Herintredende overheid

De kredietcrisis werkt enorm op mijn lachspieren. Al anderhalve week sla ik de ochtend- en avondkranten giechelend open: weer een bank door een staat gered, de zoveelste bank gestut door overheidsingrijpen. De kampioenen van de vrije markt zijgen ineen als soufflés met acuut luchttekort en klampen zich klauwend aan moeders rokken vast. Veilig tussen haar rokplooien schuilend roepen ze vervolgens heel hard: ‘Nee hoor, wij zijn heus niet bang, maar ‘t is fijn voor onze broertjes, want die zijn minder sterk dan wij.’

Er zit veel leedvermaak bij mijn vrolijkheid. De topmannen met hun graaibonussen, hun gouden handdrukken en hun riante vertrekpremies vallen eindelijk door de mand, Ploep, daar gaat er weer een. Hopla, nog een. Het zou tijd worden, opgeruimd staat netjes en ga je diep, diep schamen met het kredietrood op je wangen. Winst maken met opties en shorts is niets dan handel in speculaties en in andermens’ mogelijke schulden: het is metahandel. En net zoals praten over de liefde leuk is maar je nergens komt met liefde voor de liefde alleen, is ook metahandel hooguit tijdelijk tastbaar. De geldhandel had zich losgezongen van de realiteit. (Vult u verder nog maar wat kaartenhuis- en kleren-van-de-keizermetaforen in.)

Dat ik er zo opgewekt naar kijk, komt natuurlijk ook omdat ik er geen klap aan kan doen. Daar word ik altijd wat stoïcijns van: we zien wel, vriezen we dood dan vriezen we dood. (Ik raak alleen boos en ongelukkig waneer ik denk dat ik dingen zou moeten kunnen beïnvloeden en daar vervolgens niet in slaag. Om exact dezelfde reden ben ik zelden boos op anderen en vaak op mezelf.)

Ook gewone mensen worden geraakt, ik weet het: banen op de tocht, spaargeld onzeker, pensioen niet langer gegarandeerd. Maar de machinaties van de grote geldspeculanten raakten diezelfde gewone mensen ook en tastten al langer hun bestaanszekerheid aan; eindelijk krijgen de regionen aan de top ook eens de rekening geserveerd.

Maar waar ik vooral zo vrolijk van word, is dat de staat weer herintreedt. Ineens roept iedereen om overheidsingrijpen, en warempel: toen verzameld Europa het heft in handen nam, stegen de koersen voor het eerst sinds lange tijd weer. Oh moedertje staat, wat hebben we je gemist.

En wat heerlijk dat regeringen en kabinetten wereldwijd ineens wél over geld blijken te beschikken. Jarenlang trad de overheid terug, dat zou beter voor de markt zijn, en bovendien nodig vanwege dringend moeten bezuinigen. Nu toveren regeringsleiders de ene na de andere diepe geldbuidel tevoorschijn, en al die bedrijven die eerder vals riepen ‘Als jullie ingrijpen, gaan wij lekker puh naar een ander land. Moet je zien hoe je dan zult piepen!’ hullen zich ineens in deemoed.

Het enige wat ik hoop, is dat de overheid doorpakt. Niet alleen moet ze nu fiks belasting gaan heffen over over-the-topinkomens, maar bovenal moet zijzelf flink gaan investeren, in echte, tastbare dingen. In onderwijs. In zorg. In groene energie. In kinderopvang. In infrastructuur, in verstandig vervoer, in schone productie. Zelfs in Engeland en Amerika, de bakermat van de ideologie van de vrije markt, zeggen economen van links en rechts dat de enige manier om deze crisis bestendig te lijf te gaan, is door werk te scheppen.

En sinds dit weekend kan geen enkele overheid nog zeggen dat ze daar het geld niet voor heeft. Go, moedertje staat, go!

Luctor et submergo

(Oftewel: ‘ik worstel en duik onder’. Foto van deguppen.nl: snoek in de Vinkeveense plassen.)

Ha! Vanmiddag heb ik mijn PADI brevet gehaald, ik ben nu officieel Open Water Diver. Het heeft moeite gekost maar het is gelukt.

Vorige week deed Nana haar laatste twee buitenduiken en ik mijn eerste twee. Nana slaagde die dag en met mij ging het stukken beter dan de eerste keer: die dag durfde ik wel en bleef ik rustig. Nu ja, meestentijds dan… Bij mijn tweede duik vorige week, toen we laag over de bodem zwommen, merkte ik dat ik met mijn vinnen over de bodem schraapte en pompte ik wat meer lucht in mijn trimvest. En nog een beetje toen dat niet hielp. Nu werkt lucht bijpompen altijd met vertraging en voor ik het wist schoot ik omhoog, er was geen houden meer aan, temeer daar naarmate je hoger komt de lucht in je trimvest uitzet en je dus nog meer drijfkracht krijgt. Aan de oppervlakte pompte ik mijn vest op en wou op de anderen wachten – ze weer achterna duiken heeft geen zin, het zicht in de Vinkeveense plassen was hooguit zes meter dus ik zou ze nooit terugvinden. En al wachtend raakte ik in paniek: ik kreeg weinig lucht, zowel met als zonder automaat, het water golfde steeds in mijn mond, en ik voelde me een rolmops met mijn twee duikpakken aan. In paniek raken is niet goed dus ik besloot naar de kant te gaan, wat lukte. Einde tweede duik maar gelukkig had ik er al bijna een half uur opzitten.

Maar die dag zag ik ook de dingen waarvoor ik het deed. Niet eens die snoekbaars die onbeweeglijk stil vlak voor me hing en me uitgebreid zijn rossige vinnen liet bestuderen. Nee, wat ik het mooiste vond was het moment dat de zon doorbrak en ik vanaf zeven meter diepte omhoog keek naar de waterspiegel en daar ineens een gouden plons licht over het water zag kaatsen. En – ja lach maar – de centimeters lange groene algenfranje die elegant wapperde aan het touw waarlangs we naar beneden gingen, vond ik ook adembenemend en wonderschoon. Ha. Om zulke dingen wil ik kunnen duiken.

Vandaag zou ik mijn laatste twee duiken doen. Het wordt inmiddels te koud voor buitenduiken, en de duikleraar was al zo aardig geweest speciaal voor mij een extra dag in te plannen, dus vandaag was het erop of eronder. (Welnee. Als het vandaag niet was gelukt, dan had ik het later gewoon weer geprobeerd. Maar ik wou zo graag mijn brevet halen, en ook: ik wou het heel stoer in Nederlands water halen, dat is lastiger dan in subtropisch water, dus dan kan het daarna alleen maar meevallen.)

Pakken aan, lood om, muts op, trimvest om, handschoen, laarzen, vinnen, masker, automaat – je voorbereiden op een duik is nog een heel karwei – en hop, met de commandosprong het water in. Ik was doodrustig. Geen last van moeilijk ademhalen, geen spoortje paniek. Sjouke, de duikleraar, moest me naar beneden sjorren want dalen wilde niet zo (ik had maar vier kilo lood om, ditmaal) maar eenmaal beneden ging alles goed. Water uit je masker blazen, van automaat wisselen, trimvest aan en uit (alles weer vast krijgen was lastig met die dikke handschoenen aan), zweven, je trimvest met je mond bijvullen, de gecontroleerde noodopstijging. Bingo.

En ik bleef fijn rustig. Dat gebeurt elke keer weer: wat ik vorige keer lastig of niet te doen vond, gaat de volgende keer al heel redelijk. Tegelijkertijd was ik ervan doordrongen dat een deel van mijn rust kwam doordat Sjouke er de hele tijd bij was en op alles lette: ik was de enige leerling, dat voelde buitengewoon veilig. Het enige moment dat ik de paniek voelde opwellen was toen ik mijn masker had afgenomen en weer moest opzetten: ik kreeg ‘m niet goed met die dikke handschoenen, er kwam water in mijn neus en ik kreeg het masker niet leeggeblazen. Sjouke weerhield me ervan om in paniek naar boven te vluchten.

En weer een paar prachtige momenten: een zilver, halfdoorschijnende snoek die roerloos voor een vol algen begroeide kerstboom (!) hing, al die kleine grasjes en algen en frietseltjes op de bodem die je haarscherp kunt zien, en bij de wal: de algen, de sponzen, de mossels, de smaragdkleurige schimmels. De duik was eigenlijk al voorbij toen Sjouke me bij de trap nog een garnaal wou aanwijzen. Die heb ik niet gezien maar vervolgens hebben we tien minuten lang allerlei hoogst onopvallend waterleven op twee meter diepte zitten bestuderen en ik vond het allemaal even prachtig. Volgens mij ga ik veel plezier hebben in het water.

En toen was ik geslaagd. Ook heel erg dankzij Sjouke, die me de introductieles twee maal liet doen, me een extra zwembadduik gaf en me nog ‘s apart mijn laatste twee buitenduiken liet doen. Hij bleef moed houden en me voorzichtig helpen. Een goede leraar. (En dat na ms, halfblind zijn, verlamde armen, kapot evenwicht, een hersenbloeding, kanker en chemo mijn lichaam weer goed genoeg op orde is om te kunnen duiken vind ik een wereldwonder.)

Dus nu plan ik het vervolg. ‘t Idee is om met Nana (mijn buddy) en Thijmen (haar man) in Egypte te gaan duiken. Fijn helder subtropisch water met veel fraais erin. Ik hoop op tien duiken, de eerste vier geheid met instructeur want zonder, daar moet ik nog niet aan denken. En als ik me dan later op mijn gemak voel met gewone duiken en alleen een buddy erbij, ga ik ‘s piekeren over een volgend brevet: Advanced Open Water. Bij Sjouke en Divection, als-ie me tenminste weer hebben wil :)

Onderweg maar huis kocht ik rauwe tonijn en thuis heb ik met de katten mijn brevet gevierd. Zij elk een hap tonijn, ik een hap tonijn. Submergo!

Verfrissend

Vanavond in de sneak gezien: Young at heart. Een koor studeert liedjes in en treedt op. Niks spectaculairs aan zou je denken, behalve dan dat de gemiddelde leeftijd van de zangers tachtig is en hun repertoire zich uitstrekt van Sinead O’Connor (‘Nothing compares to you’) en James Brown (‘I feel good’) tot de Ramones (‘I wanna be sedated’), the Clash (‘Should I stay or should I go’) en Sonic Youth (‘Schizophrenia’). Het tempo van de liedjes ligt soms wat lager dan in de originelen en er wil wel eens een noot niet worden gehaald, maar verdomd, het swingt en het rockt ‘n’ rollt.

Het koor heet Young at heart en is gevestigd in Northampton, Massachussetts. Dirigent Bob Cilman legt soms de zweep erover en twijfelt geregeld of het koor een nummer er wel in gestampt krijgt. Vooral ‘Yes we can can’ – dat ik het beste ken in de uitvoering van de Pointer Sisters, ik heb het bij thuiskomst meteen opgezet – baart hem zorgen. De tekst lijkt eenvoudig maar is door zijn vele herhalingen en kleine variaties een ware hersenbreker. (Mij lukt het ook niet hem foutloos mee te zingen). Maar op het eind van de film, als het koor in een uitverkocht theater staat, komt het nummer er foutloos en volkomen overtuigend uit. Ook de uiteindelijke uitvoering van James Browns ‘I feel good’, inclusief sexy openingsgil, loopt als een trein. En dan zie je daar twee tachtigjarigen een opzwepend duet doen. Hoera. Ik werd er helemaal vrolijk van.

Na een half uur ofzo realiseerde ik me iets anders. Je ziet oude mensen in de media eigenlijk altijd gekleineerd: als object van zorg, of anders worden ze afgebeeld als afgetakeld, vergane glorie, eenzaam en al half-dood. Er zit altijd veel zieligheid omheen en weinig sjeu. Zo niet bij deze mensen, zo niet in deze film. Ja natuurlijk hebben ze makke, en er gaan te vaak koorleden dood. Maar het accent ligt ergens anders: bij hun levenslust, bij hun enthousiasme, bij wat ze op de been houdt, bij hun verve, kortom: bij hun leven. Ze werden in hun volle glorie neergezet, compleet met rimpels, buiken en stramme leden. En ze swingden erbij.

Het mooiste verhaal vond ik dat van Eileen (92), die sinds kort in een verzorgingstehuis woont maar als enige bewoner een sleutel van de voordeur heeft. Eileen komt namelijk vanwege de repetities vaak zo laat thuis dat het verplegend personeel dan al ruimschoots op één oor ligt. En hulde aan koordirigent Bob Cilman. Hij had zijn koor ook eindeloos evergreens of operettehits kunnen laten zingen, maar hij kiest systematisch voor nummers waar het koor flink aan moet wennen. Uitdaging houdt jong, zo blijkt.

Gokje

Morgen wordt bekend gemaakt wie de Nobelprijs voor de literatuur krijgt. Er circuleren zoals gewoonlijk allerlei namen, waaronder – ook zoals gewoonlijk – Cees Nooteboom, Amos Oz, Margaret Atwood en Carlos Fuentes. Atwood zou ik de prijs van harte gunnen maar al een paar jaar vind ik dat Haruki Murakami ‘m verdient.

In 1992 of 1993 las ik voor het eerst een boek van hem: Hard-Boiled Wonderland and the End of the World. Ik was zo overdonderd dat ik prompt begon aan een proefvertaling, totdat ik ontdekte dat een Nederlandse uitgeverij de rechten al had gekocht. HBWEW gaat over doolhoven, het geheugen, onderaardse gangen, eenhoorns, bibliotheken, onthechte mannen en vreemde meisjes, en doet dat op afwisselend nuchtere, sprookjesachtige en absurdistische toon. Ik was overdonderd en heb daarna alles van hem gelezen, en steeds met groot plezier. De man schept wonderlijke werelden die vertrouwd en vreemd tegelijkertijd zijn, en vertelt verhalen die je niet loslaten. En hij is uiterst citabel: “…the subconscious mind is always changin’. Like an encyclopedia that keeps puttin’ out a whole new edition every day.” (uit HBWEW)

Op 28 oktober aanstaande organiseert de SLAA overigens een avond over Murakami in de Balie, Amsterdam.

Tussen goed en kwaad

Tijdens de chemokuren – inmiddels alweer twee jaar geleden afgerond, time flies when you’re healthy – hoorde ik op mijn favoriete patiëntenforum geregeld dat ik moest oppassen met crèmes en smeerseltjes. Daar zaten vaak oestrogenen in en omdat mijn borstkanker hormoongevoelig was, kon ik die beter mijden. De oncoloog bevestigde het bij navraag. Je hoefde niet meteen in paniek te raken als je ‘s een keer lotion of crème met veel oestrogenen gebruikte, maar inderdaad, sommige smeerseltjes waren minder verstandig.

Kippig als ik inmiddels raakte, bestudeerde ik bij supermarkt of drogist de minuscule lettertjes van dozen en verpakkingen. Raar eigenlijk dat er geen goede lijsten van mijdcèmes zijn. Maar laatst stuitte ik op een groter probleem, waar niemand me ooit op heeft gewezen.

Sinds de overgang zich een paar jaar geleden aankondigde, denk ik geregeld: meer kalk erin kind, da’s goed voor je: botontkalking is een klassiek vrouwenprobleem. Melk vind ik niet lekker, sojamelk wel, dus kocht ik dat. Extra goed voor vrouwen in de overgang, belooft de verpakking zelfs.

Totdat ik toevallig ontdekte dat sojaproducten bomvol natuurlijke oestrogenen zitten. Sterker, dat is juist de reden waarom het spul als gezond wordt aangemerkt en goed wordt geacht voor overgangende vrouwen.

Whoops. Voor wie een hormoongevoelige borstkanker heeft gehad, is sojamelk dus juist niet aan te raden. Zeker niet wanneer je, zoals ik, na rijp beraad hebt besloten af te zien van hormoontherapie: ik kan extra hormonen beter mijden want wat mijn lichaam zelf aanmaakt is eigenlijk al te veel. Ik laat de sojamelk tegenwoordig in de schappen staan en kauw in plaats daarvan ‘s morgens een kalktablet.

Is het niet raar dat ik daar toevallig moest achterkomen? Na enig onderzoek bleken veel meer voedingsproducten natuurlijke oestrogenen te bevatten. Soja staat op eenzame hoogte, maar ook alfalfa, linzen, kikkererwten, gist, zeewier, zonnebloempitten en veel granen bevatten natuurlijk oestrogeen – toevallig juist allemaal voedsel dat als erg gezond te boek staat. Sindsdien aarzel ik aldoor een beetje als ik bij N & T op bezoek ga. Die koken immers vegetarisch: veel bonen, veel soja, veel tofu. Moet ik ze nu waarschuwen geen tofu te gebruiken als ik kom eten? ‘t Zal niet zo’n vaart lopen, stel ik mezelf gerust, zo vaak eet ik nu ook niet bij ze. Mazzel dat ik zelf niet vegetarisch ben.

Maar ‘t is wel raar. Voor crèmes worden borstkankerpatiënten gewaarschuwd, over natuurlijke oestrogenen in voedsel hoor je eigenlijk nooit iemand. Waarom zijn er geen handige lijsten van voedsel dat je in ons geval beter niet in grote hoeveelheden kan nemen? Zeker omdat het over voedsel gaat dat over het algemeen als een goede en bewuste keus wordt versleten, en nogal wat vrouwen na borstkanker willen overschakelen op een ‘gezonder’ dieet, lijkt me dat geen overbodige luxe.

Misschien is het een broodje aap, dat kan ook. Maar dan nog zou ik er graag meer over willen kunnen vinden. Paniekverhalen als zou je borstkanker van deodorant krijgen, worden immers ook uitgebreid behandeld (en ontkracht) op de site van het KWF en op borstkankersites. Misschien zijn de hoeveelheden oestrogenen in soja heel acceptabel, ook voor ons. Dat zou best kunnen. Maar ik kan er amper informatie over vinden. Kan iemand daar eens zijn licht over doen schijnen?

24 september 2008 / MC, 3 oktober 2008

Update, 5 oktober

Bij De Amazones werd ook gereageerd op deze column, en de conclusie die ik uit die discussie trok is deze: een beetje soja kan helemaal geen kwaad. Wat je als (ex-)borstkankerpatiënt met een hormoongevoelige tumor echter niet moet doen, is sojapillen als voedingssupplement slikken – wat sommige vrouwen doen in de hoop overgangsklachten te verzachten.

Het borstkankerlegioen

Vandaag verschijnt Het borstkankerlegioen, een bundeling van mijn columns voor Medisch Contact, aangevuld met enkele andere stukken over borstkanker.

Details:

Het borstkankerlegioen – Voorwoord Ben Crul (hoofdredacteur Medisch Contact) – Uitgeverij Reed business – ISBN 9789035230392 – 96 pagina’s – 14,95 euro

Bestellen:

BrunaElsevier gezondheidszorgSelexyzVan Stockum

Flaptekst:

Borstkanker treft per jaar bijna dertienduizend vrouwen in Nederland. Karin Spaink was er een van. Ze bleek onderdeel te zijn van het groeiende borstkankerlegioen, een Amazone tegen wil en dank, en wapende zich met haar pen. Spaink – tevens MS-patiënte – schreef sinds 2006 een vierwekelijkse column over haar medische wedervaren voor Medisch Contact. In ‘Het borstkankerlegioen’ zijn deze columns gebundeld, samen met elders verschenen stukken van haar over dit onderwerp.

De columns, die verschenen onder de titel ‘De andere kant’, gaan over haar ervaringen als patiënt. Ze willen de medische professie laten zien hoe hun therapieën, statistieken, bezweringen en zorg worden ontvangen. Met name wat er gebeurt tijdens en tussen de vele ziekenhuisbezoeken door. Wat artsen nooit wordt verteld omdat het in de spreekkamer te futiel lijkt, maar wat de patiënt volkomen in beslag neemt. Verschillende columns hebben een bredere context, een algemener en meer politiek tintje. ‘Het borstkankerlegioen’ gaat over zorgzame oncologen en chemische zwarte gaten, maar ook over statistiek en rekensommen, en de campagnes van het KWF.

Spaink schrijft op een levendige toon, maar met de nodige distantie en zelfspot. ‘Het borstkankerlegioen’ is interessant voor zowel artsen, verpleegkundigen als patiënten en hun naasten.

Buitenduik: epic fail

Deze zaterdag deden Nana en ik onze eerste twee buitenduiken met ons klasje: op naar de Vinkeveense Plassen. Ik had zo half en half een gebouwtje verwacht waar we ons konden verkleden en een bootje dat ons naar een diepe plek zou vervoeren, maar nee: het duikgedeelte van de Vinkeveense Plassen is een afgezet stuk bij Eiland 4 (de eilanden in de Vinkeveense Plassen blijken genummerd te zijn) van zo’n honderd vierkante meter, afgezet met boeien. Het water gaat daar tot zo’n 15 meter diep,en er liggen allemaal oefenobjecten: van een oude stadsbus tot kettingen waarlangs je kunt afdalen en een platform op vijf meter diepte waarop je kunt uitrusten.

We kwamen aanrijden over een weggetje en onze duikleraar reed daarna een nog smaller weggetje op met links en rechts parkeerplaatsen. Er stonden naar schatting zo’n tachtig auto’s geparkeerd: allemaal duikers, die allemaal die honderd vierkante meter gingen verkennen of hadden verkend. Ineens had ik visioenen van massasport, van onderwaterse files, van diepwater opstoppingen en botsingen (dat bleek later erg mee te vallen). Maar het was een raar gezicht: al die mensen die op dat kleine afgezette duikparcours afkwamen en die zich langs de kant van de weg stonden om te kleden.

We pakten de spullen uit en kleedden ons naast de auto om. Ik kreeg een lang pak en daaroverheen, voor de warmte, een shortie (da’s een duikpak met korte mouwtjes en halve benen), elk 7 mm dik; daaronder had ik een badpak en een lycra shirt. Het lange pak ging goed, maar toen ik de shortie eroverheen aantrok voelde ik me subiet benauwd. Alles zat net te strak, mijn keel werd afgesnoerd en mijn borstkas zat in een neopreen korset. We zetten onze apparatuur in elkaar en liepen naar de vlonders die langs het eiland zijn bevestigd. Tegen de tijd dat we in het water gingen, bonkte mijn hart van inspanning.

Het werd niks. Mijn automaat (da’s het ding dat je in je mond hebt om door te ademen) was een DIN, die leek zwaarder te ademen (je moest de lucht echt met een harde teug inademen, Nana had er ook last van) en ik kreeg mijn hart en ademhaling niet rustig. Wat de precieze reden was, ik weet het niet, of misschien was het een combinatie. Ik had een zware week gehad met weinig slaap, mijn pakken zaten zo strak dat ik me niet prettig voelde, en ik vond het ook eng daar straks in het open water zo diep te gaan. Toen ik na een minuut of tien nog niet rustig was zei ik tegen de duikleraar dat ik paste: ik kon wel blijven doorploeteren, maar omdat ik dan zo het gevoel zou hebben dat ik de anderen ophield zou ik nooit echt rustig worden, en maar beter van niet. Bovendien is de eerste les van duiken: nooit voorbij je eigen grenzen gaan. So no, alas.

Sjouke bracht me naar de kant. Het uitkrijgen van mijn vinnen was nog een heel gedoe, met handschoenen aan kreeg ik de sluiting niet los en die vinnen niet van mijn duiklaarzen af, en na veel geworstel klom ik bekaf het trapje op.

Na drie kwartier kwam de rest terug. Ik zou het bij de tweede duik, na de pauze, opnieuw proberen, maar weer lukte het me niet. Zodra ik de bodem had bereikt en mijn hoofd wou draaien bleken al mijn bewegingen zo moeizaam te gaan dat ik opnieuw in paniek raakte. Boven wist ik me gelukkig wel te herinneren dat ik mijn vest moest opblazen om goed te kunnen drijven, maar mijn ademhaling was helemaal van slag. Nope, dit ging echt niet. Die twee mislukte pogingen hadden me zo bekaf gemaakt dat ik mijn duikpakken niet eens meer zelf kon uittrekken, ik had er hulp bij nodig. Zodra mijn shortie uit was had ik voor het eerst het gevoel dat ik weer fatsoenlijk kon ademhalen.

Nana heeft het wel gered. Ze vond het niet makkelijk, maar het lukte haar wel. De tweede duik vond ze eigenlijk moeilijker, ook al omdat ze inmiddels ook flink moe was.

Komend weekend gaat mijn klasje buitenduik 3 en 4 doen, en ik ga 1 en 2 dan opnieuw proberen. Dit keer met een rustiger week ervoor, en ondanks de kou toch maar met één pak aan in plaats van twee. Want dat knakworstgevoel dat ik had was bepaald onprettig: daags na mijn twee mislukte duiken had ik nog steeds een gevoelige keel van de druk die de pakken erop hadden uitgeoefend. Enerzijds vind ik het dapper dat ik ‘nee’ zei – grenzen trekken is ook een kunst – maar anderzijds vind ik het heel jammer dat het me niet is gelukt. Tegelijkertijd troost ik mezelf ermee dat ik mijn eerste introductieles ook verknalde en de tweede toen ineens erg makkelijk vond. Maar dammit, ik had dit graag gedaan.

(foto: Vinkeveense Plassen, courtesy of Scubadiving Amsterdam.)

Wim (2)

Het overlijden van Wim – zie ook ‘Om de hoek’ – heeft inmiddels (eindelijk) voor commotie gezorgd. De kliniek heeft, tegen de regels in, Wims overlijden niet bij de inspectie gemeld en het heeft er alle schijn van dat ze hem, alweer tegen alle regels in, de laatste acht uur niet hebben geobserveerd. Gisteren werd tevens een vernietigend rapport van de Inspectie d.d. 21 augustus 2008 over de betreffende kliniek (SPDC Oost) onder de pers en een paar vrienden van Wim verspreid. In de kliniek waren te weinig hupverleners, er werd te vaak geïsoleerd, de werkdruk was te hoog, de zorg slecht.

Inmiddels heeft de pers de kwestie opgepakt. Veel kranten besteedden er vandaag aandacht aan en bij Nova was het vanavond het hoofdonderwerp. Nova interviewde Jeroen Muller; Muller is voorzitter van de Raad van Bestuur van AMC De Meren, waar het SPDC Oost sinds begin deze maand onder valt.

Van zulke bestuurders wil je er meer hebben. Muller hoorde pas gisteren van Wims dood en van het onthutsende rapport van de Inspectie over de kliniek, heeft diezelfe dag nog een vergadering belegd, een plan van aanpak laten maken, de kliniek bezocht, met alle betrokkenen gesproken en een extern onderzoek aangevraagd. Daarna heeft hij de verpleegkundige, de psychiater en het afdelingshoofd die ‘over’ Wim gingen, hangende het externe onderzoek geschorst, de directeur en hun vertegenwoordiger in de raad van bestuur ontslagen, twee van de vier isoleercellen gesloten, een opnamestop ingesteld en meteen meer personeel aangenomen.

Alleen wou ik wel dat het SDDC Oost eerder was gefuseerd en Muller dus eerder had kunnen ingrijpen…

Blub

Jaren geleden deed ik al ‘s een proefles maar toen wou het van geen kant: mijn lichaam werkte niet mee. Ik geloof dat ik na afloop drie uur heb zittten klappertanden terwijl ik twee dekens om had en daarna twee dagen slecht liep. Inmiddels is de onderlinge verhouding tussen mij en mijn fysiek beter en toen Nana vorige maand zei dat ze wou leren duiken, zei ik: ‘Oh, ik ook! Al heel lang,’ dus nu zijn we diving buddies.

Vanavond hebben we onze derde duik gedaan. Nu ja, ik mijn vierde, want ik heb de introductieles twee keer gedaan omdat ik de eerste keer niet kon ademen. Wat ik helemaal niet doorhad – maar de instructeur meteen zag – was dat ik wel kon inademen maar amper uitblies. Waardoor er uiteraard niks meer bij kon en ik het gevoel had dat mijn borstkas zo ongeveer het maximale volume had maar er toch heus iets niet klopte. Da’s allemaal over, ik kan nu onderwater bubbelen dat het een aard heeft – als ik mezelf eerst even vijf minuten laat wennen.

Heel raar hoe dat gaat. Wat me afgelopen maandag nog in halve paniek bracht, deed ik vanavond met gemak. Zonder lucht negen meter vooruit zwemmen op twee meter diepte, onder water je masker afdoen en terugzetten en het dan leeg blazen, onder water je mondstuk eruit halen en je trimvest zelf opblazen en dan je mondstuk terugzetten, weten dat je negen meter zonder adem moet gaan zwemmen en bij de eerste slag je vin per ongeluk half uittrappen, die weer goed aantrekken en het toch zowat redden, of zomaar ineens flink moeten hoesten onder water – allemaal no problemo. Waar ik ineens wel weer van in paniek raakte was dat mijn mond enorm droog werd en ik daardoor het gevoel had dat ik niet meer kon slikken, en de instructeur juist toen een nieuwe oefening aankondigde – dat was me effies teveel. Omhoog, hoofd boven water, bril af, mondstuk eruit – en pas toen bedacht ik dat ik ook best mijn mondstuk met mijn tong had kunnen afsluiten en wat chloorwater had kunnen slikken.

Ik blijf erg veel moeite hebben met zweven in het water. Ik heb jarenlang mijn best gedaan opnieuw te leren overeind te blijven, maar onderwater moet je heel ander repertoire aan trucjes hebben. Bovendien werkt alles daar met vertraging door. Dus ik moet veel afleren en bijleren. Soms heb ik wat meer tijd nodig dan de anderen. Maar zweven vindt niemand makkelijk en het gaat steeds beter. Ik let inmiddels ook meer op de omgeving, op mijn buddy, en op rustig blijven. Deze keer was ik ook half niet zo moe als afgelopen maandag. Ik spartel minder tegen :)

De gedachte dat we over anderhalve week in open water tien of twaalf meter diep zullen gaan, vind ik trouwens nog steeds doodeng. En ik hoop bij onze buitenduiken op een erg warm pak want ik blijk razendsnel koud te worden. Maar ik geloof dat het me wel gaat lukken dat brevet te halen, desnoods met een extra les ertussen.

(foto: Flickr / CC, Alfonsator.)