Na mijn vorige stukje ben ik lang stil geweest. De oorzaak: vre-se-lijk moe, en een beetje in mezelf opgesloten. Soms duik ik onder. Zulk terugtrekken doe ik altijd als het emotioneel gezien zwaar weer is. Na afloop voelt het echt alsof ik weer boven water kom: niet altijd verfrist, wel schoongewassen.
De stilte maakte helaas ook dat ik nog niet heb gezegd hoe enorm leerzaam en to-the-point de commentaren van andere Amazones op mijn godver-ik-krijg-mezelf-niet-aan-het-werk-geslagen bericht waren. Goudblok schreef dat ik me voorlopig maar beter kon instellen op weinig werk kunnen verzetten:
Alles wat je dan meer doet voelt als een overwinning en geeft je de kracht om nog iets te proberen. In plaats van zoals je het nu doet. Frustratie over wat je niet doet en wat je niet lukt. Frustratie is misschien nog wel het meest uitputtend.
… en ze had zo gelijk, ze schetste mijn probleem in een notedop. Het enige dat ik deed was mijn frustratie voeden door grote voornemens te hebben die onhaalbaar bleken, waarmee ik mezelf keer op keer een teleurstelling bereidde. Babo schreef, al even terecht:
Je bent wel hard aan het werk. Het zijn alleen andere dingen dan dat je daarvoor gewend was. Het is de volharding (lichamelijk en geestelijk)van deze chemo, het is het verwerken van heel veel nieuwe indrukken (meestal geen leuke) en emoties. Het is de verbijstering over een complete verandering van leven in een heel korte tijd. Natuurlijk wil je werken. Maar dat doe je al. En daar doe je ook moeite voor.
De spijker op zijn kop. Ik had me niet gerealiseerd dat dit ook werken is: dat je een chemokuur niet passief ondergaat, maar moet doormaken en doorstaan. En dat dat hard werken is. Christiane en Anneke, twee heel goede vrienden, hadden telefonisch vanuit Wenen vergelijkbare slimme opmerkingen. Dat ik wellicht niet zo calvinistisch moest zijn en dat werk echt even naar het tweede plan moest. Dat ik de tijd mocht nemen. Dat ik helemaal niet zeurde behalve wanneer ik zeurde dat ik zeurde.
De liefste reacties kwamen van Moz en Tanja. Zowat een uur nadat ik mijn klaagzang had gepost, ging de deurbel. Moz. Met een gieter. Omdat ik had geschreven dat ik er zelfs niet aan toe kwam de planten water te geven en hij me een handje wou helpen en in een moeite door de planten kwam redden. En hij was heel praktisch: ‘je stelt jezelf allerlei eisen en ultimata, je redt het niet om aan je eigen verwachtingen te voldoen, en vervolgens wordt wat je doen moet in je hoofd alleen maar een hogere berg. Stel realistischer doelen: morgen doe ik dit. Overmorgen dat. Kleine dingen, kleine stapjes. Geen hele berg in één keer.’ Hij besloot dat hij me wekelijks een paar haalbare taken zou stellen en dat ik die dan braaf zou uitvoeren. Zo maakte Moz zich tot stok achter de deur en bergentemmer ineen.
Vervolgens zouden we op bed naar een film ofzo kijken. Ik was gehuld in mijn roze nepsatijnen ochtendjas – had ik samen met een dito pyjama aangeschaft voor mijn verblijf in het ziekenhuis – en zei dat-ie dan maar iets gepasts moest aantrekken en haalde de pyjama uit de kast. ‘Yeah, slumberparty!!’ riep Moz, en zo lagen we alletwee roze op bed, alletwee kaal (Moz scheert zijn hoofd al jaren wegens een haargrens die akelig ver opkroop). Een paar maanden geleden, rond mijn operatie, heb ik Moz geadopteerd als mijn nieuwe broertje, er was namelijk een vacature. En warempel, die avond leken we wel heel erg op elkaar. En liggend op bed kloeg ik nog even dat ik zo moeilijk vertel dat ik soms voorvoel dat ik ondanks alle radicale therapieën niet van die kanker af ben, en dat ik het soms mis geen lief te hebben, en toen deden we even of Moz mijn lief was en legde ik mijn hoofd op zijn borst en streelde hij mijn schouders en toen was alles goed. Waarna ik bedacht dat er ergens nog een fles champagne lag en dat dit een uitgelezen moment was.
Tanja belde en zei dat ze net sushi had laten komen, en vroeg of ik kwam aanschuiven. Ik vertelde dat er al hulptroepen waren gearriveerd en dat we ons juist hadden geïnstalleerd voor een film en dat ik al was onderhouden over mijn calvinisme. Tanja vertrouwde op Moz. We startten de film en na een kwartier ging de deurbel. Een bezorgmeneer met sushi. ‘Maar ik heb niks besteld,’ zei ik verrast. ‘Bent u dan niet mevrouw Tanja van B?’ vroeg de bezorgmeneer, en toen snapte ik van vork en steel en accepteerde ik de doos. De sushi smaakten geweldig bij de champagne.
Daags erna, maandag, ging ik eindelijk weer naar een van mijn opdrachtgevers (ik maak een serie boeken voor ze). Ik zat er mijn reguliere acht uur en kwam zo kapot thuis dat ik haast niet meer kon lopen. Maar wat was ik blij te merken dat ik toch nog een hoofd had dat iets kon…
Daags erna had ik de slimme ingeving om Bart, het hoofd van de afdeling waar ik een parttime bureau heb, te vragen of ik mijn reguliere 2×8 uur (nu ja: regulier: de eerste tien dagen na de chemo trek ik het sowieso niet) kon spreiden: 3×5 uur bijvoorbeeld, of 4×4 uur. Geen enkel probleem: al wilde ik 7×2 uur werken, want ook in het weekend is het gebouw open. Geweldige oplossing: minder doen op meer dagen. Ik werd helemaal blij.
Toen ik diezelfde dag nog een goed gesprek met mijn uitgever had en de plannen over tafel rolden – over de bewuste boekenreeks, over pocketedities van een paar uitverkochte boeken, en belangrijker: over een nieuw boek over borstkanker – was ik weer helemaal terug. Ik heb die week zelfs mijn boekhouding nog gedaan.
Jammer alleen dat ik zo verrekte moe bleef. Die verlammende moeheid wou niet wijken en zat me tot op de laatste dag dwars; ik ging bekaf naar de vierde chemo. ‘Dat was wat ik bedoelde toen ik zei dat je desnoods halverwege kunt overschakelen op een lichtere variant,’ zei mijn oncoloog; ‘dit is een hele zware kuur.’ Ik dacht er twee seconden over na en weigerde. Ik ga ‘m volhouden. Ik ben namelijk heel goed in koppig zijn.
Intussen ben ik alweer acht dagen geveld door chemo vier. Ik ben nog zo slap als een vaatdoek, ik wankel veel tijdens het lopen, en ik maak kleine pasjes want groot lukt niet meer. Morgen naar XS4ALL gaan lukt niet, maar ik ga thuis werken. Als ik zit of lig voel ik me namelijk een hele piet, nu ik weer boven water ben.