Dolly Bellefleur

Mijn goede vriendin Dolly Bellefleur – we zijn buren, we komen elkaar overal tegen, we delen lief & leed, we flirten altijd, we hebben samen een van haar meesterwerken geschreven en we hebben zelfs ooit op het punt van trouwen gestaan – opent komende zaterdag een grote tentoonstelling over haar werk, haar leven en haar jurken in de Openbare Bibliotheek te Amsterdam, onder de titel ‘Van hem naar haar naar Hyppolytushoef’.

Het belooft een mooie bijeenkomst te worden. Er zijn toespraken, er zijn vast veel bloemen, er wordt gezongen, er wordt geschonken, en ik mag haar publiekelijk interviewen. De grote vraag is natuurlijk: wat doe je áán, als je naast zo’n diva op het podium staat?

Zwoele Turken

Twee weken geleden was ik in Istanbul met mijn ouders. Door de stad struinend – wat is die trouwens immens groot – kwam ik langs een winkeltje waar tijdschriften, prullaria en ansichtkaarten werden verkocht en ik was meteen om. In plaats van de standaardplaatjes van het Topkapi, de Aya Sofia of de Blauwe Moskee heb ik uitsluitend kaarten van zwoele Turkse mannen verstuurd.

Ze waren raar, die kaarten. Ze passen allemaal in hetzelfde format, wellicht met uitzondering van die ene jongeling rechtsonder (maar dat schijnt dan ook een filmster te zijn). Er is een grote fysieke overeenkomst tussen de afgebeelde heren: ze hebben allemaal een snor, ze blaken allemaal van zelfvertrouwen, ze lijken allemaal een poging te doen sensueel en verleidelijk te kijken. Machismo in een zacht jasje: onverbiddelijk stoer maar toch een warme schuilplaats – dat is wat ze willen uitstralen. Ruwe bolster, zacht van binnen.

Wat me intrigeert, is dat mijn reactie op dit vertoon volkomen tegengesteld is. Ik denk geen seconde ‘ha lekker’ en alleen maar ‘eew getsie’. Ik vermoed dat Nederlandse mannen ook niet snel zo zullen poseren. Is het Nederlandse culturele beeld van wat een aantrekkelijke man constitueert nu inderdaad zo afwijkend van het Turkse?

[Voor een iets grotere versie van deze onweerstaanbare collectie: klik hier.]

Gesprek

Gistermiddag ging ik naar de dierenarts om hem een bos bloemen te geven, als dank voor zijn goede zorgen voor Tweety: hij was bijzonder lief geweest. Ik parkeerde op het pleintje voor de praktijk. Terwijl ik bezig was met uitstappen, voorzichtig manoeuvrerend met het boeket, en tussendoor mijn neus moest snuiten, hoorde ik flarden van een gesprek dat een paar meter verderop werd gevoerd.

‘Vanmorgen heb ik ‘t uitgemaakt met hem.’
‘Jee. Als het nou niet zo’n knipperlichtrelatie was, zou alles veel makkelijker zijn.’

Ik borg mijn zakdoek en sleutels weg en bezag het groepje. Drie meiskes op de fiets. Ze waren tien. Of toch zeker al bijna elf.

Overgave

De dierenarts bleef ‘u’ tegen me zeggen. De noodzaak van professionele distantie begrijp ik, maar hij en ik gingen zo meteen mijn kat doodmaken, een dusdanig intieme bezigheid dat ik hem smeekte of hij me alsjeblieft wilde tutoyeren. Samen hielpen we toen Tweety liefdevol en met alle zorg het hoekje om, Tweety, die nu op mijn bed dood ligt te wezen, totdat ik hem genoeg heb geaaid om hem te kunnen begraven.

Waarom ben ik zo aangedaan door die zieke, nu dode kat? Allicht was het een bijzonder exemplaar: dat vindt namelijk iedereen van zijn eigen huisdier. Ja, het maakt uit dat Tweety ooit wild was, een ongenaakbare, achterdochtige zwerver, die hier uit vrije wil introk en die gaandeweg op me had durven vertrouwen. Een roofdier getemd door liefde. Ik snapte waarom hij vals werd als hij het teveel naar zijn zin kreeg, ik deed zulke dingen immers zelf ook, en negeerde daarom iedere beet. Niksniet terugtrekken, nooitnimmer stemverheffing.

Dat ontwapende hem. Soms zag ik dat-ie wou bijten, zijn kop schoot dan naar voren, de tanden ontbloot – maar middenin die beweging hernam hij zich: ‘Oh nee, haalt niks uit, helpt niet.’ Of wellicht zelfs: ‘Oh nee, hoeft niet.’ Hij gaf zijn verweer op en ik het mijne. Want ik had hem eerder geen áárdige kat gevonden: hij was te gemeen tegen Michael, de andere zwerver die tegelijk met hem hier introk.

Ik ging van hem houden omdat hij mij ging vertrouwen. Omdat hij dat durfde. Ik hield eerst van hem om zijn moed, toen om zijn overgave. Daarna was ikzelf verloren en sindsdien vond ik elkaar kopjes geven minstens even prettig als hij.

Iemand verliezen wiens liefde je moeizaam hebt gewonnen, is vreselijk – ook als die iemand een kat is. Iemand verliezen die je zelf hebt durven vertrouwen, is nog vreselijker. Ook als die iemand een kat is.

Maar dat is het niet, of beter: dat is ’t óók, maar het is niet het enige. Ik kan zo tien redenen opnoemen waarom de dood van Tweety me aangrijpt. Hij stortte snel in, een paar weken geleden was-ie nog op volle kracht; ik was onvoorbereid; mijn katten zijn meer dan elk mens, iedere vriend of vriendin, deelgenoot van mijn leven, juist omdat ze me ook meemaken wanneer ik me terugtrek; en Tweety had meer nachten bij me geslapen dan menig lief. En hoewel al die argumenten waar zijn, raken ze niet de kern. Zelfs mijn grootste zorg – hoe kun je in hemelsnaam voor een ander wezen besluiten wanneer het genoeg is en wanneer zijn dood verordonneerd mag worden – was, hoe waar en zwaar ook, niet de crux.

Vriendin T, nooit te beroerd voor een rake opmerking, wees me er zachtjes op. Terwijl we aan weerszijden van Tweety op bed lagen, zei ze: ‘Die katten van jou, he. Als je over hen schrijft of vertelt, valt je analysedrang plots weg. Dan gaat het niet over uitleg of achtergronden of proberen iets te snappen, noch over wat je moet of vindt. Dan gaat het ineens zuiver om wat je voelt.’

Ze had gelijk. Aan mijn katten leg ik niks uit, ook niet aan mezelf. Bij hen houd ik mijn liefde, zorg, ontroering, angst, ergernis, geraaktheid, verdriet of vertedering nooit terug, die zijn er gewoon, en ik uit ze zonder dat ik die gevoelens eerst hoef te doorgronden of te legitimeren. Katten maken me ongemedieerd en onvoorwaardelijk.

Tweety’s liefde omzeilde al mijn reserves. Tweety legde me bloot. En hij snorde daar zachtjes bij.

Wegstrepen

[Column voor het AVRO-programma De Praktijk.]

Tweety’s achterpoten werden steeds strammer. Ik dacht aan reuma. Hij had immers een flink aantal jaren als zwerfkat achter de rug voordat hij besloot bij mij in te trekken, en daar hadden veel koude winters bijgezeten.

Tweety was indertijd argwanend, stoer en vals. Kim, mijn eerste kat, die van jongs af aan bij me woonde, keek-ie aan of ze van Lotje was getikt dat ze bij mij op schoot wou: op een méns liggen, ben je beduveld! De eerste keer dat-ie snorde – een stroef, roestig geluid dat uit een ongeoefende keel kwam – schrok hij zich het lazarus.

Hij wende. Hij ging zelfs van me houden. Wat-ie aanvankelijk doodeng vond, zodat-ie soms hard in mijn arm beet, als verweer, of wellicht omdat oude gewoontes nu eenmaal slecht slijten. Gaandeweg werden we een stel: hij was mijn kat en ik zijn mens. Hij slaapt altijd naast me en we geven elkaar vaak kopjes.

Maar die achterpoten… Hij liep steeds stijver. En ineens zag ik dat-ie niet meer op de stoel naast me sprong, maar zichzelf met zijn voorpoten naar boven werkte. Hij werd stiller, bedeesd bijna, wat raar was voor zo’n stoere ferme kat. Toen-ie me afgelopen dinsdag aankeek en klaaglijk mauwde, maakte ik een afspraak bij de dierenarts.

Dierenartsen werken, meer dan mensenartsen, met wegstrepen heb ik inmiddels geleerd. Eet-ie en voelt zijn buik goed? Streep: er zit geen vreemd voorwerp in zijn maag. Voelen alle botjes recht? Streep, dan is er niks gebroken. Na bloedafname bleek het ook geen nierprobleem: nog een streep. Van pijn worden katten sloom en timide; Tweety kreeg een fikse pijnstiller. Hij knapte niet op. Weer een streep: pijn was het ook al niet.

Nader bloedonderzoek toonde veel te veel witte bloedlichaampjes aan, ruim drie keer zoveel als normaal. Dat wijst op een ontsteking of op kanker. De dierenarts ging doorhalenderwijs de ontsteking te lijf en gaf Tweety een fiks shot van een antibioticum. Ook dat lijkt niet te helpen, we koersen helaas op een nieuwe streep af, zodat er binnenkort een echo staat gepland.

Inmiddels staan overal in huis dozen zodat Tweety trapjes heeft om makkelijker op bed, bank of stoel te klimmen. Niet dat-ie nog veel loopt, trouwens. De afgelopen dagen hebben we voornamelijk samen op bed doorgebracht. Hij duwt zichzelf plat tegen me aan en vindt het prettig als ik een arm om hem heen leg. Soms staat-ie even op, wankel en moeizaam, en gaat dan weer onhandig liggen, ’t is eigenlijk meer een zichzelf laten omvallen. Hij is licht ongedurig. Een enkele keer loopt-ie stram naar de keuken om een slokje te drinken of een hapje te eten. Hij is ongewoon stil en zelfs snorren doet-ie zwakjes. Alleen als Michael, mijn andere kat, ook op bed springt is Tweety eventjes waakzaam als vanouds (ze houden niet van elkaar, mijn ex-zwervers, en daar verandert ziekte kennelijk niks aan).

’s Nachts word ik om de haverklap wakker en kijk ik voorzichtig of Tweety nog ademt. Ik heb al drie dagen hoofdpijn. Aspirientjes helpen niet maar ik slik ze toch, al weet ik drommels goed dat mijn enige medicijn een luidruchtig snorrende Tweety is die zijn hoofd verliefd tegen het mijne wrijft.

Ik ben bang dat ik binnenkort een kat moet wegstrepen.

PS: Vanmiddag maakte de dierenarts röntgenfoto’s. Er zit een fikse vlek in zijn longen. Het zou een ingekapseld abces kunnen zijn, of een oud litteken, maar waarschijnlijk is het kanker. Een radioloog bekijkt de foto’s begin komende week, dan hebben we wellicht meer zekerheid.

Vooralsnog heeft Tweety een depot prednison gehad, daar kun je nog aardig – zij het tijdelijk – van opknappen. Nadat we thuiskwamen heeft-ie voor het eerst wat door het huis en in de tuin gedrenteld. Nu liggen we weer samen op bed.

Buurtgedichten

Wil Merkies heeft eerder een boek samengesteld met verhalen over de Amsterdamse Oostelijke Eilanden. Nu verschijnt er een nieuw boek over deze buurt, opnieuw door haar samengesteld: zestig gedichten van buurtbewoners, met bijdragen van onder meer Dolly Bellefleur, Aat Veldhoen en Kester Freriks. Het boek werd vandaag gepresenteerd. Ik mocht het voorwoord schrijven.

Minimetropool

’t Is een rare buurt, geboren uit een trosje schiereilanden: een dorp midden in de grote stad. Een minimetropool, ingeklemd tussen het afluistercentrum van de marine, de hoofdstedelijke krant en Artis. Een dorp waar mensen ’s zomers vanaf hun balkon in de kersvers aangelegde gracht kunnen duiken, en waar alleen de meeuwen even hard kunnen krijsen als de scooters die door de straat en over de stoep scheuren. Waar het ’s avonds niettemin zo goddelijk stil kan zijn dat je de zeeleeuwen in de dierentuin kunt horen loeien.

Een dorp waar elk jaar het Aardappeloproer feestelijk wordt herdacht, vlakbij een voormalige kerk met een vierkant kruis als plattegrond. Een dorp met hechte clans en met veel straatleven: kletsende vrouwen op bankjes, pralende jongens met strak gekamde haren, spelende kinderen op straat, buren die uit het raam hangen voor een praatje. Een dorp waar je de ruzies van de bovenburen hoort en waar mensen op straat elkaar in het passeren vriendelijk toeknikken. Idyllisch.

Een dorp ook waar de gemeente doet wat wij niet willen en niet doet wat we wel graag zien: geen dagmarkt, geen goedkope supermarkt, en bijna geen lijn 22 meer. Wel hoogbouw waar die niet was gepland, en kwijtgeraakte brievenbussen, en een voormalig postkantoor dat steeds opnieuw leeg staat. Soms roert de buurt opnieuw de aardappelen op, en dat helpt. Soms. Een beetje.

Een dorp met een speeltuin gebouwd op gif, met een monsterlijk beeld op een plein dat maar niet uit de verf wil komen. Waar schrijvers wonen en kassamevrouwen, brave travestieten en overspelige huisvaders, gebogen oude dametjes en kaarsrechte stoere binken. En veel dichters.

Klein Amsterdam. Mooi Amsterdam.

Karin Spaink
20 juli 2009

De broek van Osterhaus

[Gesproken column voor De Praktijk.]

Er brak een rel uit toen bleek dat viroloog Ab Osterhaus – die zich de afgelopen maanden overal erg bezorgd had betoond over de Mexicaanse griep en die als regeringsadviseur de overheid had geprest om grote hoeveelheden vaccin in te slaan – een belang van bijna 10% bleek te hebben in ViroClinics, een bedrijf dat vaccins test. Onder de door ViroClinics onderzochte vaccins viel ook Tamiflu, dat door Osterhaus aanbevolen wordt wegens diezelfde Mexicaanse griep.

Men sprak van belangenverstrengeling en van winst maken door angst aan te jagen. Iedereen riep prompt schande, er werden overhaast kamervragen gesteld – de PVV waakt over u! – en Osterhaus moest zich publiekelijk in bochten wringen.

De berichtgeving was echter danig gekleurd. ViroClinics produceert namelijk helemaal geen vaccins, ze testen alleen de werking ervan, en Osterhaus wordt derhalve geen spat wijzer van de verkoop van Tamiflu of enig ander vaccin.

Toch is daarmee de kous niet af. De kwestie is meer dan de zoveelste mediahype. Osterhaus is de exponent van een tweetal ontwikkelingen die zorgen baren.

Ten eerste is daar de gedachte dat ziek zijn altijd vreselijk is en dat we ziekte koste wat kost moeten en kunnen voorkomen. Doe dit niet, dat wel, eet zus, slik zo, preventie hier en vaccinatie daar, mijd mensen die iets hebben als de pest en sluit elk risico uit! Ziekte en verval laten zich echter niet bedwingen, we moeten per slot van rekening ergens aan dood, en de gedachte dat we onze gezondheid volledig in eigen hand kunnen hebben getuigt van overmoed en arrogantie.

Dat idee dat we onze gezondheid zelf kunnen beheren, zorgt er verder voor dat mensen met wie iets is gaandeweg met een scheef oog worden aangekeken. Het bevordert een eigen-schuld-dikke-bult houding. Ziek? Oh, zeker geen voorzorgsmaatregelen genomen, ja dan kunnen wij er ook niks aan doen. U heeft kanker? Nou dan zal u wel ongezond hebben geleefd. Een griepje, mevrouw? Tsk. Had u maar Tamiflu moeten nemen. Hartklachten, meneer? Tsja. U wist best dat u meer moet bewegen en andere boter hoort te gebruiken (u weetwel, die van Unilever). Maar gezond leven geeft geen garantie, ongelukken zitten in kleine hoekjes en cellen doen vaak iets anders dan wij prettig vinden. Ook wie supergezond leeft kan allerlei naars oplopen.

Bovendien worden de risico’s van ziekte tegenwoordig sterk overdreven. Dat deed helaas ook Osterhaus, die om die reden flink onder vuur lag van iets evenwichtiger collega’s. Zij vonden dat je die Mexicaanse griep beter zo snel mogelijk kon krijgen. Dan was je er tenminste van af en hij is momenteel stukken ongevaarlijker dan veel eerdere griepvarianten. (Zelf zie ik trouwens het meest in het idee om mensen cohortgewijs te besmetten met de Mexicaanse griep: om de veertien dagen een nieuwe groep. Na een maand of drie, vier zijn we allemaal aan de beurt geweest en hebben we keurig , en helemaal zelf, immuniteit opgebouwd.)

De tweede ontwikkeling waar Osterhaus de exponent van is – en helemaal zijns ondanks – is dat medisch wetenschappelijk onderzoek vrijwel over de hele linie afhankelijk is geworden van het geld van farmaceutische bedrijven. Dat maakt zuiver en oprecht onafhankelijk onderzoek lastig: de industrie eist vaak dat tegenvallende resultaten onder tafel worden gemoffeld, laat alleen kortlopend onderzoek toe, en prefereert onderzoek dat in hun voordeel is. Osterhaus kan er geen klap aan doen dat hij voor zijn wetenschappelijk onderzoek deels afhankelijk is van opdrachten van de farmaceuten. Dat is te wijten aan overheden die wetenschappelijk onderzoek een lage prioriteit geven en die vinden dat wetenschappers, zoals dat zo akelig heet, ‘hun eigen broek moeten ophouden’.

De schande die we over Osterhaus hebben afgeroepen, is verkeerd geadresseerd. U moet bij de regering wezen, wegens haar promotie van belangenverstrengeling.

Neutrale netwerken

Gisteravond heeft een commissie van het Europees Parlement vergaderd over de Telecomrichtlijn, een kaderwet voor internet en telefonie. Ter tafel lag onder meer een amendement, ingefluisterd door telefoniegigant AT&T, waarin wordt geregeld dat leveranciers ‘in voorkomende gevallen’ bepaalde soorten verkeer op internet te mogen afknijpen, bijvoorbeeld om ‘opstopping’ te voorkomen.

Zweden heeft zich als enige sterk verzet tegen het voorstel: zij willen dat providers zich neutraal opstellen ten aanzien van het verkeer dat zij transporteren. De grote vraag is hoeveel medestanders de Zweden hebben kunnen vinden. Nederland heeft zich tot nu toe erg op de vlakte gehouden.

Het oogt allemaal dodelijk saai en weinig belangrijk. Maar het gedonder dat klanten van UPC al geruime tijd ervaren, gaat precies daarover: UPC schendt de netwerkneutraliteit. UPC belooft haar klanten een bepaalde snelheid. Die haal je ook gerust als je websites ophaalt, maar zodra je bittorrent wil gebruiken, zakt de snelheid dramatisch in. UPC knijpt dat verkeer namelijk af, zo stelde de Consumentenbond onlangs vast.

Het venijn daarvan is dat veel mensen hun keuze voor een provider laten afhangen door de beloofde snelheden: je koopt met je abonnement niet alleen toegang maar ook bandbreedte. Dan is het bizar te merken dat juist verkeer waarbij snelheid ertoe doet, wordt afgeknepen. Bovendien gaat het UPC geen klap aan voor welk verkeer hun klanten internet gebruiken: zolang het legaal is, mag UPC geen onderscheid maken, en mocht verkeer illegaal zijn dan dient de bron te worden aangepakt, niet de vervoerder – die immers niet behoort te weten wat haar klanten zoeken, bekijken, sturen of ontvangen, laat staan dat ze specifiek verkeer doelbewust vertraagt of verhindert.

Schendingen van netwerkneutraliteit komen geregeld voor. Vaak doet een provider dat uit gewin. Zo tracht datzelfde AT&T dat in Europa zo hard heeft gelobbyd voor het bewuste amendement, in de VS de mogelijkheid te blokkeren om VoIP (bellen over internet) te gebruiken op mobieltjes. VoIP is namelijk stukken goedkoper dan gewoon mobiel bellen, en AT&T hoopt op deze manier haar concurrenten de voet dwars te zetten en haar omzet in dure belminuten nog een tijdje vast te kunnen houden. Apple weigerde afgelopen week voor de tweede keer om Google Voice – een andere methode om goedkoop via internet te bellen – toe te laten als applicatie voor de iPhone. De reden? Druk van AT&T, dat nauw samenwerkt met Apple.

AT&T wil niet dat wij goedkoper kunnen bellen. Liever dan zelf met nieuwe technologie te komen, probeert ze innovaties van anderen te dwarsbomen.

Een ouder (tot nu toe afgehouden) voorstel dat de netwerkneutraliteit schendt, is om voortaan het verkeer van commerciële sites voorrang te geven en consumenten in de wacht te zetten. Dat laatste verkeer – uw e-mail, uw poging om een website op te vragen, het filmpje dat u wilt zien op YouTube – zou in dat model pas worden afgehandeld als er luwte is in het systeem. Da’s een beetje alsof de postbode zegt: ‘Nee hoor, die brief aan u bezorg ik pas als ik alle zakelijke klanten van dienst ben geweest. Reclamefolders rondbrengen is belangrijker. Bovendien, dat kaartje van uw moeder aan u heeft toch geen enkele haast!’

Helaas vinden gevestigde bedrijven een betrekkelijk gewillig oor in Europa. In Amerika snappen steeds meer mensen dat netwerkneutraliteit technologische innovatie bevordert en onmisbaar is voor de communicatievrijheid van burgers. Alleen neutrale netwerken garanderen dat mijn moeder mij kaartjes kan blijven sturen.

Verhuizing

On the moveDe website is zojuist verhuisd. Gisteravond en vannacht waren er daardoor wat oprispingen, maar alles is zo te zien vlekkeloos overgezet. Eén forumbericht heb ik met de hand geïmporteerd, dat werd juist gepost tijdens de overgang toen er eventjes twee sites naast elkaar draaiden.

De reden voor de verhuizing: Paul Wouters heeft mijn site lange tijd gedraaid, maar hosting is niet langer zijn werk. Het was intussen allemaal liefdewerk en oud papier, eh, oude bits. Op een steeds ouder wordende server, wat helaas ook betekende dat de site ‘s nachts, als de backups werden gedraaid, geregeld onderuit ging en dan met zachte hand weer overeind geholpen moest worden.

Nu draait de site bij een een heuse hoster – /me zwaait naar Mischa – en zijn zulke appelflauwtes hopelijk verleden tijd. Paul, heel erg bedankt voor al je goede werk, ik heb dankbaar misbruik van je gemaakt. En Mischa: ik hoop dat ik je weinig nodig heb en dat ik je alleen spreek als er ergens iets leuks is te doen :)