Zandkastelen

Morgen mogen we stemmen, joechei! Morgen is ’t democratiedag en hebben wij burgers het eventjes fijn voor het zeggen. Geef ze van Jetje en dat zal ze leren, hullie daar in Den Haag. Het volk spreekt en zij mogen huiveren: hier zoveel zetels eraf, daar zoveel erbij, en ach en jee en oh wee.

Jammer alleen dat iedereen zoveel pretenties heeft en zijn eigen macht zwaar overschat. We kunnen wel stemmen op X of Y, maar kiezers hebben geen enkele invloed op de coalitie die daarna gevormd wordt of op de compromissen die tijdens de onderhandelingen over de formatie worden gesloten. Weet u eigenlijk welke standpunten de partij van uw keuze als wisselgeld beschouwt?

De partijen op hun beurt doen alsof hun programma’s belangrijk zijn. Het merendeel van onze wetgeving wordt allang niet meer door onze eigen overheid bedacht, maar door Europa; nationale regeringen en parlementen kunnen daarin nog hooguit – als een soort bij wijze van folklore – locale nuances aanbrengen. (Moet het internetverkeer dat burgers genereren, nu zes maanden of twee jaar worden bewaard?) De beleidsruimte wordt verder drastisch beperkt door talloze verdragen waaraan regering en parlement zich simpelweg niet kunnen onttrekken, door internationale bondgenootschappen die beleid opleggen of verwachten, en door machtige lobbies die dreigen met vertrekken of juist paaien met investeringsbeloftes.

Dat geneuzel over ‘koopkrachtplaatjes’ die het CPB opstelt op basis van ‘doorgerekende’ programma’s en de voorspellingen over de economische effecten van het beleid van partij A of B in 2030 of 2040, komen me daarom de strot uit. Het zijn niets dan praatjes voor de vaak, zand dat we in onze ogen krijgen gestrooid. Zulke berekeningen doen het voorkomen alsof Nederland een eiland is en zijn gebaseerd op de misvatting dat er de komende decennia niks essentieels in de wereld voorvalt.

We leven echter niet in een rekenmodel. De wereld is onvoorspelbaarder en minder grijpbaar dan de verkiezingsdebatten het voorgeven. De grote vraag voor de komende regeringsperiode is niet of de hypotheekrente al dan niet aftrekbaar blijft, maar hoe we omgaan met een wereld die door z’n reserves heen raakt en waarin de economie van individuele landen onlosmaakbaar verknoopt is met die van andere landen en regio’s. Waarin regeringen minder dan ooit invloed hebben op hun eigen grondgebied, en speculanten een land tot aan de rand van een faillissement kunnen brengen. Waarin besluitvorming ondoorzichtig is geworden en zich gaandeweg aan democratische zichtlijnen heeft onttrokken.

Een wereld ook waarin, paradoxaal genoeg, het destructieve optreden van een handjevol mensen – of dat nu mannen met bommen in vliegtuigen zijn, mannen in sjieke pakken aan het hoofd van een oliemaatschappij, of mannen met virtueel geld die winst maken met weddenschappen op verlies dat ze zelf veroorzaken – keer op keer een verstrekkende nieuwe internationale crisis kan veroorzaken, waarbij ze bovendien diep ingrijpen in de levens van grote groepen mensen en iedereen een ontzaglijke smak geld kosten.

En daarom ook een wereld waarin een klein groepje mensen verschil kan maken: de mensen die rekening houden met anderen en die de pijn eerlijk trachten te verdelen. Mensen die nadenken, mensen die uitzoeken hoe iets écht zit. Mensen die soms ho! roepen of juist: kom op, doen!

Kies wijs morgen. En bedenk dat alleen zand weinig houvast biedt, ook niet als je er kastelen van bouwt of dammen van denkt te boetseren.

Max verkent

Max wordt al flink groot, ik ben benieuwd hoeveel ze volgende week weegt als we voor de tweede ronde vaccinaties plus de chip naar de dierenarts gaan. Ze weegt ruim een kilo nu, schat ik.

Ze kan erg Jordanees in haar bureaumandje liggen: poten over de rand hangend, soms ook haar kopje half op het toetsenbord. Ze vindt het ook prettig om haar kop op mijn handen te leggen, en liefst ligt ze niet op mijn schoot maar overdwars op mijn arm, kont op mijn hand, kop bij mijn elleboog, poten aan weerszijden. Ook mijn rug is een fijn plekje: ze springt rits-rats langs mijn broek omhoog en klimt verder omhoog, net zolang tot ik wat buig om haar val te voorkomen. Met haar op mijn rug loop ik dan licht gekromd door het huis. Taxi spelen voor Max.

Bij vlagen kan ze dol worden – of nee, zichzelf dol maken. Dan is ze heel fel, wil ineens fanatiek overal in bijten, ze springt en rent steeds harder, haalt uit met haar poten, haar ogen staan wild en ze lijkt aanstalten te maken alles aan te vallen, inclusief mij. Als ze in zo’n bui is helpt aanhalen niet om haar rustiger te krijgen, dat maakt haar alleen maar feller. Niets lijkt haar dan te kunnen kalmeren, ze zit in een schijnbaar onstuitbare opwaartse spiraal: een heus temper tantrum. Ik heb haar al een paar keer opgepakt als ze zich in zo’n toestand opwerkte en haar in de badkamer opgesloten. Dat blijkt een perfecte remedie. Als ik de deur na een paar minuten weer opendoe, is haar stemming compleet omgeslagen. Ze komt snorrend naar me toe en wil geknuffeld worden, geen spoor te bekennen van de bezetenheid die ze net ervoor opklopte. Ze is poeslief en lijkt blij te zijn dat ze rustiger is – alsof ze die groeiende frenetiek zelf ook niet goed wist te stoppen en opgelucht is over mijn ingreep, want nu fijn afgekoeld.

Max verkent niet alleen haar eigen grenzen, maar ook de tuin. Ook dit onder begeleiding: tuigje om, lijntje vast. Gisteren deden we onze derde toer door de tuin en omdat het weer zo mooi was en Max het zo leuk vond, zijn we wel twee uur buiten geweest. Ze heeft zelfs een kwartiertje los gelopen. Toen ze aanstalten maakte links de tuin in te duiken, heb ik haar weer aangelijnd: links is een schutting met een grote kier eronder en een boel vreemde tuinen erachter. Rechts en vooruit is geruststellend veel stenen muur: laat haar voorlopig daar maar banjeren. Er is daar genoeg te ontdekken.

Dat bleek. Ineens stond er een andere kat vlak voor Max: zwart en groot. Max had ogenblikkelijk door dat het niet Michael was: daar rent ze altijd enthousiast op af (ook al moet hij niks van d’r hebben), maar deze kat benaderde ze met platte oren en een dikke staart. Waarschijnlijk stond ze eventjes paf: waar kwam die nou inenen vandaan? En terwijl die kat – het was Japie, van de buurvrouw rechts – minstens vijf keer zo groot was als zij en duizend keer meer ervaren, liet Max zich niet uit het veld slaan. Ze blies naar Japie. Japie was niet buitengewoon onder de indruk maar deed beleefdheidshalve toch een stapje naar achteren. First round: Max! (Applaus.)

Japie bleef in de tuin rondhangen. New kid on the block, enzo: Max diende geobserveerd te worden. Japie verschool zich onder struiken en tussen planten en verloor Max geen seconde uit het oog. Maar de tuin is gehavend – er wordt aan de achtergevel gewerkt, er zijn stellingen geplaatst, en de werkers hebben twee paadjes platgelopen. Japie kwam op zo’n paadje. Max liep op ‘m af, staart weer dik: ‘Ik weet wel van niks maar dit weet ik wel: dit hier is mijn terrein.’ Maar Japie was toch wel erg groot en Max bond in: ze deed een halve stap naar achteren.

Ze hebben zo minutenlang tegenover elkaar gezeten, stiekem stil kijkend, druk doend of ze elkaar niet zagen dan wel achteloos negeerden, (‘Wat? Een andere kat hier? Oh je méént het. Tjee. Waar dan?’) Japie deed nonchalant maar droeg zorg elke beweging zo traag mogelijk uit te voeren (niets doen dat agressief kan overkomen), Max iets onrustiger (je kon aan haar flanken zien dat ze nerveus adem haalde) maar vastberaden zich niet te laten intimideren.

Na een ingehouden mimespel in slo-mo liep Japie behoedzaam weg. Alleen al over zogenaamd terloopse weggaan deed Japie ruim anderhalve minuut. (‘Hee, een mier. Wat interessánt. Die moet ik nodig eens gaan bestuderen!’) Max had weer gewonnen, klein als ze was: ze had stand gehouden en zich niet van de wijs laten brengen. En Japie had, al mimend, gezegd: ‘Ok. Jij hoort hier kennelijk ook. Nou goed dan. Ik ga er heus niet om vechten, hoor.’

Hier staat een filmpje van de krachtmeting en de eropvolgende wapenstilstand. (Op 0:32 zit een wisseling, daar heb ik een bewegingsloze minuut weggeknipt; daarna begint Japie aan zijn trage exit.) Nu nog een niet-aanvalsverdrag tussen Max en Michael – Michael sproeit, als-ie de kans krijgt, in huis om zijn terrein te herwinnen – en dan kunnen we oorlogs- en geurvrij de zomer in.

Wees geen ezel

Het Ministerie van Justitie organiseerde dinsdagmiddag een expertmeeting over e-books. Juristen, vertegenwoordigers van uitgeverijen, auteurs en bibliotheken en allerlei rechtenorganisaties gaven acte de présence. Ik was de enige uitgenodigde auteur, en was gevraagd een korte voordracht te houden. Mijn advies: leer van de fouten die de muziekindustrie heeft gemaakt. E-books moeten gevrijwaard blijven van technologieën die het de consument onmogelijk maken om hun boek op verschillende apparaten te lezen. Bovendien moeten e-books beduidend goedkoper zijn dan papieren boeken. Hieronder mijn bijdrage aan het debat. Dit stuk is tevens gepubliceerd bij De Nieuwe Reporter. Voor een eerder stuk over e-books, zie mijn Parool-column Blijf van mijn boeken af!, d.d. 13 maart 2010.

1. Nieuwe technologieën maken het eenvoudiger om auteursrechtelijk beschermd materiaal te distribueren. Zulk materiaal is immers niet langer gebonden aan een vaste drager: muziek hoeft niet op een cd uitgeleverd te worden, een boek niet op papier.

2. De verveelvoudiging en distributie van digitaal materiaal is goedkoop. Er komt geen papier of drukkerij aan te pas; boeken, dvd’s en cd’s hoeven niet meer te worden opgeslagen en naar fysieke distributiepunten te worden vervoerd. De rechthebbenden hoeven maar één volmaakt exemplaar te maken en kunnen dat eindeloos blijven kopiëren en verkopen. Elke kopie is gelijk aan het origineel.

3. De tussenhandel vereenvoudigt zich aanzienlijk. Met een paar centrale verkooppunten – iTunes, Bol.com, Videoland, mogelijk de bibliotheken – plus verkoop vanaf de bron (de auteurs en de uitgevers zelf) kun je in principe de hele markt bestrijken.

4. De taak van de uitgeverij – het begeleiden van auteurs, teksten redigeren, boeken opmaken – blijft bij het oude. Ze hoeven echter voortaan niet meer te concurreren om plankruimte bij de boekhandels. Want:

5. Internetwinkels hebben, anders dan de gewone detailhandel, geen beperkt vloeroppervlak. Het enige dat hun collectie limiteert, is het aantal uitgeverijen met wie ze verkooplicenties hebben kunnen sluiten.

6. (Het hoeft geen betoog dat er al doende nogal wat banen teloor gaan: van drukkers en vrachtwagenchauffeurs tot vertegenwoordigers en winkelpersoneel.)

7. Consumenten kunnen thuis hun muziek, boeken en films kopen. Wat ooit bij zo’n internetwinkel in het assortiment is opgenomen, blijft altijd beschikbaar. E-books raken nooit uitverkocht en zelfs als de omloopsnelheid van een e-book laag is, kan het werk zonder enige moeite voorhanden blijven. Er zijn geen winkeldochters meer en niks hoeft ooit verramsjt te worden. Er zijn geen sluitingstijden, geen leveringstijden en geen rijen voor de kassa.

8. (Er zijn ook geen ‘drukken’ meer. De boekenwereld zal andere manieren moeten verzinnen om de populariteit van boeken aan te duiden.)

9. Van de prijsverlaging door het digitaal uitleveren van muziek heeft de koper tot op heden helaas niets gemerkt. Een iTunes-album kost evenveel als een analoge cd in de winkel. Er wordt dus meer winst per verkocht exemplaar gemaakt. Niets van die grotere winst is naar de makers (de muzikanten) gegaan: die is door de industrie opgestreken. Dat heeft veel kwaad bloed gezet bij muzikanten – en bij hun fans.

10. Dezelfde eindeloze kopieerbaarheid die de fondslijsten van uitgeverijen zo onuitputtelijk kan maken en die de verveelvoudiging, distributie en verkoop van e-books spotgoedkoop maakt, is voor de makers en uitgevers behalve een bron van winst ook een bron van zorg. Want wat belet een klant om een eenmaal gekocht werk zelf te kopiëren en aan anderen uit te delen?

11. De film- en muziekindustrie heeft daarom geprobeerd hun producten te beschermen met kopieerbeveiligingen (DRM). Dat heeft desastreus uitgepakt. Kopers konden hun aanschaf later niet meer overhevelen naar nieuwe apparatuur, wie emigreerde verloor door de dvd-regiocodes ineens de toegang tot zijn eigen dvd-collectie, wie legaal muziek via een internetdienst had gekocht kon die ineens niet meer beluisteren nadat die dienst over de kop was gegaan: dan wou de vergrendeling immers niet meer los. DRM heeft buitengewoon veel kwaad bloed bij consumenten gezet: juist wie netjes kocht, werd gestraft.

12. Ook met e-books gebeurt dat. Toen Amazon ontdekte dat ze geen verkooplicentie had voor de e-versie van George Orwells 1984, trok ze onaangekondigd de DRM van de verkochte exemplaren in. De kopers hadden niets fout gedaan maar konden ineens hun keurig gekochte e-book niet meer lezen.

13. (Waarom juist wie een legale dvd koopt, moet worden lastiggevallen met allerlei reclame en schermen vol rechtengedoe waar je bovendien niet met fast forward doorheen kunt en die je dus verplicht moet uitzitten, snap ik werkelijk niet. Illegaal verspreide films hebben die soesa niet. Die bestaan gewoon uit de film en verder niks. Precies wat ik wil, en ook gerust zou kopen als ik het even snel in een internetwinkel kon ophalen als via bittorrent kan.)

14. De jacht van de muziekindustrie op illegaal verspreide muziek heeft, zeker in combinatie met de belazerde contracten die in die sector aan makers worden opgedrongen, die industrie tot een gehate sector gemaakt. En me dunkt: ze hebben het ernaar gemaakt dat de muziekindustrie terugpesten een internationale sport is geworden.

  • Een rechtszaak beginnen en tonnen eisen wegens een liedje van Prince op de achtergrond van een YouTube-filmpje van je dansende kleuter?
  • Mensen die een YouTubefilmpje opnemen op hun blog rekeningen willen presenteren alsof ze café-uitbaters zijn?
  • Een rootkit installeren op de computer van mensen die een legale cd afspeelden, zoals Sony BMG deed?
  • Dreigen ieders internetverkeer te willen afluisteren, zoals Brein insinueert?
  • Zeggen dat een kopietje van een legaal gekocht muziekje op je mp3-speler zetten eigenlijk diefstal is, zoals een internationale platenbaas laatst zei?

15. De boekensector heeft een aanzienlijk betere reputatie. Behoud die. En leer van de fouten van de muziekindustrie.

16. Ga bij e-books alsjeblieft niet met DRM of apparaatgebonden formaten werken, zeker niet nu volkomen onduidelijk is welke e-readers het onderspit zullen delven en welke de toekomst hebben: want dan maakt elke stap in de technologie de eerdere collectie van de consument kapot. Bovendien wil je een aangeschaft e-book op je computer, je e-reader, je tablet en op je telefoon kunnen lezen. Een boek kun je immers ook in de tuin, in de slaapkamer, op de wc en in de trein lezen zonder voor elke locatie een nieuw exemplaar te hoeven aanschaffen.

17. Maak e-books goedkoper dan papieren boeken. Ze maken kost immers ook minder, en consumenten zijn niet gek. Auteurs ook niet, trouwens. Niks 80% van de prijs van een gedrukt boek, zoals C-Shed voorstelt. Juist als e-books duur zijn, zullen ze een dankbare prooi voor piraterij worden. Een e-book kan vijf tot zeven euro kosten, niet meer.

18. Leer van de muzikanten die zelf de verspreiding van hun muziek ter hand hebben genomen en daarbij nieuwe vormen van verkoop en van klantenbinding hebben ontwikkeld. Bouw adressenbestanden op van fans. Ontwerp e-books-plus – zoals ook analoge boeken in prijsklassen bestaan, van gebonden boeken en paperbacks tot pockets. Verzin extra’s: e-books met materiaal van de auteur (interviews, verhalen over de totstandkoming van het boek), gepersonaliseerd gesigneerde e-books, websites met extra materiaal en achtergronden, alleen met een code te begaan.

19. In de muziek geldt al lang dat bands het meeste verdienen aan optredens en fanware. Pas dat model op de auteurs toe: laat ze vaker live voorlezen, maak T-shirts, verkoop posters, organiseer literaire bijeenkomsten en festivals. Werk samen met uw auteurs.

20. Vergeet nooit dat consumenten ook burgers zijn. Mensen met rechten. Misschien dat we voor onze veiligheid een deel van die burgerrechten willen opgeven – hoewel ik persoonlijk denk dat dat een valse ruil is – maar wie denkt dat burgers hun rechten willen opgeven omwille van een oud distributiemodel, komt geheid van een koude kermis thuis: die rekent buiten de inventiviteit van diezelfde burgers. Daarom: neem ook de lezers serieus.

Twee vliegen

De banken konden we echt niet failliet laten gaan: in hun val zouden die immers de rest van de economie meeslepen, en dan was de ellende helemaal niet te overzien. Griekenland konden we echt niet failliet laten gaan: in haar val zou dat land de hele euro meeslepen, en dan was de ellende – nu ja, u kent de redenering.

Het geld dat met deze reddingsoperaties is gemoeid, moet ergens vandaan komen: dat snapt iedereen. En hoewel het ronduit pervers is dat diezelfde banken die een paar maanden gelden met overheidsgeld op de been moesten worden gehouden, nu weer bonussen uitdelen alsof er nooit iets is gebeurd, is het naïef om te denken dat topsalarissen beknotten en bonussen linea recta innemen een afdoende maatregel is. (Dat het niet genoeg helpt, is overigens geen enkele reden het dan maar na te laten – al was het maar omdat de beloningen in die sector inderdaad pervers zijn, zeker als je in ogenschouw neemt hoe ze zijn verdiend.)

Vijftien miljard euro, twintig, vijfentwintig – de bedragen waarmee moet worden bezuinigd, lijken per maand te stijgen. Alle politieke partijen zoeken zich een slag in de rondte en de plannen vliegen je om de oren: studiebeurs afschaffen, eigen risico in de zorg dramatisch verhogen, huren omhoog, uitkeringen omlaag en korter, subsidies op kunst en cultuur zowat afschaffen. Niemand wordt gespaard, zingt men in koor: we moeten allemaal inschikken.

Wat opvalt in de voorstellen die de ronde doen, is dat de VVD en het CDA hun eigen stokpaardjes subiet hors concours verklaarden: de hypotheekaftrek is ‘onaantastbaar’, de inkomensafhankelijke kinderbijslag ‘onbespreekbaar’. Hoe kun je enerzijds beweren dat ‘wij allemaal’ moeten inleveren en dat ‘alles’ ter discussie dient te staan, en anderzijds op voorhand zo’n stellig veto uitspreken?

Even typerend is dat de meeste partijen vlot maatregelen bedenken die de burgers treffen, doch zelden maatregelen overwegen die in het vlees van de overheid zelf snijden. Afzien van de aanschaf van de Joint Fight Striker – sowieso al tien jaar lang een hoofdpijndossier en financieel een schier bodemloze put – scheelt Nederland miljarden euro’s. Natuurlijk levert zo’n besluit gedoe op met Amerika; maar andere bezuinigingsbesluiten leveren hevige pijn op bij onze eigen burgers, wat toch gerust ook een argument zou mogen zijn.

Het beste bezuinigingsvoorstel is echter nog door geen enkele partij geopperd: het herstel van onze burgerrechten. Alle maatregelen die in de afgelopen jaren zijn genomen om de gangen en de gegevens van burgers te verzamelen en op te slaan, zijn schrikbarend duur. Er worden steeds omvangrijker en complexer automatiseringsprojecten verzonnen, die altijd handenvol meer ontwikkeltijd en geld kosten dan ooit voorzien was, en die daarna niettemin slecht functioneren (hoeveel geld is er al niet weggegooid aan technisch krakkemikkige en belazerd beveiligde elektronische patiëntendossiers of OV-chipkaarten?). De ene nationale database na de andere wordt gepland: van DNA tot vingerafdrukken, van patiëntgegevens tot kinddossiers. En al die surveillance en controle vergt een sterkere overheid, met meer ambtenaren, en met meer procedures en regels.

Wat het oplevert? Een centralistische, logge staat die verzuipt in gegevens die schijnveiligheid en een vals gevoel van controle en overzicht bieden. Burgers die van kop tot teen en van graf tot wieg in de gaten worden gehouden.

Grondrechten in ere houden is stukken goedkoper dan ze permanent schenden. Voilà: twee vliegen in één klap.

Beeld

Wielrenner Lance Armstrong vindt zichzelf een winnaar in de sport en een winnaar in zijn strijd tegen kanker. Langeafstandszwemmer en ex-kankerpatiënt Maarten van der Weijden zegt: “Niks overwinning, de enigen die me hebben geholpen toen ik kanker had, waren de artsen en was het lot.” Twee totaal verschillende verhalen van mensen die patiënt werden en die op televisie en in boeken daarover vertellen.

Vandaag wijdde het radioprogramma De Praktijk een uur aan de patiënt in de media. Welk beeld van patiënten schetsten de media en hoe waarheidsgetrouw is dat beeld? Wat hebben patiënten aan media en andersom?

Gesprekspartners: Maarten van der Weijden; Alex van Zijl, directeur van het bedrijf dat aan de wieg stond van ‘medische tv’ met het programma Vinger aan de pols; publiciste (en vaste columnist van het programma) Karin Spaink; en ten slotte cabaretier Mike Boddé die Pil schreef: een boek over zijn ernstige depressie.

Max leert

Max verandert licht van uiterlijk. Ze is nog steeds piepklein maar staat inmiddels iets hoger op haar poten. Haar staart is langer en vooral voller geworden, ‘t is niet zo’n armetierig pijpenragertje meer.

Max leert vlijtig. Ze kan steeds beter springen en studeert daar ook flink op. In mij springen is inmiddels een fluitje van een cent (filmpje). Het onderdeel Hoge Sprongen heeft ze al aardig onder de knie. Die oefeningen doet ze liefst op bed, de veerkracht daarvan werkt in je voordeel: het lijkt soms warempel of ze eventjes in de lucht zweeft. Ook in de categorie Verre Sprongen scoort ze al goed. De training bestaat eruit dat ze van de ene bureaustoelrugleuning bovenop de andere springt. Da’s driekwart meter ver op een hoogte van ongeveer één meter,; ze kan het inmiddels foutloos.

Het vak Etiquette heeft haar volle aandacht. Sinds een paar dagen houdt ze haar nagels in als ze haar poten om iemands hand of vinger slaat, da’s heel prettig. Ook als ze een hand met haar achterpootjes wegtrapt, doet ze dat met keurig ingetrokken nageltjes. Wat ze nog niet snapt, is dat het niet handig is om in mijn broekspijp te klimmen of op mijn schoot te springen als ik op de wc zit: nadien mijn kleding fatsoeneren terwijl zij erin hangt, gaat me niet bijster goed af. (Nu ja: dan heb ik ook wat te leren.)

In Patroonherkenning excelleert ze. Ze heeft door welke voorbereidingen ik tref als ik (eindelijk) naar bed ga en loopt dan enthousiast mee naar de slaapkamer. Als Michael schreeuwend binnenkomt bij het vallen van de avond, is het zaak zelf te gaan bedelen om een hapje blikvoer, weet ze nu; als Michael ‘s middags binnenkomt kun je dat gerust achterwege laten, want dan krijgt er toch niemand iets.

In Vertederen haalt ze alleen negens en tienen. In mijn armen kruipen als die vrij zijn en je neus in een elleboogholte of oksel verstoppen, mal omvallen en dan ineens op je staart kluiven, me verliefd aankijken met de motor in de hoogste snorstand, een veter in je bek nemen en dan hard schudden om hem dood te maken, tevoorschijn komen als ik thuis kom, achter me aanrennen als ik door het huis loop (goed oppassen bij het tussen de benen door schieten), je volkomen op mij richten als er bezoek is (zodat het bezoek zegt: owww wat een leuk stel die twee) maar dan na een uurtje toch ineens lief doen tegen de tot dan verwaarlooste visite (zodat die zich helemaal verguld voelt) – ze kent alle trucs uit haar blote hoofd en beheerst ze tot in de perfectie. Alleen kopjes geven doet ze niet. Misschien maar goed ook: dat was Tweety’s specialiteit, wij wreven vaak als tortelduiven onze hoofden tegen elkaar.

Wat Max niet weet is dat er allang geen examens meer zijn. Ze is met vlag en wimpel geslaagd. Ik ben dol op ‘r en geniet enorm van haar gezelschap. De enige dingen die ze echt nog moet leren zijn puur voor haarzelf: hoe handhaaf ik me buiten, en: hoe kom ik van buiten heelhuids weer naar binnen.

Gisteren zijn we daartoe voor het eerst samen in de tuin geweest, Max in een tuigje – ik wil niet riskeren dat ze ergens van schrikt en ineens wegschiet – en ik los. Ze liep heel voorzichtig rond, met oortjes die alle kanten op schoten: er zijn buiten héél andere dingen te horen dan binnen (filmpje). Soms bleef ze lang stil staan, geuren opsnuivend en alleen maar kijkend. Ze schrok amper van al dat nieuwe, Max is absoluut niet nerveus aangelegd, maar was wel erg op haar hoede. Eenmaal bleef ze zeker een minuut in de jachtstand staan: bovenlichaam dichtbij de grond, voorpoten vlak onder de borst, één achterpoot gestrekt naar achteren, de andere klaar om af te zetten, kop naar voren, oren gespitst.

Het plan is haar geregeld onder begeleiding in de tuin te laten rondlopen. Daarna mag ze los, zodat ze de boel op eigen houtje kan verkennen. Dan is het tijd voor mijn grote les: erop vertrouwen dat Max terugkomt. Dat wordt nog een hele klus. Want ik ga al op zoek naar Max als ik haar in huis niet meteen zie. Straks gaat mijn kleine meisje Max de wijde wereld in en zit ik thuis bezorgd te wachten tot ze terug komt.

Reünie

Een paar weken geleden hoorde ik dat er een reünie was van mijn middelbare school, de Van der Waals Scholengemeenschap. Ik viel net buiten de jaargangen voor wie de reünie was bedoeld, maar na een paar mailtjes van hele (ha Marcelle) en halve (dag Rik) bekenden, heb ik me toch opgegeven.

Vanmiddag troffen we elkaar ergens bij een uitspanning langs de Provincialeweg, wat op zich al een trip down memory lane was: die route fietste ik indertijd geregeld van huis (Weesp) naar school (Amsterdam Oost). Het was raar, het was leuk, zoals bij reünies hoort: allerlei mensen wiens gezicht je vaag bekend voorkwam en mensen wier naam je bekend voorkwam – alleen zelden beiden tegelijk. En als je je ogen half dicht deed en door je wimpers tuurde, herkende je ineens een stuk meer. Of soms, als iemand lachte, wist je ineens als bij toverslag: ‘Oh ja JIJ!’

Soms keek ik even om me heen. Allemaal vijftigers, me bijna allemaal onbekend; met sommigen had ik een paar jaar school gedeeld. De mensen met wie het erg beroerd is gelopen waren er vanzelf niet – wie al te ziek is, in de goot is beland, of dood, komt vanzelf niet op een reünie – dus het beeld was vast erg vertekend. Maar toch dacht ik: die school, die was bepaald zo slecht nog niet.

Nanotech

Stel je ‘s één centimeter voor. Dat is een honderdste van een meter. Eén millimeter: een duizendste van een meter. Kleiner, nog kleiner, nóg kleiner: dan zijn we bij de nanometer. Je hebt er een miljard nodig om tot een hele meter te komen. Op die piepkleine schaal speelt zich de komende revolutie in de geneeskunde af: nanotechnologie.

We kunnen genetische structuren steeds preciezer uiteenrafelen en steeds kleinere structuren bouwen of nabouwen. Tegenwoordig snappen we ook steeds meer dat biologische processen eigenlijk een soort informatie-uitwisseling op celniveau zijn; en informatie kun je veranderen of manipuleren. Bijvoorbeeld door een informatiestroom te onderbreken of om te leiden, door ergens informatie bij te stoppen of die er juist uit weg te knippen, enzovoorts. We kunnen inmiddels daadwerkelijk genetische bouwblokken ontwerpen, genetisch materiaal aanpassen en biologische informatie onderscheppen en veranderen – allemaal nog heel beperkt, maar de ontwikkelingen gaan hard.

Je kunt bijvoorbeeld hele kleine computerchipjes maken, van zo’n 100 nano groot (oftewel een tienmiljoenste meter) die een compleet laboratorium aan boord hebben. Zo’n nanochip kun je inslikken of injecteren, en dat ding gaat dan geprogrammeerd op zoek naar speciale enzymen in je lichaam en kan zichzelf daar vervolgens aan binden, en daardoor de werking van die enzymen veranderen. Op die manier kunnen we, zo hoopt men tenminste, in de toekomst sommige ziektes aan de bron aanpakken.

Nanochips kunnen ook worden ingezet als stille verspieders. Als ze behalve met een minilaboratorium ook worden uitgerust met piepkleine zendertjes, kunnen ze de buitenwereld waarschuwen als ze specifieke biomarkers in iemands lichaam aantreffen – biomarkers die aangeven dat er een ziekte in aanbouw is, nog voordat die zich echt heeft gemanifesteerd. Je moet je voorstellen dat zo’n inwendige nanochip in dat geval contact zoekt met je mobieltje en van daaruit een rapport naar jou en je huisarts stuurt, zodat iedereen wordt gewaarschuwd voor het naderende gevaar en je tijdig kunt ingrijpen. Ze bestaan nog niet, zulke chips, maar er wordt hard aan gewerkt.

Eigenlijk zouden we er daarom nu al met ons allen over moeten nadenken. Het lijkt prachtige techniek en een mooie toekomstdroom, maar er zitten ook lastige kanten aan. Het is bijvoorbeeld de vraag of ziekte zich wel zo eenduidig ontwikkelt als nanotechnici doen voorkomen. De meeste loslopende kankercellen worden gewoon door het lichaam zelf opgeruimd en leiden nooit tot een tumor. Eigenlijk heeft iedereen altijd wel een béétje kanker. Dan is het de vraag of je altijd maar meteen moet ingrijpen, en ook: of dat steeds meteen ingrijpen niet zelf weer iets akeligs teweeg brengt in een lichaam.

We zouden ons moeten afvragen wat een dergelijke voortdurende monitoring zal doen met ons idee van ziekte en gezondheid. Gaan we ons lichaam wellicht beschouwen als permanent potentieel ziek? Vinden we inderdaad dat alle ziektes altijd voorkomen moeten worden? Gaan we raar aankijken tegen mensen die hun lichaam niet continue in de gaten willen houden? Mogen zij zich dan bijvoorbeeld nog wel verzekeren? Zou zulke monitoring verplicht gesteld kunnen worden?

Ook moeten we fluks gaan nadenken over beveiliging. Als nanochipjes signalen kunnen verzenden en ontvangen, is het zaak ze goed te beveiligen. Je wilt niet dat jouw chip door onbevoegden wordt uitgelezen, of erger: dat onbevoegden met je chipje kunnen knoeien. Dat iemand je website of je mail hackt is tot daar aan toe, maar de gedachte dat scriptkiddies met andermans nanochips kunnen rotzooien is voer voor nachtmerries.

Britannia rules

In Engeland is zojuist een coalitieregering aangetreden van de Conservatieven en de LibDems. Vice-premier Nick Clegg hield afgelopen woensdag zijn eerste grote toespraak en kondigde een indrukwekkende reeks initiatieven aan. Dat hij de kieswet wil herzien was te verwachten: de LibDems lijden al lang onder het districtenstelsel, waarbij alleen de stemmen tellen die naar de grootste partij gaan.

Onverwacht kondigde Clegg tevens een serie plannen aan om, zoals de Volkskrant hem samenvat, “de erfenis van Labour te ontmantelen op het gebied van burgerlijke vrijheden en overheidsbemoeienis. Volgens zowel Conservatieven als LibDems is het land veranderd in een Big Brother-staat.” De lijst die op de schop gaat is imposant:

  • Labours miljardenplan om een identiteitskaart voor alle Britten in te voeren, gaat in de prullenbak;
  • De aanleg van een centrale database voor alle Britten is van de baan;
  • De databank waarin alle Britse kinderen zouden worden opgenomen (vergelijkbaar met ons EKD), gaat niet door;
  • Er komt geen nieuwe generatie biometrisch paspoorten;
  • Onschuldige Britten hoeven niet langer te vrezen dat hun dna voor onbepaalde tijd wordt opgeslagen in een databank;
  • Er komen restricties aan het bewaren van internetgegevens van burgers (de bewaarplicht);
  • De miljoenen beveiligingscamera’s worden beter gereguleerd.

Wow. Dat is geweldig: Engeland geeft burgers (een deel) van hun rechten terug en beperkt de surveillancestaat. ik wou wel dat wij zulke LibDems hadden…

Uit dit rijtje valt tevens op te maken dat minder surveillance en meer burgerrechten een fikse bezuiniging opleveren. Ideetje voor onze politieke partijen?

Wie is U?

Het vijfde deel in de serie ‘The Next Ten Years’ is uit: ‘Wie is U? Identiteit, privacy & politiek’. De vijf essays in het boek proberen privacy op een nieuwe manier te bekijken. Hoe heeft technologie – bijvoorbeeld de telefoon – ons idee van relaties en netwerken veranderd? Wat doet de wetenschap dat we alles kunnen opzoeken met ons? Wat betekent het dat bedrijven en instanties zowat al onze gedragingen en bewegingen opslaan?

Morgen (20 mei) verschijnt de bundel Wie is U? Identiteit, privacy & politiek. Het boek is het 5e deel van The Next Ten Years uit, een serie boekjes die ik voor XS4all maak. De serie belicht hoe technologische en maatschappelijke ontwikkelingen op elkaar inwerken, en zo onze wereld veranderen.

Details:

Wie is U? Identiteit, privacy & politiek – Nijgh & Van Ditmar – Amsterdam, mei 2010 – 80 pagina’s – 5 euro – ISBN: 978-90-388-9095-1
Auteurs: Egbert Dommering / Bart Jacobs / Karin Spaink / Dirk van Weelden

Bestellen:

AkoBol.comBrunaVan Stockum

Achterflap:

We laten overal digitale sporen achter. Dat gebeurt soms vrijwillig, maar vaak ook zonder dat we er weet van hebben. De gegevens en sporen die we achterlaten, beïnvloeden ons leven: ze kleuren hoe anderen tegen ons aankijken, ze maken dat we een gewilde klant zijn of bedrijven ons juist schuwen, ze maken ons verdacht of pleiten ons vrij – terecht of niet. Tegelijkertijd vertellen mensen graag over zichzelf op internet, omdat ze daar iets voor terugkrijgen. Het stelt ze in staat kennis en interesses te delen, contacten op te doen, hun netwerk te onderhouden en uit te bouwen.

Terwijl de scheiding tussen persoonlijk en publiek vervaagt, lijkt het debat over privacy – dat vooral de verhouding tussen burgers en de staat regelt – stilletjes te zijn verdwenen. Wij worden transparant voor de staat. Maar is voor ons ook transparant wat de staat met onze gegevens doet?

Privacy is een pasmunt geworden, iets dat je inlevert in ruil voor veiligheid of korting op je boodschappen. Waarom roepen we om het hardst dat we niets hebben te verbergen? Van wie zijn onze persoonsgegevens eigenlijk? Wat kan een ander ermee doen? Bent u nog wie u vijf jaar geleden was? Veranderen communicatiemiddelen onszelf, maken ze ons tot andere mensen? Wie zijn we eigenlijk?

Korte inhoud:

De sociale geschiedenis van de telefoon – die in dit boek door Karin Spaink voor het eerst wordt beschreven – illustreert prachtig hoe maatschappij en technologie elkaar beïnvloeden en ons veranderen. De telefoon verhuisde van een koude gang naar de woon- en slaapkamer; met elke nieuwe ruimte die hij veroverde, werden de gesprekken die we ermee voerden persoonlijker. Tegenwoordig nemen we die privésfeer overal mee naartoe, in onze jaszak, en ontwikkelt zich via sociale netwerksites een nieuw maatschappelijk middenveld. Wat doen die draagbare, ons overal vergezellende relaties met ons gevoel voor privacy en met de publieke en politieke ruimte? Is het niet vreemd dat een paar bedrijven kunnen vaststellen wat wel en niet geoorloofd is in dit nieuwe maatschappelijke platform?

Dirk van Weelden beschrijft hoe privacy een pasmunt is geworden: wie informatie over zichzelf prijsgeeft, ontvangt in ruil daarvoor meer – en beter – op maat gesneden informatie terug. Maar informatie die we onbewust achterlaten, zoals ons surf- en klikgedrag, blijkt ook te worden vastgelegd en benut. Is het geen beklemmend idee, vraagt Van Weelden zich af dat alles wat we online doen door bedrijven wordt uitgebaat en bijna verwordt tot onbetaalde arbeid? Hoewel hij voorziet dat de ‘verstikkende ontwikkeling waarin steeds meer vrije, loze, vage tijd en inspanning wordt uitgebaat’ aan een limiet onderhevig is, is hij daar niet gerust op. Zeker niet nu de overheid eenzelfde registratiedrang lijkt te willen hanteren.

In een bij vlagen sardonisch stuk schetst Egbert Dommering hoe in welke mate technologie tot onze natuurlijke habitat is geworden. Wie zouden we nog zijn zonder internet? Als een mens zonder eigenschappen dwalen we door het ICT-woud: de kieswijzer moet ons vertellen op welke partij we moeten stemmen, Google Maps of TomTom vertellen ons waar we zijn en hoe we kunnen komen waar we willen wezen, zoekmachines moeten het antwoord op onze vragen te geven. Ondertussen laten we overal onze digitale sporen achter, en ontwikkelt zich een technologie die straks ook in ons lichaam komt te huizen.

Bart Jacobs rekent af met een groot misverstand over privacy (‘we zetten toch zélf alles op Hyves en Facebook?’) door te wijzen op het verschil tussen vrijwillig verstrekte informatie enerzijds en afgedwongen informatie anderzijds. Maar zelfs bij vrijwillig verstrekte informatie weten we eigenlijk niet goed wat anderen ermee doen. Jacobs pleit voor grotere openheid daarover, en werkt die gedachte ook politiek uit: nu de controlestaat een feit is, kunnen we maar beter snel gaan ijveren voor een controle-controlestaat: duidelijkheid eisen over wie wat met welke informatie doet.

In het slotstuk zet Karin Spaink uiteen wat datalekken zijn: dezelfde bedrijven die links en rechts onze gegevens verzamelen en bewerken gaan daar vaak slordig mee om, zodat ze op straat komen te liggen. Maar als onze gegevens zo interessant zijn, hebben de vergaarders die beter te beschermen. Temeer daar die gegevens feitelijk niet van hen zijn maar van ons, en wij door hun blunders het risico lopen op identiteitsdiefstal. Spaink pleit voor een uitgebreide meldplicht voor datalekken, boetes op het lekken van gegevens en een premie op het vinden van datalekken. Maar vooral pleit ze voor de invoering van datahygiëne en voor spaarzaam bewaren.