Al maanden ruzie ik met mezelf. Ik werk nog steeds minder – kwalitatief en kwantitatief – dan ik wel wil, en hoe langer dat duurt, hoe ongelukkiger ik word. Al maanden beloof ik mezelf (en dus anderen) dat ik ‘snel’ met iets kom maar het lukt me niet, en ik geneer me dood. Ik ben boos op mezelf en ik denk steeds maar dat iedereen het zo ongeveer gehad heeft met me (maar in de praktijk is iedereen buitengewoon coulant en ben ik de enige die zo streng voor mij is.) Er zijn een paar grote stukken die ik af moet maken en die lukken me niet, en omdat dat niet gaat ‘mag’ ik die andere stukken ook niet. First things first, immers. Maar tegelijkertijd pakt wat ik niet kan uit als een stuwdam. Omdat wat ik moet niet kan, blijft de rest ook hangen. Het netto-effect is dat ik mezelf eindeloos verlam.
De laatste weken werd ik daar bozer en bozer over. En mijn meisje zei ineens iets heel slims: ‘Je bent kankerverslaafd. je bent bang om verder te gaan.’ Daar had ze verduveld gelijk in en natuurlijk is het veel ingewikkelder dan dat. Maar toch. Nadat ze dat zei, brak er iets.
Wat ook hielp was dat het vorige week weer Boekenbal was en ik er opgedoft verscheen. Ineens moest ik denken aan de foto’s van vorig jaar, toen ik samen met Mieke ging: blij nog te leven en met verduveld kort haar. Nu ben ik nog steeds blij te leven en is mijn haar zelfs langer dan voor de diagnose. Ineens dacht ik: ja maar kind toch…. Je bent allang weer de oude maar je ziet het simpelweg niet, je plaatst alles in het perspectief van de kanker, je hangt nog teveel aan toen, je zit met je hoofd nog steeds bij de kanker… Wat precies is wat mijn meisje had gezegd. Ouch.
Wat L. me scherp doch liefdevol zei maakte dat ik me realiseerde dat ik mezelf al tijdenlang zit in te dekken. Ik ben – ook al wil ik dat niet – vooral bezig me voor te bereiden op de terugkomst van die kanker en kleed mijn leven daarop in. Maar wie zegt dat die kanker terugkomt? Niemand. Maar ik gedraag me wel alsof het een feit is en ik alleen maar hoef te wachten tot het slechte nieuws feit wordt. Raar. Want gewoonlijk ben ik niet zo bang. Maar ook: hoeveel ziektes kan een mens verdragen, hoe vaak kan je verwachten overeind te kunnen komen na een dolkstoot in de rug? Ik snap het wel van mezelf maar het is genoeg. Ik wil mezelf niet langer laten leiden door de kanker noch door de angst ervoor of de voorbereiding erop. Enough!
Wat ook hielp is dat het dit weekend twee jaar terug was dat ik dat paasei in mijn borst vond. Het is twee jaar geleden. Twee jaar. Twee jaar is veel, twee jaar is genoeg, twee jaar is teveel. Ik moest mijn leven maar niet langer laten leiden door die kanker.
En ineens was deze week anders. Ik ging knopen doorhakken, ik werkte beter, ik kwam met plannen, ik vroeg om hulp waar ik vast zat. Ineens was ik minder bang.
Natuurlijk is het niet over, al dat interne geharrewar en al die mentale strijd. Dat zou te makkelijk zijn: iets denken en dat dat dan ook onverwijld gebeurt. Maar ik geloof wel dat ik ineens een stapje verder ben.