledige lijst van deelnemers staat nog niet helemaal vast, maar de volgende namen zijn al wel bekend: Thierry Baudet, Hafid Bouazza, Thomas von der Dunk, Bert Brussen en Annemarie Oster.

De presentatie van de avond is in handen van Theodor Holman. De jury bestaat uit Joeri Albrecht (De Balie), Barbara Beukering (hoofdredacteur Het Parool), Theodor Holman (schrijver en presentator), Anja van Leeuwen (SLAA), Jaffe Vink (de vorige winnaar) en Pierre Vinken (schrijver van een boek over polemieken).

Het duimen kan beginnen vanaf 21 oktboer, dan moeten alle kandidaten / genomineerden een column inleveren die door de jury wordt beoordeeld. Meer details over de Avond van de Polemiek vindt u hier.

Medtronic

Recent schreef ik over insulinepompen die te hacken bleken. Prompt kreeg ik een mailtje van de PR & Communications Manager van Medtronic Benelux – de firma achter die kaduke insulinepompen. Of ik ze niet wou bellen? Hij had namelijk meer informatie. Ik antwoordde dat ik telefoons haat en dat ik zulke dingen voorts sowieso liever schriftelijk deed. Kort daarna ontving ik een e-mail waarin Medtronic zich verdedigde tegen mijn aantijgingen. Ik loop die mail graag even publiekelijk door. (Ja, ik heb mijn antwoord ook rechtstreeks verzonden.)


U vermeldt in uw artikel dat Medtronic de beveiligingsklacht over de insulinepompen niet serieus neemt. Dit is niet juist.

De praktijk wijst anders uit. Ja, Medtronic was aanwezig tijdens de presentatie van de hack, maar Medtronic weigerde zowel op voorhand als na afloop met Jay Radcliffe – de hacker in kwestie – te spreken, terwijl hij op zijn beurt alles op alles had gezet om het bedrijf op voorhand in te lichten over zijn bevindingen. Om een gesprek tussen hem en het bedrijf tot stand te brengen, was uiteindelijk nota bene bemiddeling en druk door de Amerikaanse overheid zelf nodig. Wat me vooral bevreemd is dat journalisten intussen wel toegang tot uw bedrijf kregen, maar Jay Radcliffe niet.


Medtronic neemt de informatiebeveiliging van haar producten zeer serieus. Het is een standaard onderdeel van het ontwerpproces van onze producten. Met de introductie van steeds meer technologische mogelijkheden worden er continu voorzorgsmaatregelen genomen om de informatieveiligheid van onze producten, en tevens de beoogde werking – het verbeteren van levenskwaliteit en verlengen van levens – te garanderen.

Ja, zulke verhalen horen we vaak: producenten doen hun uiterste best. Ook de Nederlandse producent van stemcomputers beweerde bij hoog en bij laag dat zijn machines veilig waren. Helaas bleken die stemcomputers veel kwetsbaarder dan iedereen lief was, en bleek de maker ervan geen benul te hebben van beveiliging.

Feit is dat de pacemaker van Medtronic al in 2008 is gehackt, en dat precies dezelfde zwakheid nu gebruikt kon worden voor een hack van de insulinepompen van Medtronic. Dat wijst erop dat Medtronic slecht leert, of erger: koppig vasthoudt aan haar eigen, interne definitie van ‘veiligheid’.

Zoals een goede vriend van me ooit zei: ‘Boeing mag gerust vliegtuigen maken, en Boeing moet ze vooral zelf ook terdege testen. Maar de definitie van de veiligheid en de uiteindelijke toetsing daarvan moet je heus aan buitenstaanders overlaten.’


In de afgelopen jaren hebben we ons al intensief beziggehouden met het toevoegen van krachtige encryptie- en veiligheidsmaatregelen in onze nieuwe generatie producten, waaronder de insulinepompen.

Des te tragischer dat die inspanning zo weinig heeft opgeleverd.

Ergens begrijp ik het wel: de techniek wordt ontworpen met de behoeften van medisch personeel en patiënten als uitgangspunt. Alles wat voor hen noodzakelijk en handig is, wordt ingebouwd. Er wordt gekeken naar wat kan en naaar wat wenselijk is. Daarnaast heeft de medische sector – nu ja, de medici dan, voor de producenten valt dat nog maar te bewijzen – van oudsher een open, positieve houding: informatie delen, uitgaan van vertrouwen, onderling samenwerken, geloven in het goede. Dat zit ingebakken in de discipline. De medische sector gaat voorts uit van de ouderwetse gedachte dat hun technologie een onderonsje van gelijkgezinden is, en abacadabra voor buitenstaanders.

Het probleem met die benadering is dat nooit wordt afgedekt wat ook kan maar onwenselijk is. Het uitgangspunt is sympathiek gebruik; zelden wordt nagedacht over antipathiek gebruik. De medische sector breekt zich met andere woorden zelden het hoofd over de vraag wat buitenstaanders – laat staan kwaadgezinden – met hun technologie kan doen.

Diezelfde houding hadden systeembeheerders in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Ze vertrouwden op goed gebruik en op nobel beheer. En iedereen die aantoonde dat hun beveiliging niet deugde – hackers! – , werd weggezet: dat was atypisch (of zelfs crimineel) gedrag. Daar kon je een systeem toch niet tegenop bouwen!

Ja – dat kun je wel. Erger: dat moet je doen. Want geen enkele discipline is nog een onderonsje. Iedereen die een nieuwe technologie ontwikkelt, moet nadenken over vriendelijk (bedoeld) gebruik, en over onvriendelijk (ondermijnend, contraproductief) gebruik. Wie weigert na te denken over kwetsbaarheden van zijn technologie is honderd procent aansprakelijk voor de consequenties van misbruik ervan – zeker wanneer die kwetsbaarheden al jaren geleden bekend zijn geworden. Zoals in 2008 gebeurde bij de pacemakers van Medtronic, kwetsbaarheden die nu ook blijken te gelden in hun insulinepompen van 2011.

Zolang je redeneert vanuit je eigen groep is beveiliging zelden een probleem. Wanneer je breder denkt, is het dat helaas wel. En aangezien serieus nadenken over een resistente beveiliging ook serieuze ontwerp- en financiële consequentie heeft, is breed nadenken over betrouwbare beveiliging niet erg populair.

Dat is begrijpelijk. Maar ga dan alsjeblieft niet zeuren dat je zo eminent bent wanneer je op een ernstige fout bent betrapt – want ’eminent’ was je dan immers al lang niet meer. Dat je dat niet bent, was nu juist zo pijnlijk, venijnig bewezen.


Meneer Radcliffe heeft aangetoond dat de pompinstellingen met behulp van een computer en een USB-stick gewijzigd kunnen worden, terwijl het serienummer van de insulinepomp bekend is. De insulinepomp herkent opdrachten van de USB-stick echter niet zonder het juiste serienummer van de pomp.

Heus. Heeft u de beschrijvingen van de hack gelezen? Het gaat om een wireless hack. Zie hier en hier.

Het pijnlijkste element van de reactie van Medtronic was nu juist dat ze zich verdedigden met het argument dat ‘die wireless-functie ook door de patiënt kon worden uitgezet‘, met als suggestie dat dan alles weer veilig was. Waarna Radcliffe antwoorde dat het uitzetten van de wireless functie de kwetsbaarheid niet oploste, omdat die op een lager niveau lag – een feit waaraan ik ook in mijn column refereerde.

Begin dan alstublieft niet tegen mij te zeuren over ‘ja-maar-alleen-met-USB-sticks’. U gaat daarmee in tegen wat uw hoofdkantoor al lang heeft toegegeven.


Volgens Medtronic is het risico op opzettelijke, ongeoorloofde manipulatie van de werking van onze insulinepompen uiterst klein. Voor zover bij ons bekend, is er tot op heden geen enkel incident of opzettelijke ‘hack’-actie tegen een gebruiker van onze insulinepompen geweest in de 25 jaar dat onze insulinepompen op de markt zijn.

Het gaat niet over 25 jaar oude pompen, en het gaat niet om geoorloofde manipulaties. Het probleem is nu juist dat er ongeoorloofde manipulaties mogelijk zijn, dat Medrtonic dat al 4 à 5 jaar weet, en dat Medtronic daartegen al die tijd geen maatregelen heeft genomen.

Sterker: Medtronic US heeft inmiddels erkend dat de hack mogelijk is en dat ze aan encryptie moeten gaan doen. Hun enige resterende dispuut met Radcliffe is dat hij meent dat ze oude exemplaren moeten vervangen terwijl zij denken alleen nieuwe exemplaren beter te moeten beveiligen. U doet het onderwijl voorkomen alsof de hele kwestie onzin was. Misschien moet u zich nog even laten bijpraten…? Uw antwoord spoort niet helemaal met de internationale tak van uw bedrijf.


De pomp werkt niet via een ‘wifi’-verbinding en is dus ook niet via het internet benaderbaar. Communicatie tussen pomp en afstandsbediening gaat via een RF-verbinding (soort Bluetooth-verbinding) en de apparaten moeten via een code door de gebruiker met elkaar worden verbonden om te kunnen werken.

Kom nu toch. Om Bluetooth apparaten te benaderen is geen fysieke verbinding nodig, dat is – helaas – te uit en te na bewezen, en niets is makkelijker dan Bluetooth welcoming protocols te emuleren. Wanneer dat uw verdedigingslinie is, zie ik het somber in voor Medtronic.


Alle insulinepompfabrikanten maken gebruik van draadloze verbindingen tussen hun pomp en randapparaten, dus in principe bestaat de mogelijkheid dat iemand de pompinstellingen kan manipuleren als deze in het bezit is van het serienummer, voor alle insulinepompsoorten op de markt.

De man die uw insulinepomp heeft gehackt, heeft pupliekelijk gezegd dat hij na zijn exploratie is overgestapt op een insulinepomp van Johnson & Johnson. Hun pomp bleek aanzienlijk robuuster en was niet vatbaar voor deze hack. Wanneer iemand die beveiligingsdeskudige is en diabeet, zegt uw pomp niet meer te vertrouwen maar die van een andere fabrikant wel, heeft u een serieus probleem.


Wij willen verder nog vermelden dat intern onderzoek heeft uitgewezen dat de insulinepompgebruiker zich geen zorgen hoeft te maken.

Intern onderzoek heeft aangetoond dat wij van WC-eend vinden dat gebruikers van WC-eend…

Hoe vaak u het ook ontkent: Medtronic is in 2008 gewaarschuwd dat hun producten een ernstige fout bevatten, en kreeg toen tips hoe die fout te verhelpen. Nu diezelfde fout in 2011 nog steeds blijkt te bestaan, heeft Medtronic niemand anders iets te verwijten dan zichzelf.

Rokende rat

Andere Karin paste een paar weken op het huis van een vriendin die met vakantie was: daar woonden twee katten en twee ratjes die verzorging nodig hadden. Ik kwam een nachtje logeren.

Elke avond mogen de ratjes een uur los. Ze lopen over de bank, graven in de potplanten op de vensterbank, duiken achterin de kast en klimmen langs armen of benen. Ze bewegen zich in horten en stoten. Rennen, ho stop! Verkennen. Rennen, ho stop! Verkennen. En dan weer verder rennen.

Dat verkennen doen ze vooral via hun neus. Ze snuffelen eens per seconde, en bij elke snuf gaan hun neusvleugels snel naar voren en naar achter. Zodoende wapperen ze permanent met hun snorharen. Dat zorgt voor enorm gekriebel. Op arm of been is dat goed te doen, maar wanneer ze in onze hals of nek lopen, krommen Andere Karin en ik allebei onze tenen – wat niks helpt, maar we kunnen niet anders.

Een van de ratjes klimt omhoog in Andere Karin. ‘Nou moet je opletten,’ zegt ze. Haar mond staat licht open. Het diertje klautert naar haar gezicht, trekt met een pootje haar lip naar beneden en besnuffelt haar tanden. ‘Er zit niks tussen liefje, ik heb ze net gepoetst,’ zegt ze, en doet haar best om niet te giechelen van het gekriebel. Even later is het mijn beurt: het ratje trekt met beide voorpootjes mijn lip omlaag en zoekt naar etensresten tussen mijn tanden. De pootjes voelen piepklein en o zo teder.

Terwijl een van de ratjes achter, onder, voor en over me heenloopt draai ik een sigaret. Ik steek op, inhaleer en laat mijn hand achteloos zakken. Het ratje snelt er naartoe en grijpt het mondstuk van mijn sigaret met twee pootjes vast. Ze bijt er gretig in. In een mum van tijd heeft ze stukjes shag en papier afgebeten die ze rap opeet. Lachend trek ik mijn sigaret weg, het ratje klauwt er nog even naar. Haar zusje vindt later wat kruimels en eet die al even fluks op.

Wanneer de ratjes weer in hun kooi zitten, ga ik geregeld even bij ze kijken. Ze buitelen over elkaar, ze lopen bedrijvig heen en weer, ze werken zich door verbazingwekkend smalle kieren heen. Ze zijn aandoenlijk: naar die wapperende snorharen kan ik wel uren kijken. Zodra ik een vinger door de kooi steek, pakken ze die vast en willen eraan ruiken en likken. Maar nog leuker vinden ze die ene keer dat ik een sigaret half door de kooi steek. Die willen ze hebben, hébben, hebben!

***

Mijn katten houden niet van nicotine. Ik houd daar rekening mee, maar ja, ’t is wel mijn huis. Ik let goed op dat ik de rook nooit hun kant op blaas.

Bij mijn ouders is dat anders. Hun kat is dol op nicotine. Wanneer Rama bij me zit blaas ik de rook expres zijn kant op. Dan heft hij zijn kop, strekt zijn nek, knijpt zijn ogen tot spleetjes en snuift vergenoegd mijn rook op: oh heerlijk, Spaink is er weer!

Rama mag graag zijn neus in mijn pakje shag steken. Als-ie de kans schoon ziet, vreet-ie er zelfs van. Inmiddels heb ik mezelf aangewend hem soms een paar draadjes shag te voeren. Die eet hij met smaak op. Doe ik dat niet, dan likt hij desnoods de rand van de asbak – waar eerder mijn sigaret lag te smeulen – af om aan zijn portie nicotine te komen. Dat gaat zelfs mij te ver.

Ook onder dieren heb je verstokte rokers.

[Video: Rama doet zich tegoed aan een paar draadjes Samson; YouTube, 38 seconden, 16.4 MB.]

Afvalbak

Soms worden hier reacties gepost die erg off-topic raken, die al te persoonlijk worden, die überhaupt nergens op slaan of die mijn persoonlijke grenzen overschrijden.

Tot nu toe heb ik zulke reacties meestal weggekieperd, vaak na enige aarzeling. Maar soms blijft die aarzeling ook na zo’n genomen besluit nog een tijdje hinderlijk doorzeuren. Doortastend zijn is ook niet alles.

Gisteren had ik weer zo’n doorzeurder. Het betrof een reactie die ik vergaand racistisch vond, erg extreem en daarnaast niet onderbouwd. Weg ermee dus! Maar ja. Uiteindelijk kun je het maar beter over zulke opvattingen hebben dan ze te negeren. Vandaar dat ik de ‘Afvalbak’ heb geopened: een topic waar ik zulke berichten voortaan naar kan verhuizen.

Wie de reacties in deze draad wil lezen, moet niet verrast zijn als er soms troep tussen staat: read at your own risk. Dit is immers de afvalbak. Maar ook op afval mag je reageren.

Pulsar

Deze week was de Nederlandse première van Pulsar, de tweede speelfilm van de Vlaamse regisseur Alex Stockman. Het is een low budgetfilm over high-tech problemen.

Samuel zit alleen thuis te Brussel: zijn vriendin Mireille is voor drie maanden naar New York vertrokken voor een stage op een chic ontwerpbureau. Samuel onderhoudt het contact met haar door te bellen, te sms’en, te skypen, te chatten en te mailen. Er klinkt onrust door in zijn voortdurende pogingen om contact te zoeken: de plotselinge afstand tot zijn lief doet Samuel geen goed.

Dan hapert de techniek. Mireilles stem vervormt soms, en de computer meldt ineens dat er een andere gebruiker op het netwerk zit. Samuel haalt er een deskundige bij die zijn netwerk beveiligt, maar dat helpt niet. Wanneer een tweede deskundige de netwerksignalen bij Samuel thuis meet, dringt tot hem door hoeveel andere netwerken ook zijn woning bestrijken.

Gaandeweg krijgt de achtergrondruis de overhand. Gestommel op de trap, contactgeluiden van de buren, gedruis van de straat, gezoem van apparaten: alles dringt zich ongefilterd aan Samuel op. Zijn het wellicht die signalen die zijn netwerk verstoren? Sam neemt een kloek besluit, hij verft wifi-werende verf op alle muren (bestaat echt!) en beplakt de ramen van zijn huis met een speciale coating: hij maakt van zijn huis een kooi van Faraday. Bellen doet hij voortaan met de oude bakelieten telefoon van opa. Toch blijkt iemand uit zijn naam een rare mail naar Mireille te hebben gestuurd. Hoe kan dat? Een hacker, een virus?

Maar ook de communicatie in de gewone wereld loopt uit de hand. Buren staan ongemakkelijk dicht op hem in de lift, de benedenbuurvrouw klampt hem steeds aan, de huisbaas komt zijn beloftes niet na. En op straat hoort Samuel wildvreemden flarden herhalen uit zijn gesprekken met Mireille…

Pulsar verhaalt hoe iemand langzaam de draad kwijtraakt onder de druk van aldoor kunnen communiceren, de druk van altijd bereikbaar zijn, de druk om meteen te willen vertellen wat je denkt. De film laat zien dat communicatie niet hetzelfde is als contact.

Matthias Schoenaerts (Samuel) speelt fenomenaal. Hij heeft een zware rol: Samuel is in vrijwel elke scène prominent in beeld. Bovendien slaagt Schoenaerts er wonderwel in om de ambivalentie van het verhaal tot het einde toe overeind te houden: verliest Samuel langzaam de greep op de realiteit, of is het de realiteit die Samuel een loer draait?

De film draait onder meer in Kriterion. Na de première mocht ik daar een kort vraaggesprek voeren met regisseur Alex Stockman. Hij bleek een bedachtzame, vriendelijke man te zijn, wars van elk pamflettisme. Niks luddisme, geen nostalgie. (Klik hier voor een ander interview met Stockman.)

Een van de mooiste scènes vond Stockman zelf het fragment waarin oude en nieuwe technologieën worden gemengd: Samuel bekijkt oude super-8 filmpjes van Mireille terwijl hij zijn iPod gebruikt als dictafoon en zijn verhalen en associaties bij de beelden inspreekt; die schrijft-ie uit in een lange brief. Met een oude Polaroid maakt hij foto’s van zichzelf tegen een achterwand bekleed met platenhoezen; ook die gaan in de envelop, samen met een liefdesleus gemaakt van de letters van een gesloopt toetsenbord.

Pulsar is geen technothriller en geen technodrama. Het is een film waarin iemand zachtjes en teder implodeert.

Wapenstilstand

[Op de foto: Michael, narrig kijkend.]

Dropje weet inmiddels niet beter dan dat-ie hier woont. Nu ja: háást niet beter.
Toen de kinderen van de buurvrouw een paar maanden geleden het huis leeghaalden en haar keukendeur voor het eerst in driekwart jaar weer openstond en er stemmen binnenshuis klonken, spitste Dropje zijn oren en klom op de richel van het dakterras. Hij loerde een kwartier naar wat er in zijn oude huis gaande was. Daarna draaide hij zich om, sprong weer in onze tuin en kwam me een kopje geven.

De drie katten kunnen niet echt met elkaar overweg. Max en Michael snuffelen geregeld beschaafd aan elkaars neus of billen, maar meestal duikt Max op of onder Michael of schiet pestend vlak voor hem langs zodat Michael bijna op haar botst. Max slaat Michael soms, nooit hard, maar toch. Maar ze is ook fideel: wanneer Michael terug mept klaagt ze nooit, maar deelt zelf een vlugge tik uit en rent dan heel hard weg.

Het is nooit serieus tussen die twee, ook al hebben ze de eerste zomer dat Max hier was vaak enorm met elkaar gevochten. Ik liet dat aldoor maar gaan, hoewel die gevechten soms heftig waren. Dat ze onderling een hiërarchie moesten bepalen snapte ik ook wel. Voor Michael was Max een indringer, voor Max – solipsist als alle baby’s zijn, en dus in haar eigen ogen: de opperkat – was Michael iets dat zich naar haar moest voegen.

Voor Dropje heeft ze meer ontzag, maar tegelijkertijd accepteert ze hem minder. ’t Is alsof ze doorheeft dat Michael hier al was voordat zij arriveerde en dat-ie dus oudere rechten heeft. Dropje kwam ná haar, dat weet Max deksels goed. Anderzijds: Dropje is groot en heeft blikkerende tanden. Max gaat hem derhalve meestal uit de weg en blaast een enkele keer naar hem.

Soms jent ze hem. Dropje ligt op bank of bed te sluimeren, en Max besluipt hem. Ineens doemt ze op en deelt rap een paar meppen uit, nooit echt hard, ’t is meer symbolisch.
Dropje heeft wel door dat het vooral voor de vorm is. Hoewel het hem stoort dat Max zo zit te pesten, slaat hij zelden terug. Hij gaat alleen een tijdje waaks zitten loeren en wijkt uit naar een plek waar Max hem niet kan verrassen.

De veiligste plaats blijkt mijn werk te zijn. Naast een van de boekenkasten staan twee stapels verhuisdozen, boordevol materiaal over Hack-Tic en XS4all (stof voor een boek waaraan ik werk). Mijn onderzoeksmateriaal blijkt een geweldig fort te zijn: als je daarop ligt kan niemand je besluipen, en je hebt aan alle kanten rugdekking! Inmiddels heb ik zachte fleecedekentjes op de dozen gelegd, waarna ook Max de dozen interessant vond. Soms ligt Max op de lage stapel en Dropje op de hoge: dan oogt het haast gebroederlijk tussen die twee.

[Foto: Dropje bovenop mijn onderzoeksmateriaal.]

Michael en Dropje is een ander verhaal. Ze mogen elkaar absoluut niet. Ze vechten zelden, maar ontwijken elkaar nadrukkelijk en met grote precisie. Dat leidt tot ingewikkelde pas-de-deux: ‘Als jij je bocht nu zó neemt en ik de mijne zó – nee kluns, niet zo, luister nou ’s een keer, da’s véél te dichtbij!! Gaan we uitdagen? Wíl je soms dat ik….?! Of denk je soms dat ik tóch niet durf…? Kom maar op hoor, zullen wij eens zien…!! Oh, dat dacht ik al. Nu bind je in.., ja nu wel he. Lafbek!’

Een keer vechten is niet erg, dat is onder katten zelfs gezond: dan weten ze voortaan wat de onderlinge pikorde is. Dat geeft rust: ieder heeft zijn plaats. Het akelige is alleen dat deze zich voortslepende ruzie zich afspeelt tussen Michael, die zich sowieso altijd en eeuwig verongelijkt voelt en dus een boel te bewijzen heeft, en Dropje, die diep in zijn kattenhart gelooft dat hij in dit huis überhaupt geen rechten heeft en hier slechts een logé is, een gunsteling, afhankelijk van onze luimen en onze genade.

Een paar maanden geleden ging het vreselijk mis: Michael en Dropje vlogen elkaar krijsend in de haren. Niks geen symbolisch gevecht, dit was echt, tot bloedens toe echt. Dropje stoof in paniek de archiefdozen op en Michael wou hem achterna; ik kon dat op het nippertje verhinderen en vloekte hem stijf, waarna Michael zich uit de voeten maakte. Bovenop de dozen drukte Dropje zich met schrikogen tegen de muur aan.

Hij bloedde als een rund. Overal zag ik bloedspatten: op de vloer, op de fleecedekens, tegen de muur. Ik aaide Dropje om hem te kalmeren, maar schrok zelf ook toen er gestaag bloed van een voorpoot druppelde. Hoe vind je een wond in een zwarte kattenpels? Hoe schat je de schade in als zo’n diertje zelf over zijn toeren is? Hoe besluit je dat een bijtwond door de dierenarts behandeld moet worden?

Na een paar minuten hield het druppelen gelukkig op. Dropje bleef uit voorzorg urenlang op de archiefdozen zitten, en sindsdien mijden Michael en Dropje elkaar extra nauwgezet.

Soms hebben we een wekenlange wapenstilstand. Michael slaapt op de keukenstoel, Max op bed, Dropje op de bank of bovenop het onderzoeksarchief. ‘Bij Spaink hebben alle katten een eigen kamer,’ grapte Christiane laatst.

[Foto: Dropje en Max op de bank.]

Dat ging wekenlang goed. We leefden in gewapende vrede: aanvankelijk een staat van permanente alertheid, maar allengs een soepeler en vanzelfsprekender nageleefd verdrag, met verrassend veel gedoogzones.

Totdat Max en Dropje eind juni naar de dierenarts moesten om te worden gevaccineerd. Ik leende een extra kattenkooi en maakte een dubbele afspraak. Toen uur U naderde en de twee slachtoffers godlof thuis waren, sloot ik de keukendeur om hun weg naar buiten af te snijden en ving Dropje en Max. Michael was toevallig ook binnen en bekeek het schouwspel vol schrik, vermoedelijk blij dat hij de dans ontsprong. Hij keek ons na terwijl ik worstelde met twee kattenkooien, mijn kruk en de huisdeur.

Vanwege een papegaai die weigerde zijn kooi weer in te gaan en een poedel met een heftig bloedende poot liep het spreekuur uit. Pas anderhalf uur later kwam ik met Max en Dropje thuis. Michael wachtte ons op in de hal. Hij keek een beetje raar. ‘Wees maar blij dat jij niet mee hoefde,’ bromde ik, en deed de kattenkooien open. Max en Dropje renden opgelucht de tuin in. Michael volgde ze.

Binnen een paar minuten was het volledig mis buiten: Michael was bovenop Dropje gesprongen in een gevecht zonder reserves. Er klonk schel gekrijs, vlokken vacht vlogen door de lucht. Het leek onmogelijk ze te scheiden. Waar begon de ene kat, waar hield de andere op? Michael en Dropje zijn allebei pikzwart, en ze vormden nu een furieuze kluwen kat.

Ze maakten elkaar af. Met een been veegde ik door de kattenknoop om ze te ontwarren. De kluwen spatte uiteen, Dropje dook de tuin in en verschool zich achter een struik. Michael stormde hem achterna en wierp zich schril krijsend opnieuw bovenop Dropje. Weer veegde ik met een been door het tollende bont, het kostte twee, drie, vier vegen voor ik ze uit elkaar had. Michael rende de keuken in.

Dropje lag een paar seconden lang verstijfd op de grond. Voorzichtig aaide ik hem, wat-ie godlof toeliet. Daarna maakte hij zich los, sprong op het muurtje en verdween.

Dropje heeft zich dagenlang niet laten zien. ’s Nachts riep ik hem, overdags klom ik op de daktuin. Pas twee later dagen zag ik hem voor het eerst, verscholen onder een hortensia in zijn oude tuin. De dag erna waagde hij zich weer in onze tuin, maar hij heeft nog een paar dagen buiten geslapen. Toen ik hem een keer voorzichtig oppakte, mee naar binnen nam en ’m veilig op de archiefdozen zette, trilde hij van angst en sloop weer snel het huis uit.

Michael maakte grof misbruik van de situatie. Zodra hij Dropje zag, liep hij langzaam en met zwaaiende staart op hem af. Dropje begon dan te grommen en deed angstig een stapje terug, terrein dat Michael ogenblikkelijk claimde. Michael had eindelijk de overhand en dat zou iedereen weten ook! Vanaf nu maakte hij de dienst uit, reken maar. En wie niet horen wilde, moest maar voelen!

Michael loerde op Dropje en besprong hem zodra die het waagde een hapje eten te komen halen. Hij ging voor het kattenluikje zitten en versperde Dropje pontificaal de toegang. Hij haalde nu ook onverwacht fel uit naar Max.

Ik schold op Michael, begon te dreigen zodra hij zich breed maakte om Max of Dropje te intimideren. Hij sloeg naar me vanaf zijn keukenstoel wanneer ik voorbij liep, en ik sprak hem bars toe wanneer ik hem passeerde. Max voelde dat er ergens niet klopte en ontweek Michael. Niettemin kreeg ook zij ineens serieuzer klappen dan ze ooit eerder van hem had gekregen.

Michael zat kortom ineens iedereen dwars. Hij was de town bully geworden.

Ziedend werd ik. Wilde de onaardigste kat van het stel hier nu de dienst gaan uitmaken, dacht híj hier de algehele sfeer en de onderlinge verhoudingen te kunnen bepalen? Dan had-ie buiten de waard gerekend. Jarenlang was ik aardig voor hem geweest. Dat hij zichzelf desondanks nog steeds zielig en veronachtzaamd vindt en daarom andere katten meent te mogen wegpesten, is zijn probleem. No way dat ik dat tolereer.

Michael werd elke dag feller. Dropje was doodnerveus. Ik kocht iets kalmerends bij de dierenwinkel en roerde tweemaal daags een verbrijzelde pil door een dot room die ik Michael quasi-liefjes voorschotelde. Op de website van het dierenasiel zocht ik uit hoe je een onmogelijk geworden huisdier kunt inleveren.

Met lichte tegenzin ging ik eind die week naar mijn afspraak met Andere Karin toe. Het was de eerste avond sinds de vechtpartij dat ik de katten zonder toezicht achterliet.

Bij haar luchtte ik mijn hart. Wat moest ik aanvangen met dat kreng? ‘Al een paar keer heb ik gedacht: “Heb niet het lef… Wáág het niet om nog eens naar Dropje of Max uit te halen. Werkelijk waar, dan sla ik je met je kop tegen de muur!” Wat kan ik nog doen om dat beest weer hanteerbaar te krijgen? En hoe houd ik mezelf in de hand?’

Andere Karin komt hier al jaren vrijwel wekelijks over de vloer. Ze kent Michaels narrigheid, ze weet dat-ie zwelgt in zelfmedelijden. Maar waarom is het nu zo geëxplodeerd? ‘Het lijkt wel of-ie jaloers is,’ zeg ik. ‘Ik stopte Max en Dropje in een kooi en wij gingen met ons drieën weg, hem alleen achterlatend. Wist hij veel dat het de dierenarts was…’

‘Dat is het’, zegt Andere Karin. ‘Niks dan jaloezie. Toen Tweety er nog was, hield je meer van Tweety dan van hem. En toen jullie eindelijk alleen waren, haalde je Max erbij. En nu heb je ook nog Dropje, en hém probeer je nadrukkelijk te beschermen en je doet je best hem op z’n gemak te laten voelen. Michael is dodelijk jaloers.’

Ze zegt dat ik de andere twee katten even links moet laten liggen. ‘Probeer nou maar. Hem wegdoen kan altijd nog. En ja, ik weet ook wel dat het een chagrijnig portret is. Maar zelf vindt-ie dat niet. Hij weet alleen dat iedereen extra aandacht krijgt, behalve hij.’

Wanneer ik die avond thuiskom begroet ik Michael als eerste, en doe moeite om mijn stem zacht en lief te laten klinken. Ik aai hem uitgebreid.

Binnen een paar dagen is Michaels gedrag omgeslagen. Hij zeurt en jengelt als vanouds, maar hij laat Dropje tegenwoordig met rust.

Ogenblikje geduld aub

… en vooral niet schrikken als alles er ineens héél erg anders uitziet. Dat is allemaal tijdelijk. Heus. Werkelijk waar!

Na de recente grote update van WordPress werken een aantal dingen niet goed meer en het is onduidelijk waardoor dat komt. Om uit te sluiten dat de problemen worden veroorzaakt door allerlei plugins, moet ik die testenderwijs uit- en weer aan zetten. De website kan er daardoor bijwijlen heel raar uitzien (tot en met – oh schrik! – een compleet andere layout), veel spam laten zien, of zelfs ineens zonder forum zitten (want ook dat is een plugin).

Ik hoop eea. snel te hebben opgelost, en hoop dat ik jullie niet al te veel last bezorg. Enneh, mocht er een WordPresskenner meelezen…? Ik kan je hulp nu goed gebruiken!

Cherkaoui

Afgelopen donderdag zag ik de generale repetitie van Het Nationaal Ballet. Hun programma Cherkaoui/Dawson zou daags erna in première gaan, als onderdeel van het Holland Festival.

Van het tweede deel – David Dawsons choreografie Timelapse/(Mnemosyne) – was ik niet kapot. Er zaten gerust prachtige stukken in: de explosieve dans van drie mannen kort na het begin en de solo op trance-achtige muziek waren allebei prachtig. Maar soms leidde het decor enorm af: er werd vuurwerk geprojecteerd of zich voortrollende kleuren, en die trokken de aandacht nogal van de dansers weg. Van teksten bij ballet ben ik ook geen fan, en hier werden teksten zowel geprojecteerd als gesproken. Teksten zijn al snel te expliciet bij ballet: ze vertellen me wat ik moet vinden van wat ik zie, ze dwingen de blik in een kader, of vormen een onderschrift. Ze beroven een ballet van haar meerduidigheid.

En Dawson was vaak verrekte ouderwets. De dames trippelden veel en reikten omhoog, de mannen waren krachtig en maakten zich breed. Er zat een deel in waarin zeven mannen met één ballerina in de weer waren. Ze gaven haar aan elkaar door en beurtelings vouwde iedereen haar dubbel, sleepte haar over de grond, pakte haar bij arm & been en slierde haar in het rond. Ik kan het heus niet helpen, maar bij zulke scènes is het eerste beeld dat zich bij me opdringt dat van groepsverkrachting. En nadat ik die associatie eindelijk heb weggeduwd, komt de tweede ergernis op. Dan heb ik er de pest in dat alles wat die danseres doet, wordt gepresenteerd als voorkomend uit de kracht van die mannen: zij kan buigen omdat die kerels zo goed met haar slepen.

Enfin. Dawson was knap maar ik viel er niet voor.

Maar dan Cherkaoui! Wat een fantastisch ballet was dat Labyrinth van hem! Ik viel van verrassing in verbazing en keek mijn ogen uit. Heel vroeg in het stuk zit een deel waarin een danseres met drie zwartgeklede mannen danst. De mannen staan dicht bijeen en zij kruipt over ze heen, tussen ze door en klimt omhoog. Na een paar seconden al leek het of die mannen een landschap vormden waar zij zich een weg in zocht: een berg waar ze op klom, bomen waar ze tussendoor liep, een brug die ze die ze besteeg. Ineens werden die mannen vorm.

Cherkaoui hield dat het hele ballet vol. De kleding hielp daarbij erg: iedereen – mannen en vrouwen – droeg een lange rok, gemaakt van talloze hoog opgesneden slippen. Bij elke draai en buiteling zwierde die slippen op, en gaandeweg zag je niet meer of er nu een arm, een been of een slip de hoogte in of zijwaarts schoot. Dat maakte ook niet meer uit: alles werd beweging, lijn, vorm en patroon. Het werd ballet in zijn puurste vorm.

De rokken waren prachtig. Iedereen werd er subiet heel statig van en kreeg volume, en alles spatte op bij de geringste beweging. Alles bewoog en danste, niet alleen de dansers…

Cherkaoui had een uiterst ingenieus decor gebruikt. Lange rekbare lappen, aan de onderkant verzwaard, vielen vanaf het plafond loodrecht op het podium. De dansers gingen soms met de lappen aan de haal en parkeerden het gewicht elders. Zo ontstond plots een raster van kruisende lijnen. Of ze bonden de lappen samen: het werd een boom, of een tent. En soms maakten de dansers de lappen los van hun gewicht, dan schoten ze los en zwiepten krullend omhoog, als vuurwerk. Heel simpel, heel ingenieus; en buitengewoon effectief.

De muziek ging eveneens alle kanten op. Aanvankelijk was die Japans getint, later meer klassiek. Er zat een stukje flamenco in – waarbij de danseressen met hun spitzen op de vloer roffelden – en een Arabisch stuk. En nergens voelde ik een breuk of een abrupte overgang.

Cherkaoui maakte er daarnaast geweldig gebruik van dat hij ditmaal met klassiek geschoolde dansers werkte. Anders dan moderne dansers zijn zij immers gewend in een corps te dansen: in een groep. Cherkaoui had veel stukken met het hele corps op het toneel. Ze maakten ruime bewegingen, vormden grote patronen, maar hij maakte de dansers daarbij zelden uniform. Een prachtig exposé dat toonde dat een groepsdans niet hoeft te betekenen dat het alleen om massa gaat en dat het individu verplicht wegvalt.

Ik vond Cherkaoui zo mooi dat ik daags erna kaarten bestelde om deze week nog een keer te kunnen gaan.

The tree of life

Vanavond zag ik The Tree of Life, een film die zojuist te Cannes de Gouden Palm heeft gewonnen.

Wat een draak van een film! We zien een ouderwets gezin, jaren vijftig: vader is streng, omdat-ie denkt dat dat de beste manier is om zijn kinderen te wapenen tegen de buitenwereld; moeder is liefhebbend en timide, en vult haar dagen met het huishouden en de kinderen; als vader te streng is, doet ze er bedeesd het zwijgen toe. Nu zal dat gerust allemaal hebben bestaan, maar wat is het nut ervan om dat allemaal zonder commentaar, zonder nieuw inzicht en zonder dubbele laag opnieuw te verbeelden? Waarom zou je dat simpelweg, zonder toevoeging, herhalen?

Al in het begin van de film breekt er iets: er komt bericht dat een van de drie zonen is overleden. Daarna krijgen we moeders verhaal over de familie, dan vaders verhaal, en tot slot dat van de oudste zoon. Alledrie de verhalen worden veelvuldig onderbroken door sombere, gefluisterde monologen gericht aan God. Waarom is dit gebeurd, God? Waarom deed U dit, God? Bent U wel rechtvaardig, God? Welk doel dient dit, God? Waarom moeten wij dit leed dragen, God?

De verhalen van moeder en vader zijn vreselijk voorspelbaar. Pas bij het verhaal van de oudste zoon ontstaat er spanning, maar we zijn dan al dik een uur verder. Zoonlief wordt wreed: zijn vader heeft hem zo gehard dat hij zich te weinig aan anderen gelegen laat liggen, en daar zelf van schrikt. Dat deel had interessant kunnen zijn – tenminste, als de film zich daarop had gericht.

Maar nee. De film focust op religie, en op de eeuwigdurende cyclus van groei en verandering. Dat laatste wordt verbeeld door na moeders episode een kort overzicht van de geboorte van het universum te laten zien: kolkende oceanen, lavastromen, planeten, zonnestelsels, wuivend gras, watervallen, dreigende luchten. (Toen we ineens een dinosaurus in beeld kregen, schoot ik onbedaarlijk in de lach.) Dit alles werd muzikaal omlijst met het Lacrimoso en later met Agnus Dei. Zwaar aangezet? Hoezo?

In de apotheose van de film zien we de resterende familieleden verzameld op een strand. Ze lopen doelloos heen en weer, ze zijn omringd door tientallen andere mensen. Ze zijn door de tijd naar deze plek gekomen, ze hebben over rotsen gewandeld om hier te komen. De lucht kolkt en wolkt boven hun hoofden – even dacht ik: krijgen we toch nog The Rapture te zien: alle gelovigen eindelijk opgenomen door de hand Gods! Maar nee. Mams zegt tegen God: ‘Hier, ik geef u mijn kind.’ Wat een nep, dacht ik, dat kind wás al dood, het is allang geen keuze meer.

Het was National Geographic, gelardeerd met reli-porn. Dat de rest van de zaal ook ongemakkelijk schuifelde, was een schrale troost.