Giechel

Gisteren zag ik een oud exemplaar van nrc.next liggen toen ik bij een klant een rookpauze nam. Ik sloeg het blad open. Op pagina drie stond een grote foto van het beeld van Lenin dat afgelopen woensdag door een explosie ernstig was aangetast. Je ziet de betreffende foto hiernaast.

Ik keek ernaar en al na een seconde kon ik mijn lachen niet inhouden. De mevrouw die tegenover me zat te roken keek me nieuwsgierig aan, dus ik schoof de krant naar haar toe. En zij reageerde net zo. We kregen uiteindelijk alletwee de slappe lach en toen we waren bijgekomen heb ik voor ons alletwee een fotokopie gemaakt.

Of ‘t zo bedoeld was of niet, wie zal het zeggen. De explosie vond plaats op 1 april, dus er is gerede kans dat dit precisiewerk was. Want zeg nou zelf: het ziet er toch uit alsof Lenin zo’n tetterende scheet heeft gelaten dat zijn jas erdoor aan flarden is gescheurd?

Indianenverhalen

(De AVRO zendt elke werkdag tussen 13:30 en 14:30 De Praktijk uit op Radio 1, een programma over gezondheidskwesties. Met ingang van vandaag heb ik daar een tweewekelijkse gesproken column. Bij deze de eerste.)

Had ik een dochter, dan zou ik praten als Brugman om haar te overtuigen af te zien van de vaccinatie tegen baarmoederhalskanker. Niet dat ik kanker onderschat, ik heb het zelf gehad, en ik weet hoe grondig het je leven kan ontwrichten. Maar deze vaccinatie gaat me te ver.

Minister Klink noemt de kritiek op het vaccinatieprogramma ‘indianenverhalen’, en – gut, wat een leuke woordspeling toch van zo’n minister – ‘baarlijke nonsens’. Dat is een zonderlinge manier van reageren. Want de bedenkingen zijn serieus.

Er is iets mis met de proporties. Op zulke grote schaal preventief beleid inzetten doe je alleen bij heel serieuze kwesties. Zoals bij borstkanker: de meest voorkomende kanker die er is. Per jaar krijgen 12.000 vrouwen dat – omgerekend één op de acht vrouwen – en aan geen enkele andere kanker gaan zoveel vrouwen dood. Bij zo’n veel voorkomende ziekte is een regelmatige controle zeker een goed idee.

Maar alle meisjes behandelen voor iets dat jaarlijks circa 600 vrouwen treft: dat klinkt als een schot hagel. Het is zoiets als bij iedereen preventief alle moedervlekken weghalen, omdat zo’n plek zich een enkele keer tot een melanoom kan ontwikkelen. Het is overkill.

HPV leidt meestal niet tot kanker. Veel vrouwen zijn er ooit mee in aanraking geweest, en gewoonlijk ruimt het lichaam die besmetting zelf keurig netjes op. Daar komt geen ingrijpen van buitenaf aan te pas. Waarom zou je mensen vaccineren voor iets dat bijna altijd vanzelf overgaat?

Nu ja, voor die zeshonderd bij wie dat nou net niet lukt, zou je denken. Better safe than sorry. Maar daar zit nu juist mijn andere bedenking: het is helemaal niet duidelijk wat die inenting precies doet.

Het vaccin is immers slechts vier jaar getest. Baarmoederhalskanker is traag, de ziekte doet er gemiddeld zo’n vijftien jaar over om zich te ontwikkelen. Anders gezegd: we weten niet wat de effecten van het vaccin op lange termijn zijn. We vaccineren al die meisjes feitelijk op basis van een theoretisch model dat zich in de praktijk nog niet heeft bewezen.

De Amerikaanse FDA, die pas na veel gedram van de farmaceutische industrie haar goedkeuring aan het vaccin hechtte, had nog een ander bezwaar. Er is gegronde reden om aan te nemen dat zo’n inenting verkeerd uitpakt bij meisjes die ten tijde van de vaccinatie al met HPV zijn besmet: dat zou de kans dat ze later baarmoederhalskanker krijgen, juist doen toenemen. En het idee dat je zulke jonge meiden inent met een slecht getest vaccin, vind ik ronduit griezelig. Herinnert u zich DES nog? Of Softenon?

Better safe than sorry? Niet laten inenten, dan.

Overal aangesloten

(Het tweede nummer van [xtra], een nieuw blad van XS4all, is zojuist verschenen en gaat over mobiel internet. Bij deze mijn column voor het blad. [xtra] staat ook online, op www.xs4all.nl/xtra/editie2/index.php/.)

Technologie is nooit neutraal. Hoe technologie in elkaar steekt en wat je ermee kunt doen, kleurt onze onderlinge sociale verhoudingen en daarmee uiteindelijk ook onze wereld. Dat verschijnsel zie je nergens zo sterk terug als bij communicatietechnologie.

Zelfs de plaats waar die technologie beschikbaar is, maakt is van belang. Het mooiste voorbeeld daarvan is de telefoon. Toen die in de jaren vijftig zijn intrede maakte, installeerde de PTT die aanvankelijk standaard in de gang. Als mensen elkaar indertijd belden, voerden ze meestal korte, zakelijk getoonzette gesprekken: deels uit onwennigheid, deels ook omdat het niet erg comfortabel was, zo staand, in die koude gang. Pas na jaren kon je ook tafelmodellen kopen en aansluitingen in de huiskamer krijgen. Gesprekken duurden daarna gaandeweg langer – de telefoon was inmiddels vertrouwd geworden, en bovendien zat je op je gemak, warm, met een kop koffie erbij. We belden pas sindsdien voor de gezelligheid in plaats van uit noodzaak, en voor het eerst ook konden huisgenoten de helft van een conversatie volgen met iemand die er niet was. Mobiele telefoons maakten dat we ineens permanent bereikbaar konden zijn en onze privégesprekken overal konden voeren. Het duurde maar een paar jaar voordat we niet meer raar opkeken wanneer iemand op straat in zijn eentje een gesprek voerde.

Internet is hard op weg hetzelfde parcours versneld af te leggen. Had je internet eerder uitsluitend op de computer in de studeerkamer, nu is internet overal in huis heel normaal geworden. Internet raakt geïntegreerd in onze andere bezigheiden: we zoeken even iets op terwijl we een boek of krant lezen, we kijken naar tv en houden tegelijkertijd een oogje op onze e-mail. Binnenkort nemen we internet, net als ons mobieltje, overal met ons mee: overal toegang, overal bereikbaar, overal aangesloten. Waar je ook bent, je kunt altijd bij je mail, altijd Google raadplegen en altijd snel het laatste nieuws bekijken. Je hebt je hele kantoor overal voorhanden, al je vrienden en contacten binnen digitaal handbereik.

Er zijn mensen die vrezen dat ons sociale verkeer daardoor zal verarmen. Je hoeft nooit meer de weg te vragen (want je kunt zelf op routenet.nl kijken), je hoeft nooit meer een gesprek met een vreemde aan te knopen (want als je om een praatje verlegen zit, kijk je even op MSN of Twitter).

De praktijk leert echter dat mensen door internet juist vaker contact leggen met vreemden dan ze vroeger deden: we knopen vriendschappelijke contacten aan rondom hobby’s, favoriete films of bandjes. Met de mensen die we al kenden worden contacten intensiever, en je kunt je kennissen en zakelijke contacten zelfs indirect volgen: we lezen elkaars blogs en krijgen updates over elkaars werk via LinkedIn, zodat je de volgende keer dat je elkaar tegenkomt de formaliteiten kunt overslaan en meteen de diepte in gaat.

Belangrijker is dat internet, net zoals al met de telefoon is gebeurd, geen apart compartiment van ons leven meer is – iets waarvoor je thuis of op kantoor moet zijn, of iets waar je speciaal voor gaat zitten. Internet gebruik je tegenwoordig tussen de bedrijven door internet wordt alom aanwezig.

Het mobieltje heeft de scheiding tussen privé en publiek veranderd. Je kon ineens op straat lopen met al je persoonlijke contacten op zak, met je eigen muziek bij je, en naar hartelust converseren met je vrienden, waar die zich ook mochten bevinden. Je had je persoonlijke leven in je binnenzak, je begaf je in je persoonlijke bubbel in de buitenwereld.

Mobiel internet zal naar ik vermoed de scheidslijn tussen werk en privé veranderen en die vooral minder stringent maken. Als je voortaan overal kunt werken – op weg naar je werk, in een café, of nog even op zondagmiddag in de trein terug na die mooie boswandeling – kun je misschien ook wel ’s vaker vrij nemen. Je hebt immers je kantoor in je tas zitten; waarom zou je dan nog elke dag naar dat gebouw gaan?

16 januari / [xtra], 15 maart 2009

Zombies

Morgen gaat een netwerk van twaalf miljoen besmette computers iets doen. Niemand weet wat. Beveiligingsexperts onderzoeken het Confickervirus al maanden, maar hebben alleen kunnen achterhalen dat ’t aan de lopende band websites aanmaakt, waar ze op 1 april contact mee zullen zoeken. Naar verwachting zullen ze daar nadere instructies ophalen.

Mensen wiens computer met Conficker besmet is, hebben daar meestal geen weet van: het virus doet nog niets. Maar feitelijk is hun computer door anderen overgenomen. Zo’n leger van op afstand bestuurde computers heet een zombienetwerk. Dat wordt meestal gebruikt om spam mee te versturen, maar ditmaal lijkt er iets anders achter te zitten. Alleen: wat?

Gisteren werden details over GhostNet bekend, een ander zombienetwerk, dat 1300 gekaapte computers in ruim honderd landen beslaat. Vergeleken met Conficker een peuleschil. Alleen – en daar wordt ’t buitengewoon pijnlijk – zijn die computers met zorg uitgekozen: ze zijn allemaal van overheden, ministeries van Buitenlandse Zaken, ambassades, adviesorganen, handelsinstanties, NGO’s en dergelijke. GhostNet blijkt webcams te kunnen aanzetten of gesprekken opnemen en kan documenten of e-mails naar huis versturen. Er is een zeer serieuze verdenking dat ‘thuis’ de Chinese staat is. De code is Chinees, de besmette computers staan meestal in landen waar China een oogje in het zeil wil houden, de servers waar de informatie naar wordt verzonden staan in China, en er zijn inmiddels een aantal gevallen bekend waarin China over gedetailleerde informatie beschikte van e-mails die zijn uitgewisseld tussen buitenlandse NGO’s onderling en die informatie tegen mensen of instanties heeft gebruikt.

Tragisch is dat een Zweedse beveilingsexpert in augustus 2007 al hoogte kreeg van GhostNet. Hij trof in een obscure hoek van internet inlogcodes aan van ambassadecomputers op hoog niveau. Samen met een journalist waarschuwden hij tal van getroffen diplomaten en ministeries in Vietnam, Zuid-Korea, Taiwan en India. Niemand reageerde. Wel deed de Zweedse overheid kort daarop een inval bij hem en nam zijn computers in beslag. Maar niemand nam de moeite die besmette computers op te schonen van een spionerend virus. De onderzoekers die gisteren rapporteerden over GhostNet constateerde dat die nog immer waren besmet.

Zo vilein is Conficker vast niet, al zijn er voldoende mensen die vrezen dat het virus internet morgen ernstig zal ontwrichten. Het is eerder gebeurd dat e-mail verkeer zowat spaak liep als een zombieleger werd ingezet. En internet zou internet niet zijn zonder valse grappen. Wat gaat Conficker doen? Uitzoeken of twaalf miljoen apen Shakespeares volgende meesterwerk kunnen schrijven, Skynet opstarten, Arnold Schwarzenegger terugsturen naar 1984 om te voorkomen dat Skynet morgen wordt opgestart, pi tot recordlengte uitrekenen en daarin een bitmap ontdekken met het gezicht van Jezus, documenten die bewijzen dat Bush de kluit heeft belazerd op al die zombiewebsites zetten.

Maar een Nederlands ministerie en sinds kort ook het Britse parlement zijn met datzelfde Conficker besmet. Ik vind het choquerend dat mensen en instanties die zoveel verwachten van technologie en hopen er de wereld mee te regelen en controleren, er op de keper beschouwd zo weinig kaas van hebben gegeten dat ze hun eigen computers niet eens op orde kunnen houden. Daarom hoop ik vooral dat Conficker, zoals eerdere virussen deden, documenten van besmette computers in het wilde weg rond gaan mailen.

Maar waarschijnlijk gaat Conficker botweg spammen. Dus als u woensdag mail krijgt van Balkenende die vertelt hoe uw penis kunt vergroten, weet u waarom.

Muskus

Voor de bundel Een absolute mus kreeg ik het woord ‘majordomus’ toebedeeld. Daar heb ik braaf iets voor geschreven, maar ik vond ‘t een wat saai woord. Zelf bedacht ik ‘muskus’ en dat mocht ik toen ook doen. Joep Bertrams maakte er bijgaande prachtige tekening bij.

Muskus

—- ineens, onverwacht, iemand willen zoenen, en alleen al doordat dat verlangen in je opspringt plotseling zo verlegen worden dat je zenuwen ritselen en je hart fladdert en bonkt van schrik. Je huid prikt. Even draait de wereld en je houdt je aan de tafel vast. Je likt je lippen van anticipatie, van nervositeit, van zallik of zallikniet, van oh hemel.

Je hart wordt rood, je voelt het groter groeien, je hart welt op naar je lippen. Je haalt diep adem. Je denkt: pas op de plaats. Je denkt: oh jee. Je denkt: zallik. Je denkt: zallikniet. Je oren suizen.

Je haalt diep adem. Het duizelt je een beetje. Je wordt licht in je hoofd. Je lippen branden. Je hart ligt erop.

Blijven ademhalen, in, uit, in, uit, doen of er niks aan de hand is. Met elke ademtocht proef je zijn geur op je lippen waar je hart ligt. Een diepe, dierlijke geur.

Je bloost.

Een absolute mus

Vorige week verscheen Een absolute mus: mussenwoorden in tekst en beeld. Samenstellers Peter Müller en Bert Keizer bedachten een lijst woorden waar ‘mus’ in voorkwam – van Erasmus tot muskiet, van intimus tot musical – en verzochten tekenaars en schrijvers daarbij iets te maken. Bij het boek hoort ook een tentoonstelling: tot 27 april 2009 in de Centrale Bibliotheek in Den Haag.

Details:

Een absolute mus: mussenwoorden in tekst en beeld – Muller Uitgeverij – maart 2009 – 112 pagina’s – ISBN: 9789081388719
Samenstelling: Peter Müller en Bert Keizer
Voorwoord: Hugo Brandt Corstius
Tekenaars: Hans Andringa, Joep Bertrams, Jan Bogerts, Jos Collignon, Robin d’Arcy Shillcock, Olivia Ettema, Farhad Foroutanian, Pieter Geenen, Diederik Gerlach, Matthias Giesen, Eric Bindervoet/Robbert-Jan Henkes, Margreet de Heer, Tom Janssen, Gerrit de Jager, Jeroen Jager, Kees Koomen, Yiri Kohl, Ien van Laanen, Petr Melnik, Milo, Len Munnik, Ruben L. Oppenheimer, Hélène Penninga, Marnix Rueb, Bas van der Schot, David Smit, TRIK, Jean-Marc van Tol, Berend Vonk, Angela de Vrede, Stefan Verwey, Jules van der Vuurst de Vries, Marijn van der Waa, Babette Wagenvoort, Sylvia Weve
Schrijvers: Maria Barnas, Bas Belleman, August Hans den Boef, Tom van Deel, Lodewijk Dros, Egbert van Faassen, Kester Freriks, Henk van Gelder, Henkes/Bindervoet, Wim Hofman, Theodor Holman, Bert Keizer, Anton Korteweg, Yvonne Kroonenberg, Ileen Montijn, Wilma de Rek, Joyce Roodnat, Maarten van Rossem, Patty Scholten, Rob Schouten, Coen Simon, A.L. Snijders, Monica Soeting, Karin Spaink, Dick Swaab, Bianca Stigter, Willem van Toorn, Kees Torn, Jaffe Vink, Marjoleine de Vos, Ivo de Wijs, Ad Zuiderent.

Bestellen:

BolBrunaSelexyzVan Stockum

Flaptekst:

De wens om de mus weer onder de mensen te krijgen kan aller­lei vormen aannemen. Rond het vogeltje heeft Peter Müller een bijeenkomst op papier belegd waarin onze meest scherpe, subtiele en tedere illustratoren in samenspraak met een indruk­wekkende verzameling van schrijvers, dichters, columnisten, wetenschappers, filosofen en theologen de mus naar voren halen in woorden als Museum, Mussert, Erasmus, Nostradamus, Kom­munismus, Catechismus enz. Het resultaat is een groot aantal verborgen mussen die hier in unieke uitrusting aan de dag treden. Vijftig tekeningen met vijftig beschrijvingen, in de vorm van kwatrijnen, sonnetten, essays en herin­neringen waarin alle kanten uitgefladderd wordt (naar de geschiedenis, de hersenfysiolo­gie, de cultuurhistorie, naar de ornithologie zelfs, met een enkele absurde blindganger om de vaart erin te houden) onder het verbindende motto van een zwak voor de mus en liefde voor het woord.

Het voorwoord werd geschreven door Hugo Brandt Corstius wiens liefde voor de verborgenheden in woorden alom bekend is.

Oedipale robots

We zijn er dol op robots of bang ervoor, er lijkt geen tussenweg. Onberoerd laten ze ons nooit. We hopen dat robots ons allerlei gevaarlijk of juist lummelig maar noodzakelijk werk uit handen halen, we hopen dat ze ons redden van gevaar, verveling en de ondergang.

Tegelijkertijd zijn we bevreesd dat robots ooit zo slim worden dat ze besluiten dat ze geen zin meer in ons hebben. We zijn bang dat ze bewustzijn krijgen, en ons – hun makers – op de keper beschouwd sufferds zullen vinden. Of dictators. We vrezen in de grond van ons hart dat ze in opstand komen en ons de dienstbare rol toemeten die we hen hadden toebedacht. We zijn bang dat we ze niet in de hand kunnen houden.

Revolutie! De robots hebben een appeltje met ons te schillen, draaien de rollen om, en voortaan zijn wij de bediendes. Of ze zijn gewoon efficiënter in hun taak dan wij, en maken de mensheid op die manier overbodig en ouderwets. Weg met ons! In science fiction – van Terminator tot Battlestar Galactica – zijn dat soort kwesties altijd de motor van het verhaal: hoe verhouden we ons tot onze eigen schepping? Bouwen we wellicht, met de beste bedoelingen, tovenaarsleerlingen en bezegelen we zonder het te weten ons eigen lot?

Hoewel ik denk dat systemen, mits ingewikkeld genoeg, altijd bijverschijnselen hebben waarop we niet bedacht zijn en het om die reden verstandig is niet te veel aspiraties te hebben, ben ik niet zo bang voor robots. (Ik ben benauwder voor de dromen van veel bouwers ervan.) Mochten ze een vorm van bewustzijn en intelligentie ontwikkelen – die kans is er wel degelijk – dan denk ik dat het anders loopt dan we vrezen.

Onze angst en hoop is sterk cultureel-psychologisch gekleurd. We zijn geneigd over robots te denken in de termen die de biologie en psychologie voor onze eigen soort hebben afgebakend: oorlog en seks, voortplanting en overleving, het recht van de sterkste en vadermoord. Ons model voor het nadenken over robots met bewustzijn is in de grond Freudiaans. We zien ze als nageslacht dat denkt hun ouders om zeep te moeten helpen teneinde zelfstandig te kunnen worden.

’t Is hartstikke westers, dat idee van die oedipale tovenaarsleerlingen. Alsof je je altijd moet afzetten, altijd strijd moet voeren, altijd een ouder moet neerslaan om zelf verder te komen. ’t Is ook erg vanuit onszelf gedacht: alsof menselijke preoccupaties ook voor ander soorten gelden en hun gedrag evenzeer beheersen als het onze.

Waarom zouden intelligente robots niet heel andere besognes en verlangens hebben? Wie weet is hun idee van een feestje om een mathematisch probleem op te lossen, is hun grootste verlangen alles te ordenen en te inventariseren (daar zijn ze immers goed in), of om de eerste zes miljoen decimalen van pi tot een muziekstuk om te bouwen.

Vooral vermoed ik dat intelligente robots heel andere dingen aan hun hoofd hebben dan ons. Dat ik heb geleerd van diepzeeduiken en naar vissen kijken: we beschouwen onszelf als centrum van de wereld, maar zo’n vis wordt niet koud of warm van ons, een mens is een voorwerp waar je omheen kunt zwemmen, verder niets.

Misschien is dat wel de crux van al onze ideeën over robots. Onder al die Freudiaanse angsten ligt mogelijk een veel diepere vrees besloten: da engst dat we er niet toe doen.

ING: no way, José

Vorige maand werden de betaalpasjes voor mijn twee Postbankrekeningen tot mijn leedwezen vervangen door schreeuwerige oranje ING-pasjes. Nadat bleek dat de nieuwe pas voor mijn persoonlijke rekening naar behoren werkte, vernietigde ik de oude pas. Ook de nieuwe pas voor mijn zakenrekening werkte, maar ik vergat de oude Postbankpas weg te gooien.

Half februari vertrok ik voor een vakantie naar Egypte. Toen ik daar geld wilde opnemen, bleken mijn twee nieuwe ING-pasjes geen van beide te werken. Gelukkig kon ik wél geld opnemen met mijn oude Postbankpas, zodat mijn vakantie niet door uw toedoen in het water viel.

Bij deze wil ik mij beklagen over uw wrakke pasjes. Mijn Postbankpas is altijd bruikbaar geweest in het buitenland, nergens is mij verteld dat de nieuwe ING-betaalpas minder mogelijkheden zou hebben. Mijn volgende vakantie zie ik met angst en huiver tegemoet. Misschien moet ik voortaan maar cash meenemen, nu ik verplicht ING-klant ben geworden.

Met verbouwereerde groet,
Karin Spaink

[Klacht ingediend bij ING; cc naar op=op@volkskrant.nl]

Decentrale informatie

We stonden al een tijdje op de startbaan toen de piloot aankondigde dat er een probleem was en dat ze op een monteur en instructies uit Nederland wachtten. Het was dinsdagavond 24 februari, het plan was die avond vanuit Sharm el Sheikh naar Schiphol te vliegen.

Om half twee ’s nachts, vier uur na de geplande take-off, meldde de piloot dat het niet ging lukken. Er was iets dat handmatig wel maar automatisch niet wou starten, er moest een nieuw onderdeel komen plus een monteur om dat te installeren. We zouden in een hotel worden ondergebracht. Iedereen aan boord vond dat een goed idee, niet zozeer wegens de inmiddels ontstane moeheid maar vooral omdat iedereen voelde dat vliegen met een Boeing waarmee iets mis was, geen fijn plan was.

We belden en sms’ten naar huis: we komen later. Daarna deden we een omgekeerde check-in: we kregen onze bagage terug, iemand loodsde ons langs de douane waar serieus kijkende mannen ‘cancel’ stempelden over het verse exit-visum in ons paspoort. Een uur later had een hotelbalie zich over de kop gewerkt en hadden 180 mensen kamers in een groot appartementencomplex en reden er busjes om overal mensen en koffers af te leveren.

‘Ontbijt om negen uur,’ zeiden mensen tegen elkaar, en ‘om elf uur meer informatie’. We vroegen dat na bij mensen die eigenlijk niet meer wisten dan wijzelf, en toen we steeds hetzelfde verhaal hoorden, vertrouwden we erop. Inmiddels was het ver na drieën ’s nachts en viel iedereen om.

Ontbijt. Terug naar de kamers. Ik zette een stoel op het terras en pakte een boek. De buren van het aanpalende terras kregen een sms’je of ze het nieuws al hadden gehoord: vliegtuig gecrasht op Schiphol. Iemand zette een tv aan op zijn hotelkamer en vanuit Egypte zagen we de Amsterdamse beelden op het Amerikaanse CNN.

‘Alle vluchten gecancelled,’ zei de tv, en iemand bedacht dat aangezien wij al onderdak waren, we dan misschien achterin de rij van opgehouden vluchten zouden worden geparkeerd en nog een nacht in het Sheraton zouden blijven. Het kon niemand veel schelen, ineens wisten we nog helderder waarom het goed was dat we een paar uur geleden niet waren vertrokken.

Om elf uur hingen we allemaal in de hotellobby, verwachtend dat een officieel iemand op een tafel zou gaan staan en ons zou toespreken. Een meneer liep alle groepjes af en vertelde het schema: we konden om één uur lunchen, om drie uur sleutels inleveren, om half vijf de bus in, en dan inchecken en om negen uur vliegen. Sommige mensen kregen geen bezoek van de meneer en dan vertelden anderen zijn verhaal door. Op het vliegveld stempelden douaniers een nieuw exit-visum naast het cancel-stempel. Toen iemand op het vliegveld eten voor onderweg wou kopen bleek dat we gratis avondeten konden krijgen en iedereen waarschuwde elkaar.

Pas toen we weer in het vliegtuig zaten en de piloot zich meldde, drong tot me door dat we 20 uur lang geen enkele centrale, officiële mededeling van iemand in pak hadden gekregen en al die tijd alle informatie via een intrigerende mediamix toegediend hadden gekregen en onderling hadden doorgegeven: van sms tot internationale tv, van mobiel tot word-of-mouth, van e-mail tot teletekst. En het werkte perfect: we wisten allemaal wat er aan de hand was, en iedereen wist haarscherp feit van speculatie te onderscheiden.

Doof

Mijn middenoor wordt rustiger. Moz bracht zondag betere pijnstillers en dat maakte een enorm verschil: voor het eerst in dagen was ik eventjes pijnvrij. Ibuprofen 400, ik werd er acuut een groot fan van. Maandagochtend stopte het lekken. Het klopt en bonkt nog binnenin, en inmiddels hoor ik vrijwel niets meer met dat oor maar dat schijnt normaal te zijn. Ik beschouw mezelf derhalve maar weer als beter. Volgende week ga ik nog wel even bij de huisarts langs voor inspectie, en om alvast een receptje te halen voor die preventieve zure druppels.

Gisteravond realiseerde ik me ineens dat dit mijn allereerste echte sportblessure was. Heh :)