[Op de foto: Michael, narrig kijkend.]
Dropje weet inmiddels niet beter dan dat-ie hier woont. Nu ja: háást niet beter.
Toen de kinderen van de buurvrouw een paar maanden geleden het huis leeghaalden en haar keukendeur voor het eerst in driekwart jaar weer openstond en er stemmen binnenshuis klonken, spitste Dropje zijn oren en klom op de richel van het dakterras. Hij loerde een kwartier naar wat er in zijn oude huis gaande was. Daarna draaide hij zich om, sprong weer in onze tuin en kwam me een kopje geven.
De drie katten kunnen niet echt met elkaar overweg. Max en Michael snuffelen geregeld beschaafd aan elkaars neus of billen, maar meestal duikt Max op of onder Michael of schiet pestend vlak voor hem langs zodat Michael bijna op haar botst. Max slaat Michael soms, nooit hard, maar toch. Maar ze is ook fideel: wanneer Michael terug mept klaagt ze nooit, maar deelt zelf een vlugge tik uit en rent dan heel hard weg.
Het is nooit serieus tussen die twee, ook al hebben ze de eerste zomer dat Max hier was vaak enorm met elkaar gevochten. Ik liet dat aldoor maar gaan, hoewel die gevechten soms heftig waren. Dat ze onderling een hiërarchie moesten bepalen snapte ik ook wel. Voor Michael was Max een indringer, voor Max – solipsist als alle baby’s zijn, en dus in haar eigen ogen: de opperkat – was Michael iets dat zich naar haar moest voegen.
Voor Dropje heeft ze meer ontzag, maar tegelijkertijd accepteert ze hem minder. ’t Is alsof ze doorheeft dat Michael hier al was voordat zij arriveerde en dat-ie dus oudere rechten heeft. Dropje kwam ná haar, dat weet Max deksels goed. Anderzijds: Dropje is groot en heeft blikkerende tanden. Max gaat hem derhalve meestal uit de weg en blaast een enkele keer naar hem.
Soms jent ze hem. Dropje ligt op bank of bed te sluimeren, en Max besluipt hem. Ineens doemt ze op en deelt rap een paar meppen uit, nooit echt hard, ’t is meer symbolisch.
Dropje heeft wel door dat het vooral voor de vorm is. Hoewel het hem stoort dat Max zo zit te pesten, slaat hij zelden terug. Hij gaat alleen een tijdje waaks zitten loeren en wijkt uit naar een plek waar Max hem niet kan verrassen.
De veiligste plaats blijkt mijn werk te zijn. Naast een van de boekenkasten staan twee stapels verhuisdozen, boordevol materiaal over Hack-Tic en XS4all (stof voor een boek waaraan ik werk). Mijn onderzoeksmateriaal blijkt een geweldig fort te zijn: als je daarop ligt kan niemand je besluipen, en je hebt aan alle kanten rugdekking! Inmiddels heb ik zachte fleecedekentjes op de dozen gelegd, waarna ook Max de dozen interessant vond. Soms ligt Max op de lage stapel en Dropje op de hoge: dan oogt het haast gebroederlijk tussen die twee.
[Foto: Dropje bovenop mijn onderzoeksmateriaal.]
Michael en Dropje is een ander verhaal. Ze mogen elkaar absoluut niet. Ze vechten zelden, maar ontwijken elkaar nadrukkelijk en met grote precisie. Dat leidt tot ingewikkelde pas-de-deux: ‘Als jij je bocht nu zó neemt en ik de mijne zó – nee kluns, niet zo, luister nou ’s een keer, da’s véél te dichtbij!! Gaan we uitdagen? Wíl je soms dat ik….?! Of denk je soms dat ik tóch niet durf…? Kom maar op hoor, zullen wij eens zien…!! Oh, dat dacht ik al. Nu bind je in.., ja nu wel he. Lafbek!’
Een keer vechten is niet erg, dat is onder katten zelfs gezond: dan weten ze voortaan wat de onderlinge pikorde is. Dat geeft rust: ieder heeft zijn plaats. Het akelige is alleen dat deze zich voortslepende ruzie zich afspeelt tussen Michael, die zich sowieso altijd en eeuwig verongelijkt voelt en dus een boel te bewijzen heeft, en Dropje, die diep in zijn kattenhart gelooft dat hij in dit huis überhaupt geen rechten heeft en hier slechts een logé is, een gunsteling, afhankelijk van onze luimen en onze genade.
Een paar maanden geleden ging het vreselijk mis: Michael en Dropje vlogen elkaar krijsend in de haren. Niks geen symbolisch gevecht, dit was echt, tot bloedens toe echt. Dropje stoof in paniek de archiefdozen op en Michael wou hem achterna; ik kon dat op het nippertje verhinderen en vloekte hem stijf, waarna Michael zich uit de voeten maakte. Bovenop de dozen drukte Dropje zich met schrikogen tegen de muur aan.
Hij bloedde als een rund. Overal zag ik bloedspatten: op de vloer, op de fleecedekens, tegen de muur. Ik aaide Dropje om hem te kalmeren, maar schrok zelf ook toen er gestaag bloed van een voorpoot druppelde. Hoe vind je een wond in een zwarte kattenpels? Hoe schat je de schade in als zo’n diertje zelf over zijn toeren is? Hoe besluit je dat een bijtwond door de dierenarts behandeld moet worden?
Na een paar minuten hield het druppelen gelukkig op. Dropje bleef uit voorzorg urenlang op de archiefdozen zitten, en sindsdien mijden Michael en Dropje elkaar extra nauwgezet.
Soms hebben we een wekenlange wapenstilstand. Michael slaapt op de keukenstoel, Max op bed, Dropje op de bank of bovenop het onderzoeksarchief. ‘Bij Spaink hebben alle katten een eigen kamer,’ grapte Christiane laatst.
[Foto: Dropje en Max op de bank.]
Dat ging wekenlang goed. We leefden in gewapende vrede: aanvankelijk een staat van permanente alertheid, maar allengs een soepeler en vanzelfsprekender nageleefd verdrag, met verrassend veel gedoogzones.
Totdat Max en Dropje eind juni naar de dierenarts moesten om te worden gevaccineerd. Ik leende een extra kattenkooi en maakte een dubbele afspraak. Toen uur U naderde en de twee slachtoffers godlof thuis waren, sloot ik de keukendeur om hun weg naar buiten af te snijden en ving Dropje en Max. Michael was toevallig ook binnen en bekeek het schouwspel vol schrik, vermoedelijk blij dat hij de dans ontsprong. Hij keek ons na terwijl ik worstelde met twee kattenkooien, mijn kruk en de huisdeur.
Vanwege een papegaai die weigerde zijn kooi weer in te gaan en een poedel met een heftig bloedende poot liep het spreekuur uit. Pas anderhalf uur later kwam ik met Max en Dropje thuis. Michael wachtte ons op in de hal. Hij keek een beetje raar. ‘Wees maar blij dat jij niet mee hoefde,’ bromde ik, en deed de kattenkooien open. Max en Dropje renden opgelucht de tuin in. Michael volgde ze.
Binnen een paar minuten was het volledig mis buiten: Michael was bovenop Dropje gesprongen in een gevecht zonder reserves. Er klonk schel gekrijs, vlokken vacht vlogen door de lucht. Het leek onmogelijk ze te scheiden. Waar begon de ene kat, waar hield de andere op? Michael en Dropje zijn allebei pikzwart, en ze vormden nu een furieuze kluwen kat.
Ze maakten elkaar af. Met een been veegde ik door de kattenknoop om ze te ontwarren. De kluwen spatte uiteen, Dropje dook de tuin in en verschool zich achter een struik. Michael stormde hem achterna en wierp zich schril krijsend opnieuw bovenop Dropje. Weer veegde ik met een been door het tollende bont, het kostte twee, drie, vier vegen voor ik ze uit elkaar had. Michael rende de keuken in.
Dropje lag een paar seconden lang verstijfd op de grond. Voorzichtig aaide ik hem, wat-ie godlof toeliet. Daarna maakte hij zich los, sprong op het muurtje en verdween.
Dropje heeft zich dagenlang niet laten zien. ’s Nachts riep ik hem, overdags klom ik op de daktuin. Pas twee later dagen zag ik hem voor het eerst, verscholen onder een hortensia in zijn oude tuin. De dag erna waagde hij zich weer in onze tuin, maar hij heeft nog een paar dagen buiten geslapen. Toen ik hem een keer voorzichtig oppakte, mee naar binnen nam en ’m veilig op de archiefdozen zette, trilde hij van angst en sloop weer snel het huis uit.
Michael maakte grof misbruik van de situatie. Zodra hij Dropje zag, liep hij langzaam en met zwaaiende staart op hem af. Dropje begon dan te grommen en deed angstig een stapje terug, terrein dat Michael ogenblikkelijk claimde. Michael had eindelijk de overhand en dat zou iedereen weten ook! Vanaf nu maakte hij de dienst uit, reken maar. En wie niet horen wilde, moest maar voelen!
Michael loerde op Dropje en besprong hem zodra die het waagde een hapje eten te komen halen. Hij ging voor het kattenluikje zitten en versperde Dropje pontificaal de toegang. Hij haalde nu ook onverwacht fel uit naar Max.
Ik schold op Michael, begon te dreigen zodra hij zich breed maakte om Max of Dropje te intimideren. Hij sloeg naar me vanaf zijn keukenstoel wanneer ik voorbij liep, en ik sprak hem bars toe wanneer ik hem passeerde. Max voelde dat er ergens niet klopte en ontweek Michael. Niettemin kreeg ook zij ineens serieuzer klappen dan ze ooit eerder van hem had gekregen.
Michael zat kortom ineens iedereen dwars. Hij was de town bully geworden.
Ziedend werd ik. Wilde de onaardigste kat van het stel hier nu de dienst gaan uitmaken, dacht híj hier de algehele sfeer en de onderlinge verhoudingen te kunnen bepalen? Dan had-ie buiten de waard gerekend. Jarenlang was ik aardig voor hem geweest. Dat hij zichzelf desondanks nog steeds zielig en veronachtzaamd vindt en daarom andere katten meent te mogen wegpesten, is zijn probleem. No way dat ik dat tolereer.
Michael werd elke dag feller. Dropje was doodnerveus. Ik kocht iets kalmerends bij de dierenwinkel en roerde tweemaal daags een verbrijzelde pil door een dot room die ik Michael quasi-liefjes voorschotelde. Op de website van het dierenasiel zocht ik uit hoe je een onmogelijk geworden huisdier kunt inleveren.
Met lichte tegenzin ging ik eind die week naar mijn afspraak met Andere Karin toe. Het was de eerste avond sinds de vechtpartij dat ik de katten zonder toezicht achterliet.
Bij haar luchtte ik mijn hart. Wat moest ik aanvangen met dat kreng? ‘Al een paar keer heb ik gedacht: “Heb niet het lef… Wáág het niet om nog eens naar Dropje of Max uit te halen. Werkelijk waar, dan sla ik je met je kop tegen de muur!” Wat kan ik nog doen om dat beest weer hanteerbaar te krijgen? En hoe houd ik mezelf in de hand?’
Andere Karin komt hier al jaren vrijwel wekelijks over de vloer. Ze kent Michaels narrigheid, ze weet dat-ie zwelgt in zelfmedelijden. Maar waarom is het nu zo geëxplodeerd? ‘Het lijkt wel of-ie jaloers is,’ zeg ik. ‘Ik stopte Max en Dropje in een kooi en wij gingen met ons drieën weg, hem alleen achterlatend. Wist hij veel dat het de dierenarts was…’
‘Dat is het’, zegt Andere Karin. ‘Niks dan jaloezie. Toen Tweety er nog was, hield je meer van Tweety dan van hem. En toen jullie eindelijk alleen waren, haalde je Max erbij. En nu heb je ook nog Dropje, en hém probeer je nadrukkelijk te beschermen en je doet je best hem op z’n gemak te laten voelen. Michael is dodelijk jaloers.’
Ze zegt dat ik de andere twee katten even links moet laten liggen. ‘Probeer nou maar. Hem wegdoen kan altijd nog. En ja, ik weet ook wel dat het een chagrijnig portret is. Maar zelf vindt-ie dat niet. Hij weet alleen dat iedereen extra aandacht krijgt, behalve hij.’
Wanneer ik die avond thuiskom begroet ik Michael als eerste, en doe moeite om mijn stem zacht en lief te laten klinken. Ik aai hem uitgebreid.
Binnen een paar dagen is Michaels gedrag omgeslagen. Hij zeurt en jengelt als vanouds, maar hij laat Dropje tegenwoordig met rust.