De smaak van woorden

[Gesproken column voor De Praktijk.]

Heeft u ooit een woord geroken? Weet u eigenlijk welke smaak de kleuren van de regenboog hebben? Vindt u sommige getallen prettiger aanvoelen dan andere? Bij het woord ‘gras’ kunnen we ons meteen de geur van een zojuist gemaaid gazon voor de geest halen, en als je ‘appeltaart’ zegt is het niet moeilijk in gedachten kaneel te ruiken. Die verbinding tussen woord en geur is een soort ingesleten herinnering, geboren uit herhaling, die we naar believen kunnen oproepen.

Er zijn mensen die ongewonere associaties hebben. Voor hen hebben alle letters kleuren – een o is wit, een c is paars – en heeft elk woord een eigen, heel specifiek kleurpatroon. Of klank en smaak zijn voor hen verbonden: een piano-akkoord smaakt naar chocolade, het geluid van een rijdende auto smaakt naar citrusvruchten, een rinkelende telefoon naar peper. Dat zijn – anders dan dat gras en die appeltaart van de meeste mensen – geen zintuiglijke kruisverbanden die door ervaring zijn gelegd: wie zulke verbindingen maakt, doet dat van kindsafaan en is verbaasd dat andere kinderen niet horen dat elke kleur een eigen geluid maakt of dat alle dagen van de week een eigen vorm hebben.

Zulk samengaan van zintuigen heet synesthesie. Ongeveer één op de 25 mensen heeft het, de meesten in zwakke vorm. Uitgesproken synestheten zijn zeldzaam. Sterke synestheten zien vormen, kleuren of beweging bij geluiden. Woorden hebben voor hen smaak of kleur, geluid heeft een vorm, dagen en maanden hebben een kleur of patroon. Maandag is een driehoek, dinsdag is rood, woensdag smaakt naar gehakt, donderdag klinkt als een cello, zaterdag is een lichtflits en zondag ruikt naar ammoniak.

Voor kunstenaars is zo’n zintuiglijke uitbreiding van het assortiment natuurlijk een godsgeschenk: ze kunnen registers bespelen die anderen niet kennen, ze zien rijker, ze horen meer. Een gesprek danst over tafel en verschiet van kleur, een symfonie is een geografisch landschap, een schilderij klinkt als een vrouwenlach. Kandinsky, Nabokov, Liszt en Rimbaud waren allemaal synestheet, die hun gave goed wisten te gebruiken en wiens werk erdoor aan diepgang won.

Bij mij roepen woorden vaak beelden of beweging op, dat is geloof ik meteen de reden waarom ik mijn handen altijd zo druk beweeg als ik praat – ik schets de woorden, ik teken hun patronen in de lucht. Op één vlak heb ik het heel sterk. Als mensen iets over hun eigen of andermens’ psychologie uitleggen – ‘Als ik dit zeg reageert zij altijd zo’ – zie ik direct een soort abstract schema voor me van bewegende patronen, van blokken die elkaar voortduwen of afstoten. Voor mijn geestesoog – hebben echte synestheten een geestesneus? – ontvouwt zich een kaart met pijlen, zoiets als Napoleon getekend zou kunnen hebben als hij zijn legermanoeuvres op papier zette. En op de een of andere manier helpt me dat te begrijpen wat er nu achter de zojuist beschreven reactie zit.

Een echte synestheet ben ik niet, ik ben jammer genoeg meer een soort zondagsrijder in het gebied van de gecombineerde zintuigen, een amateursynestheet. Ik vind het een jaloersmakende eigenschap. Alleen vraag ik me wel af hoe lawaaierig het leven van een synestheet is. Als een synestheet zijn ogen dichtdoet, worden dan de kleuren stil?

Taille als tijdsbepaling

Voor het eerst in weken gingen Moz en ik weer naar de sneak (ik mis hem erg sinds zijn doordeweekse verhuizing naar een ver noordelijk eiland – en niet alleen omdat hij mijn filmmaatje is). Vanavond draaiden ze White Lightning’, die in november uitkomt. Hij mag goede recensies hebben maar wat een kutfilm… We zijn na drie kwartier opgestapt.

De film gaat over een Amerikaanse white trash familie in de jaren zestig. Zoon Jesco raakt op zesjarige leeftijd verslaafd aan benzinesnuiven en gaat van inrichting naar internaat en vice versa. De hele film is doordrenkt van fikse hoeveelheden tamelijk grafisch uitgebeeld geweld, en nou kan ik een boel hebben maar ik vermocht niet te zien waar het toe diende of toe leidde, dus toen we getracteerd gingen worden op de moord op Jesco’s vader pakten Moz en ik onze biezen. Zelden zo vaak mijn hand half voor mijn ogen geheven om maar niet alles te hoeven zien.

En de film is vies, groezelig, smerig. White trash staat in de film zowat gelijk aan gedegenereerd. Veel erg smerige mensen met tanden uit hun mond die sterke drank slurpen uit jampotten, en die het verstand van een kleuter hebben. De geur van aangekoekt vuil, verschaald bier, oud zweet en ongewassen kleren dampt van het doek. ‘Ga onder de douche! Kam je haar!’ dacht ik vermanend, maar ja, verstandiger zouden ze daar ook niet van zijn geworden dus dat hielp ook geen lor.

Het enige inzicht dat ik opdeed was dat arme mensen vroeger gewoonlijk broodmager waren, terwijl die tegenwoordig juist vaker overmatig dik zijn. Aan de gemiddelde taille van de armen kun je afleiden in welk decennium hun armoe geplaatst moet worden.

Rompslomp

We moeten vooral praktisch zijn. Niet te lang doorpraten over aarzelingen of bezwaren. De principes die in stelling worden gebracht zijn op zich natuurlijk heel loffelijk, uiteraard staan we daar van harte achter, maar we staan nu voor een serieus probleem en dat vergt een meer pragmatische aanpak. Als we ons laten belemmeren door zulke overwegingen komen we nooit een stap verder, en dat is juist in deze situatie cruciaal.

Ik kan zulke discussies inmiddels uittekenen, je hoort ze overal. Bij het bedrijf dat privacy hoog in het vaandel heeft staan maar toch haar klanten wil gaan volgen, bellen, aanschrijven en ze anderszins beter in kaart wil brengen. Bij de overheid die stelt dat inspraak en transparantie een integraal onderdeel van ons stelsel is, maar wetten steeds meer vervangt door algemene maatregelen van bestuur, die – heel handig – nooit in de Kamer hoeven te worden besproken. Bij politieagenten die de rechtstaat verdedigen maar advocaten een onhandige uitvinding achten. Bij burgers die zichzelf democraat vinden, maar die toch menen dat verdachten minder rechten horen te hebben.

In zulke betogen weegt iemand een abstract grondrecht af tegen een concreet belang: meer omzet maken, misdaad sneller aanpakken, beslissingen vlotter regelen. Dikke kans dat het concrete belang wint.

De fout zit ‘m in de afweging, die is er een van ongelijke grootheden. Wie zo’n probleem neerzet als dat van een lastig principe versus een voor het grijpen liggend succes, wint de discussie vrijwel zeker, maar heeft dat gedaan door dat succes heel armetierig te definiëren en niet te kijken naar de maatschappelijke kosten ervan. Want dat principe, dat brokkelt al doende af. Principes kunnen alleen overleven als er heel zelden en slechts met buitengewoon goede redenen inbreuk op wordt gemaakt.

Elke keer dat we zeggen: ‘in principe wel, maar nu even niet’ hollen we ons precaire systeem van grondrechten en morele uitgangspunten kaasschaafsgewijs uit.; we snijden in ons eigen en elkaars vlees.

Of iets praktisch of efficiënt is, is daarbij wel het allerslechtst denkbare argument. De democratie zélf is niet praktisch. Ze is traag, zit vol rompslomp en omhaal, maar ze is dat juist omdat alleen veel overleg en bijsturen er zorg voor dragen dat er met veel verschillende belangen tegelijkertijd gejongleerd kan worden en aan iedereen zo veel mogelijk recht kan worden gedaan.

U wilt praktisch zijn? Geen verkiezingen houden is veel efficiënter. Voortaan laten we Maurice de Hond een poll doen en klaar zijn we. Geen gedoe met stembureaus in alle scholen, met stemhokjes die opgebouwd en biljetten die geteld moeten worden. U wilt snelle beslissingen? Geen inspraak is veel handiger, scheelt ook veel papier.

Democratie is rompslomp. Die rompslomp dient een hoger doel: te zorgen dat onze rechten worden gewaarborgd; dat wij worden gehoord, ook als we tegendraadse meningen hebben of zelfs we verdacht zijn; dat wij – noch als klant, noch als burger, noch als werknemer – overgeleverd hoeven te zijn aan degenen die ons een valse afweging voorschotelt.

Bij het Amsterdamse Tropenmuseum stond een paar weken lang een groot bord met daarop een uitspraak van Wibaut: ‘Van democratie niets dan goed. Maar als tijdsbesparing is ze kennelijk niet bedoeld.’ Wibaut doet het een beetje sneu voorkomen, ik had het graag krachtiger gezien: ‘Van democratie niets dan goed. Maar als tijdsbesparing is ze niet bedoeld.’

Sensation yellow

Vanavond was er voor het eerst sinds lange tijd weer een bedrijfsfeestje van XS4all. Er waren veel mensen, veel oud-werknemers ook: heerljk. Met veel mensen gepraat en met veel te weinig mensen gepraat. Het was een goed feest.

‘Sensation yellow’ was het thema en of we allemaal iets geels wilden dragen, gaf niet wat. Nou draag ik alleen zwart en rood en heb ik dus niks geels, behalve het t-shirt dat XS4all weggaf toen zij en ik samen Scientology voor de vierde en laatste keer in de rechtszaal hadden verslagen, maar om dat nou aan te trekken… Da’s wat ijdel.

Toen ik gisteren de afwas deed kreeg ik ineens een ingeving. Naast de gootsteen lag zo’n knalgeel vaatdoekje. Daar kon best wat mee, toch? Zodat ik vanavond verscheen in een zwarte legging, zwarte laarzen, zwart t-shirt en daar overheen een kek geel rokje van drie aan elkaar gespelde vaatdoekjes. Spaink, uw duizend-dingen-meisje! Ik hoop dat iemand een foto heeft gemaakt :)

Afweer op bijles

[Column voor De Praktijk.]

We worden eigenlijk nooit meer vies tegenwoordig. Riekende, ouderwetse smerigheid is vrijwel uitgebannen: geen rottend water in de grachten, amper poep op straat of drabbige modder in de goten. Sinds we koelkasten hebben en allemaal leerden dat bacteriën eng zijn, eten we zacht schimmeldons alleen nog als-ie in of op Franse kaas zit. Eén schimmelpitje in de jam en we kieperen de hele pot onverwijld in de vuilnisbak.

We wassen onze handen voor het eten en na de wc, we poetsen en boenen onszelf en het huis, onze kleren gaan na twee of drie keer gedragen te zijn zonder pardon in de wasmachine. We douchen bijna dagelijks en onze kinderen mogen geen zelfgebakken zandtaartjes meer eten. De enige gelegenheden waarbij we nog zorgeloos met modder kliederen, zijn zomerse stranden en verregende popfestivals.

Voor sommige hygiënische maatregelen is een boel te zeggen. De allergrootste bijdrage aan de volksgezondheid werd, zo betoogde de British Medical Journal in 2007, niet geleverd door de ontdekking van penicilline (die staat op de tweede plaats) maar door de implementatie van sanitaire voorzieningen in steden.

De aanleg van het riolering- en waterleidingstelsel verrichtte wonderen: sindsdien hebben we altijd redelijk schoon water voorhanden en wordt vervuild water afgevoerd. Urine en uitwerpselen worden elders uitgezuiverd. Dat zorgde voor een opmerkelijke daling in ziekte en een stijging in de gemiddelde levensverwachting. Dysenterie, diarree, tuberculose en ademhalingsziektes werden minder prominent en verspreidden zich minder snel.

Alle viezigheid en enge beestjes uitbannen, zoals we nu doen, is echter niet goed. Kinderen horen vies te worden en troep te eten. Da’s niet alleen leuk en spannend maar – zo blijkt – ook nuttig huiswerk voor hun immuunsysteem. Dat leert al doende goed van kwaad te onderscheiden, eigen van vreemd; het afweersysteem leert zich te verdedigen en het leert wanneer de vrede is weergekeerd.

Kinderen die al te schoon opgroeien, hebben een afweersysteem zonder diploma. Een ongeschoold immuunsysteem raakt sneller van slag: het is niks gewend. Of het verveelt zich te pletter en gaat dan iets zoeken om te doen. Rondhangen en kwajongensgedrag vertonen. Beetje pesten, plaagstootjes uitdelen, belletje trekken; dat werk.

Er zijn goede gronden om te denken dat de schrikbarende toename van allerhande allergieën in de hand wordt gewerkt doordat ons immuunsysteem iets omhanden wil, en bij gebrek aan zinnige klussen wat gaat rondklooien. Het verzint een tegenstander en werpt zich daar vervolgens met groot enthousiasme bovenop. Jottum! Moddergevecht!

Het mag allemaal gerust wat viezer. Vies is gezond, en een beetje ziek zijn ook. Daar leren we van.

Om die reden vind ik de ophef over de Mexicaanse griep nogal dom. Niks maatregelen nemen, laat maar komen: je kunt beter zo snel mogelijk ziek worden. Want als-ie zich net als de Spaanse griep ontwikkelt, komt er na deze betrekkelijk onschuldige variant over een paar maanden een veel heftiger vorm. Wie ‘m tegen die tijd al heeft gehad, heeft een afweersysteem dat op de Mexicaanse griep heeft gestudeerd en dat van wanten weet. Die is dan immuun. Juist de mensen die nooit in aanraking zijn geweest met het virus, zullen later extra vatbaar zijn.

Doe je afweersysteem dus gerust op bijles en word lekker gezond een beetje ziek.

Nobody knows

Vroeger, toen we nog met guldens betaalden en internet nieuw was, maakten we ons druk om de deelname, de zichtbaarheid, de rol en de betekenis van vrouwen op het net. We schrijven 1994, 1995. Er werd gloedvol gedebatteerd. Was de aanname dat vrouwen onhandiger waren met techniek eigenlijk niet erg ouderwets? Zou het feit dat het om communicatie draaide vrouwen wellicht juist stimuleren? (Of was ook dat een ouderwetse aanname?) Internet was een geweldig medium om snel informatie uit te wisselen; konden we het misschien uitbouwen tot een actie- en coördinatienetwerk?

Sommige vrouwen gingen zich cyberfeministen noemen, ook al wist niemand precies wat dat moest inhouden. Feminisme op internet, natuurlijk, maar dan anders. ’t Klonk in elk geval stukken moderner dan ‘analoog’ feminisme. En dat cyber had trouwens wel iets stoers: het klonk stevig en flexibel tegelijk.

Intussen kon je wel constateren dat, eerder bij verstek dan uit de wens tot moedwillige uitsluiting, vrouwenkwesties niet echt waren meegenomen in de ontwikkeling en vormgeving van het net. Wie nooit over zulke dingen nadenkt, meent immers al snel dat gender niet veel uitmaakt, en de gedachte dat iets genderneutraal zou zijn, leidt vervolgens doorgaans tot het onbedoeld implementeren van bestaande stereotypen.

In zowat alle platforms zag je dat terug. Gebruikers werden steevast in de mannelijke vorm aangesproken, inclusief uitglijders als ‘bezoekers en hun vrouw’ of ‘als uw vrouw gaat zeuren dat u zoveel tijd achter de computer zit…’, van mannen werd vanzelfsprekend verondersteld dat ze zich wel zouden redden met de techniek, fora over kwesties die vooral vrouwen aangingen – of die vrouwen anders aangingen – waren sporadisch, in de organen en instanties die beslissingen namen zaten zelden of nooit vrouwen. En niemand die zich realiseerde dat een nerd ook best een vrouw kon wezen. On the internet, nobody knows you’re a woman.

Zodat vrouwen op het net toch ineens de grote afwezigen leken, het wormvorming aanhangsel van de man die achter de computer zat, en op fora figureerden als object van flauwe grappen. Vrouwen die zich als zodanig bekend maakten, konden rekenen op veel (soms seksueel getinte) interesse. ‘Gut. Wat kom jij hier doen? Enneh, hoe zie je eruit?’

Inmiddels zijn we vijftien jaar verder. We betalen tegenwoordig met euro’s, internet is volkomen ingeburgerd geraakt en alomtegenwoordig. Dat ook mannen kunnen kleppen dat het een aard heeft is sinds bloggen, Twitter en Facebook onomstotelijk vast komen te staan; dat ook zij vaak onhandig zijn met techniek eveneens. Je kunt fora en websites vinden over borstkanker, over vrouwen en wiskunde, over de representatie van lesbianisme in soaps & series, en over vaders die echt willen vaderen.

Dat je in ongewenste reclames als nooit tevoor wordt aangesproken als was je een man (‘Vergroot uw penis’) is op de keper beschouwd minder hinderlijk dan de spam zelf, en dat Facebook du moment dat ze doorhebben dat je een vrouw bent, met ‘aangepaste’ reclames komt (‘Last van de menopauze?’ ‘Win een roze Macbook!’ ‘Laat uw lippen voller lijken’) is stom en achterlijk, maar geen vrouw laat zich erdoor van de wijs brengen.

Van cyberfeminisme hoor je nooit meer wat. Discussies over vrouwen en internet zijn er nog zelden. Alles lijkt koek en ei.

Maar dat is het niet. Want voor zover internet een onderling communicatiemiddel is, is een discussie over feminisme wellicht achterhaald (we hebben het immers ook niet over vrouwen en de telefoon, of over vrouwen en postpapier als serieus politiek onderwerp). Zodra je echter kijkt naar de broadcastingkant van internet is het echter een ander verhaal. Op internetredacties zitten amper vrouwen (van WebWereld en Wired tot BoingBoing en Salon: bijna allemaal mannen); over vermeende privékwesties als voortplanting, abortus, seksueel geweld lees je zelden doorwrochte stukken.

De papieren krant heeft zich de afgelopen tijd enigszins geëmancipeerd. Maar de internetkrant, tsja, da’s toch eigenlijk een ouderwetse meneer.

[Gepubliceerd in Lover 2009-3, september 2009.]

Gedeelde smart

[Gesproken column voor De Praktijk. Illustratie afkomstig van Hoe dan?]

Alle columns en artikelen die ik heb geschreven (inmiddels bijna duizend) belanden uiteindelijk op mijn website. Iedereen kan reageren op die stukjes. Nou én, hoor ik u denken, dat kan op zoveel plaatsen. Dat klopt.

Maar waar ik me al maandenlang over verbaas is wat dat ene stuk over zelfmoord teweeg heeft gebracht. Het is een onderwerp waar ik vaker over heb geschreven: zelfmoord gaat me aan het hart, juist omdat we er met ons allen niet goed raad mee weten. Dat is enerzijds heel begrijpelijk, de gedachte dat iemand zichzelf vrijwillig van het leven berooft is immers nogal shockerend. Anderzijds maakt die maatschappelijke stilte de mensen die ermee tobben des te eenzamer: die kunnen haast nergens terecht. En moeten zwijgen over iets dat je zo hoog zit of je zo in de greep heeft, is ronduit vreselijk. Daar wordt die drang naar de dood trouwens bepaald niet kleiner van.

Rond een oud artikel over zelfmoord op mijn site heeft zich het afgelopen jaar een buitengewoon levendige discussie ontsponnen. Er reageerden mensen die dood wilden, er schreven mensen die vochten tegen de hang naar zelfmoord. Er reageerden mensen die verdrietig waren omdat iemand waarvan ze hielden zichzelf van kant had gemaakt. Er schreven mensen die zich geen raad wisten met zichzelf en hun leven. Vooral in het holst van de nacht verschenen er lange reacties waarin mensen hun hele hebben en houden op tafel legden.

Er kwamen nieuwe deelnemers bij. Anderen vertrokken. Soms vertelde iemand dat het inmiddels gelukkig wat beter ging. Het gesprek bleef. Inmiddels zijn er een kleine vijftienhonderd reacties – zoveel, dat ik van de week besloten heb een apart forum voor deze discussie in te richten, zodat de rest van mijn website ontlast wordt.

Het eerste grote wonder is dat al die mensen die normaal schuw zijn om te praten over hun problemen, hier openlijk vertellen over wat ze denken, wat ze vrezen, wat ze hebben meegemaakt. Zomaar, op een publieke website. Omdat ze het gevoel hebben dat het eindelijk mag en niemand boos of verdrietig wordt als ze echt vertellen hoe de vork in de steel zit.

Natuurlijk vinden mensen het soms makkelijker om vanachter het toetsenbord hun hart uit te storten, die relatieve anonimiteit verlaagt de drempel. Taxichauffeurs kennen het fenomeen. Maar da’s niet het enige. Weten dat daar niemand schrikt als je over zelfmoord begint, is veel belangrijker. Het taboe is er opgeschort en dat maakt een boel los.

Het tweede grote wonder is dat de deelnemers – en met sommigen gaat het echt belazerd slecht – zo’n groot hart hebben voor elkaar. De bezorgdheid en de betrokkenheid zijn enorm. Soms lijkt het warempel of de aandacht voor een ander iemand een beetje over zijn eigen ellende heen tilt, en steeds weer blijkt dat gedeelde smart inderdaad mindere smart is.

Wat me mateloos verbaast is hoe vaak de deelnemers vertellen dat hulpverleners het onderwerp mijden. Ze mogen het in de therapie over alles hebben, behalve over dat éne: hun hang naar zelfmoord, hun angst voor zelfmoord. Ze moeten beloven dat ze niks ondernemen en als ze dat wel doen, zo wordt gedreigd, stopt de therapie subiet.

Een rare paradox. Je klopt aan voor therapie omdat je met zelfmoordgedachten kampt en vervolgens mag je juist dáár niet over praten. Zou therapie niet een vrijplaats horen te zijn, een plek waar alles kan worden uitgesproken?

Gesprek, verhuisd

De discussie over zelfmoord die hier al geruime tijd gaande is, liep uit de hand. Er waren zoveel berichten over dat andere discussies erdoor gesmoord raakten: als je keek naar nieuwe reacties zag je bijna niets anders dan dat, wat licht ontmoedigend was. De zelfmoorddiscussie overschaduwde al het andere.

Ook voor de mensen de aan dat gesprek deelnemen werd de conversatie steeds onhandiger. Een blogpagina is niet echt geschikt voor een langdurend groepsgesprek, en een pagina met meer dan 450 berichten moeten laden voordat je kunt zien wat er nieuw is, is niet echt handig.

Om de rest van mijn site te ontlasten en om het gesprek over zelfmoord een geschiktere omgeving te bieden, heb ik een apart forum aangemaakt op mijn website. Kijk er gerust rond, lees naar hartelust (en als je wilt meepraten: meld je bij mij aan voor een account, automatisch lukt dat nog niet). Maar een dringend verzoek: beperk de conversatie over het onderwerp voortaan tot dat forum.

Ik hoop dat de andere discussies nu weer de ruimte krijgen.

Hacken op de Paasheuvel

Het is verbazingwekkend wat een groep toegewijde vrijwilligers voor elkaar kan krijgen. HAR, het vierdaagse hackerscongres dat de afgelopen dagen op een kampeerterrein in Vierhouten werd gehouden, kostte een jaar voorbereiding en werd onbetaald in elkaar gezet. Circa 2300 hackers uit alle landstreken op een kampeerterrein bij elkaar brengen is geen sinecure.

De honderd sprekers gaven onbezoldigd een lezing en hadden vaak zelfs hun eigen reiskosten betaald: het was een eer om op HAR te mogen spreken, nergens vind je immers zoveel vakgenoten en deskundig commentaar als daar. Er was een imposant netwerk gebouwd dat iedereen van internet voorzag, compleet met servers in een tuinhuisje en een wifi-netwerk dat vijftienhonderd mensen aankon. IP-adressen werden op wasknijpers uitgedeeld, en bij de tenten stonden tot hubs omgebouwde mobiele wc’s waar je je computer op kon inpluggen.

Het kampeerterrein was uitbundig versierd met lichtobjecten, de bomen waren in lampen en ledjes gehuld; ’s avonds was het er feeëriek. Er waren drie enorme tenten voor de lezingen en twee iets kleinere voor de horeca. Er waren shuttles die tussen het kampeerterrein en het dichtstbijzijnde treinstation reed; er was een EHBO-team, een veiligheidsteam, een infoteam, een team dat het internet op de been hield, en een eigen nieuwsdienst. Er was HAR-radio en HAR-tv. Er waren mensen die de bar draaiden, tenten opbouwden, elektriciteit aanlegden en een lokaal telefoonnet onderhielden; er waren immens veel mensen die achter de schermen honderduit regelden en deden. En er was een bus vol politieagenten die helemaal niets te doen hadden, behalve soms een ommetje over het terrein maken. (Die kregen denkelijk wél betaald.)

Er werd verteld hoe je je eigen deeltjesversneller kunt bouwen en er werd gedebatteerd over quantumcryptografie. Er was een 3D-printer en een harddisk-versnipperaar. We kregen gedemonstreerd hoe makkelijk elektronische sloten open te maken zijn en een deskundige vatte nog maar weer eens samen hoe brak de OV-chipkaart is (‘zo kapot dat hij niet te repareren is’). Er werd uitgelegd hoe je signalen van ingebouwde chips kunt onderscheppen en hoe je je eigen GSM-station kunt bouwen en dat voor echt kunt laten doorgaan. Er werd uitgelegd dat internet vol en GSM-verkeer onveilig is. Er werd nagedacht over auteursrecht en overheidstransparantie, en voor de kinderen werd een robotwedstrijd georganiseerd. Bits of Freedom, de Nederlandse digitale burgerrechtenorganisatie, beleefde er tot mijn immense opluchting zijn feestelijke wederopstanding – wel zo gepast, daar op die Paasheuvel. Er vielen maar drie lezingen uit en er was slechts één incident, dat gelukkig snel werd opgelost.

Het was een groot feest.

Pas toen het afgelopen was – of nu ja, het afbreken moest nog beginnen, en daar zouden zeker nog een paar dagen mee gemoeid zijn – drong het gaandeweg door tot de mensen die zich al maandenlang het vuur uit de sloffen hadden gelopen: verhip, het is gelukt! We did it!

Aldert Hazenberg mag trots zijn. Hij is degene die ruim een jaar geleden besloot de organisatie op zich te nemen, die gaandeweg meer mensen bij het evenement betrok, al die vrijwilligers coördineerde, brandjes bluste, mensen moed insprak en ze begeesterde. He did it. Dat hij daarbij een grote groep jonge hackers en technologieliefhebbers aan het festijn heeft weten te binden, geeft ons allen een prachtige belofte voor de toekomst. Want zonder hackers – mensen die uitzoeken wat technologie wel en niet kan – kunnen we niet.

Verslaving

‘Je moet doorzetten, je kunt het bést,’ zeggen mensen, of ‘Anders verknoei je je hele leven!’ Dat laatste is waar, maar van een verslaving afkomen is niet alleen kwestie van wilskracht tonen, flink de tanden op elkaar zetten en keihard doorbijten.

Ja, dat is het óók natuurlijk, maar er komt meer bij kijken. Een verslaving is ingebed geraakt in je dagelijkse structuur, in je manier van denken, in je reacties, in je uitvluchten, in je oplossingen, in je hele doen en laten. Je bent verknoopt met je verslaving en om die kluwen te ontwarren is meer nodig dan wil alleen. Daarnaast ontstaat vaak een sterke lichamelijk afhankelijkheid: je voelt je volkomen belazerd zonder je geliefde en gehate middel. Je gaat trillen, je kunt niet meer slapen, je hart racet, je hoofd maalt.

Therapeuten beschouwen verslaving – of dat nu aan drank, drugs, eten of gokken is – tegenwoordig steeds meer als een ziekte. Er is reden om aan te nemen dat er een genetische grondslag voor een verslaving is: sommige mensen zijn er bijzonder gevoelig voor, anderen zijn juist min of meer immuun voor verslavingen. En het is inmiddels duidelijk dat een verslaving ingrijpt in je hersenstructuur: je dopamine-huishouding verandert, wat het een stuk moeilijker maakt om er met wilskracht alleen vanaf te komen. Want dat lichaam, dat kermt.

Uit de tijd dat ik zelf met een verslaving kampte, zo tussen mijn 19e en mijn 24e – het ging om niet eten en overeten – weet ik hoe vreselijk complex een verslaving is. Van anorexia en bulemie had nog niemand gehoord. Het begon, zoals zo vaak met willen afvallen. Binnen de kortste keren ontwikkelde ik een vorm van blinde paniek als ik vond dat ik teveel had gegeten en raakte ik in een soort van high als ik mezelf voedsel ontzegde.

Toen ik eenmaal door had dat ik ver weg was, hielp dat besef geen zak. Ik bleef klem zitten en ik kwam er niet uit. Met wilskracht had het niks meer uit te staan: de eet- en niet-eetverslaving was groter dan ikzelf. Het enige wat ik kon doen was een eetbui uitstellen. Die bleef dan vervolgens als een zwaard van Damokles boven me hangen, zodat ik uiteindelijk bijna opgelucht was wanneer ik vervolgens bezweek: dan was dat zwaard namelijk tenminste weer éven weg. En waar ik ooit begon met overeten omdat ik me rot voelde, draaide dat later om. Ik ging overeten om mezelf te bestraffen, en opdat een raar onbestemd zwerfgevoel dan eindelijk een grond kreeg. Want daarna was alles op een wrange wijze weer in evenwicht: ik was stom en niks waard en dat had ik maar weer mooi bewezen.

Het heeft jaren geduurd voor ik normaal naar eten kon kijken: zonder angst, zonder de vrees meegesleurd te worden, zonder calorieën te tellen, zonder te denken: ‘als ik dit nu eet dan mag ik morgen niks meer’.

Het was vreselijk en ik had het niet in de hand. Maar een ziekte zou ik het niet noemen: een ziekte loop je op, die krijg je. Een verslaving ontwikkel je uit jezelf – of beter: hij omwikkelt jou. Je ervan losmaken is een deel van jezelf achterlaten.

De Praktijk, 14 augustus 2009