Middag. Moe in bed. De deurbel gaat. Voor mijn deur staat een slanke meneer die ik niet ken. Hij begint zijn riedel: of-ie zich mag voorstellen en waar-ie van is. Ik vermoed aanvankelijk dat-ie me wil bekeren maar hij is van Dela. Of ik een wel een uitvaartverzekering heb. ‘Ik ben niet geïnteresseerd,’ zeg ik, hij praat door dat zo’n verzekering toch heel belangrijk is en ik knal – plotseling woedend, want wakker gebeld, en ik hou niet van verkopers aan de deur, en rot asteblieft op met je uitvaart, ik moet gaan overleven – de deur dicht. Niet goed genoeg want terwijl ik wegloop stuitert de deur open zonder dat ik er erg in heb. ‘Uw deur is niet goed dicht,’ waarschuwt de man, wat op zich nog wel aardig van hem is.
Ik draai me om en loop terug naar de deur. Aarzel een seconde, en doe het dan toch. Hij is al halverwege de trap, op weg naar de bovenburen. ‘Het is on-ge-loof-lijk kut om iemand aan je deur te krijgen voor een uitvaartverzekering als je net weet dat je KANKER hebt,’ bijt ik, en pleur de deur nogmaals dicht maar nu goed.
Ik vang nog net iets op van dat hij dat toch niet kan weten. Nee, dat is waar. Maar een firma die werknemers van huis tot huis stuurt om ze met uitvaartverzekeringen te laten leuren kan dat wel weten. Bovendien tref je overdag vaker zieke mensen thuis. Simpele statistiek, immers.
Voor Dela is mijn deur voortaan voorgoed dicht.