De vier ruiters

Via mijn mentorschap bij DasArts in 2007 heb ik Nir Nadler leren kennen. Zijn werk overdonderde me nogal. Aan het eind van het blok dat ik daar samen met Titus Muizelaar gaf, deed Nir samen met zijn vrouw Chaja Hertog een performance die nog lang op mijn netvlies stond gebrand. Het was met afstand het mooiste dat ik bij DasArts had gezien, nee, het was een van de mooiste dingen die ik ooit had gezien. Simpel, krachtig, gelaagd, spannend, onthutsend – en ontroerend.

In een klein en schaars verlicht kamertje lag Nir in een donker kostuum op een kleine verhoging die niet veel breder of langer was dan hijzelf. Twintig centimeter boven hem zweefde Chaja. (Nou ja, zweefde… Ze hing in een onzichtbaar perspex en leren frame dat met sterke draden aan het plafond was bevestigd, maar daar zag je allemaal niks van dus het leek of ze zweefde.) Chaja’s haar viel half over Nirs gezicht, haar rode rok hing langs haar benen naar beneden. Zo lagen ze daar, volkomen onbeweeglijk in elkaars ogen starend: heel dicht bij elkaar maar met een niet te overbruggen afstand tussen hen beiden. Mind the gap heette de performance.

Chaja’s werk had ik tot nu toe alleen als documentatie gezien. Maar de video van Instrumen vond ik – alweer – prachtig. Voor die installatie heeft ze voor drie musici instrumenten ontworpen die vervloeiden met hun lichaam: instrumenten die je moet aantrekken om ze te kunnen bespelen, instrumenten die je omgeven, instrumenten die nieuwe ledematen werden. Vervolgens zijn die drie musici gefilmd en daar maakte Chaja een groot videodrieluik van.

Vandaag zag ik voor het eerst een werk van Chaja live. Nir had me er al over verteld: het maken ervan had nogal wat voeten in aarde gehad. Chaja heeft vier paarden gefilmd, die op een lopende band stonden. Bij de afdeling Dierengeneeskunde in Utrecht hebben ze een speciale lopende band voor paarden en andere grote dieren: voor onderzoek en voor therapie enzo. Uiteindelijk kon ze daar niet terecht en moest ze op het laatste moment uitwijken naar een onderzoekscentrum in Duitsland (en dus ook nieuwe paarden vinden). De dieren staan op de lopende band, die langzaam in beweging wordt gezet, zodat ze gaan lopen; ondertussen werden ze frontaal gefilmd.

Vandaag zag ik het vierluik dat ze daarvan heeft gemaakt: The Four Riders of the Apocalypse. Vier grote panelen, op elk paneel een paard. Een wit paard met franje aan zijn benen, lange haren die bij elke stap prachtig golven; een zwarte Arabier met zulke ranke poten, oh nee benen, dat je je afvraagt hoe ze zijn gewicht kunnen dragen; een grijs paard, rank en iets kleiner dan de rest; en een bruin paard, een echt werkmanspaard, zo’n gedrongen Belgisch-bierpaard, met korte, brede benen.

De video’s zijn zo gesneden dat de paarden bijna synchroon lijken te bewegen. je ziet ze vlak voor je staan en soms ongeduldig met een hoef schrapen. Hun hoeven glimmen. Dan komt de lopende band in beweging. Hun borstkas deint: linkerbeen, rechterbeen, linkerbeen. De video zit ze zo dicht op de huid dat je alle spieren ziet bewegen en de aderen ziet zwellen. Langzaam neemt het tempo toe – het kleinere grijze paard lijkt de toon aan te geven – en even gaan de twee middelste paarden in galop; dan zakt het tempo weer. Oren. Ogen. grote zwarte ogen. De mond van de paarden, met lange ruige haren, nat geworden neusgaten, weer die ogen van zacht fluweel, en die kleine fiere oren die zowat een halve cirkel draaien terwijl de paarden de geluiden om hen heen trachten te volgen. En dan weer die borstkassen en die gestaag op je af stappende benen.

Het is fascinerend. Dat trage, langzame, bijna machinale deinen van die borstkassen; links rechts links rechts. De dunne benen, het buigzame gewricht net boven de hoef: het buigt naar voren, het buigt naar achteren, en het houdt het hele paard overeind. De vier hoeven die allemaal even kort in de lucht zijn als het grijze paard in galop gaat. En al die tijd bouwt de spanning zich bij de toeschouwers op, je verwacht steeds maar dat ze losbarsten in een genadeloze galop, dat ze vooruit zullen stormen en vlokken schuimend speeksel langs hun flanken zullen jagen en ons omver zullen lopen, en dat gebeurt steeds nét niet. Na een minuut of acht begint de video van voor af aan, de spanning net op een wat hoger niveau. Een bolero voor vier paarden.

D’r was iemand die tegen Chaja zei dat dit abosluut museumwaardig was. Ik was het helemaal met hem eens, zeker toen ik van Nir hoorde dat de videopanelen – die nu naar schatting 75cm x 150cm waren – eigenlijk groter waren bedoeld en dat ze makkelijk 2,5m x 5m zouden kunnen zijn. Dat zou ik graag zien: die vier paarden, meer dan levensgroot, die onrustig dralen en stappen en malen en lopen en draven, en die eindeloos op je af komen.

The Four Riders of the Apocalypse was Chaja’s afstudeerwerk voor de Academie voor de Beeldende Kunst in Den Haag. , het werk is daar nog tot 3 juli te zien te zien.

[Vorig jaar zomer hadden ze een gezamenlijke tentoonstelling in Israël, en tot mijn eer en genoegen vroegen Chaja en Nir me toen om een artikel voor de catalogus te schrijven.]

Voor abonnees

Het heeft even geduurd, maar Wie is U? – deel 5 uit de serie The Next Ten Years, waarvan ik hoofdredacteur ben – is eindelijk te krijgen via de webwinkel van Xs4all.

Abonnees van XS4all kunnen het boekje daar gratis bestellen.(Niet-abonnees kunnen het voor 5 euro bij de reguliere boekhandel of bij Bol.com kopen.) In de webwinkel van Xs4all zijn ook drie oudere delen te koop, elk voor 3,50 per stuk: Een wereld te winnen (deel 2, over gaming), Korte verhalen voor de nabije toekomst (deel 3, fictie over nog tuit te vinden communicatiemiddelen), en Beter internet (deel 4, interviews over Web 2.0).

Ik ben erg trots op mijn lange essay over de sociale geschiedenis van de telefoon, waarmee de bundel opent. Zo’n stuk bestond nog nergens…. Het beschrijft de veranderingen in de rol en het gebruik van de telefoon. Van de bakelieten telefoon die vroeger op een koude gang hing, naar de telefoon die decentraal in huis werd (in elke kamer één), tot de telefoon als draagbare houder van al je sociale netwerken. Read & enjoy :)

Martin Gardner

Vier weken na dato ontdekte ik dat Martin Gardner eind mei was overleden. De man is 94 geworden, dus heel onverwacht was het niet.

Gardner heeft prachtige annotaties gemaakt bij Alice in Wonderland, Through the Looking-Glass en The Hunting of the Snark. In zijn voetnoten traceerde hij de oorspronkelijke kinderliedjes die Lewis Carroll had verhaspeld, zocht-ie de schaakpartij uit die in Through the Looking-Glass wordt gespeeld en wees hij op filosofische kwesties die in de boeken verwerkt zaten. Aan de vraag wat er nu eigenlijk op moleculair niveau gebeurt als je in spiegelland terechtkomt, wijdde hij een paginalange voetnoot en uiteindelijk besloot-ie maar een heel boek aan the kwestie te wijden (The Ambidextrous Universe: Mirror Asymmetry and Time-Reversed Worlds. Dat is pas toewijding.

Gardner hield daarnaast, net als Carroll zelf, van wiskundige puzzels en schreef daar geestige columns over. En hij was een geducht skepticus,die met groot plezier kwakdenkers fileerde. Saluut, Martin Gardner, u was een held.

Max & de deur

Dit weekend heb ik uitgebreid in de tuin gewerkt. Het had er nogal gewoekerd, en vorig jaar heb ik er geen klap aan gedaan – wat jammer is want het is een klein maar heerlijk tuintje.

Na de snoeipartij van afgelopen maandag is er weer een boel licht & lucht in de tuin gekomen: de massieve klonten groene heesters die zowat al het zonlicht tegenhielden, heb ik fors uitgedund en dat oogde meteen al stukken ruimer. Ook was er een veld geraniums, ooit begonnen met drie luttele plantjes die inmiddels zowat vijf vierkante meter hadden opgeslokt. De drie aardbeiplantjes die pal daarvoor stonden, waren hard op weg hetzelfde te doen en hadden het vijvertje inmiddels half uit zicht gehaald. En dan waren er nog de argeloos geplante anemoontjes van twee jaar geleden die aan een opmars waren begonnen.

Kortom: na het uitdunnen en inperken had ik flink wat kale plekken in de tuin, de twee platgetreden paden die de steigerbouwers, schilders, timmerlui, gevelschoonspuiters en andere werklui de afgelopen weken in de tuin hebben gemaakt, nog daargelaten. Zodat ik zaterdag spul heb gekocht voor een deel van de veilige (want werkmansvoetenvrije) kale plaatsen in de tuin.

De woekerende aardbeiplanten zijn allemaal voorzichtig uitgegraven en in potten gezet. Tip: zet aardbeiplanten nooit in de volle grond want a) de insecten, waaronder vooral pissebedden, zien de rijpe vruchten zo geheid eerder dan jijzelf en vreten de boel aan en b) indien ze eens een aardbei overslaan zie jij die zelf ook niet want dan zit-ie verscholen onder het loof. Zodat ik nu drie hangpotten en vijf om de afvoerbuis langs de gevel vastgesnoerde potten vol aardbeienplanten heb, benevens twaalf gewone potten die aan bezoekende en te bezoeken vrienden kunnen worden wegggegeven, en ik dit jaar goede hoop heb dat mijn eigen oogst niet door de lokale bevolking maar door mijzelf kan worden opgegeten.

Hieronder een beeld van de tuin. Het deel zo tegenover de keukendeur – het uitstulpende deel, zal ik maar zeggen, hoewel dat heftiger toont dan het is omdat daar ook die twaalf op bezoek wachtende aardbeipotten staan – wil ik nog aanpakken, maar daarmee wacht ik beter tot de werklui weg zijn. Het plan is om wat nu richting keukendeur oprukt, te verplaatsen naar de kaalgetrapte plaatsen.

Enfin: ik heb me erg vermaakt. Mijn handen zitten vol schrammen, mijn nagels zijn ontoonbaar geworden en de tuin is er geweldig op vooruitgegaan. Max heeft me het grootste deel van de tijd vergezeld. Aangelijnd, dat wel, want dat boomavontuur van afgelopen maandag wou ik liever niet meteen herhalen.

Natuurlijk moet ik haar dan om de vijf minuten bevrijden omdat ze zichzelf heeft vastgewandeld en haar lijntje tussen stoelpoten of planten in een knoop is geraakt, maar dat geeft niks. Ik ben alleen maar blij dat ze zo de tuin in alle veligheid kan verkennen. En soms zit ze een kwartier of een uur lang op een tuinstoel of tussen wat hoge planten in alle rust de boel te observeren: de tuin is réuzeleuk, vindt Max. Overal hoekjes en geuren en geluiden en dingen om te zien en te ruiken.

Michael was de afgelopen dagen vaak in de buurt en kwam geregeld even kijken. Ze besnuffelen elkaar bij zo’n ontmoeting nu steeds uitgebreid, en Max komt minder hard op Michael afgestormd als-ie zich vertoont, wat Michael geloof ik erg waardeert. Soms heft-ie zijn poot in een waarschuwend gebaar – ‘Gedraag je, kleintje! Jij bent per slot van rekening de nieuweling, niet ik!’ – en Max loopt dan braaf een paar stapjes achteruit. Heel goed: afstand bewaren getuigt van respect.

Michael heeft op zijn beurt minder de drang het hele huis te inspecteren zodra hij binnen is. Vandaag sprong hij voor het eerst op de keukenstoel voor een dutje zonder eerst symbolisch het bakje met Max d’r brokjes half leeg te eten en zonder al haar kattenbakken af te gaan. Hoera, vooruitgang! En Max wou weliswaar prompt naar binnen toen Michael in de keuken zat, maar ging hem niet uitdagen door op zijn stoel te springen of zich anderszins obstinaat in zijn blikveld te wringen. Michael gedroeg zich prompt minder getergd en ging als vanouds lui liggen slapen. (Zojuist kwam Michael weer binnen en schoot ditmaal wel subiet naar Max d’r eten en begon te schransen, maar het begin is er.) Het gaat wel lukken met die twee. Vriendjes zullen ze waarschijnlijk nooit worden, maar elkaar gedogen is mooi zat.

Toen Max vanmiddag de keuken in liep omdat Michael daar zat, maakte ik haar lijntje los en deed de keukendeur achter ze dicht. Michael vertrok na een kwartiertje weer. Aangezien er binnen nu geen attractie meer was en Max gewoonlijk wil zijn waar ik ben, ik buiten was en alleen de keukendeur ons scheidde, deed ze het enige dat haar restte: slim zijn en een list verzinnen. ‘Uhm, wacht ‘s…’ moet ze gedacht hebben, ‘Gaat die grote zwarte niet aldoor zélf naar buiten, zonder Spainks tussenkomst, en zonder dat de hele deur open hoeft? Doet-ie dat niet dáár, via die plek die weliswaar zicht biedt op buiten maar toch dicht lijkt, want als je je neus er tegenaan houdt voel je weerstand? En ook voel ik juist daar, alléén daar, iets van wind en ruik ik daar van alles dat ik buiten ook ruik. Uhm, indeed. Die plek, daar is iets mee. ‘

Max begon het kattenluikje systematisch te bewerken: dáár lag de oplossing, dáár moest ze doorheen. Maar hoe werkte dat ding in hemelsnaam? Zo ging-ie niet open, en zó ook al niet… Ze mauwde even machteloos maar bleef het proberen. Gelukkig – en: hoezo gelukkig, natuurlijk – had ik mijn camera in de buurt liggen. (Ik heb geloof ik nog nooit zoveel foto’s en filmpjes gemaakt als nu met Max. Behalve misschien toen Tweety afgelopen oktober plotseling zo onherroepelijk ziek werd. Hem heb ik die laatste week eindeloos vastgelegd, deels voor de herinnering, maar vooral om mezelf later te kunnen bewijzen dat het heus, werkelijk waar, nee Spaink je deed er echt goed aan, noodzakelijk was hem een spuitje te laten geven.)

Op dit filmpje is te zien hoe Max eerst vruchteloos probeert het luik met haar nageltjes naar zich toe te trekken – ja hallo, de deur zelf gaat toch ook zo open? Dat heeft ze inmiddels vaak genoeg gezien! – en dan snapt dat het luikje ook naar de andere kant open kan. Ze duwt met haar kop, het luikje wijkt, en ze stapt erdoorheen. Eenmaal buiten lijkt ze eventjes verbaasd: is dit heus hetzelfde buiten als anders, wanneer Spaink de deur open doet? En is dit nou echt hoe het werkt? Daardoorheen en dan kun je van binnen naar buiten? Wanneer ik haar laat zien dat het luikje ook omgekeerd werkt – vanuit de tuin kun je op deze manier echt erewoord waar ook gerust weer naar binnen – lijkt ze oprecht geïnteresseerd.

‘s Avonds zaten we beiden binnen. Tochtdeur naar de keuken open, voor het eerst geen obstakel voor het kattenluikje (ik zet daar steeds iets voor als de tochtdeur open is, om te voorkomen dat Max ongeëscorteerd naar buiten gaat). Max had geen enkele belangstelling voor het kattenluikje. Later die avond, toen andere Karin hier was en we samen even in de tuin rondkeken, deed ik de keukendeur achter ons dicht. Binnen een paar minuten probeerde Max via het kattenluikje in de tuin te komen, en dat lukte haar opnieuw. Well done! (En ook: prettig te weten dat het kattenluikje (nu nog) vooral interessant is als zij binnen is en ik buiten ben.)

Wat betreft die ekster die het op Michael had voorzien: terwijl ik met andere Karin zat te praten – we zaten in de woonkamer, aan de straatkant van het huis – hoorde ik ineens buiten weer een ekster kijven. Toen ik naar het raam liep, zag ik een ekster neerstrijken op een van de auto’s die voor het pand staan geparkeerd. ‘Wat raar,’ dacht ik, ‘het stikt hier al jaren van de eksters maar ik heb er nog nooit eentje op een auto zien zitten.’

Nieuwsgierig schoof ik de vitrage opzij en nam de straat in ogenschouw. Verdomd. Zes meter verderop liep Michael. De ekster vloog weg van de auto en ging laag in een boom zitten, een paar meter van Michael af. Die ekster maakt kennelijk nog stééds jacht op hem. Tenminste: ik neem aan dat het dezelfde ekster is, maar zelfs als het een andere ekster is, is het opmerkelijk. Kennelijk is Michael het mikpunt geworden van de woede of de pesterijen van een of meer eksters hier. Ik heb geen idee waarom. Michael vermoedelijk ook niet, en ik hoop van harte dat-ie er niet al te veel onder lijdt.

Michael & de ekster

Een van de eksters die hier bij het dakterras en de tuintjes rondom huizen, had het vanmiddag kennelijk op Michael begrepen. Michael hing hier rond – links in de tuin, rechts op het muurtje van het dakterras, bij de buren – en steeds weer kwam er een ekster aanvliegen die dichtbij hem in een boom of strook neerstreek en dan luid kwetterde. Soms naderde hij Michael tot op een halve meter.

Wat raar. Waarom zou een ekster op een kat jagen? Had Michael soms een eksterjong gepakt? Maar eksters geven toch niet bijzonder veel om hun kroost, hun eieren leggen ze toch in andervogels nest en laten ze door die geforceerd adoptiefouders opvoeden? Om maar niet te spreken over de vraag hoe zo’n ekster Michael, die groot en zwart is, dan kan onderscheiden van japie, die ook groot en zwart is, en die bij de buurvrouw rechts woont en dus ook vaak hier rondhangt. Sterker: Japie zat vanmiddag ook hier op het muurtje, waarschijnlijk om Max weer eens te bestuderen, en toen deed die ekster niks.

(Eksters maken een schel, hard geluid: – het houdt het midden tussen hard lachen en het gakken van een gans.)

Vanavond was Justyna hier om naar Max en naar de tuinporno te kijken, die deze week weer bloeit. Max zat naast me op de stoel, Michael lag op het muurtje. En verdomd, weer die ekster. Hij streek neer in een boom naast Michael en kwam schetterend dichterbij. Hij hipte op het dakterras, luid kwetterend, en toen warempel op de rand, net naast Michael. Michael deed niet veel meer dan geïrriteerd mauwen. We keken verbaasd toe. Al kwetterend naderde de ekster Michael en verdomd: hij pikte Michael twee maal in zijn staart. Nou ja! En Michael maar sullig niks doen, dat verwonderde ons al evenzeer. Misschien moet ik toch wat minder van die feel-happy-feromonen op zijn keukenstoel spuiten… Of zou zo’n ekster simpelweg te groot en te gevaarlijk zijn voor een kat? ‘t Is inderdaad een fikse vogel.

Iets later schoot ik dit filmpje. De ekster hipt weer op het muurtje en kwettert dat het een aard heeft. Michael zwiept geërgerd met zijn staart doch laat alles lijdzaam gebeuren. De ekster maakt aanstalten opnieuw in z’n staart te pikken maar bedenkt zich op het allerlaatst. Het gepest is nog uren doorgegaan, pas toen het donker werd hield de ekster op: het was vogelbedtijd.

Op Wikipedia las ik later dat eksters vaker katten pesten. Meestal doen ze dat kennelijk met meerderen tegelijk: twee of drie eksters lafbekkerig samenspannend tegen één kat. In die zin was dit wel een dapper diertje. Maar ik had waarlijk liever dat-ie Michael met rust liet. Die heeft het immers al zo zwaar te verduren dezer maanden: in zijn huis zit een jong ongemanierd mormel, en in zijn tuin lopen overdag vreemde mannen rond die een boel lawaai maken en met stinkende verf alle lekkere luchtjes bederven.

Max & Michael

Vanmiddag zaten Max en ik in de tuin, Max voor de zekerheid toch maar weer aan haar lijntje. Michael hing veel in de buurt rond en kwam een paar keer kijken. Goed zo: het was de eerste keer dat die twee elkaar buitenshuis zagen, en ik had goede hoop dat Michael Max nu een beetje op d’r nummer zou zetten.

Ze roken regelmatig aan elkaar, heel voorzichtig maar betrekkelijk rustig: hiernaast een foto daarvan. (Normaal zijn er trouwens nooit zulke kale plekken in de tuin: dit stukje is – helaas – volkomen platgelopen door de mensen die de achtergevel aan ‘t renoveren zijn.) Het ging goed met die twee in de tuin. Meestal hielden ze wat afstand maar soms kon Max zich niet inhouden en stapte weer op Michael af. Opmerkelijk detail: anders dan bij buurkat Japie en anders dan wanneer ze binnenshuis op Michael afstruint, had Max nu geen enkele keer een dikke staart. Kennelijk had ze door ze dat buitenshuis meer Michaels terrein is dan binnenshuis.

Zodra ze al te opdringerig werd naar zijn smaak, haalde Michael naar haar uit. Niet hard, gelukkig: meer een soort opvoedkundige tik, precies waarop ik had gehoopt. En het werkte. Max draaide dan onmiddellijk op haar rug als teken van onderwerping. Hier een filmpje. Aan het begin daarvan ligt Max braaf op haar rug, buik tentoongespreid, maar dan hengelt ze toch weer met een poot naar Michael. Die trekt zich daar heel superieur niks van aan totdat Max voor hem gaat paraderen. Als ze dan wegloopt, krijgt ze opnieuw een symbolische tik: en hup, ze rolt subiet weer op haar rug. Meer vanwege zijn miauw dan vanwege die tik, geloof ik, maar dat maakt niks uit: als ze maar leert dat ze van hem af moet blijven.

Daarna hebben ze allebei nog urenlang op beschaafde afstand van elkaar in de tuin gelegen. Ik zie poes en vree in het verschiet. Tsk, ik ben ineens voorstander van (licht) huiselijk geweld geworden, het kan raar lopen.

Max & de boom

Tussen Michael en Max verbetert de sfeer licht. Die feromonenspray die de dierenwinkel me aanbeval – het spul bevat de geur die katten zelf afstaan als ze met hun kop langs iets strijken, en ruikt dus naar gelukzaligheid; ‘t is een soort ecstacy voor katten – lijkt te helpen. Ik spuit Michaels stoel ermee vol plus de plekjes waar-ie steeds sproeide, en sindsdien is dat plassen over. Ook op Max heeft de spray effect, maar dan anders: afgelopen zondag zat ze op Michaels keukenstoel en ze leek helemaal verliefd: ze gaf de leuningen gretige, aanminnige kopjes. (Filmpje hier.) XTC indeed :)

Zaterdagavond wou Michael de kamer in, en ik besloot ze niet in de gaten te houden. Ze moeten het uiteindelijk toch echt met hun tweeën uitzoeken, ik kan alleen maar een beetje faciliteren. Michael klom op de vensterbank en hup, Max erachteraan. Michael wil dan alijd meteen geërgerd weg – ‘Heb je háár weer! Sheesh. Een mens heeft hier ook geen moment rust. Nou dan ga ik maar weer, hoor!’ – maar dit keer bleef-ie zitten, en Max ook. Ze hebben een paar minuten vlakbij elkaar op de vensterbank gezeten, achter de gordijnen. Ik wou niet kijken dus ik weet niet wat zich daar heeft afgespeeld, maar stilstand is in dit geval een fikse vooruitgang.

*

Het weer was vandaag zo prachtig dat ik in de tuin heb gewerkt. Max mocht mee, aanvankelijk nog aan een lijntje maar na verloop van tijd vond ik dat ze wel los mocht.

Ze bleef netjes in mijn buurt en ging tussen wat hoge planten zitten om onopgemerkt de omgeving te observeren, terwijl ik met snoeimes en vuilniszakken de uitgegroeide heesters en het onkruid te lijf ging. Gaandeweg werd ze ondernemender. Ze probeerde wat in een boom te klimmen – zie de foto hierboven – en ging haar nagels er uitgebreid aan scherpen, maar hield de grond angstvallig in de gaten. Af en toe riep ik haar, en dan kwam ze prompt naar me toe lopen. ‘Dat gaat goed,’ dacht ik: ik had me voorgenomen haar niet de hele tijd in de gaten te houden: daar worden we namelijk alletwee maar onrustig van, en de zaterdagse ervaring met Michael en Max had me in de gedachte gesterkt dat ze alles maar het beste zelf kon uitvinden.

Toen ze een vlieg achterna zat, rende ze in de richting van het vijvertje. Dat zit momenteel vol met waterleliebladen en kroos, en oogt dus verradelijk groen voor de niet-ingewijden. En jawel: Max stapte pontificaal op een lelieblad dat prompt zonk, en kreeg een zeikie. Ze schrok zich rot. ‘Mooi zo. Die heeft weer wat geleerd,’ dacht ik. Ze likte haar natte voorpoten en dat was dat.

Dat er links in de tuin een schutting staat met daaronder een grote kier en daarachter iets onbekends, had ze al weken eerder door. Dit was haar kans. Max glipte voorzichting onder de schutting door en ik deed mijn best niks te zeggen. Door de kier zag ik haar pootjes. Na een minuut of vijf sjeesde ze terug. Er was iets raars aan haar manier van bewegen: ze had iets grijs in haar bek, liet dat vallen, schoot er weer naartoe…. Verhip. Ze had haar eerste muis gevangen, dat was rap! Ze speelde er wat mee en ik geloof dat het diertje gelukkig betrekkelijk ongehavend is weggekomen: ze zocht eventjes, verloor daarna alle belangstelling en richtte zich weer op de tuin.

We hebben zo een uur of twee in pais en vree doorgebracht. Om de tien of vijftien minuten riep ik haar, dan kwam ze naar me toe en aaide ik haar even, en daarna gingen we alletwee door met wat we aan het doen waren. Ineens hoorde ik angstig gemiauw. Horen wel maar zien, ho maar: Max was nergens te bekennen. Zat ze soms bij de buren en was daar iets engs? Ik klom via de schutting op het muurtje dat onze tuinen begrenst – het muurtje is van de parkeergarage annex daarbovenopse daktuin die in het midden van ons huizenblok staat – en keek speurend bij de buurman in de tuin. Geen Max te zien. Zat ze soms nog een tuin verder? Ik hoorde haar angstig mauwen. Het klonk of ze hoger zat. Was ze soms op onnavolgbare wijze op de stellingen geklommen die langs onze achtergevels staan, en zat ze nu ergens op tweehoog ofzo? (De buitenboel wordt opgeknapt en mijn tuintje staat vol steigers.)

Ineens had ik het door. Oh fuck. De acacia. Zowel links als rechts in mijn tuintje staat een acacia, en uit de linkse klonk het gemiauw van Max. Het kostte me flink wat moeite haar precies te lokaliseren, ze zat veel hoger dan ik had gedacht. De acacia links reikt inmiddels ruim tot de vierde verdieping, en Max zat zo ongeveer ter hoogte van de derde.

 

Links: de acaciaboom, rechts: Max (met heel veel zoom op de camera).

Oh fuck again. Ik haalde een trap uit de berging en klom langs die trap op de eerste stelling. Ja leuk bedacht – via de trappen op de steigers kon ik vast wel op Maxhoogte komen – maar a) ik vond dat zelf doodeng en b) de afstand van de steiger op de derde tot Max was zeker anderhalve meter, dus daar schoten we geen van beiden veel mee op. Onderwijl klaagde Max miauwelijk, eh, miauwde Max klagelijk. Had ik al gezegd dat we alletwee duidelijk in de war waren?

Wat te doen? Hoe kreeg ik die kat uit de boom? Ze wou wel naar beneden, dat was het punt niet. Ze deed soms een stapje maar bond dan schielijk in. ‘Achterstevoren Max,’ zei ik, ‘niet met je kop naar beneden maar achterpoten eerst,’ maar ja, dat verstond ze natuurlijk niet. En dat je wilt kijken waar je je poten neerzet snap ik ook wel, alleen – als je van zo’n hoogte naar beneden kijkt wordt elke stap eng, beter het hoofd hoog en de kont in de krib.

Tot overmaat van ramp kregen de eksters haar in de gaten. Er zitten er hier een boel: ze maken bij vlagen een hels, schel kabaal, zijn voor de duvel niet bang en katten die hoog in de boom zitten, vallen ze zo half en half aan: hoog is immers hun terrein, vinden ze. Jaren geleden zat Tweety hoog in een boom op het dakterras, jagend op zo’n ekster, en het beest maakte zoveel pandoer dat al snel onduidelijk was wie nou precies op wie joeg. Max was nu gespot door twee eksters en die deden ernstig hun best haar weg te jagen: enorm kwetteren, dichtbij komen, vleugels laten fladderen, dreigduiken maken en wat al niet. Max wou bést weg, graag zelfs, daar waren heus geen dreigende eksters voor nodig. Alleen wist ze niet goed hoe…

Inmiddels had ik drie nuchtere dingen bedacht.

  1. Zelf rustig blijven, veel tegen Max praten, want dat kalmeert (dat hoopte ik tenminste) en bovendien voelt ze zich dan vast minder alleen en verlaten; geen zorg in mijn stem laten doorklinken. Vooral veel aanmoedigen, zeggen van ‘Knap zo Max! Goed gedaan! Nu die poot. Ja geweldig!’
  2. Katten klimmen makkelijker in bomen dan eruit, maar what comes up, must come down. Max weet zelf ook dat ze naar beneden wil dus geduld is een schone zaak. Desnoods, zo nam ik me ongevraagd voor, bleef ik tot diep in de nacht in de tuin omhoog naar de boom kijken en rustige zinnetjes tegen haar prevelen.
  3. Wellicht dat ik naar de buren van drie hoog kon en dan vanaf hun balkon een plank op een tak kon schuiven of zo, opdat Max in de hoogte het gat kon overbruggen. (Toen we hier net woonden en Kim het dakterras nog niet helemaal snapte – rechts van mijn tuin zit een gangpad dat een meter dieper is dan onze tuin, en Kim zat in dat gangpad: ze moest tweeënhalve meter hoger wezen om op ons muurtje te komen – heb ik het dekbed over de muur geworpen, waarna ze naar boven klauterde. Later leerde ze vanaf de schutting van de buren rechts dat paadje te overbruggen.)

Helaas had ik ook twee erg niet-nuchtere dingen bedacht:

  1. Dat Max al bibberend naar beneden kwam en dan haar evenwicht verloor of op een dode tak zou stappen, zodat ze vanaf teveel meters naar beneden zou sodemieteren. Hopen dat haar val door de takken van de acacia zou worden gebroken was een tweesnijdend zwaard: er zitten immers akelige stekels aan die takken.
  2. En de ergste angst: dat ze zou blijven haken aan het tuigje dat ze nog steeds om had, en zodoende ergens machteloos aan een tak zou bungelen, op negen meter hoogte ofzo.

Kortom, ik pakte mijn sleutels, liep naar de derde verdieping en belde aan bij de buren links en rechts. De buurman rechts was thuis en ik vertelde hem dat mijn drie maanden oude katje in de boom zat, op zijn hoogte. Samen liepen we naar het balkon. Ik keek verbaasd naar de boom: huh, geen Max te bekennen… Was ze dan ineens al…? Tot ik me realiseerde dat we naar de acacia rechts tuurden, en Max zat in de linkse. Ja verdomd, daar zat ze, op ooghoogte. Ik telde balkonnen vertikaal en horizontaal: ja ter hoogte van de derde – dat betekende dat ze zo’n elf meter hoog zat – en bij het balkon van de buren een portiek verder. Ik bedankte de buurman en draafde weer naar beneden. Gauw eerst in de tuin kijken en bemoedigende, rustige dingen zeggen tegen Max voordat ik de buren een portiek verder zou lastig vallen en dingen met een plank ging uitproberen.

Oh wow. Toen ik weer in de tuin kwam, zat Max al een paar meter lager: ze had kennelijk moed gevat, misschien juist wel omdat ik er niet was? Ik pakte de trap en zette die naast de boom. ‘Ja goed, weer een meter lager, oh wat ben je een dapper meisje, ja je bent er bijna!’

Ik klom de trap op en Max de boom af. Ze raakte opnieuw op een punt waar haar buik over een tak hing en ze de zwaartekracht ernstig zou tarten als ze haar gewicht verplaatste. Ze was inmiddels dichtbij, maar niet dichtbij genoeg. Ik vermande mezelf – als Max dapper kon zijn kon ik dat gerust ook, en zette een been helemaal bovenop de trap en de andere op de schutting: zo kon ik net weer een halve meter hoger reiken. Ik kon haar nu aanraken, ze zette haar voorpoten op mijn hand, maar durfde niet te springen. Ik wist haar tuigje te pakken en sjorde wat; haar buik hing over een tak, een achterpoot zat dwars, en Max gaf niet mee. Wel miauwde ze erg klagelijk. Ik wou haar niet over de tak trekken – wie weet zat daar zo’n scherpe stekel. We hebben vijf minuten gemierd en ineens had ik haar: ik plukte haar aan haar tuigje de boom uit.

Met Max in mijn armen ging ik voorzichtig de trap af – been van de schutting af halen, evenwicht houden, terug de keukentrap op, stap stap naar benee, vaste grond, pfff gelukt!, tussen en door en over de steigers heen kruipend met een nahijgend katje in mijn armen, en toen: de keukendeur door, het huis in, op naar de slaapkamer. Op bed heb ik Max uitgebreid gestreeld. Ze snorde als een gek, en ik was zo blij dat ik dat kleintje veilig bij me had.

En ik maar denken dat Max helemaal afgemat zou zijn van al die avonturen van vandaag. Muis gevangen. In het vijvertje geplonst. Hoog, erg hoog, angstig hoog in een boom gezeten. Er toch uit gedurfd. Maar welnee: ze stiefelde vanavond door het huis alsof er niks speciaals was, vandaag. Het enige verschil is dat ze vanmiddag voor het eerst op bed heeft liggen loungen: door mijn snoeiwerk komt de middagzon nu weer in de slaapkamer, en Max was daarmee zeer tevree.

Mars Max attacks!

Max is inmiddels veertien weken oud en groeit als kool.

Deze week gingen we naar de dierenarts voor haar tweede vaccinatie. Bij de eerste prik, vier weken eerder, woog ze 830 gram; nu 1470 gram. Bijna twee keer zo zwaar! Ook deze dierenarts (er zijn er drie in de praktijk) zong ongevraagd haar lof: hoog op de poten, mooi spits kopje, zachte vacht, grote oren, prachtige lange staart. En voor de duvel niet bang: binnen vijf minuten stapte ze van de behandeltafel af en ging uitgebreid de spreekkamer verkennen.

Ze ligt nog steeds graag in het bakje tussen toetsenbord en monitor, maar ze vult dat nu al behoorlijk. En legt daarbij geregeld een poot of haar kop over de rand, pal op het toetsenbord, wat soms rare dingen doet met de computer. Of ze slaapt op de bureaustoel naast de mijne. Ze heeft sowieso enorm de de neiging achter me aan te lopen. Mee naar de wc. Mee naar de keuken, Mee naar de slaapkamer. Mee naar de computer. Alleen als ik slaap ben ik minder interessant. Na een tijdje vertrekt ze dan meestal, wat ik jammer vind: zo’n klein warm lijfje naast me vind ik nog steeds een ontroerend cadeau.

En ze traint als een gek. Dat zijn drukke uren: dan sjeest ze door het huis. Er valt veel te leren: bochtbeheersing, objectontwijking, grip op de vloer houden (da’s niet makkelijk met linoleum), en vooral: trajectkennis en spiercontrole. Hup de slaapkamer in, de tv ontwijken met een snelle bocht rechts, rats het bed op, naar de uiterste hoek kaatsen, op het nippertje omkeren, naar links schieten en dan net niet tegen de plantenbak botsen: ze beheerst het inmiddels tot in de perfectie. Ze is vooral knap in netniet botsen, wat ze vooral traint als ik in bed lig. Dan rent ze in volle vaart op me af en ritsrats in of op me, en stopt abrupt op luttele millimeters afstand van mijn gezicht. Stokstijf stil staat ze ineens: precies uitgemikt tot hoe ver ze kon rennen zonder te botsen. Dat dat heel dichtbij is, weet ik doordat haar snorharen dan kietelend mijn gezicht raken. Geweldige spierbeheersing.

Michael vindt het nog steeds maar niks, die kleine. De afgelopen weken begon hij in huis te sproeien als ik de deur tussen keuken en hal open had: die kleine moest weten dat dit huis zijn terrein was, ook al was-ie er dan zelden. Bij de dierenwinkel heb ik iets gekocht om het gesproei tegen te gaan, een spray die net zo ruikt als de feromonen die katten zelf afscheiden als ze blij zijn, wat de behoefte om te gaan sproeien zou tegengaan. Op advies van de verkoper bespuit ik ook Michaels keukenstoel geregeld. Het idee is dat-ie er een algeheel gevoel van ‘alles is okee’ van krijgt.

Het lijkt te werken: sindsdien heeft-ie niet meer gesproeid. Als-ie binnen is laat ik hem geregeld vrij baan, aanvankelijk aarzelend en hem onderwijl goed in de gaten houdend, inmiddels met meer vertrouwen. Michaels eerste stap is gewoonlijk om naar de badkamer te gaan en daar Max d’r bakje half leeg te vreten: dan heeft-ie tenminste nog enig profijt van de aanwezigheid van dat mormel. Daarna verkent-ie de huiskamer, gaat even op de vensterbank zitten en vertrekt weer.

Dat leek allemaal heel aardig te gaan. Knap van Michael en wat een geweldige spray! Maar ik had buiten Max zelf gerekend. Die is inmiddels enigszins overmoedig geworden, waarschijnlijk ook vanwege de voor haar zo triomfantelijk verlopen ontmoetingen met de buurkat buiten. Die buurkat hield z’n gemak (geen wonder – niet zijn eigen terrein, en ik stond vlakbij) en Max had al een paar keer aanstalten gemaakt hem wat te dreigen, wat ik afkapte. Maar madam denkt nu dat ze alles en iedereen aankan. Zodat ze de tweede keer dat Michael niet al te bozig en zonder te piesen door huis liep, met een dikke staart naar hem toe rende en hem een tik gaf. Het stelde niks voor maar Michael was zo verbouwereerd dat-ie meteen naar de keuken afdroop. Max rende achter hem aan: staart dik van opwinding, haar lijfje krom van spanning, en ze gaf ‘m weer een mep. Exit Michael: die vluchtte door het kattenluikje naar de tuin.

‘t Wordt tijd dat Max naar buiten gaat. We gaan eerst nog een paar keer samen en over een paar weken mag ze los. Met die overmoedige houding van d’r krijgt ze dan geheid een pak op d’r donder van een aanpalende kat. Dat lijkt me heel gezond voor haar: niet alles gaat zoals jij het wilt en soms moet je wat inschikken, of een ander wat ruimte laten. En eigenlijk hoop ik dat Michael degene is die haar dat lesje leert, dat is vermoedelijk erg goed voor de onderlinge verhouding tussen die twee. Dat iedereen weer zijn plaats weet en zo. (Dat ik verder hevig hoop dat Max er nii al te veel kleerscheuren aan over houdt en alleen een licht gedeukt ego, spreekt voor zich.)

Max verkent

Max wordt al flink groot, ik ben benieuwd hoeveel ze volgende week weegt als we voor de tweede ronde vaccinaties plus de chip naar de dierenarts gaan. Ze weegt ruim een kilo nu, schat ik.

Ze kan erg Jordanees in haar bureaumandje liggen: poten over de rand hangend, soms ook haar kopje half op het toetsenbord. Ze vindt het ook prettig om haar kop op mijn handen te leggen, en liefst ligt ze niet op mijn schoot maar overdwars op mijn arm, kont op mijn hand, kop bij mijn elleboog, poten aan weerszijden. Ook mijn rug is een fijn plekje: ze springt rits-rats langs mijn broek omhoog en klimt verder omhoog, net zolang tot ik wat buig om haar val te voorkomen. Met haar op mijn rug loop ik dan licht gekromd door het huis. Taxi spelen voor Max.

Bij vlagen kan ze dol worden – of nee, zichzelf dol maken. Dan is ze heel fel, wil ineens fanatiek overal in bijten, ze springt en rent steeds harder, haalt uit met haar poten, haar ogen staan wild en ze lijkt aanstalten te maken alles aan te vallen, inclusief mij. Als ze in zo’n bui is helpt aanhalen niet om haar rustiger te krijgen, dat maakt haar alleen maar feller. Niets lijkt haar dan te kunnen kalmeren, ze zit in een schijnbaar onstuitbare opwaartse spiraal: een heus temper tantrum. Ik heb haar al een paar keer opgepakt als ze zich in zo’n toestand opwerkte en haar in de badkamer opgesloten. Dat blijkt een perfecte remedie. Als ik de deur na een paar minuten weer opendoe, is haar stemming compleet omgeslagen. Ze komt snorrend naar me toe en wil geknuffeld worden, geen spoor te bekennen van de bezetenheid die ze net ervoor opklopte. Ze is poeslief en lijkt blij te zijn dat ze rustiger is – alsof ze die groeiende frenetiek zelf ook niet goed wist te stoppen en opgelucht is over mijn ingreep, want nu fijn afgekoeld.

Max verkent niet alleen haar eigen grenzen, maar ook de tuin. Ook dit onder begeleiding: tuigje om, lijntje vast. Gisteren deden we onze derde toer door de tuin en omdat het weer zo mooi was en Max het zo leuk vond, zijn we wel twee uur buiten geweest. Ze heeft zelfs een kwartiertje los gelopen. Toen ze aanstalten maakte links de tuin in te duiken, heb ik haar weer aangelijnd: links is een schutting met een grote kier eronder en een boel vreemde tuinen erachter. Rechts en vooruit is geruststellend veel stenen muur: laat haar voorlopig daar maar banjeren. Er is daar genoeg te ontdekken.

Dat bleek. Ineens stond er een andere kat vlak voor Max: zwart en groot. Max had ogenblikkelijk door dat het niet Michael was: daar rent ze altijd enthousiast op af (ook al moet hij niks van d’r hebben), maar deze kat benaderde ze met platte oren en een dikke staart. Waarschijnlijk stond ze eventjes paf: waar kwam die nou inenen vandaan? En terwijl die kat – het was Japie, van de buurvrouw rechts – minstens vijf keer zo groot was als zij en duizend keer meer ervaren, liet Max zich niet uit het veld slaan. Ze blies naar Japie. Japie was niet buitengewoon onder de indruk maar deed beleefdheidshalve toch een stapje naar achteren. First round: Max! (Applaus.)

Japie bleef in de tuin rondhangen. New kid on the block, enzo: Max diende geobserveerd te worden. Japie verschool zich onder struiken en tussen planten en verloor Max geen seconde uit het oog. Maar de tuin is gehavend – er wordt aan de achtergevel gewerkt, er zijn stellingen geplaatst, en de werkers hebben twee paadjes platgelopen. Japie kwam op zo’n paadje. Max liep op ‘m af, staart weer dik: ‘Ik weet wel van niks maar dit weet ik wel: dit hier is mijn terrein.’ Maar Japie was toch wel erg groot en Max bond in: ze deed een halve stap naar achteren.

Ze hebben zo minutenlang tegenover elkaar gezeten, stiekem stil kijkend, druk doend of ze elkaar niet zagen dan wel achteloos negeerden, (‘Wat? Een andere kat hier? Oh je méént het. Tjee. Waar dan?’) Japie deed nonchalant maar droeg zorg elke beweging zo traag mogelijk uit te voeren (niets doen dat agressief kan overkomen), Max iets onrustiger (je kon aan haar flanken zien dat ze nerveus adem haalde) maar vastberaden zich niet te laten intimideren.

Na een ingehouden mimespel in slo-mo liep Japie behoedzaam weg. Alleen al over zogenaamd terloopse weggaan deed Japie ruim anderhalve minuut. (‘Hee, een mier. Wat interessánt. Die moet ik nodig eens gaan bestuderen!’) Max had weer gewonnen, klein als ze was: ze had stand gehouden en zich niet van de wijs laten brengen. En Japie had, al mimend, gezegd: ‘Ok. Jij hoort hier kennelijk ook. Nou goed dan. Ik ga er heus niet om vechten, hoor.’

Hier staat een filmpje van de krachtmeting en de eropvolgende wapenstilstand. (Op 0:32 zit een wisseling, daar heb ik een bewegingsloze minuut weggeknipt; daarna begint Japie aan zijn trage exit.) Nu nog een niet-aanvalsverdrag tussen Max en Michael – Michael sproeit, als-ie de kans krijgt, in huis om zijn terrein te herwinnen – en dan kunnen we oorlogs- en geurvrij de zomer in.

Beeld

Wielrenner Lance Armstrong vindt zichzelf een winnaar in de sport en een winnaar in zijn strijd tegen kanker. Langeafstandszwemmer en ex-kankerpatiënt Maarten van der Weijden zegt: “Niks overwinning, de enigen die me hebben geholpen toen ik kanker had, waren de artsen en was het lot.” Twee totaal verschillende verhalen van mensen die patiënt werden en die op televisie en in boeken daarover vertellen.

Vandaag wijdde het radioprogramma De Praktijk een uur aan de patiënt in de media. Welk beeld van patiënten schetsten de media en hoe waarheidsgetrouw is dat beeld? Wat hebben patiënten aan media en andersom?

Gesprekspartners: Maarten van der Weijden; Alex van Zijl, directeur van het bedrijf dat aan de wieg stond van ‘medische tv’ met het programma Vinger aan de pols; publiciste (en vaste columnist van het programma) Karin Spaink; en ten slotte cabaretier Mike Boddé die Pil schreef: een boek over zijn ernstige depressie.