Programma HAR bekend

Sinds vandaag staat het programma voor HAR online. In vier dagen tijd (van 13 t/m 16 augustus) zijn er meer dan 100 lezingen en tal van workshops. Kaartjes kosten tot 20 juli 185, daarna vervalt de early bird korting en zijn ze 205 euro. Bestellen kan hier.


The moment everyone has been waiting for has arrived! We are proud to present the HAR2009 program: more than 100 talks on technology, encryption, surveillance, privacy, vintage hardware, free content, environmental issues, lock picking, open source software, DRM, censorship and more. The list of talks is long, and it is quite impossible to zoom in on each of the talks in this short announcement. However, we’d like to highlight some of our favorite talks. And do feel free to dive into the program and explore what’s there.

The program is headlined by Wikileaks exposing the inner workings of state and corporate power. Facing legal actions, censorship, assasinations and other unpleasantries, Wikileaks aims to publish information that is being repressed for whatever reason. In their talk, Wikileaks will explore the stories behind some of the most interesting leaks and present the Most Wanted Leaks of 2009. The importance of leaking and the relation to the brewing climate of censorship worldwide will be followed by an analysis about how the media shapes and creates history.

Today, electronic surveillance is ubiquitous. The Electronic Frontier Foundation (EFF) will look at the situation in the United States, and explain how the lessons that they learned might translate to the European situation. Recently, the EFF introduced a set of guidelines for individuals to protect themselves from surveillance (the Surveillance Self-Defense project), to opt-out of some of the regulations and practices that one might find objectionable or inappropriate. They do this by explaining relevant laws and introducing technological countermeasures, as well as comparing the relative security of different technologies people use in everyday life to ward off government surveillance.

Finally, we’ll have a really interesting series of talks that deal with one of the last bastions of apparent security: the GSM network. For over a decade, people have been lulled into a false sense of security regarding their conversations and communication over the GSM network. Voice communications are encrypted using the A5 encryption algorithm. Initally not disclosed, the algorithm was reverse engineered almost 10 years ago. The first of the three talks will look at the current state of attacks on this algorithm. The second talk will introduce airprobe, a suite of software and hardware (based on GNURadio) that can be used to sniff and then analyze GSM transmissions. And if that wasn’t enough, the last talk will present openbsc: a open stack of software that can be used to set up your own GSM base station.

This is only the top of the proverbial iceberg, and besides lectures expect to see a Capture-the-Flag contest (where the objective is to capture a virtual flag hidden on a server by breaking into the server), a panel discussion on copyright and the entertainment industry with representatives from `the dark side’, workshops on electronics, reprap rapid prototyping, hacker jeopardy, a cartoon quiz and more.

Prosumers

(Het derde nummer van [xtra], een nieuw blad van XS4all, is zojuist verschenen en gaat over netwerken. Bij deze mijn column voor het blad. [xtra] staat ook online, op www.xs4all.nl/xtra/editie3/index.php/.)

Bedrijven zijn licht huiverig om het sociale web te gebruiken, en laten netwerksites, gebruikersfora, wiki’s, twitter en blogs liever links liggen. Ze gebruiken internet hoofdzakelijk als broadcast: een medium om hun ideeën en producten onder de aandacht van consumenten en afnemers te brengen. Internet is voor hen au fond een veredelde reclamevitrine: hier kunt u zien wat wij hebben en wat we doen. De meer ambitieuzen onder hen dromen stiekem dat hun leuke filmpje of geweldige idee door de massa wordt opgepikt en als viral campaign de wereld over gaat, maar ook zij zien internet eigenlijk vooral als doorgeefluik. Zij zijn de zenders, de (aanstaande) klanten de ontvangers.

Het is een denkwijze die klanten, consumenten en afnemers een passieve rol toekent. Maar de crux van internet is dat iedereen overal zijn zegje kan doen en kan terugpraten: niet alleen tegen je, maar ook óver je. Klanten en gebruikers vertellen elkaar tegenwoordig publiekelijk wat ze van producten en diensten vinden. Daar worden al geruime tijd speciale sites voor gebouwd: webstekken waar mensen hun oordeel kunnen geven over hun aangeschafte spullen, de school van hun kinderen, de service van hun bank of het restaurant waar ze gisteren aten. Door nieuwe technieken kost het steeds minder moeite om aan de lopende band zulke oordelen te geven. Beoordelen wat ik vind van een stukje dat ik net las of van een muzieknummer dat ik net hoorde, doe ik tegenwoordig terloops. Even op een knopje drukken, klaar.

Schrijvers, acteurs en musici zijn zulke publieke beoordelingen gewend, opgevoed als we zijn met recensies, juries en top-tiens. Maar bedrijven en instellingen vinden het doodeng, al die terugpratende consumenten, en ze faciliteren het zelden, laat staan dat ze zichzelf actief bemoeien met pratende klanten. Ze zijn bang dat ze de controle verliezen, dat luidruchtige klagers hun reputatie kunnen schaden of dat aanstaande afnemers terugdeinzen als ze zien dat er discussie is over een product of dienst.

Die huiver is achterhaald. U bent de controle namelijk allang kwijt. Niemand – geen enkele overheid, onderneming, instantie of beroemdheid – is tegenwoordig nog in staat de informatie over hun diensten of activiteiten te beheersen. Minister Klink kan nog zo vaak zeggen dat het elektronisch patiëntendossier geweldig is, toch heeft een half miljoen Nederlanders verzet aangetekend, en als de ING blundert met de nieuwe passen voor oud-Postbankklanten (die werken geregeld niet in het buitenland) heeft ontkennen heus geen enkele zin: vijf minuten zoeken op internet of even vragen op twitter, en je vindt binnen de kortste keren andere slachtoffers.

Klanten zijn geen consumenten meer, ze produceren immers ook iets: ze maken (of breken) reputaties, ze wisselen tips uit over producten of diensten, ze breiden het gebruik van producten uit en voegen iets toe aan de informatie die ze gekregen hebben. Dus ja, als bedrijf of onderneming kun je maar beter zelf een forum oprichten voor je dienst of product, of deelnemen aan fora waar je spullen worden besproken. Want niets is zulke goede reclame als kritiek, een klacht of een vraag die door het bedrijf zelf publiekelijk wordt opgenomen en adequaat wordt behandeld. Bovendien leer je als ondernemer of instantie ontstellend veel van het meelezen met je klanten: pas dan snap je waar zij over struikelen, wat zij waarderen, en welke uitbreidingen of aanpassingen ze graag zouden willen zien. Het is een gratis consumentenpanel, een ideeënbus en een klantenbinder ineen. Plus dat het fijn modern oogt.

Mankepoot

[Gesproken column voor De Praktijk, Radio 1 (Avro), elke dag tussen 13:30 en 14:30.]

Ineens had ik een mankepoot in huis. Michael, een van mijn twee katten, kon niet meer op zijn achterpoot staan en hinkelde deerniswekkend op drie voetjes rond. Soms viel-ie zelfs om. Er was geen wond te zien en ik mocht het zere pootje ook gerust aantaken en bevoelen, maar erop staan: nee, dat ging niet.

Nadat ik het twee dagen had aangezien, besloot ik met ’m naar de dierenarts te gaan. Mogelijk had-ie iets gebroken. Prompt liet Michael zich niet meer zien, het overtuigende bewijs dat katten telepathisch zijn. Pas anderhalve dag later dook-ie op, hinkend en wel.

Hij was woedend dat ik ’m in een kooi stopte en ik was al bijna even overstuur. Het lastige is dat je zo’n diertje niet kunt uitleggen dat iets weliswaar naar is, maar heus werkelijk waar voor z’n eigen bestwil. Katten hebben geen besef van het verschil tussen korte termijn en lange termijn, van nu even doorbijten voor een beter later.

De dierenarts inspecteerde Michael en keek wat zorgelijk. ‘Hm, hij heeft een ruisje aan zijn hart, een van zijn hartkleppen functioneert niet goed.’ Visioenen van open-hartoperaties schoten voorbij. Ow, arm katje. Ik dacht aan korte en aan lange termijn en zei ferm: ‘Dat is erg jammer, maar dat laten we maar zo.’

Je leest wel eens over huisdieren die chemotherapie krijgen, of die aan de nierdialyse gaan. Ik vind dat ronduit pervers. Bij mensen rekken we het leven ook, maar die kunnen – hoe moeilijk dat ook is – tenminste hun eigen afweging maken tussen hoop & vrees, tussen leed nu & perspectief voor later: is die zware behandeling ze het waard?

Michael was verder picobello in orde en ook de dierenarts kon niets aan zijn poot zien. We besloten tot een röntgenfoto. ‘Mogelijk heeft-ie een gebroken teentje,’ zei de dierenarts. ‘Wat doe je met gebroken kattenteentjes?’ vroeg ik hem. ‘Gips eromheen?’ ‘Nou,’ zei de dierenarts, ‘meestal kijken we het even aan maar als hij pijn blijft houden, is amputatie de beste oplossing.’

Whoops. Dat was schrikken! Pal daarna realiseerde ik me de logica: peesjes en botjes in kattentenen zijn zo klein, daar is geen opereren aan, en liever een kat met één teen minder dan een kat die mankepotend en met pijn het leven door moet, en die buiten niet meer kan wegkomen voor de buurtkatten.

Ik dacht aan Kim, mijn eerste kat. Die leefde maar door. Haar ogen werden troebel, ze hield zichzelf niet meer schoon, haar achterpoten verloren kracht. Soms zakte ze zomaar in elkaar. Weken, nee maanden, heb ik gedubd. Wanneer moest ik ingrijpen? Hoe kun je inschatten hoeveel pijn een dier heeft? Als ze snorrend op mijn schoot zat, dacht ik: ‘Die kan nog wel even mee’, en: ‘Laat ik mijn gehechtheid aan haar nu niet prevaleren over haar leed?’ En al die tijd wist ik: als ik haar was geweest, had ik het allang genoeg gevonden. Maar zoiets voor een ander besluiten, zelfs al is het een kat, is aanzienlijk zwaarder dan voor jezelf beslissen.

Michael ging onder het röntgenapparaat. De dierenarts en een assistente hielden hem met z’n tweeën in bedwang en in positie. Het zag er vreselijk zielig uit. De foto’s waren goed, geen breuk te bekennen. Afwachten dus maar.

Inmiddels loopt-ie stukken beter. En ik, ik pieker nog steeds over de vraag wanneer een medische ingreep verstandig is, en wanneer je iets maar gewoon op zijn beloop moet laten. Bij mens of kat.

Katjes in de voorhoede

Natuurlijk is Mouhavi geen echte hervormer – dan had-ie ’t nooit tot kandidaat geschopt. De Raad van Hoeders bepaalt immers welke aspirant-presidenten op de kieslijst mogen staan, dat filtert behoorlijk uit. Maar ik geloof niet dat de Iraanse bevolking alle heil van Mousavi verwacht. Het was meer dat ze eindelijk eens tegen Ahmajinedad konden stemmen. Al dagen voor de stembussen open gingen, werd er feest gevierd op straat.

En ineens sloeg de vlam in de pan, in een serie van kettingreacties. Het is een fascinerend en angstig schouwspel. Tienduizenden mensen op straat, en ineens zien wij het allemaal live gebeuren. Ik geloof geen seconde dat het protest zich via internet organiseert – mond-tot-mond reclame en sms’jes zijn veel effectiever – maar internet maakt wel dat het nieuws over wat er gebeurt zich zoveel makkelijker verspreidt. Ineens hebben gebeurtenissen die eerder alleen lokaal getuigen hadden, een wereldpubliek.

De Iraanse overheid probeert allerlei internetdiensten af te sluiten, maar slaagt daar niet goed in: buitenlanders beginnen proxies, verzinnen listen en bouwen technische omwegen die ze mensen in Iran aanbieden.

Maar er zijn grenzen aan wat het regime kan. Als ze een demonstratie te hard uiteendrijven, maken ze enerzijds weliswaar een boel mensen bang maar anderzijds wordt daarmee voor evenzoveel anderen een grens gepasseerd: je schiet geen meisjes dood. Verelendung in een notendop.

Hetzelfde dilemma heeft het regime met internet. Je kunt wel de toegang tot alle blogs, al het nieuws en alle twitterfeeds blokkeren, maar internet wordt voor zoveel dingen gebruikt dat je daarmee ook iedereen tegen je in het harnas jaagt die a-politiek gebruikt maakt van diezelfde diensten. De enige manier om alle nieuws over het Iraanse verzet verzet te weren, is om Blogspot en Facebook in zijn geheel af te sluiten, ook voor de mensen die er alleen maar recepten of roddels uitwisselen. Maar zo wek je uiteindelijk alleen maar meer weerstand op, ook in kringen die niet geneigd zijn tot verzet. ‘Hoezo mag ik niet meer met mijn vrienden chatten? Ik zeg tot helemaal niks over politiek? Mag gewoon praten dan óók niet meer? Ja hallo!’

Gebruik een dienst voor alles – voor politiek nieuws, voor het uitwisselen van grappige foto’s van kittens en voor weerberichten – en juist daardoor wordt zo’n dienst onaantastbaar. Opstandberichten gaan in dezelfde stroom mee als de vertrouwde dagelijkse kout. Op internet staat het fenomeen bekend als de Cute Cat Theory, maar het is dezelfde vuistregel als waarop guerillastrijders zich baseren: duik onder in de massa, gebruik de mainstream. Dan ben je niet meer te identificeren en zijn de sociale kosten om je uit te schakelen te groot. Sterker, elke poging je af te knijpen raakt zoveel buitenstaanders, dat steeds meer mensen hun buik vol krijgen van de opgelegde beperkingen en beknottingen. Zo worden onschuldige katjes de beschermengels van het verzet.

Ik lees op internet, en probeer de katjes weg te filteren want ik wil weten over Iran. Wat ik toen las was dat Nokia en Siemens een contract zijn aangegaan met de Iraanse overheid: ze leveren software die het regime in staat stelt directer af te luisteren op internet. ‘We overschrijden daarmee geen enkele wet,’ zeiden Nokia en Siemens. Wellicht niet. Maar ze helpen wel katjes en opstandelingen uit elkaar te houden. Die twee bedrijven verdienen een levenslange boycot.

Vreemde vogels

Gesproken column ter opening van de Queer Kick-off BiTransdag in Den Haag, eerder vanmiddag.]

QueerBiTrans. Vreemde eenden in de bijt. Mensen die van twee walletjes eten en mensen die niet horen in het geslacht waarin ze zijn geboren. En die gaan nu samenwerken.

Wat deze mensen gemeen hebben, is dat ze oplopen tegen de grenzen van sekse en geslacht; zij wonen in een grensgebied waarvan het bestaan meestal wordt ontkend. We zijn óf dit, óf dat: man of vrouw, hetero of homo. Hom of kuit moeten we hebben, in de uitersten moeten we wonen. Hom of kuit moeten we zijn.

Iedereen vindt maar altijd dat we kleur moeten bekennen, maar op curieuze wijze betekent ‘kleur bekennen’ gewoonlijk dat we geacht worden zwart of wit te zijn, elkaars diapositief. We zijn het één of het ander, en nooit ‘s een beetje van allebei. Mengen is geen gemeengoed in onze cultuur. Laat staan dat je zomaar wat kunt dwalen, het terrein mag verkennen, of geregeld wat heen & weer kunt reizen tussen die op voorhand gedefinieerde uitersten. Vreemde vogels.

Ik vind het geweldig dat deze twee groepen gaan samenwerken. Twee groepen die overigens her en der overlappen, want natuurlijk heb je transen die ook bi zijn en biseksuelen die transgender zijn, ook dát is helemaal niet zo zwart/wit.

Waarom is die samenwerking een goed ding? Inhoudelijk zijn er sterke overeenkomsten. We lopen, zoals gezegd, allemaal tegen de grenzen van sekse en gender op. Maar er zijn ook grote verschillen. Waar biseksuelen gewoonlijk minder om sekse geven, om iemands fysieke geslacht, is juist dat fysieke geslacht – of beter gezegd, de mismatch daarin – het alfa en omega van transseksualiteit.

Tegelijkertijd zijn er – en dat is voor mij een cruciale notie – binnen de mensen die we als ‘groep’ definiëren, ook grote verschillen. De ene trans is de andere niet, de ene bi niet de andere. Sommige transseksuelen willen niks aan sekse morrelen, ze willen alleen emigreren naar het andere geslacht. Andere transen willen dat hele sekseverschil juist liefst opblazen, als het kan een beetje feestelijk, met vuurwerk en toeters en malle hoedjes, en met een goede fles champagne erbij. Sommige biseksuelen zijn hartstikke queer, andere zo behoudend als maar kan. Je hebt anarchistische bi’s en PVV-stemmende bi’s; sommigen houden van klassieke muziek en anderen alleen van punk of metal. je hebt transseksuelen die gelukkig worden van huisje-boompje-beestje en transseksuelen die daar gillend van wegrennen.

Maar met al die onderlinge verschillen en onderlinge overeenkomsten, met al onze uiteenlopende affiniteiten en antipathieën, hebben we ook gemeenschappelijke belangen. De voornaamste daarvan zijn: morrelen aan de gedachte dat er maar twee seksen bestaan, bij uitsluiting van al het andere; morrelen aan de gedachte dat sekse en seksuele voorkeur onwrikbaar en eenduidig zijn; en tenslotte: morrelen aan de gedachte dat ieder mens eens en voor altijd vast ligt.

Wees flexibel. Blijf open. Ben veranderlijk. Vergeet nooit wie je gisteren was en wie je morgen wilt zijn. Vier het verschil, en geniet van de overeenkomsten.

Wees een vreemde vogel. Ik wens u een behouden vlucht.

Terughoudendheid

[Gesproken column voor De Praktijk, Radio 1 (Avro), elke dag tussen 13:30 en 14:30.]

Drie weken geleden kreeg mijn moeder een nieuwe knie. Haar eigen knie is er letterlijk uit gezaagd en werd vervangen door een namaakgewricht van plastic en staal. Ze is een dag vreselijk beroerd geweest: hoge koorts en veel pijn. Vijf dagen na de operatie kon ze alweer lopen en mocht ze het ziekenhuis uit.

Ik vond het ronduit een mirakel. Nee, een dubbel mirakel. De ingreep was een wonder van medisch vernuft: zo maar een hele knie vervangen. Maar ’t was ook een wonder van menselijke veerkracht. Woensdag had ik mijn moeder nog als een wrak in haar ziekenhuisbed zien liggen. Je gaf werkelijk geen cent voor d’r: dun stemmetje, afwezig, bezweet van de koorts en met een dik verpakt been dat al pijn deed als je ernaar kéék. Aan ’t eind van diezelfde week liep ze zonder stok thuis en moesten mijn vader en ik haar manen om nou eindelijk ’s te gaan zitten.

Op zulke momenten denk je eventjes dat de geneeskunde echt alles kan.
Maar als het niet over de mechanica van het lichaam gaat, is het medisch bedrijf aanzienlijk minder straightforward. Lichamen zijn buitengewoon complex, en bovendien doorkruisen en beïnvloeden allerlei processen elkaar en haalt de ene verandering of afwijking de andere uit, in een soort kettingreactie. Er zijn veel ziektes waar we – zelfs al zouden we ze helemaal begrijpen – eigenlijk bitter weinig aan kunnen doen. Meer dan pappen en nathouden zit er vaak niet in. Rekken. Symptoombestrijding. De zaak zo lang mogelijk leefbaar houden. En dat is dan al heel wat.

Professor Dunning pleitte in dit programma deze week daarom voor meer terughoudendheid van artsen; Hij wil graag dat de geneeskunde haar eigen onmacht openlijker toegeeft. Hij heeft volkomen gelijk.

Alleen: dat is buitengewoon moeilijk. Als arts moet je dan je eigen vak sterk relativeren. Da’s natuurlijk een rare psychologische knoop. Want wie zegt er nou: ‘Hoor ‘s, ik ben erg goed in mijn vak, maar mijn vak stelt veel minder voor dan u denkt’? Bovendien: je patiënten hopen zo hartstochtelijk dat jij ze kunt helpen, dat jij hun lichaam op orde kunt brengen waar dat lichaam het zelf laat afweten. Probeer het maar eens: iemand recht in de ogen kijken en zeggen dat je niet veel voor hem of haar kunt doen.

Toch moet het, denk ik. We dokteren nu te vaak en te lang. We hopen te makkelijk dat we ziektes teniet kunnen doen, verval ongedaan kunnen maken en gebreken kunnen verhelpen. Soms weet de geneeskunde zodoende iemands leven fors te rekken, maar daar hangt een stevig prijskaartje aan. Je leven raakt gemedicaliseerd. Je besteedt je tijd en energie aan ziekenhuisbezoek, aan weer een onderzoek, aan toch nog maar een nieuw medicijn proberen, aan wachten op uitslagen, aan bang zijn dat je bloedwaardes weer zakken of stijgen, aan hopen op betere tijden.

Soms is streven naar verzoening een betere weg, vermoed ik. De blik eindeloos richten op genezing maakt dat we verleren hoe we het beste kunnen maken van wat ons rest en wat er is. Het is een weddenschap met de toekomst die ons het zicht beneemt op het nu. Zo wordt hoop een verfijnde marteling.

Technologische dromen

Verscholen in onze dromen zit de technologie van onze tijd. Zelden zul je midden in de nacht in een paardenkoets stappen of met een tondeldoos vuur maken, terwijl onze opa’s en oma’s dat vast nog geregeld deden. In je slaap een koelkast hebben die zelfstandig de boodschappen afhandelt, is al evenzeer uitzondering en waarschijnlijk pas regel in de dromen van ons nageslacht. Maar iemand opbellen of de tv aanzetten in een droom is tegenwoordig heel gewoon, dat is na het ontwaken niet iets dat je raar of opmerkelijk vindt.

Dromen passen zich aldoor iets later aan veranderende omstandigheden aan dan wijzelf, is mijn ervaring: het duurde lang voor ik ook ’s nachts met een stok liep en nog steeds kan ik in mijn dromen soms rennen.

Wanneer zouden oudere generaties voor het eerst in hun dromen met iemand hebben getelefoneerd? Wanneer verschenen de radio, de televisie en het mobieltje in doorsnee dromen? Wanneer integreert een nieuwe technologie dusdanig dat je ‘m letterlijk slapend kunt gebruiken?

Ik herinner me de eerste keer dat ik in mijn slaap e-mailde. Het was ergens in 1994, ik zat met een paar maanden op internet en vond dat fascinerend. Het was ochtend, ik was in halfslaap. De wekker deed zijn best me naar de gewone wereld te rukken en ik wilde daar nog helemaal niet naartoe, ik wou koste wat kost blijven slapen. Zodat mijn hoofd een slimme wisseltruc deed: het geluid dat ik hoorde was helemaal niet van de wekker, ik kon dus rustig blijven slapen. Het was gewoon mijn e-mail die in de wekker aan ’t downloaden was en daar ging een wekker nu immers van piepen, net als mijn e-mail programma indertijd deed als ik nieuwe mail kreeg. (Daar moet ik heden ten dage niet aan denken, geluidjes bij nieuwe e-mail: het zou de hele dag lawaai zijn.)

Vorige week deed ik voor het eerst een vergelijkbare droomwisseltruc. Sinds een week of wat zit ik op Facebook, ondanks al mijn bedenkingen ertegen: ik wou nu wel eens zien wat er zo leuk aan was en waarom mensen er zo verslingerd aan raakten. En warempel, het is fascinerend. Facebook is technologisch gezien een subliem hoogstandje, en – al had ik dat niet verwacht – ik ontdek totaal nieuwe kanten van kennissen en vrienden. Zodat ik er geregeld kijk en post, en inmiddels vertrouwd ben met de mogelijkheden: commentaar geven op iemand berichten, een quasi-privé opmerking achterlaten op iemands homepage, aangeven dat je iemands berichten leuk vindt et cetera.

De wekker ging. Ik wou niet wakker worden. Met een slaapoog keek ik naar de hoekige rode cijfers op mijn wekker die opflikkerden en dacht: comment, like, share; poll, vote Op de display van de wekker verschenen de standaard Facebook-ikoontjes: een duim omhoog voor als je iets leuk vindt of je medeleven wilt uitdrukken. Ik zag de reacties van mensen die er ook een hekel aan hebben als hun wekker afgaat. Ik gaf een dreun op de repeteerknop van de wekker en binnen de korte keren ging-ie opnieuw af. Oh jee. Refresh. Three new beeps since your last visit.

Kennelijk begint mijn acceptatie van nieuwe techniek bij mijn wekker. Ik vrees de dag dat wekkers een nieuwe technologische stap maken: waar moet ik dan mijn dromen in opbergen?

Drie in een

Gisteren heb ik een MacMini gekocht die als server gaat dienen. Een plaats ervoor vinden kostte wat gedoe, vooral omdat er veel logistiek aan te pas kwam: het snoertje voor de monitor paste niet op mijn oude VGA en het was al na zessen toen ik dat ontdekte (gelukkig was de Apple winkel in de Bijenkorf nog open), en op mijn bureau moest er van alles verhuisd worden, temeer daar ik ook een nieuwe externe disk had gekocht.

De installatie ging in een vloek en een zucht, of beter: in een glimlach en een glans. Hopla, klaar. Daarna even finetunen en toen was-ie zoals ik ‘m wilde hebben. Binnen de kortste keren kon ik een Matruschka doen: vanaf de MacMini ging ik via shared screen naar de MacBook Pro, en van daaraf deed ik een shared screen naar de oude PowerBook. Zodat ik vanaf één beeldscherm ineens drie computers kon besturen: kringetje rond, monitororgie!

Daarna heb ik met een hubje al mijn externe schijven fijn hoog in het netwerk gehangen, zodat ik vanaf elke computer overal bij kan. Nerdplezier, tot midden in de nacht.

Tweety is ook al blij. Het bureau is leger, dat biedt hem weer meer plaats om naast me gaan liggen. (Het liefst ligt-ie zo ongeveer op de muismat.) Maar aan mijn nieuwe toetsenbord – zo’n mooi plat zilverkleurig ding – moeten we alledrie wat wennen. Ik, omdat de absolute afstand tussen de toetsen wat kleiner is en ik nogal ‘s de verkeerde toets kies, de twee katten omdat ze door het geringe hoogteverschil tussen toetsenbord en tafel denken dat het een krant is ofzo, of in elk geval iets waar je gerust op kunt staan of liggen. Eerder heb ik ze met veel moeite geleerd mijn toetsenbord te ontzien, dat moet nu van voor af aan. In de tussentijd heb ik aan een kant iets hoogs eronder gechoven zodat het toetsenbord nu schuin ligt – dat helpt alweer wat.

Jottum. Wat is nerden toch leuk.

Tuinporno

Toen ik hier in 1991 kwam wonen, heb ik drie grote knollen van de Dracunculus Vulgaris gekocht, een beetje op de gok. Het zijn namelijk mediterrane bloemen, maar ja, wie niet waagt etcetera. Het duurde een paar jaar voor ze meer deden dan heel veel blad produceren, maar in 1996 was het voor het eerst raak; ze bloeiden!

De eerste dag is de bloem niet te harden: ze scheidt een geur van rottend vlees af. Er komen dan ook veel aasvliegen op af. Na de eerste dag is dat gelukkig over en staat er nog bijna een week spektakel in de tun.

Eén bol heb ik per ongeluk vernield, maar gelukkig vermeerderen ze zichzelf. Dit jaar heb ik voor het eerst zes bloemen: drie joekels (70 cm van kop tot staart), een middelkleine (40 cm) en twee jonkies (20 cm).

En ja, het is tuinporno. Qua vorm, qua explosie en qua gedrag. Na de orgastische bloei verdorren en verslappen ze, en hangt er een onooglijk piemeltje in de vulva.

Exbo’s

[Gepubliceerd in Lover, juni 2009.]

We doen een beetje alsof het een nieuw verschijnsel is: damesdames die de blik de andere kant opwenden en het voortaan geregeld of uitsluitend met meneren doen. Spijtoptanten. Afvalligen. Exbo’s. (Overigens is geen term zo mooi en compact als het Engelse hasbians.)

De ex van Melissa Etheridge (of was ’t die van Ellen Degeneres?) kwam om die reden een paar jaar geleden uitgebreid in het nieuws: na die high profile lesbische relatie was ze in de armen van een heer gedoken, net als Tina Kennard later in The L Word zou doen. Beide verliefdheden werden neergezet als een zondeval. Overloperij. Verraad. Terugrennen naar de veiligheid van de heteronorm.

Maar ’t verschijnsel is al zo oud als de weg naar Lesbos, en komt ook veel vaker voor dan wordt gesuggereerd. Ik kan zo vier, vijf vrouwen noemen die zich vroeger als exclusief lesbisch poneerden maar nu vooral met mannen verkeren.

Daarnaast heb ik sterk de indruk dat er in werkelijkheid aanzienlijk minder heftig op wordt gereageerd dan de media voorgeven: je proeft de relbelustheid aan die stukjes af. Cat fight! Bitch slap! Wijvengevecht! En, in de reguliere media, is er die slecht verhulde ondertoon van verlekkerde gelijkhebberij en triomfantelijke Schadenfreude: zie je wel, die lesbischen zijn op de keper beschouwd geen haar beter of anders dan wij. Dat lesbische gedoe was uiteindelijk maar behelpen, niets dan valse schijn. Zo’n vrouw was, dat blijkt nu maar weer overduidelijk, gewoon niet eerder de goede vent tegengekomen.

In het dagelijks leven echter hoor ik, een enkele valse roddel daargelaten, er eigenlijk niemand over. Wat óók weer raar is. Want het gebeurt wel, en het zou de gewoonste zaak van de wereld horen te zijn; net zo gewoon – en net zo ontroerend mooi – als een mevrouw die na jaren van meneren ineens en onverwacht halsoverkop verliefd wordt op een andere mevrouw. En over wat gewoon is praat je.

Waarom vinden we het niet raar, nee zelfs eerder een reden voor vreugde, als een heteromevrouw zich tot een soortgenote bekent en hullen we ons omgekeerd in vergevend zwijgen als een onzer de kudde ontvliedt? En waarom trouwens die typische woordkeus: bekeren, zonde, verraad, overlopen, andere kamp, andere kant? Homoseksualiteit is toch geen geloof, liefde geen oorlog?

Beide reacties – het vreugdegehuil in de reguliere media, het vergoelijkend zwijgen in de subcultuur – komen denk ik voort uit de gedachte dat je het één bent of het ander. Je bent he, of ho. En als je eenmaal hebt ontdekt wat je werkelijke aard is, je ware natuur, dan ben je dat en blijf je dat. Een rite de passage kun je maar eenmaal doen en de rest is – inderdaad – verraad en nep. Binnen die redenering verwordt neiging tot lot en verandert keuze in een levenslange veroordeling. Eens kleur gekozen, altijd gekozen!

Maar de gedachte dat ieders neiging vastligt en, in een al dan niet pijnlijk proces, alleen maar blootgekrabd hoeft te worden om in waarheid open te bloeien, is nonsens. Natuurnonsens. Er is geen waar ‘ik’ dat we alleen maar van opgelegde maatschappelijke beperkingen en vooroordelen hoeven te ontdoen. Mensen zijn uien, je kunt ons eindeloos afpellen, we groeien daaronder gewoon nieuwe rokken aan en hoe lang je ook schillen weghaalt: nergens een pit of kern te bekennen. Daarnaast zijn mensen plooibaar as fuck. We doen niks dan steeds maar veranderen: van kleding en mening, van smaak en houding, van sympathieën en subcultuur. (Vandaar dat ik de term ‘voorkeur’ ook altijd prettiger en passender heb gevonden dan ‘neiging’: voorkeur klinkt flexibeler, neiging klinkt me teveel naar een vermeende natuurlijke en aangeboren drang.)

Het is licht navrant dat we in de jaren zeventig spraken over lesbianisme als politieke keus – daarmee het cultuurlijke van seksuele oriëntatie benadrukkend en praktizerend – en nu zo onhandig doen over de veranderlijkheid van seksuele voorkeuren. Wie vals wil wezen, kan zeggen dat de ware aard van sommige lesbo’s nu bovenkomt: het heeft een paar decennia geduurd, maar nu zijn ze dan toch nog aan de man. Ook heteroseksualiteit laat zich kennelijk niet onderdrukken. Wie valser wil wezen, wijst erop dat veranderlijkheid uiteraard naar twee kanten kan uitpakken.

Ik geloof niet zo in aard of natuur. Alleen in uien. En in dat je ogen zeer doen als iemand een rok aflegt en zich afwendt.