Wennen & verkennen

Max went steeds meer aan mij en aan het huis, en ik aan hem. Hij krijgt lievelingsplekjes: vooral achter de boeken (daar heb ik er veel van) is het Erg Spannend, zeker als-ie doorheeft dat ik hem zoek. Hij wordt ook groter en zekerder. Hij loopt nog steeds wat wankel (nou ja, who cares: ikzelf immers ook) en valt met de regelmaat van de klok om, wat dat betreft is-ie nog steeds een baby.

Hij heeft de aandachtsspanne van een kleuter met ADHD: alles leidt hem af. Het ene moment volledig geconcentreerd op een te maken sprong, het andere moment volkomen in beslag genomen door een poot die hij ineens ziet en waarin subiet gebeten moet worden, waarna hij verbaast ontdekt dat het zijn poot is maar dat meteen grandioos vergeet want van wie is die staart eigenlijk die daar zo zwiept…? Alles is interessant en vreemd en nieuw, hij kan nog niet goed schiften, en dus schiet zijn aandacht alle kanten op.

Max wordt sterker. De tweede dag dat-ie hier was kon-ie in mijn broekspijp klimmen, maar kwam niet veel verder dan kuithoogte. Nu kijkt-ie naar mij en dan naar mijn broek, rekent even in stilte, springt en klauwt zich verder omhoog; hoppa, tot op heuphoogte!

Voor de gevallen dat ik achter de computer zit heeft-ie al een speciale truc ontwikkeld. Hij kan allang gewoon op de stoel springen maar da’s minder leuk, dus springt-ie in mijn broekspijp en ter hoogte van mijn knie buigt-ie af, zodat hij niet knel komt te zitten tussen mijn bovenbeen en de onderkant van de tafel: hij hangt dan aan de zijkant van mijn dijbeen en werkt zich rap op mijn schoot. Dat kan-ie inmiddels al spurtsgewijs. Kijk ren buig hop zit. Done! En dan kijkt hij me verwachtingsvol aan en ik hem vol trots. Goedzo Max!

Hij wordt ook al heel knap in vertederend kijken. Andere Karin, een goede vriendin, was hier zondag en we keken samen op bed een tv-serie. Max vleidde zich op en in en onder en tussen haar en zei steeds heel verleidelijk ‘wiew’ en ging haar dan aanstaren, desnoods met zijn kopje scheef, net zolang tot Andere Karin helemaal gesmolten was en zij z’n lof ging prijzen. Toen ging-ie zich uitgebreid wassen. Mission accomplished.

Max heeft ook door dat ik een groot deel van de dag achter de computer doorbreng. Dat maakt het bureau razend interessant. (Een kat weet zich altijd met grote precisie tussen jou en het object van je aandacht in te wurmen.) Bovendien zitten er snoertjes aan de computer, daar kun je aan klauwen, en is zo’n computer warm, dus ligwaardig: allemaal pluspunten. En omdat de nee-ho-wacht-dat-is-mijn-toetsenbord! training nog moet beginnen, raken kat en computer steeds in de war. Max wil op het toetsenbord van de laptop liggen. Dat wil ik niet, zodat ik de laptop half sluit. Dat betekent (a) dat ik niet kan zien wat daar gebeurt (op dat scherm draait gewoonlijk iTunes) en (b) dat Max denkt dat je dus wél op de laptop kunt liggen, waar ik hem dan weer van af vis.

Dan komt-ie effies bij mij liggen en ziet even later Ergens Iets en gaat, op weg naar dat Iets Ergens, nietsvermoedend pontificaal op mijn toetsenbord staan om na te denken – ‘Waar was het nou? Ik zag toch Ergens Iets Heel Belangrijks?’ – en doet onderwijl teksten verdwijnen, schermen verschijnen en tikt stiekem van alles in het kats in, maar ik kan geen kats lezen. Of hij raakt volkomen gebiologeerd door de muisaanwijzer op het scherm. Of probeert op de rand van het toetsenbord te kauwen. Of wil dat gummidingetje in mijn muis vangen en opvreten.

Kortom, dolle pret maar ook de hoogste tijd om kat en computer te scheiden. Zijn strapatsen zijn razend vertederend, maar alles wat ik hem nu toesta wil-ie jaren later nog steeds doen, en tegen die tijd vind ik het vast minder leuk. Bovendien: kittens dienen te worden opgevoed en thans ben ik de moederpoes van dienst, dus probeer ik hem regels en gewoontes bij te brengen of af te leren. Soms door hem ergens weg te halen, meestal door een fijn compromis te verzinnen.

Tweety lag graag in de ruimte tussen toetsenbord en beeldscherm als-ie niet op mijn schoot wou maar toch in de buurt wilde zijn: de moeite van het proberen waard. Vanuit die positie kan Max bovendien verliefd naar mij kijken en ik naar hem. Zodat ik ergens een doosje opdiepte en daarin een zacht lapje legde en nu een kattenbedje op mijn bureau heb geïnstalleerd. Als Max nu in of op de laptop of op het toetsenbord wil gaan liggen, verhuis ik hem met zachte hand naar zijn computerbedje, en dat bevalt hem wonderwel.

Hij ligt er nu vaak en met verve. (‘Kat in het bakkie,’ zei Hanneke gevat.) Als-ie op weg naar zijn computerbedje per ongeluk op het toetsenbord stapt, neem ik hem niks kwalijk. Hij doet dan immers zijn best om erger te voorkomen. En leren is lastig.

[Noot: het doosje is 24 x 26 cm. Max, opgerold, is ongeveer 15 cm in doorsnee. Dat is erg klein. Zo klein en zo licht dat-ie zelfs als-ie pontificaal op de laptop gaat liggen (waar doorgaans ook wat paperassen liggen, zodat zijn gewicht wordt gedistribueerd) niet eens een toetsaanslag veroorzaakt.]

Inmiddels krijg ik ook door wat Max nog meer leuk vindt, behalve op Michael afstormen en geaaid worden. Ik heb wat speeltjes gekocht maar die boeien hem totaal niet, ook al ruiken ze naar kattekruid. Hij is dol op het dekbed: dat is dik en luchtig en ruikt naar iets aantrekkelijks. Als je erin en erop springt, zak je leuk weg, en je kan er kuiltjes in graven. Verder is-ie dol op papier: misschien is het ‘t geritsel, maar hij mag graag op kranten springen en dan doen alsof het papier terugbijt. Succes verzekerd, want van papier win je het altijd.

En Max is buitengewoon gefascineerd door randen en overgangen. Hoeken, punten, zijkanten: of het nu een kussen is, een toetsenbord of de zijkant van een kast: bijten, klauwen, je poot ertussen zien te krijgen of met je kop erlangs strijken is het devies. Ook alles waar ineens een kleuronderbreking is, is fascinerend. Een vouw in het dekbed: jump! Een schaduw op de vloer: vang! Een naad tussen de tegels van de badkamervloer: kijken of je er met je nagels onder kunt!

Strijd

Michael krijgt intussen door dat Max een blijvertje is, en dat zint hem niet buitengewoon. Ondanks de kou van de afgelopen maanden was Michael meestal buitenshuis, en als-ie al binnen was kwam-ie amper verder dan de keuken en bleef zelden langer dan twintig minuten. Michael komt meestal rond zes uur ‘s avonds aanzetten en blèrt dan zijn bestelling door; na het eten doet-ie een hazeslaapje op de keukenstoel en vertrekt weer. Soms komt-ie later op de avond terug, zingt een aria (de klassieke grap over Michaels mauwen is dat Pavarotti in hem is gevaren), komt heel even de kamer in op voorwaarde dat ik ‘m eerst uitgebreid lok en trekt zich daarna opnieuw terug op de keukenstoel, of vertrekt via het kattenluikje.

Als ik wou gaan slapen en Michael was er, nam ik hem soms in mijn armen mee naar bed. Dat vond-ie dan vijf minuten lang een heel geweldig plan: ik mocht hem uitgebreid op zijn buik kroelen terwijl ik in en hij op bed lag. Maar ineens – hup flats – sprong-ie op en vertrok weer, soms naar de keuken maar meestal helemaal weg. ‘Klik-klak’ deed het kattenluikje. Exit Michael.

Dat Michael meestal nooit verder komt dan de keuken, maakte dat ik dacht dat het sluiten van de tochtdeur tussen hal en keuken voor pais en vree zou kunnen zorgen met de nieuweling in huis. Michael had dan immers nog steeds de volle beschikking over alles wat-ie eerder wou en had: de keuken, vrije in- en uitgang tussen huis en tuin, plus vooral: eten. Max had dan de ruimtes waar Michael toch al nooit van harte kwam: woonkamer, slaapkamer en badkamer.

Met als voordeel dat Max op die manier niet naar buiten kan. Het kattenluikje geeft immers niet alleen toegang tot de tuin maar ook tot de garagedaktuin en via via tot de straat. Om zelfstandig op straat te mogen als kat moet je minstens puber zijn vind ik, en Max is nog maar een baby… Eerst aan mij en het huis wennen, dan een paar keer aan een lijntje in de tuin, en dan pas alleen de wijde wereld in, had ik zo gedacht.

Leuk plan. Maar vanuit Michaels perspectief betekende het dat-ie ineens een doodlopende keuken aantrof, dat zijn passe-partout hier ten huize ingetrokken leek, en dat er – zodra die plotseling gesloten tochtdeur dan toch open ging – jong respectloos onbenul op hem afstormde dat zich gedroeg alsof hij, Michael, leuk speelgoed was in plaats van de heer des huizes, oftewel iemand met rechten: een kat die ontzag inboezemt en die respect toekomt.

Ik ben ook niet gek. Nadat ik Michaels groeiende verbijstering had ontwaard, realiseerde ik me dat hij de rest van het huis weliswaar amper gebruikt maar dat de wetenschap dat hij die kan gebruiken voor hem cruciaal is. En dat wat ik als een handige indeling had bedacht, vanuit Michaels perspectief betekende dat die nieuweling ineens meer, zo niet alle rechten had terwijl hijzelf ingeperkt was tot de keuken. Never mind dat ik de tochtdeur vaak opendeed als Michael eenmaal binnen was en dan het kattenluikje op slot deed. Ook never mind dat Michael dan meestal meteen terug wilde naar de keuken, of linea recta naar buiten. Zijn vrije doorgang was kapot, dat was de crux. En dat was de schuld van die kleine opdonder. En daar had Michael gelijk in.

Michael diende derhalve gerustgesteld te worden. Zodat ik zondag bedacht dat áls Michael binnen was, ik die kleine tijdelijk in de slaapkamer zou opsluiten en de tochtdeur zou opendoen, zodat Michael in alle rust kon rondlopen en op de keukenstoel kon liggen zonder dat Max voor zijn neus zou paraderen of Michael anderszins zijn aanwezigheid kon inwrijven.

Goed plan. Michael vertrok echter alsnog na een paar minuten, waarna ik de tochtdeur maar weer sloot en Max uit de slaapkamer losliet. Toen ik een uur later in de keuken moest zijn en de tochtdeur opende, sloeg de walm me tegemoet: Michael had zijn territorium gemarkeerd. Mine. Fuck you! No paseran! Zodat ik zondagnacht alle keukenkastdeurtjes en de keukenvloer moest dweilen om de stank te verwijderen en mijn plan in duigen viel. Want zolang Michael blijft piesen om zijn heerschappij te bewijzen, is de rest van het huis off-limits voor hem: no way dat ik mijn hele huis tot onderdeel van een geurslagveld laat verworden.

Na de piespartij liet Michael zich bijna twee dagen niet zien. Vanmiddag meldde hij zich weer. Ik heb hem uitgebreid begroet in de keuken, ik heb hem veel geaaid en wat extra eten gegeven. Maar hij mocht niet verder dan de keuken en die kleine mocht er niet in. Ik moet geloof ik een paar weken grensrechter spelen.

Pondje poes

Boris heet inmiddels anders. Anneke en Chris kwamen vanmiddag op kennismakingsbezoek en vonden zijn naam eigenlijk maar niks. Gisteravond merkte ik zelf ook dat de naam niet makkelijk over mijn lippen kwam. Na een korte brainstorm werd Boris daarom feestelijk hernoemd tot Max.

Gisteravond heeft Max urenlang op mijn schoot geslapen. Hij kwam naast mijn bureaustoel staan en piepte ‘wiew, wiew,’ totdat ik hem oppakte. (Inmiddels kan-ie zelf al de stoel opklauteren. Poten omhoog strekken, springen, aan je nagels blijven hangen en jezelf dan langzaam omhoog werken.)

Toen ik naar bed wou ging-ie mee maar van slapen kwam het eerste uur niks. Een donzen dekbed is een geweldige trampoline als je haast niks weegt! Max sprong rond, vond onderweg een poot of staart en moest daar dan nodig in bijten, herinnerde zich daarna de trampoline weer, nam een aanloopje en plofte verzaligd neer. Ook is-ie zich aan het bekwamen in graven in het dekbed. Na een tijdje vond-ie een holletje tussen mijn hoofd, het dekbed en het tweede kussen in en daar heeft-ie de rest van de nacht rustig geslapen.

Vanmorgen heb ik Michael en Max voorzichtig laten kennismaken. De tochtdeur tussen hal en keuken heb ik nu dicht: in de keukendeur zelf zit namelijk een kattenluikje dat Max voorlopig niet mag gebruiken. Toen Michael binnenkwam, deed ik de tochtdeur open en haalde Michael naar de slaapkamer, waar Max op het bed zat. Ze keken elkaar even aan en Michael had niks door. Totdat Max bewoog. ‘Huh?’ zag je Michael denken, ‘waar komt die nou ineens vandaan?’ Ze hebben onder toezicht even aan elkaar gesnuffeld. Daarna vrat Michael – die anders nooit brokjes wil – Max’ halve bak met plotselinge smaak leeg en dat was dat.

Later die ochtend at Max voor het eerst iets, en hij dronk ook. Vervolgens pieste-die een beetje op het bed, ook al staat er in de badkamer een goede kattenbak waar ik ‘m voor de duidelijkheid al een paar keer had opgezet. Toen-ie later die dag nog een plasje op het bed deed, heb ik ander vulsel gekocht. Ik had van die geperste houtkorrels gebruikt, maar in zijn oude huis had-ie grit.

Nadat ik de bak daarmee had gevuld en hem er nogmaals op zette, bleef-ie er voor het eerst rustig in zitten: eerder sprong-ie meteen uit de bak. Op de slaapkamer heb ik een tijdelijke extra bak gezet. Op internet leerde ik dat het helpt wat druppels ammoniak op het grit te strooien, die geur kennen ze. En het instinct om de bak te gebruiken wakker je aan door een kitten er regelmatig op te zetten (dat deed ik al) en dan een voorpootje te pakken en daarmee wat in het grit te graven (dat had ik nog niet gedaan). Het hielp. Vanavond gebruikte Max zijn bak voor het eerst. Knappe Max, brave Max!

Tijdens het bezoek van Chris en Anneke liet Max zich van zijn beste kant zien. Aandoenlijk heel vaak ‘wiew’ zeggen, dapper in ieders broekspijpen klimmen, hard snorren, je aanminnig aankijken en zich posteren voor uitgebreid aaien. Hij vertoonde geen moment van schrik of schroom, het is kennelijk een heel sociaal katje.

En dat pondje poes (ik heb hem gewogen door eerst met en daarna zonder Max op de weegschaal te gaan staan, op de kookweegschaal wou-die niet) blijkt ook bepaald vrij en onverveerd. Toen Michael vanmiddag weer poolshoogte kwam nemen – hij weet verdomde goed dat er iets aan de hand is maar niet precies wát, en bovendien: wat moet die kleine nou ineens hier? Belangrijker: blijft-ie? – deed ik de tochtdeur open. Max was in de badkamer, Michael liep naar de hal. Zodra Max Michael zag, huppelde hij op Michael af en ging aan hem snuffelen. Michael was eventjes sprakeloos, wat een boel zegt want hij laat zich gewoonlijk bij alles wat-ie doet terdege horen. Na een paar seconden trok Max zich terug.

Toen ik Michael een uur later zijn avondmaal had gegeven en de keuken uit wilde lopen, schoot dat pondje poes me voorbij en liep naar Michael. Ineens rook Max het blikvoer en stoof erop af. En terwijl Michael aan het eten was, schoof Max aan. Uit pure verbazing wist Michael niks beters te doen dan aan Max z’n achterwerk te ruiken. Ik trok Max weg, zette Michael weer bij zijn eten en opnieuw schoof Max ertussen. Zodat ik maar een nieuw schaaltje pakte, daar een frutseltje blikvoer in deed en Max met dat nieuwe bakje in de badkamer zette. Michael was zo beduusd dat-ie de helft van zijn eten liet staan, ook al een unicum.

Vanavond heb ik met Max op bed een film gekeken. Of nou ja, ik deed of ik naar de film keek terwijl Max het bed en de slaapkamer verkende, spelletjes met het dekbed deed en soms bij me wegkroop en dan pardoes in slaap viel, of me trots liet zien dat hij nu echt weet waar de bak staat. Max ligt nu in een holletje in bed te slapen en Michael ligt als vanouds op de keukenstoel. Alles is pais en vree, hier heerst kittengeluk.

Blij met kinderporno

Een grote bron van zorg bij de bestrijding van kinderporno is dat de middelen die worden ingezet, al snel ook voor veel minder ernstige zaken zullen worden gebruikt. Juist omdat kinderporno zo verwerpelijk is, is het makkelijk draconische maatregelen te nemen. Maar zijn diezelfde draconische maatregelen – het inspecteren van de inhoud van alle internetverkeer, bijvoorbeeld – ook gerechtvaardigd als het om minder ernstige zaken gaat? Als je van overheidswege een filter instelt dat kinderporno moet weren, is de kans dan niet groot dat zo’n zelfde filter wordt gebruikt om andere onwelgevallige uitlatingen te weren? Dit argument wordt meestal aangeduid als ‘function creep’, of in het Nederlands: ‘het hellend vlak’.

Deze week maakte een vertegenwoordiger van de muziekindustrie – zoals bekend een groot voorstander van deep packet inspection – het erg bont. Hij gaf niet alleen grif toe function creep te verwelkomen, zodat draconische middelen kunnen worden ingezet om mensen te vinden die op internet muziek uitwisselen, nee, hij zei zelfs dat hij blij was met kinderporno omdat die de weg effent voor het beleid dat hij voorstond:


“Child pornography is great,” the speaker at the podium declared enthusiastically. “It is great because politicians understand child pornography. By playing that card, we can get them to act, and start blocking sites. And once they have done that, we can get them to start blocking file sharing sites”.

The venue was a seminar organized by the American Chamber of Commerce in Stockholm on May 27, 2007, under the title “Sweden — A Safe Haven for Pirates?”. The speaker was Johan Schlüter from the Danish Anti-Piracy Group, a lobby organization for the music and film industry associations, like IFPI and others…

“One day we will have a giant filter that we develop in close cooperation with IFPI and MPA. We continuously monitor the child porn on the net, to show the politicians that filtering works. Child porn is an issue they understand,” Johan Schlüter said with a grin, his whole being radiating pride and enthusiasm from the podium. (Via BoingBoing)

Viezerik. Klootzak. Smeerlap.

I haz a kitten!

Vanmiddag heb ik in Amsterdam-Noord een kitten opgehaald. Boris Max is een donker cypers katje: dikke zwarte strepen met bruingrijs, witte teentjes voor, witte kousen achter, een streepje wit over zijn neus, een wit befje en een onweerstaanbaar wit buikje met zwart-grijze vlekken. Hij is zeveneneenhalve week oud.

Onderweg zat-ie in een mandje en hij vond het maar niets. Toen we thuis waren, heb ik hem laten zien waar zijn brokjes, water en bak staan en heb hem toen laten begaan. Boris Max ging meteen op onderzoek uit, eerst nog erg langs de muren en onder dingen door lopend: rugdekking is belangrijk voor een kat in een vreemd pakhuis. Al snel vond-ie een zachte fleecedeken onder een bijzettafeltje en daar is-ie op gaan liggen. Ik installeerde me met boek en fototoestel op de bank, vlak naast hem, en praatte geregeld wat met ‘m.

Wennen aan een stem is belangrijk, weet ik van Tweety: aldoor je aanwezigheid kenbaar maken zodat het diertje zich niet overrompelt voelt. Ik nam me voor hem met rust te laten: alles hier is nieuw voor hem, ineens nergens een moeder of zusje te bekennen (Boris heeft drie zusjes), en alles ruikt en klinkt hier natuurlijk anders. Maar soms kon ik me niet bedwingen en pakte hem even op en zette ‘m op mijn schoot. Dan ging-ie weliswaar meteen snorren – een goed teken – maar hij stapte ook meteen weer van mijn schoot af.

Inmiddels heeft-ie nog twee uitgebreide verkenningstochten door het huis gemaakt en een tijdje op de bank liggen slapen. Ik was inmiddels naar de computer verhuisd om ‘m rust te gunnen. Zojuist werd-ie wakker en liep eerst wat rond – soms in een drafje dwars door de kamer – en kwam toen piepend naar me toe. Hij klom onhandig in een broekspijp en ik heb ‘m opgepakt. Nu ligt-ie op mijn schoot te slapen, zijn kopje aandoenlijk op mijn bovenbeen gevleid.

‘t Is een snoepje. Hij heeft een heel zacht neusje en grote oren, hij staat nog wat wankel op zijn pootjes – soms valt-ie zomaar bijna om – en als-ie draaft gaat-ie wat schuin lopen, en alletwee de achterpootjes gaan dan gelijktijdig de lucht in. Hij heeft nog niks gegeten of gedronken, maar dat komt nog wel.

Volgens mij worden wij een goed stel, Boris Max en ik.

Borstbeving

De recente aardbevingen zijn een straf van Allah, wist een Iraanse imam ons vorige week te vertellen. Te veel vrouwen zijn tegenwoordig promiscue of kleden zich indecent, waardoor weerloze jongelingen in hopeloze verleiding worden gebracht. En omdat Allah (net als God) meteen straft, verklaarde dat waarom de aarde de laatste jaren zo vaak beefde: Allah kon het niet meer aanzien. De sluiers moesten derhalve lager, de burka’s dikker, de oogopslagen minder zwoel. Pas als de vrouwen kuiser werden, zou de aarde minder schudden.

Het blijft raar dat die imam alleen vrouwen verantwoordelijk stelt voor het gedisputeerde natuurgeweld. Waarom predikt er nou nooit eens iemand dat die mannen zichzelf moeten leren beheersen? Vrouwen worden in Iran al decennia verplicht zichzelf in steeds meer textiel te verpakken, maar de bevingen houden er aan. Aan de vrouwen ligt het kennelijk niet. Dat kan alleen betekenen dat de mannen voos zijn blijven denken, daartoe slinks aangezet door diezelfde imams, die namelijk beweren dat het tonen van een onbedekte arm of kuit een invitatie tot ongelimiteerde seks inhoudt.

Juist wie aanzet tot vergaande kuisheid ziet immers overal zonde. Dit is indecent. Dat is indecent. Dat daar – duh, u dacht dat het iets onschuldigs was? Welnee! – da’s óók indecent. Oh u ziet nu overal seks? Nu, dat bewijst dat we nog strenger moeten worden! Meer verbieden! Minder toestaan! Vrouwen nog meer inpakken! Maar dat is een heilloze weg., want hoe meer uitingen als voos worden bestempeld, hoe meer indecentie we ontwaren.

Daarom was het experiment dat Jen McCreight vorige week voorstelde, zo geestig. McCreight vond dat we de opvattingen van de imam maar eens proefondervindelijk moesten testen, en riep alle vrouwen op zich op 26 april 2010 – gisteren – indecent te kleden. (Een gelukkige bijkomstigheid was dat 26 april tevens de geboortedag is van Charles Francis Richter, de man die de schaal heeft ontwikkeld waaraan de kracht van aardbevingen wordt afgemeten.) Als Allah of God aanstoot nam aan al die indecent geklede vrouwen en van Zijn Wrok blijk gaf door de aarde flink op te schudden, zou McCreight het hoofd in deemoed buigen en haar decolleté voortaan bedekken, maar dan had ze tenminste wetenschappelijk bewijs voor de stelling geleverd en was die in Iran aan vrouwen opgelegde kuisheid tenminste niet voor niets. Bleef de aarde stil, dan moest de imam zijn ongelijk toegeven, vond ze.

Het aardige in haar experiment was dat ze niet alleen keek naar het effect van indecent geklede vrouwen, maar impliciet ook keek naar de aanstoot die daaraan werd genomen. Was in de war zijn van (vermeende) indecente niet ook een factor?

McCreights oproep tot een boobquake test werd door alle grote media opgepikt, en veel vrouwen beloofden hun wetenschappelijke deelname. Er waren boobquake flashmobs, boobquake parades en boobquake demonstraties: talloze vrouwen toonden fikse decolletées voor de goede zaak. Zelf ging ik nauw verhuld, in een jurk met indecente split (te weten: tot op dijhoogte), naar een klant. Niemand blikte of blooste er.

Klein probleem. Gisteren was er een aardbeving in Taiwan: 6,5 op de schaal van Richter, gelukkig – voor zover nu bekend – zonder doden. Maar volgens mij kwam dat door de mannen die onzedelijk dachten door al die splitten en decolletées. Bij de volgende boobquake test sluiten we alle mannen op die onzedelijke dingen denken als ze vrouwen zien met splitten in hun kleding.

Pandora

Een paar weken geleden heb ik James Camerons Avatar in 3D gezien, een ambivalente ervaring. Technisch was de film ronduit verbluffend. Ik had soms de neiging de zaadjes van de wijsheidsboom die ronddwarrelden, van mijn broek te vegen, het leek soms werkelijk alsof je alleen maar je hand hoefde uit te strekken om er een te pakken. Camerons verbeelding van Pandora was al even imposant. De landschappen waren prachtig, hij had een verbluffende flora en fauna ontwikkeld, en het idee dat je met je staart met andere wezens kon interfacen was mooi gejat (Existenz) en een stapje hoger en dus beter uitgewerkt.

Het verhaal was helaas erg flut. Venijn, intellect en ironie ontbraken in de plot, zodat er weinig anders overbleef dan Alien in Disneybewerking. Het was allemaal akelig zoetsappig, ondanks teveel hevige vechtscènes, en met een platte moraal: mensen maken alles uit winstbejag kapot, en de slachtoffers van die praktijken kunnen zich alleen verdedigen als andere – betere – mensen ze helpen want zelf zijn ze te naïef om ooit effectief te kunnen wezen. Kolonialisme in een modern jasje. Daarnaast stoorde ik me aan het platte seksisme dat soms de kop opstak. Meneer de hoofdpersoon had nog maar net geleerd hoe-die een draak kon berijden of hij riep meteen vol overmoed tegen zijn doorgewinterd drakentemmende liefje ‘Follow me!’ toen-ie een rondje wou vliegen. En ze volgde hem voetstoots, dat ook nog.

Kom nou toch. En dat van de meneer die Alien en Terminator heeft bedacht? Zo zonde om jarenlang te werken aan de techniek en de vormgeving en dan het verhaal te laten verslonzen.

Maar die wereld, die was werkelijk imposant. Mijn vader zag de film gisteren op DVD en belde me na afloop op, helemaal onder de indruk – en hij had nog niet eens de 3D-versie gezien. Wat een wereld, wat een pracht, wat geweldig bedacht! Hij stotterde zowat van verbazing, zozeer was-ie onder de indruk. Inmiddels heb ik diverse verhalen gelezen over mensen die half depressief uit de bioscoop komen: dat Pandora, och wat mooi – die wereld is zo prachtig dat ze ineens permanent teleurgesteld raken over onze wereld, en acute heimwee ontwikkelen naar iets dat niet bestaat.

Avatar zag ik met Moz, met wie ik afgelopen week ben wezen duiken. Ik vond die wereld daar op het 3D-scherm ook prachtig maar moest steeds Moz aanstoten: ‘Oh wow, die planten daar – die gaan we straks zien! Die planten daar die zich intrekken als je in de buurt komt? Die bestaan echt! Oh en dat daar, dat is net…’

Twee weken voordat we naar Egypte zouden gaan, deden we een opfrisduik. Daarbij wordt getest of je al je al onderwatervaardigheden nog beheerst. Na afloop spraken we wat met de instructeur en hoe het kwam weet ik niet meer, maar het gesprek belandde op Avatar. Ik zei dat ik vermoedde dat er een duiker in het ontwikkelteam heeft gezeten: zoveel van het Pandorese landschap leek op wat ik eerder in de Rode Zee had gezien. ‘Uhm,’ zei de duikinstructeur, ‘het ligt net anders. Cameron is zelf een duiker.’

Toen snapte ik het ineens: Pandora ligt onder onze allereigenste zeespiegel en iedereen die na het zien van Avatar weemoedig verlangt naar al dat schoons, moet gewoon op duikles. Pandora is allang hier, Pandora is niet dáár, vele zonnestelsels verderop. En ja, we moeten ons best doen om Pandora te behouden want intussen maken we met visserij, industrie, toerisme en winstbejag ons allereigenste Pandora kapot.

De menselijke maat

Journalistiek bedrijven over medische kwesties is niet makkelijk. Naarmate onze kennis over het menselijk lichaam groeit, wordt het verhaal ingewikkelder. Voor je het weet staat je stuk vol met termen als retrobulbaire neuritis, nystagmus, dendrieten, axonen, oligodendrocyten en gliacellen. Hoe leg je het ingewikkelde samenspel tussen allerlei biologische subsystemen in begrijpelijke taal uit, zonder de werkelijkheid geweld aan te doen? Hoe vertaal je wetenschap naar alledaagse praktijk?

En lastiger nog: hoe rapporteer je over medische ontwikkelingen en voortschrijdende wetenschappelijke inzichten, zonder meteen het idee de wereld in te helpen dat geneeskunde zowat alles vermag? Dat gebeurt namelijk vaak: doen alsof de remedie tegen kanker, Parkinson, diabetes of al die andere slopende ziektes om de hoek ligt, dat we er bijna zijn: dat het nog maar even duurt totdat we zulke ziektes kunnen genezen of zelfs voorkomen.

Medische journalistiek doet vaak alsof de geneeskunde een prachtige etalage is. De verworvenheden en ontwikkelingen van de geneeskunde worden blinkend uitgemeten. Kijk, hier een geweldige pil; daar, een nieuwe operatietechniek, en daar, een nog slimmere screeningsmethode. Zo doemt de suggestie op van onstuitbare medische vooruitgang. Aan dat beeld van de totale geneesbaarheid van elke kwaal en ziekte klampt iedereen die een mankement heeft, zich uiteraard gretig vast. Want liefst willen we definitief van ziekte zijn gevrijwaard en wensen we onze gezondheid eens en voor altijd veilig gesteld te zien.

Helaas verhoudt dat beeld zich niet tot wat de geneeskunde aan reëel repertoire te bieden heeft. Er gaapt een gat tussen de etalage en de winkel; er kan veel verholpen worden, maar gezondheid is desondanks nooit te koop. Bovendien is de huidige tendens dat mensen die iets mankeren, al te vlug hun vermeende recht op de allerrecentste techniek opeisen. Want die was gisteren toch op tv?

Er is iemand die ik altijd zeer heb bewonderd om de manier waarop ze verslag doet over medische kwesties: Ria Bremer. Het door haar opgezette tv-programma Vinger aan de pols gaf altijd op pijnlijk eerlijke wijze informatie over medische vraagstukken en ontwikkelingen. Pijnlijk eerlijk: omdat de winst die geboekt kan worden door een ingreep, in elke uitzending in balans wordt gehouden door tevens inzicht te geven in wat zo’n ingreep patiënt en arts kost of wat een patiënt eventueel te verliezen heeft, en de kijkers inzicht krijgen in de afweging en het delicate evenwicht tussen beide.

Daarbij laat ze het niet. Als geen ander medisch journalist toont Ria Bremer ons wat een ziekte, een ingreep, een therapie op langere termijn voor de betrokkene inhoudt. Hoe ziet je dagelijks leven er dan uit, wat voor impact heeft zoiets op jou en op je omgeving? Wat moet je laten, wat kun je wel doen, welke aanpassingen en oplossingen heb je bedacht? Wat is er bij jou anders dan bij anderen? Ze vraagt vooral: hoe gaat het? Wat denk je, wat wil je?

Terwijl ze al doende ons medeleven opwekt en voor buitenstaanders inzichtelijk maakt hoe chronisch ziek zijn er in de praktijk uitziet, vervalt ze nooit in medelijden. Nergens zieligheid te bekennen, alleen interesse. Wat ze vraagt aan de mensen die ze documenteert, is: vertel eens. Wat ze onderwijl doet, is: laten zien. Bremer biedt ons een inkijkje in andere levens, in andere lichamen, en maakt de gezonde kijker daarmee tot tijdelijk deelgenoot.

Dat is knap. Mevrouw Bremer, ik houd van u.

Exit Peter Steele

Tijdens mijn vakantie hoorde ik dat Peter Steele, front man van Type O Negative, is overleden – vermoedelijk aan een hartstilstand. Hij is 48 geworden. (Op de foto hiernaast is-e de derde van links.)

Ik was altijd nogal dol op Type O Negative en vond dat ze het imago dat hen begin jaren negentig werd toebedeeld, niet verdienden. Waar anderen fascistoïde teksten hoorden, hoorde ik een band die spotte met politieke correctheid; waar anderen racisme zagen, zag ik een band die vals geestig was. Ik heb verschillende stukken over ze geschreven:

Na dat eerste optreden in Nederland kon ik als een van de weinigen met Peter Steele spreken. Ze meden indertijd iedereen van de pers na alle oppervlakkige, opruiende stukken die over hen waren verschenen, maar ik kende iemand van hun platenmaatschappij RoadRunner die me de kleedkamer van de Melkweg inloodste. Steele torende hoog boven me uit: de man is ruim twee meter lang en ik zat in mijn rolstoel. Hij was buitengewoon argwanend, zijn hele pose was defensief: handen in de zij, schouders breed, bokkig naar mij in de diepte turend. Na twee vragen ontdooide hij volkomen. En ineens knielde die immens grote man, die door iedereen voor een klootzak en een seksist werd versleten, en ging op zijn hurken naast me zitten. Het was een beetje of een eik zich boog.

En nu is-ie geveld. Wat jammer.

Onder en boven

Zo, ik ben weer thuis. Met Moz was ik een week naar Egypte: duiken in de Rode Zee. Het was prachtig, ook al durfde ik de eerste keer ineens niet: de gids had aangekondigd dat we 25 meter diep zouden gaan en ook al onderhandelde ik dat subiet terug tot 20, ik voelde me niet meer op mijn gemak. (Ik had nog maar één keer dieper gedoken dan 18 meter: vorig jaar, toen ik mijn Advanced deed en daarvoor 30 meter diep moest. Dat had ik eng gevonden.) Ik brak de duik al na een paar minuten af, ik heb geleerd niet te duiken als ik me niet kan ontspannen. De gids deed later apart een duik met me en daarna was mijn angst weg, ik heb de week erna herhaaldelijk met gemak 23 meter diep gedoken.

Het was prachtig…. Een blauwgevlekte rog (gespot door Moz), pyjama slakjes, schorpioenvissen, koraalduivels, een paar octopussen (eentje gespot door mij), steenvissen, een cleaning station, prachtige koralen en groeisels. Ik heb twee dikke boeken over de lokale flora & fauna gekocht om mezelf meer vertrouwd te maken met wat er te vinden is: dan zie je later namelijk ook meer.

Na donderdag gingen alle gesprekken in het hotel nog maar over twee dingen: over onder en over boven. ‘Onder’ was uiteraard het onderwaterleven: wie ging er duiken, waar gingen we duiken, wat zouden we kunnen zien, wat hadden we gezien, hoe lang dook je al, waar was je geweest? ‘Boven’ ging over het luchtruim. Hoe stond het met die aswolk, is jullie luchthaven dicht, wanneer zou je weggaan, gaat je vlucht door?

Er konden mensen niet komen, er konden mensen niet weg, en allemaal belde we driftig met reisorganisaties. De geruchten vlogen in het rond. Nog een uitbarsting – nee, toch niet. We zaten nog zeker een week vast – nee, toch niet. Op zondag vond het opperhoo0fd van de KLM dat de boel gerust weer open kon en maandag zei Eulings dat-ie dat ook vond, maar pas dinsdagochtend om een uur of elf hoorden Moz en ik dat we die avond inderdaad op het vliegveld werden verwacht – wat volgens het oude plan was. Vervolgens hebben we daar nog uren vertraging gehad en vertrok onze vlucht van 20:15 pas om 2:20, maar who cares: we waren een van de eerste vluchten die rechtstreeks naar Schiphol gingen, anderen waren tot aan Barcelona gebracht en moesten vandaaruit met bus of trein naar Nederland.

Michael jammerde me tegemoet toen ik thuis kwam – liegbeest, hij is heus heel goed verzorgd door andere Karin, waarvoor veel dank! – en straks ga ik mijn duikpak uitspoelen, een was draaien en mijn blog bijlezen.

Maar eerst ga ik nog even fijn door mijn twee nieuwe rifgidsen bladeren en weer kijken naar de onvoorstelbare onderwaterse flora en fauna. En de cd bekijken die duikgids Mo voor me heeft gebrand met foto’s van onze tochten onder de zeespiegel. En mijmeren over als ik straks een onderwatercamera heb en weer kan duiken.