Vanmorgen weer naar het ziekenhuis om de holster in te leveren. Alleen gisteravond had ik een paar keer hartkloppingen, vooral als ik na een tijdje rustig gezeten te hebben weer opstond om iets te doen – naar de wc of keuken lopen of zoiets simpels. Maar ‘t is alweer een stuk minder dan in het weekend, de effecten van de herceptin nemen alweer af – gelukkig maar.
Daarna door voor een hartecho. Weer allemaal plakkers op mijn torso. Ik kon meekijken op de monitor en vanmorgen heb ik zodoende voor het eerst in mijn leven mijn hart zien kloppen. Bóem-boem. Bóem-boem. Bóem-boem. En bij elke eerste bóem beweegt een dun fliebeltje met een soort van zweepslag naar opzij, weg van de kamers en naar de boezems, en klapt dan bij de tweede boem terug. Bóem-boem. Bij sommige opnames kon je zien hoe de stuwing van het bloed was, er wordt werkelijk een boel rondgepompt bij elke hartslag…
Waarom ze geen vochtig washandje leveren na afloop van de echo is me trouwens een raadsel. Met droge tissues krijg je de smurrie niet helemaal weg. Maar dat mocht de pret niet drukken. ‘Alles ziet er goed uit,’ zei de radioloog, ‘hoewel het nog door een cardioloog beoordeeld moet worden. Maar ik wou je niet in spanning laten.’ Lief.
Koffie halen en naar het rookhol dat ergens diep verstopt in het ziekenhuis zit. Jas over mijn arm, krant onder de oksel geklemd, tas over de schouder, stok in de ene hand, cappuchino in de andere hand. Ik kijk bezwerend naar het schuim, alsjeblieft niet over de rand gaan klotsen. Ineens herken ik de beweging van het schuim. Bóem-boem. Bóem-boem. Bóem-boem.
Drie kwartier later zit ik tegenover de oncoloog. Ik geef hem mijn kankerboekje. Hij maakt papieren voor me in orde: aanvraag verwijdering PAC. Hoera! Hij zegt dat-ie het nog één keer vraagt en we hebben de zoveelste discussie over wel-of-niet hormonen. Want ik zou in plaats van aromataseremmers ook tamoxifen kunnen proberen, vertelt hij; inmiddels zijn ze van de gedachte afgestapt dat her2neutjes beter het eerste wel en het tweede niet kunnen nemen. Wil ik niet drie, vier weken tamoxifen proberen en dan zien hoe het met de bijwerkingen zit? Het type hormoontherapie maakt me niet uit, zeg ik, ik wil simpelweg niet langer aan de medicijnen, twintig maanden is mooi zat geweest en risico’s helemaal uitsluiten kun je nooit en ik trek mijn eigen grens graag hier. Hij lacht om onze herhaling van zetten.
En dan voelt het ineens plechtig. Onverwacht plechtig. ‘Als ik nou ooit iets raars merk, iets raars dat aanhoudt, waar meld ik me dan,’ vraag ik hem, ‘bij jou, bij chirurgie of bij de huisarts?’ Bij chirurgie moet ik nog jaren onder controle blijven, met elk jaar een mammografie. ‘Kom gerust hier,’ zegt-ie, ‘je kunt altijd bellen.’ Hij kijkt nog eens in mijn dossier. Nee, niks meer af te handelen. Alles is klaar. ‘Je bent een goede dokter,’ zeg ik, ‘ik ben blij dat je mijn oncoloog was.’ Eigenlijk wil ik hem zoenen maar hij wou toen-ie me ophaalde uit de wachtkamer al niet eens handjes geven omdat-ie verkouden was. Ik grijp zijn hand. ‘Ik ben toxisch,’ grapt-ie. ‘Kan me niet schelen. Ik zie wel meer mensen vandaag en daarvan is vast ook een deel verkouden,’ zeg ik en schudt hem hartelijk de hand. Daarna loop ik naar de balie om de verpleegkundigen gedag te zeggen en ook hun handen te schudden.
Ontslagen. Ik ben ontslagen bij oncologie!