Blijf van mijn boeken af!

Las ik gisteren toch ineens dat de stichting Brein nu ook namens mij de jacht op u heeft geopend. Dat was schrikken. Brein, die een conservatieve herinterpretatie van het auteursrecht promoot; Brein, die onze burgerrechten verkwanselt om een achterhaald distributiemonopolie te schragen; Brein, die wil dat internetproviders al het verkeer van hun gebruikers gaan controleren omdat die wellicht wel eens iets uit illegale bron downloaden; Brein, die het ondemocratische, ontransparante en immorele ACTA-verdrag – waarin een rigide auteursrecht wordt voorgesteld waarin gebruikers amper rechten hebben – van harte steunt.

Brein kondigde gisteren aan ook de onderlinge ruil in e-books en digitale teksten te zullen aanvatten. Daar ben ik bepaald geen voorstander van, en daar heb ik – als auteur en als consument – verdomd goede redenen voor.

Allereerst zijn e-books idioot duur. Een van mijn uitgevers heeft een boek van mij eerst in papieren vorm uitgebaat en brengt nu de digitale versie ervan op de markt. Alle kosten (redactiewerk, vormgeving, opmaak) zijn er al lang uit. De digitale heruitgave kost geen lor: er hoeft geen papier gekocht, bedrukt en gebonden te worden, er is geen dure opslagruimte nodig, geen marge wegens onverkoopbare restanten, geen budget voor fysieke distributie. Ze hoeven alleen hun ene digitale kopie zo vaak te vermenigvuldigen als nodig is.

Toch kost de digitale versie van dat boek liefst tien euro: tweederde van de prijs van het papieren boek. Alle financiële voordelen van deze nieuwe vorm van vermenigvuldiging en distributie vloeien naar de uitgever en de boekhandel toe, terwijl de koper niks merkt van de gedaalde kostprijs. De auteur trouwens ook niet: het percentage dat ik krijg, is precies hetzelfde als bij de papieren versie

Digitale versies móeten wel dichtbij de papieren prijs liggen, werpt de boekenbranche dan tegen. Inderdaad zijn de kosten er al uit, maar da’s alleen omdat we eerst die duurdere papieren editie hebben verkocht. Bovendien: als we de digitale heruitgave goedkoop maken, verwachten mensen straks – als boeken nog uitsluitend digitaal verschijnen – diezelfde lage prijs. En dan zitten we met de brokken. Ook u, mevrouw de auteur.

Waarop alleen de tegenwerping past dat als boeken goedkoper zijn, ze vaker worden gekocht. Bij een prijs van vijf euro waag je als koper eerder een gokje dan bij een boek van vijfentwintig euro. Op datzelfde principe zijn goedkope pocketedities gebaseerd, en daar blijkt ’t prima te werken. Wat je verliest in prijs per digitaal exemplaar win je in verkoopvolume en in sterk gereduceerde productie- en distributiekosten

Ten tweede zijn e-books kopersbedrog. Vrijwel alle officieel verkochte e-books hebben een kopieerbeveiliging. Oerstom, want piraten kunnen die toch wel omzeilen en de enige mensen die je ermee hebt, zijn juist degenen die netjes een digitale versie hebben aangeschaft. Want zodra zij overstappen op een ander type e-reader of een ander computersysteem, is hun hele digitale boekenbezit op slag ontoegankelijk en onbereikbaar geworden. Hopla, je hele keurig gekochte bibliotheek kwijt, met dank aan de auteursrechtbeschermers.

Diezelfde beveiliging verhindert ook dat je een eenmaal gekocht boek kunt weggeven of tweedehands kunt verkopen. Daarmee beperkt het de circulatie van boeken. Zodra de uitgever ze niet meer aanbiedt, vallen ze uit de cultuur. Kopieerbescherming verpest kortom het vertrouwen in de markt, maakt boeken instabiel, schoffeert consumenten en levert auteurs niets extra’s op.

En ten derde wil ik niet dat mijn intellectueel recht op mijn werk door Brein wordt misbruikt om uw en mijn burgerrechten te beknotten.

[Zie ook mijn voordracht Wees geen ezel, d.d. 1 juni 2010.]

Nee zeggen

Wie behandeld wordt door een arts, hoort te worden voorgelicht over de voor- en nadelen van de behandeling, en over de alternatieven ervoor. Officieel moet je om toestemming worden gevraagd. Dat laatste gaat meestal tussen neus en lippen door, of zelfs: stilzwijgend. Artsen nemen over het algemeen aan dat je geen nee zult zeggen tegen een behandeling.

In veel gevallen klopt dat: want natuurlijk wil je die borst eraf als daar kanker in zit, natuurlijk wil je insuline als je suikerziekte hebt. Maar de situatie is lang niet altijd zo zwart-wit, niet zo erop of eronder. Dan is de beslissing meteen een stuk minder helder. Wat doe je? Neem je die chemo die je leven mogelijk met een paar maanden rekt, of doe je dat toch liever niet? Neem je dat medicijn dat helpt de ziekte te stabiliseren of de kans op terugkeer verlaagt, maar dat allerlei dagelijks ongemak met zich meebrengt?

Ik ken nogal wat vrouwen die geen hormoontherapie wilden na hun borstkanker (ik hoor daar zelf trouwens ook bij). Ze hebben er allemaal goed over nagedacht en hebben valide redenen om niet jarenlang pillen te slikken. Sommigen krijgen ernstige stemmingswisselingen door zulke medicijnen, en houden het zodoende gewoonweg niet vol. Anderen vinden de verhoopte effecten van de behandeling – te weten: een iets lager statistisch risico op terugkeer van de kanker – te klein, afgezet tegen de nadelen van elke dag pillen slikken. Nog weer anderen zijn alle behandelingen simpelweg zat.

Opmerkelijk is dat bijna iedereen die een behandeling weigerde – hoe diep ze ook hebben nagedacht voordat ze tot dat besluit kwamen – dat met enige schroom en aarzeling tegen hun behandelend arts zei. Niet dat ze bang waren op hun donder te krijgen of zo, maar toch: die mededeling doen viel ze moeilijk. Ik moest zelf ook even diep ademhalen voordat ik mijn besluit vertelde. Tegen het advies van een arts in gaan, is kennelijk nogal wat.

Annemarie Mol, die al jarenlang de effecten van medische technologieën bestudeert, wees er ooit op dat de keuzes die artsen aan hun patiënten voorleggen zich uitsluitend tot medische opties bepalen. De vraag die je als patiënt krijgt voorgelegd, is kies je voor deze ingreep, of toch maar die andere? De hele discussie gaat dan over de voors en tegens van behandeling A versus behandeling B.

‘Het is belangrijk niet alleen informatie te krijgen over het slagingspercentage van een behandeling,’ zei Mol. Ze ziet liefst dat ook wordt besproken hoe je leven eruit ziet tijdens en na zo’n behandeling. Maar vooral pleit ze ervoor de keuzes die aan mensen worden voorgelegd, breder te definiëren en ook het afzien van ingrijpen of van eindeloze behandelingen serieus te bespreken. ‘Misschien wil je liever je kinderen in Australië nog eens bezoeken in plaats van iedere week misselijk naar het ziekenhuis te gaan,’ gaf ze als voorbeeld. Wat wil je: twee jaar een zware en belastende therapie ondergaan waar veel ziekenhuisopnames aan te pas komen, of een jaar in redelijke kwaliteit leven?

Nou is dat wel een heftig voorbeeld. Het kan ook gaan om minder ultieme vragen, zoals: wil je zeven jaar pillen slikken om in een betere statistische groep te vallen? Accepteer je een behandeling, zuiver vanwege de kansberekening?

Nee zeggen mag. Sterker, dat is ieders recht. En als artsen onze opties breder definiëren, wordt het makkelijker dat recht handen en voeten te geven.

Deksel van de doofpot

In 2007 werden in Bagdad twee journalisten neergeschoten; ze overleden. Reuters – hun werkgever – vroeg het Amerikaanse leger om opheldering en kreeg te horen dat zij een uur eerder door opstandelingen waren neergeschoten. De mensen die door de Amerikanen vanuit een Apache helicopter werden beschoten, waren AIF KIA (Anti Iraqi Forces, Killed In Action). Het leger meldde in een officeel bericht dat ze ‘did not know how the deaths ocurred’. Reuters vroeg, met een beroep op de Freedom Of Information Act (de FOIA, vergelijkbaar met onze WOB), videobanden van het vuurgevecht op maar kreeg die niet.

Nu is die film boven water gekomen, met behulp van WikiLeaks die de film in handen heeft gekregen. Het bestand was weliswaar versleuteld, maar WikiLeaks wist ‘m te ontsleutelen: de organisatie heeft uitstekende banden met de hackersscene en met gedegen techneuten. De film is ronduit akelig: je hoort hoe de mannen aan boord van de Apache hopen te kunnen schieten, dat ze valselijk beweren dat iemand uit de groep geschoten zou hebben, en dat ze ook de bus (en mensen) neerhalen die de gewonden in veiligheid willen brengen. De Amerikanen giechelen zelfs wanneer een van hun eigen wagens later over een van de slachtoffers heen rijdt. De beelden zijn gruwelijk, maar vooral de geluidsband is heftig.

In het bericht ‘Collateral Murder’ schrijft Rop Gonggrijp over de zaak. Hij heeft de afgelopen weken Julian Assange, de oprichter van WikiLeaks, met een aantal kwesties geholpen, waaronder ook deze. Momenteel zitten Gonggrijp en Assange in Washington DC, waar ze net een persconferentie hebben gehouden en de film openbaar hebben gemaakt. De doofpot is open, het deksel is eraf. Met dank aan WikiLeaks.

Je kunt de film hier zien. Hij duurt 17:47 en hij is tamelijk heftig, dus wees gewaarschuwd.

Test 1, 2, 3…

Mijn columns post ik ook op Facebook; ik ben een manier aan het zoeken om alle stukken en blogjes die ik hier neerzet, automatisch naar Facebook door te sturen. Dat is nogal wat gepuzzel en vooralsnog lukt het me van geen kant, maar op termijn komt het vast voor elkaar :)

Daarnaast wilde ik graag meer sociale tools aan mijn site toevoegen. Vandaar dat je sinds vandaag in het grijze blok dat onder elk artikel staat, een ‘Share this’ logootje plus link aantreft. Via de opties die verschijnen als je je muis boven die link houdt, kun je vanaf nu mijn stukjes rechtstreeks doorsturen naar Facebook, Twitter, Stumble Upon, LinkedIn, Del.icio.us en wat al niet.

En ooit wil ik nog ‘s een heel simpel webshopje aan mijn site toevoegen. Daar komen te zijner tijd digitale versies van uitverkochte boeken te staan, zodat je voor een klein bedrag (een paar euro ofzo) dat boek als e-book kunt kopen. En nee, daar komt geen DRM op: je kunt het dan op elke e-reader of computer lezen, zonder gedoe en gedonder.

Afbeelding: ‘The social media campaign’, door Laurel Papworth (laurelpapworth.com) en Gary Hayes (personalizemedia.com); Creative Commons (via Flickr).

Mixen en mengen

Amsterdam is van oudsher een vrijplaats. Ook in meer recente decennia trok de stad mensen uit binnen- en buitenland aan die zich elders niet op hun gemak voelden of die een middelpuntbindende plek zochten. Die trek hield zelfs stand terwijl er amper nog woonruimte was voor de nieuwe aanwinsten; een van de redenen waarom het kraken een hoge vlucht nam.

Dit type trek is afgenomen. Amsterdam is niet meer de vrijplaats voor mensen die iets anders willen en er domicilie kiezen. Het aureool van vrijplaats trekt nu veeleer bezoekers: mensen die er voor een weekend of een avond komen en daarna naar hun huis elders teruggaan. Toeristen voor wie de stad geen leefruimte is, maar een vrijblijvende attractie, een droom van tijdelijke bandeloosheid.

De vrijgezellenfeestgangers die een avond de boel op stelten komen zetten, de vrienden die zich een weekend suf blowen of drinken, de zakenlui die dure bordelen langsgaan en zwart geld verbrassen – ze komen naar Amsterdam om gek te doen, maar hebben geen duurzame band met de stad en voelen er geen verantwoordelijkheid voor. Integendeel, ze komen er juist om tijdelijk onverantwoordelijk te zijn en later te kunnen opscheppen over hun excessen. Het centrum van Amsterdam is allang niet meer het domein van de mensen die in de stad wonen.

Ook al niet omdat het centrum bijna compleet is vernut, met overal kantoren, winkelstraten en horeca. Het centrum is overdag en ’s avonds druk, maar het zijn winkelaars, uitgaanders, forensen en bezoekers. De bewoners vertoeven elders. Dat is een van de weinige kenmerken die Amsterdam nog gemeen heeft met andere grote steden, maar niet de leukste. Als het centrum wordt bevolkt door mensen voor wie de stad een tijdelijke plek is, en niet door mensen die gecommitteerd zijn aan het leven in dat centrum, verwordt een stad tot nostalgisch idee.

Gelukkig zijn er nog steeds dingen die trekken. Kortgeleden sprak ik een diverse groep buitenlanders die hoopten naar hier te kunnen verhuizen. Ze haakten naar het rijke kritische klimaat en de traditie van reflectie, naar de vanzelfsprekendheid waarmee disciplines zich hier mengen, naar het gemak waarmee ideeënvorming en praktijk hier hand in hand gaan.

Maar dat is precies het Amsterdam dat steeds meer wordt weggeduwd en weggerenoveerd; het Amsterdam dat wordt verkaveld in boodschappen hier, uitgaan daar en werken dáár. Juist die mix van werken, wonen, verpozen, doen, zoeken, en mekaar onderweg steeds weer tegen het lijf lopen – zodat iedereen zich uiteindelijk leert verhouden tot elkaar – die mix, dat is de kern van een spannende stad. Die mix wordt nu naar de randen van de stad, naar de randen van onze mentale kaart geduwd.

De stad kan dat stoppen. Door het centrum niet tot een gekuist icoon te maken maar haar levend te houden; door rafelranden niet aan te harken maar ze tot het hart van de stad te verklaren; door heel selectief en bijzonder precies te zijn in wat ze niet wil en de rest te laten gisten en groeien. En vooral: door te mikken op mensen met binding met de stad en met een hang naar grootsteeds leven.

Waar moeten al die mixers en mengers en veranderaars anders naartoe? Elk ander mensentype heeft plek zat in Nederland. Zonder een vrijplaats zijn de mixers en mengers dakloos. Ze hoeven niet de hele stad te hebben, maar zijn onontbeerlijk voor de cultuur. Dus laat Guusje ter Horst maar elders haar harkzucht uitburgemeesteren.

Lijm

Dit is hopelijk de doodskus voor die hopeloos kapotte OV-chipkaart. Het ding is al van voren naar achteren en van links naar rechts gehackt en is een bewezen privacyramp. De overheid en de openbaar vervoerders staan er niettemin op ‘m te blijven gebruiken. Maar nu is de zoveelste hack ontdekt en hij is doodsimpel.

Reizersvereniging Rover heeft ontdekt dat als je een laagje cementlijm over de kaart smeert, de afboekfunctie wordt geblokkeerd. De poortjes gaan netjes open als je je ingesmeerde kaart erbij houdt, maar er wordt niks van je tegoed afgeschreven. Whoops. Oftewel: met dank aan wrakke technologie kunnen we nu allemaal gratis reizen. Is het niet tijd dat de overheid wat verstand krijgt van technologie?

Update: Het artikel waaruit ik deze informatie haalde is van nu.nl verwijderd; Rover heeft ‘t nog wel. Het zal het toch een vervroegde 1-aprilgrap zijn geweest… Jammer wel :) Maar ook een goede les voor mij. Informatie is soms onformatie.

Liefdesverklaring

Lopen is niet echt mijn forte. Vandaar dat ik al jaren een Canta heb. een gehandicaptenautootje. Zo’n klein rood opdondertje dat het midden houdt tussen een Goggomobiel en een luxe koekblik.

Canta’s zijn geweldig. Mijn actieradius wordt er enorm door vergroot. Geen gehannes meer met dure taxi’s, niet doodmoe worden van het wachten op bus of tram en daarna alsnog honderden meters moeten lopen met inmiddels onwillige benen of knikkende knieën. Ook heb ik door dat autootje aanzienlijk minder last van de kou, die anders tot urenlang verstijfde en tegenstribbelende ledematen had geleid.

Canta’s zijn een verrukking. Ze zijn zo klein dat je ‘m overal kunt parkeren (wel oppassen dat je niet de stoep verspert voor mensen in rolstoelen of met kinderwagens – denk aan uw medemens!). Je mag ermee op de rijweg en op het fietspad, zodat je vrijwel overal kunt komen. Je moet een beetje mikken, maar met wat behendigheid kun je ‘m zo tussen verkeerspaaltjes en Amsterdammertjes door laveren.

De stickers van XS4ALL die ik bij wijze van nummerbord voor- en achterop heb geplakt, zijn meer dan gepast: de Canta geeft me weer toegang tot alles en iedereen. Zonder Canta was ik onthand en stukken meer gehandicapt dan nu. Ik zou niet goed weten hoe ik me zonder dat autootje moest redden.

En van Canta’s word je vrolijk, een onderschat pluspunt. Buitenlanders kennen zulke autootjes niet en er is altijd wel een plukje toeristen dat zich vergaapt aan mijn Canta: ze stoten elkaar aan, ze wijzen ‘m na, ze kijken verbaasd, ongelovig of juist geamuseerd. Ik knik dan meestal vriendelijk terug, wat de feestvreugde nog vergroot. Vooral Japanners vallen zowat in katzwijm van acuut opwellende verliefdheid als ze ’m zien en gaan, zodra ze zijn bijgekomen, als een gek foto’s maken. Mijn Canta is denkelijk even vaak gefotografeerd als de duiven op de Dam.

Hoewel ze voor Nederlanders minder verrassend zijn – je ziet die dingen immers overal rijden – blijken die toch ook geïntrigeerd te zijn door Canta’s. Mijn vrienden vinden het altijd fantastisch als ze mee kunnen rijden en de buurtkinderen behandelen ‘m als een exotische traktatie. Ze bedelen soms of we samen een blokje om kunnen, en ze plakken geregeld vrolijke stickers op mijn Canta, ik denk bij wijze van tegenprestatie.

Van de week ontdekte ik dat er heuse Canta-fanclubs zijn; mensen die foto’s van Canta’s verzamelen en die internet afspeuren naar filmpjes. Er is een Canta-blog en een Canta fotopool, beide onder de naam ‘The hunt for the little red car’. Ik vond daar zelfs een meneer die mini-documentaires maakt over Canta-gebruikers en hun voertuig. Het grappige is: die fans zijn mensen zonder makke, mensen zonder handicap.

Is dat nou niet een wondermooi verschijnsel: gezonde mensen die gefascineerd zijn door een gehandicaptenhulpmiddel? Is het niet geestig dat wij gehandicapten iets hebben waarop mensen met goeie benen jaloers zijn?

Het is lente. Ik verheug me nu al op de blije gezichten van de toeristen die Amsterdam bezoeken en die verrast worden door mijn autootje. Nederland: land van tulpen, klompen en Canta’s.

P.S. Uit puur enthousiasme ben ik gisteren zelf een fanclub begonnen op Facebook: www.facebook.com/ClubCanta.

Gezocht: grijze kitten m/v

Sinds Tweety’s dood ben ik au fond katloos: Michael komt vooral thuis om te eten en is verder hoofdzakelijk de hort op. Hij was vroeger al nooit zo aanhankelijk, en dat is na Tweety’s dood niet veranderd. Niksniet bij me slapen of bij me zitten. Ik ben geloof ik in de eerste plaats zijn afhaalrestaurant.

Nou wil ik dat gerust voor ‘m zijn, maar toch: ik mis het erg, zo’n kat om me heen die hier is omdat-ie mijn aanwezigheid op prijs stelt. Daarnaast: de eerste en laatste keer dat ik een kitten had, was in 1984; dat was Kim. Tweety en Michael zijn beiden komen aanlopen en waren toen al flink wat ouder. Daarom zoek ik een kitten, het allerliefst een grijze: egaal grijs dan wel gestreept grijs. Of het een mannetje of en vrouwtje is maakt me niet veel uit.

Aangeboden: een huis met tuin (die aansluit op andere tuinen en op een gezamenlijk dakterras bovenop de parkeergarage – een waar katten-Eldorado), plus een lief baasje dat betrekkelijk veel thuis is en dat zelf ook een nachtdier is.

Gevraagd: een kitten die eind april / begin mei naar een nieuw thuis mag. Als het ouderlijk huis in de buurt van Amsterdam is, is dat handig maar ‘t is geen voorwaarde. Voor meer informatie etc: karin at spaink punt net.

PS: waarom een grijze, is me gevraagd (hier en op Facebook). Eigenlijk vooral omdat twee eerdere katten waarvan ik erg hield zijn gestorven, en die waren allebei zwart. Ik mis een kat die zo nabij was als Kim of Tweety, maar ik wil geen vervanger voor die twee onvervangbare katten, ik wil gewoon graag meer kat in huis, een kat waarvan ik opnieuw en vers kan houden, zonder teveel heimwee of herinnering. Daarom: een andere kleur – dat helpt.

PPS: Voor al diegenen die nog steeds katjes aanbieden: ik ben allang voorzien. Max is inmiddels ruim zeven maanden oud…

Oh nee! Niet Guusje…

Oh néé! Niet Guusje ter Horst, die de nationale vingerafdrukkendatabank heeft doorgedrukt en zich daarbij valselijk verschool achter Europa’s rokken – want van Europa hoefde dat helemaal niet, dat heeft haar ministerie helemaal zelf bedacht. Niet Guusje Liegebeest, die als grootste privacyschender van Nederland afgelopen februari de Big Brother Award 2009 in de wacht sleepte, en daarna in een open brief aan de jury zonder blikken of blozen loog dat zij juist die week door het parlement toch heus lof toegezwaaid had gekregen vanwege haar o zo zorgvuldige afweging tussen privacy en veiligheid – want dat had het parlement helemaal niet gedaan, zoals uit grondig onderzoek van Sargasso bleek. (1) (2)

Niet Guusje, die toen ze wethouder in Amsterdam was de bijnaam ‘Guusje Tegen’ wist te krijgen: ze was tegen de kermis op de Dam, tegen haringkarren op bruggen, tegen het culinair festijn op het Amstelveld en tegen de winkelopenstelling op zondag. Guusje Tegen, die weigerde de Regulierdwarsstraat. een homo-uitgaansstraat, autovrij te maken, (3) maar wel de Amsterdamse grachten van alle auto’s wou ontdoen en daarbij arrogant zei: ‘Met de bewoners van de binnenstad heb ik niks te maken.’ (4)

Niet Guusje, die als Nijmeegs burgemeester op de bon werd geslingerd wegens rijden onder invloed en toen haar bekeuring van hogerhand onzichtbaar liet maken in het politieregister. (5)

Niet Guusje, die zich er vorig jaar in een interview met Vrij Nederland over bekermde dat het zo akelig en zo ongepast was dat burgers de overheid met wantrouwen bejegenden, terwijl zijzelf als minister intussen de burgers voor geen cent vertrouwde en de ene na de andere controlemaatregel jegens de bevolking uitvaardigde. (6) Niet Guusje Ocherm, die wilde dat wij blind op haar vertrouwden terwijl zij en haar kornuiten in het kabinet wet op wet bedachten die de grondwet en onze burgerrechten verder uitholden. Niet Guusje Ocherm, die in een kabinet zat dat draaien en klungelen tot een treurige kunst verhief en dat haar eigen kleinzieligheid niet onder ogen kon zien.

Niet Guusje. Die is apert ongeschikt als hoofdstedelijk burgemeester: ze is te regentesk, te arrogant, te leugenachtig, te verbeten, te truttig, te ijdel en te kortzichtig. Ze mist allure, flair en schwung; en wat ze wel in haar mars heeft, blief ik niet.

Oh nee. Geen Guusje. Want er zijn zoveel betere kandidaten. Boris Dittrich bijvoorbeeld. D66 verdient nu eindelijk eens een burgemeester in een grote stad, en Dittrich snapt een boel van homobeleid, van internationale politiek, van voorzichtig manoeuvreren en toch koers houden. Hij is zachtmoedig maar met principes. Of Andrée van Es: een door de wol geverfde GroenLinkser, die het onschatbare vermogen heeft twisten te kunnen overzien, te doorgronden en te overstijgen. Van Es kan kemphanen met goede argumenten de sporen uittrekken en dan zijn die na afloop nog blij met haar ingreep ook. Ze is bovendien charmant en intelligent. Of Eberhard van der Laan, die zowat als enige minister van de zojuist afgedankte ploeg allerwege respect behield, en die van integratie en emancipatie oprecht zijn vak heeft gemaakt.

Er zijn veel goede kandidaten, maar Guusje ter Horst hoort daar niet bij.

Ontzien

Ik ben nooit een sportliefhebber geweest, maar toen in 1990 de Wereldspelen voor gehandicapten in Assen werden gehouden, ging ik er naartoe. De reden? Samen met Gon Buurman werkte ik indertijd aan het boek Aan hartstocht geen gebrek, dat over handicap en lichaamsbeleving ging.

Bij officiële openingen van internationale wedstrijden schijnt het gewoonte te zijn dat alle deelnemers defileren. Zo ook daar. Land na land presenteerde zich. Achter de landsvlag kwamen de deelnemers, ordelijk maar wreed gesorteerd naar mate van invaliditeit. Eerst alle sporters in een rolstoel, dan de afdeling krukken, en daarna degenen die los konden lopen: kleine mensen, licht spastische mensen, dove mensen, blinde mensen. Mijn god. Ik had nog nooit zoveel mensen met een handicap bij elkaar gezien.

We liepen naar de atletiekbaan waar mensen oefenden en zich warm liepen of reden. Er kwamen mensen in sportrolstoelen voorbij: langgerekte, geavanceerde stoelen waar ze opgevouwen in zaten. Spastische mensen draafden rondjes; alles zwabberde aan ze, ze renden als mallemolens. Ik schaamde me een beetje. Om hen. En eigenlijk om mezelf, want ik liep ook krakkemikkig.

Na een uur begon de wedstrijd, een sprint. Gon en ik stonden vlakbij de finish. Het startschot werd gelost; ze begonnen te rennen. Ze kwamen dichterbij, veel sneller dan ik me kon voorstellen. Olympisch snel, zeg maar. En er wás ook niets met ze: geen rolstoelen, geen wapperende armen of uitzwierende benen, wat hadden ze toch? Ze liepen zo uitzinnig snel, met deze mensen kon toch niets aan de hand zijn?

Mijn blik veranderde, ik verloor mijn distantie. Verbaasd en gefascineerd keek ik naar hun tempo, naar hun gemak, naar hun volstrekte vanzelfsprekendheid van bewegen, van hard en snel en strak bewegen vooral. Ze renden gemeen hard.

Pas toen ze tot veertig meter afstand waren genaderd, zag ik het. Alle sprinters hadden een beenprothese. Gewone bovenbenen, normale knieën; gewone sokken, normale schoenen; en daar tussenin een dunne spijl van gebogen geplet staal. Ze renden harder dan alle gezonde mensen die ik kende. Tot mijn eigen verbazing applaudisseerde ik bij de finish.

’s Avonds liepen we rond op het deelnemerskamp. Overal mensen in rolstoelen, mensen met krukken, mensen die zich moeizaam voortbewegen, mensen die soepel met hun stoel manoeuvreren, mensen met begeleiders, mensen alleen en mensen samen. Mensen die dronken, lachten, plezier maakten. Een kamp vol medemensen.

Vrijwel niemand had de neiging zijn of haar handicap te verbloemen. Protheses werden alleen gedragen wanneer iemand daar daadwerkelijk profijt van had; de cosmetische protheses, de neparmen en -benen voor de sier en tegen het oog van de buitenwereld, waren uit en af. Mensen zonder benen roetsjten op skateboards door het kamp in plaats van hun keurige maar soms lastige rolstoel te gebruiken. Iedereen keek naar elkaar. Onbevangen, zonder te denken dat de ander wellicht gekwetst zou zijn door die blik. Niemand werd ontzien.

Iedereen keek. Wat heb jij, wat kun jij? Soms keken ze schattend: ben je concurrentie? Kan ik je verslaan? Of ze keken ánders schattend: is dat een leuk iemand voor een gesprek, voor een drankje, voor een avondje uit?

Na vijf dagen ging ik naar huis. Op het Centraal Station keek ik onwennig om me heen. Weinig handicaps te zien, ineens; ik voelde me ontheemd en kon een gevoel van spijt niet onderdrukken. Sindsdien ben ik een groot fan van de Paralympics. Doodzonde dat de tv daar niet meer aandacht aan besteedt.