Huisgenoten I

Wanneer Max haar huisgenoten jent, zit daar weinig valsheid bij. Wel een boel arrogantie: het huis is van háár, meent ze, zij is de opperpoes, en dus moet elke andere kat die ergens ligt waar zij wil zijn, volgens haar wijken. Ze pest ook: hard langs iemand rennen en ’m dan de pas afsnijden, zodat de concurrentie over haar of over hun eigen poten struikelt. Of met een poot gaan hengelen als iemand slaapt, ook een succesnummer.

Meestal is het joligheid. Ze wil spelen. Max vindt het eerlijk heus waar leuk als iemand haar een mep geeft of doet alsof-ie in haar nek wil bijten: ‘Jottum, speelkwartier!’ Daarnaast, uhm, nou ja: ze weet eigenlijk ook niet goed hoe je dat nu doet: maatjes worden met een andere kat. Soms liggen zij en Michael samen op bed en wil Max gezellig tegen Michael aanschuiven. Michael wordt dan meteen pissig en geeft haar een dreun. Waarna Max op haar rug rolt, doet alsof ze zich overgeeft – waar Michael altijd weer intrapt – en dan liggend op volle kracht doorvecht. Maar voor Max is ’t is geen vechten: het is leren hoe je je kunt verdedigen, hoe je kunt aanvallen, wat je moet doen en moet laten. Het is spelen en ravotten, en het is goedmoedig leren.

Michael, narrig als-ie is, wil nooit spelen. Hij beschouwt elke interventie van een andere kat als een persoonlijk affront. Daarnaast vindt-ie zichzelf sowieso al zielig, dus alles telt dubbel. Elke toenadering van Max slaat-ie daarom af, vaak letterlijk, en daarna gaat-ie zich luidkeels bij mij beklagen: ‘Ze moet ook altijd mij hebben. Dat rotkind! Kun je d’r niet wegdoen? Dat je weer alleen mij hebt?’ (Gemakshalve vergeet Michael dat hij eigenlijk nooit thuis was, wat juist de reden was dat ik een kitten wou. Pas nu iemand anders de hoofdkat van dienst is, doet hij alsof-ie plotseling en volkomen achter zijn rug om is gedegradeerd. De waarheid is dat hij nooit op de vacature wou solliciteren.)

Ook ik moet altijd met Michael vechten. Hij wil aangehaald worden maar blijft expres net buiten mijn bereik. We onderhandelen. Ik steek mijn hand uitnodigend uit, palm omlaag, op zijn hoofdhoogte. Hij hoeft er alleen maar onder te gaan staan om geaai te scoren. Mopperend komt hij dichterbij. Ik streel zijn kopje. Hij snort: ‘Eindelijk!!’ (Alsof het aan mij lag dat ik ‘m eerder niet aaide.) Zodra ik de euvele moed heb zijn hals of schouders te strelen, schuifelt hij getergd weg en gaat van een afstandje zielig naar me zitten kijken: ‘Je besteedt ook he-le-máál geen aandacht aan me!’

Pas als ik zijn martelaarsgedrag beu word, een hand om hem heen sla en hem naar me toe sjor totdat-ie tegen me aan ligt en ik zijn buik kan kroelen – pas dan stopt hij met protesteren. Terwijl ik sjor, jengelt hij nog luidkeels; zodra hij in positie ligt, verruilt hij dat subiet voor overdadig snorren. Michael is eindelijk tevreden. Héél tevreden zelfs: ik heb bewezen dat ik hem echt, écht, echt wil aaien.

Hoewel ik zijn routine inmiddels ken en me er bijna gedachteloos naar plooi, erger ik me eraan. Michael kan simpelweg niet erkennen dat-ie aandacht wil. Hij zeurt erom maar rent hard weg zodra het erop aan komt; je moet hem bijkans overmeesteren voordat hij kan genieten van datgene waar-ie al die tijd zelf op heeft aangestuurd. Verder is alles wat er gebeurt altijd alleen jouw fout en kan hij heus nooit nergens iets aan doen. Het is zo vreselijk ouderwets; het is slachtoffergedrag.

Michaels gedrag zit kortom in de hoek die verkrachting vergoelijkt. ‘Ja nee ik zei nou wel nee, maar eigenlijk wou ik wel. Heus. Dat zie je toch? Je moet alleen die barrière door he, even mijn weerstand breken. Even doorzetten. Pas dan kan ik toegeven aan wat ik eigenlijk altijd al wou.’

Dat is precies waarom ik zo verliefd raakte op Tweety, die argwanende, verwaarloosde kat die niemand vertrouwde en die niet wist dat op iemands schoot liggen fijn kon zijn. Die grote, schuwe kat die zich rotschok toen hij ontdekte dat-ie kon snorren. Die soms midden in de nacht plotseling zo in de war kon raken van het besef dat hij het prettig vond om naast me te liggen, dat-ie me aanviel en in mijn hoofd of arm beet.

Want die kat snapte dat dat zijn ding was. Dat hij bang was voor iets dat hij nu voor het eerst kon krijgen, niet wist te accepteren maar toch oprecht wilde; dat hij bang was een verlangen te koesteren. Een verlangen accepteren behelst immers ook aanvaarden dat verlangen misschien ergens op stuk loopt.

Tweety durfde. Als die vocht, was het een interne strijd. Maar Michael legt alle verantwoordelijkheid bij anderen en beklaagt zich daarna over jouw beslissing.

Lente & Pavlov

Van seizoenen weet Max waarschijnlijk niks, maar de lente vindt ze duidelijk geweldig. Ineens is buiten vol geuren, beweging en leven. Het is er ineens warmer en langer licht. Je kunt nu heerlijk op de tegels liggen zonnen, naar hartelust jagen op vliegen en vogels, geduldig de wacht houden bij die ene deurpost waar een muizenholletje achter verscholen zit – er is zoveel te doen!

Ze ontpopt zich als een ware buitenkat. Deels is het vast opluchting. Toen ze hier elf maanden geleden kwam wonen, was het buiten maandenlang warm en lekker – en natuurlijk reuze spannend. Maar nadat ze hier gewend was geraakt, werd het langzamerhand allejezus koud. Ging dat nou heus steeds erger worden? Hoe ouder zij, hoe kouder? Je mocht toch hopen dat er een ondergrens aan die buitentemperatuur was…

Dus Max is opgelucht: buiten is ineens weer uitnodigend. Ze rent bomen in en uit. Ze komt van ergens op de daktuin aanstormen als ze mij hoort, houdt dan patsboem stil op de richel, staart me kort aan, maakt een geluidje – ‘Eh!’ – en sjeest weer weg. Ze draaft van links naar rechts door de tuin. Soms onderbreekt ze haar galop plotseling, zonder reden, en verstopt zich achter een uitbottende plant. Of nu ja, zij denkt dat ze dan verstopt is.

Dat ik nu ook vaker in de tuin ben, vindt ze prettig. Ze zit vaak ergens in de buurt, onder mijn stoel of zo, of onderbreekt haar strooptochten voor een korte pitstop: ze wil een onderhoudsbeurt, een geruststellende aanhaling. Ze volgt me voorts aandachtig bij het tuinieren. Da’s immers ook een van haar liefhebberijen: ze mag graag in de aarde wroeten en aan planten ruiken. (Max is sowieso een treehugger. Ik heb haar al een paar keer in innige omhelzing met een boom betrapt.)

Vandaag plantte ik wat nieuwe aanwinsten en groef wat gaten in de grond. Ze sloeg me nauwlettend gade. Gut, wat efficiënt, zo’n schepje! Zodra ik een gat klaar had, bestudeerde ze dat en moest ze er even met haar poot in hengelen. De wormen die ik onderwijl vond, verstopte ik heimelijk. Ze heeft er namelijk al twee keer eentje voor me gevangen en die netjes in de keuken gedeponeerd. (Ik vrees het moment dat ik er eentje op of in bed aantref.)

*

Max is sowieso onderzoekend aangelegd. De onderkant van alle tafels en stoelen in huis zijn inmiddels uitgebreid bevoeld en bestudeerd, en van alles wil ze weten wat erachter, erin, erboven of eronder zit. De kier tussen de kussens op de bank is mateloos fascinerend, evenals de luchtgaten in de spouwmuur buiten. Kun je daar met je poot in of tussen? Wat zit er aan de andere kant? Elke kast die opengaat moet ze verkennen. Ze wil weten waar licht vandaan komt en hoe het nu komt dat als ik aan een koordje trek, het donker wordt. Ze kan nooit over het muurtje rechts in de tuin lopen zonder even haar poot in de kier tussen die twee rechtopstaande betonnen platen te steken.

Je kunt het aan haar zien. Eerst kijkt ze alleen, geïntrigeerd, maar dan verandert er iets. Haar kopje gaat steeds schever: aan de mate van schuinstand kun je aflezen of ze inderdaad iets gaat proberen. Zodra ze haar kopje meer dan 45 graden laat hellen, is ze geobsedeerd: ze is iets aan het inschatten. Bij 90 graden – haar hoofd staat dan in een haakse hoek op haar nek – gaat ze geheid iets doen. Wat precies, weet ik niet (zij wellicht ook nog niet) maar íets, dat is zeker.

Zo kijkt ze ook naar de andere katten. Zolang haar hoofd min of meer waterpas is, is er niks aan de hand; maar zodra ze in scheefstand gaat weet ik dat ze iets wil proberen. ‘Hij slaapt. Handig. Hm, ik zóu nu natuurlijk even… “ En prompt gaat die kop scheef. ‘Zal ik?…’

Max haat het als ik in haar gezicht blaas. Zodra ik zie dat Max scheefhoofdig overweegt een van haar huisgenoten lastig te vallen, waarschuw ik met Pavloviaanse lucht. ‘Puffffff!!’ doe ik, meters verderop gezeten, terwijl ik haar streng aankijk. Max bindt ogenblikkelijk in. De geplande sprong wordt afgeblazen, de poot verstijft in de lucht. ‘Meh-meh-meh,’ sputtert ze terug, met het typische geluid dat katten maken wanneer ze zijn betrapt en allerijl een smoes verzinnen. Even blaast ze denkbeeldig mijn kant op: ‘Pff. Jij denkt ook rare dingen over me! Ik wou helemaal niet… Ik wou alleen maar….Pfff! Nou, jij je zin.’

Honden voelen zich in zo’n geval betrapt en gedragen zich schuldig. Katten proberen jou de schuld te geven.

Kopzorgen

Dat gezeur over hoofddoekjes en het dragen van ‘religieuze symbolen’ hangt me de keel uit. In sommige beroepen is het inderdaad wezenlijk om neutraliteit, herkenbaarheid of gezag uit te stralen. Maar daarvoor hebben we nu juist het uniform uitgevonden.

Daarbij geldt: hoe noodzakelijker de gewenste neutraliteit of rolvastheid, hoe strikter de kledingcode. Postbodes kunnen kiezen tussen broek, rok of shorts; soldaten, agenten en advocaten niet. Maar of baliemedewerkers, HEMA-verkoopsters of ambulancepersoneel een hoofddoek bij hun uniform dragen, doet weinig ter zake; wat telt is uitsluitend of ze goed werk leveren.

Al roepen we om ’t hardst dat het hoofddoekjesdebat gaat over de ‘algemene’ vraag of religieuze overtuigingen publiek beleden mogen worden in iemands uitoefening van z’n beroep, gaat het natuurlijk helemaal niet over religies in hun algemeenheid. Nog nooit heeft iemand bezwaar gemaakt tegen een ambtenaar met een kruisje om zijn nek of tegen een rechter met een sticker van een vis achterop haar auto.

Om niettemin de schijn van objectiviteit te bewaren, is het debat inmiddels opgesmukt tot het publiekelijk tentoonspreiden van persoonlijke overtuigingen. Misschien horen ambtenaren evenmin politieke t-shirts te dragen? Dat kan immers provocerend of aanstootgevend zijn, en is sowieso niet neutraal. Ah, ok.

Maar waar trekken we de grens? Mag een broche met een roze driehoek wel? Is een potteus uiterlijk toegestaan? Een deathmetal t-shirtje? Persoonlijk haat ik roze borstkankerlintjes (beargumenteerd, en op goede gronden); kan ik voortaan bezwaar maken tegen ambtenaren die ze dragen?

Laten we elkaar geen mietje noemen. Er ligt in dit debat maar één religie en één overtuiging onder vuur: de islam. In een manoeuvre die herinnert aan de spagaat van het Amerikaanse leger – soldaten mogen gerust homoseksueel zijn, ze mogen het alleen niet laten merken – wil de PVV de islam uit de openbaarheid wegdringen: niemand mag kunnen zien dat je moslim bent. Wie dat xenofobe debat wil ‘abstraheren’ en daartoe gaat zaniken over persoonlijke overtuigingen van ambtenaren die publiekelijk achterwege moeten blijven, is hypocriet.

Want wie oprecht vindt dat ambtenaren in functie uiterlijk ontbloot dienen te zijn van hun persoonlijke overtuigingen, rest maar een oplossing: overheidsbrede herinvoering van het uniform. Elke kledingstijl – inclusief de bloemetjesjurk – heeft immers zijn eigen culturele en politieke connotaties; alleen een strikt gereguleerde dracht kan neutraliteit uitstralen.

Maar uniformen voorschrijven willen we niet. Dat zou draconisch zijn! Bovendien, iedereen moet kunnen dragen wat-ie wil: Nederland is immers een vrij land. Tenzij zo’n Nederlander islamitisch is, natuurlijk.

Gokverslaafd

Vandaag besluit de Eerste Kamer over het elektronisch patiëntendossier. De regering hamert op de snelle landelijke uitwisseling van medische gegevens. Maar overal waar iemand in zijn eigen omgeving met meerdere zorgverleners tegelijk te maken heeft – binnen ziekenhuizen, tussen huisarts en specialisten – wordt informatie allang elektronisch uitgewisseld. Daar is geen landelijk dossier voor nodig.

Waarom zou een arts in Zeeland trouwens over de gegevens van iemand uit Friesland moeten kunnen beschikken? Als een Fries in Middelburg onder een auto loopt, vragen de ambulance Eerste Hulp niet eerst z’n EPD op. Dan telt alleen het medisch nu: wonden stelpen, botten stutten, schade inventariseren. Wie een medische conditie heeft die bekend moet zijn (denk aan epilepsie, diabetes, penicilline-allergie) is beter af met een goed zichtbare SOS-ketting: een effectieve low-tech oplossing.

De regering meent niettemin dat landelijke uitwisseling van medische gegevens jaarlijks 1600 doden zal schelen. Die schatting is op lucht gebaseerd, en negeert dat elke technologie haar eigen fouten schept. Elektronische dossiers zorgen voor type-, reken-, conversie-, software- en migratiefouten die zichzelf overal voortplanten. Wie ooit ergens foutieve gegevens over zichzelf wilde corrigeren, begrijpt subiet het probleem: ‘Nee hoor, hier staat toch écht dat u…’

Zulke discussies wil je niet over je medische gegevens. Bovendien: een fout in je adresgegevens zie je snel, maar een fout in je medisch dossier ontgaat je. En eenmaal vastgelegd zijn medische ‘feiten’ moeilijk te weerleggen: je bent weliswaar direct betrokken, maar ook – en vooral – leek. ‘Denkt u nu heus dat u het beter weet dan wij?’

Als de overheid werk wil maken van het EPD, kan ze beter aansturen op beveiliging en goed beheer van zulke dossiers. Veel huisartsenposten en ziekenhuizen zijn makkelijk te hacken; de medische sector beschermt het papieren medisch geheim uitstekend, maar is slordig en vrijgevig met diezelfde gegevens zodra ze digitaal zijn. En nog steeds vallen alle automatiseerders rond het EPD niet onder het medisch geheim.

Het zijn inmiddels overbekende bezwaren. Maar de regering zal ze ook vandaag willen wegvegen. Er is inmiddels ruim 300 miljoen geïnvesteerd: nu stoppen is toch zonde van dat eerdere geld? We moeten juist meer investeren, want dan… ooit… later… Heus!

Dat is hoe een gokverslaafde denkt. Wéér niet gescoord? Dan moet je er juist nu meer geld inpompen. Hoe langer je speelt, hoe groter immers je kans op winst!

Meer geld redt het EPD niet. Met een kapot idee valt nooit winst te behalen.

U wel, wij niet

De Rotterdamse korpschef Frank Paauw meldde vanmorgen dat het ‘m een goed plan lijkt om voortaan het DNA van alle Nederlanders in een databank op te nemen, of ze nu iets ernstigs hebben misdaan of niet. De privacy van burgers is volgens Paauw namelijk ondergeschikt aan het opsporingsbelang. ‘Als samenleving zijn we te voorzichtig. Als je de wereld veiliger wilt maken, moet je daar een prijs voor betalen.’ Paauw deed zijn oproep in de partijkrant van de lokale partij Leefbaar Rotterdam.

Een paar – vrij cruciale – tegenwerpingen:

  • Alleen wie verdacht wordt van een misdrijf waar vier jaar celstraf of meer voor staat, is verplicht dna af te geven. Paauw wil kennelijk alle Nederlanders als verdachten behandelen.
  • In november 2008 stelde toenmalig minister Guusje ter Horst voor dat alle politieagenten DNA zouden afstaan; dit om ‘verdwaald’ DNA op een plaats van misdrijf sneller te kunnen onderkennen. De politiebonden waren mordicus tegen: ‘De afname van DNA bij politiemensen is slechts bij hoge uitzondering aanvaardbaar en dan alleen indien daartoe een dringende noodzaak is,’ zei voorzitter van de politievakbond ACP Gerrit van de Kamp indertijd.
  • Engeland, dat een veel te brede DNA-database had ingericht, kreeg in 2008 daartoe een unanieme veroordeling aan haar broek van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wegens schending van de mensenrechten. Alleen het DNA van mensen die daadwerekelijk zijn veroordeeld mocht erin worden opgenomen, en na een aantal jaar hoort ook dat DNA te worden verwijderd.

Kortom, Korpschef Paauw roept op tot een ernstige overtreding. En hij sollliciteert naar een Big Brother Award 2011.

Publiciteit BBA

Niet eerder is er zoveel publiciteit geweest rond de uitreiking van de Big Brother Awards. Deze keer hebben we zelfs het NOS Journaal gehaald. Eerst het 8 uur journaal van gisteren (met veel informatie over de nummerbordscans), daarna diezelfde avond het late journaal (een iets kortere versie, met beelden van de uitreiking). Maar ook RTL TV, Ochtendspits, NOS Radio, Vara radio, VPRO radio en wie al niet hebben aandacht aan de BBA besteed. OBA live – waar ik sinds kort vaste gast ben – trok eind februari ook ruim tijd uit voor een gesprek over de BBA (hier te zien).

Mijn beschouwingen over de ontwikkelingen op het gebied van privacy en grondrechten werden gisteren als opinie-artikel geplaatst in NRC Handelsblad en NRC.next (natuurlijk ook op mijn blog te vinden: ‘Even controleren’). Zowel de Telegraaf als de Volkskrant hebben vandaag, daags na de uitreiking, waarschijnlijk een artikel over de BBA en over de winnaars van deze poedelprijzen.

(Op deze pagina wordt een zo compleet mogelijk persarchief over de BBA-2010 bijgehouden: Big Brother Awards in de media.nl/in-de-media/.)

En de jury was breder dan ooit:

  • Bart de Koning, gerenommeerd journaalist en auteur van het boek ‘Alles onder controle’ (inmiddels een handboek geworden voor privacybewakers);
  • Nico van Eijk, hoogleraar Media- en Telecommunicatierecht aan het iViR;
  • ; Antoinette Hertsenberg, gelauwerd journalist en maker van de consumentenprogramma’s Radar en Opgelicht?!;
  • Melanie Rieback, RFID-deskundige die de OV-chipkaart beter kent dan de makers ervan.

De zaal was uitverkocht, de sfeer was goed, er waren veel jonge mensen, het programma hield een mooi midden tussen schrikbarende informatie en grappige intermezzo’s. Bovendien kreeg Rop Gonggrijp eindelijk zijn zeer verdiende Winston Award – de prijs voor mensen die privacy juist beschermen en technologie goed doordenken – zodat alles klopte. Thomas van Luyn presenteerde de avond en praatte alles prachtig aan elkaar.

Ik ben blij dat de avond zo’n succes was, bezorgd over de stand van zaken, opgelucht dat zoveel mensen die bezorgdheid delen, en al met al een beetje duizelig – maar dat laatste is vast de moeheid :)

Oh ja: de uitreiking is hier in zijn geheel te zien: Big Brother Awards 2010, uncensored and uncut.

Even controleren

[Voor de opiniepagina van NRC Handelsblad en NRC.next. Beeld: voorkant van een t-shirt van Bits of Freedom, ontworpen door Suzanna Noort / suzero.com.]

Het is een beleidsdogma geworden: we verliezen weliswaar onze privacy, maar ruilen die in voor veiligheid. Alleen wanneer de overheid ons adequaat kan controleren kan zij terreur en misdaad tegengaan, en alleen door ons te observeren is zij in staat ons tegen elkaar te beschermen.

Al doende dringt de overheid steeds dieper in ons privéleven door (zo wordt van alle burgers inmiddels secuur geregistreerd met wie ze bellen, mailen en sms’en, plus wanneer en vanaf welke locatie zij dat doen). De meeste burgers vinden dat echter geen probleem. Immers: wie niets te verbergen heeft, heeft niks te vrezen.

Die coulante houding van burgers is naïef. Ze is gestoeld op de gedachte dat de tomeloze nieuwsgierigheid van de overheid hen niet raakt en dat alleen ongure types eronder lijden. ‘Wat moeten ze met mijn gegevens? Ik ben niet interessant, ik doe immers niks verkeerds.’

Om drie redenen is die meegaandheid van burgers kortzichtig. Eén: we raken uit balans. Terwijl de burger transparanter wordt, wordt de overheid zelf juist ondoorzichtiger. Want wat doen ze eigenlijk met al die gegevens? Gaan ze daar volgens de regels mee om?

Nee, zoals blijkt uit de vele Big Brother Awards en –nominaties die de overheid heeft binnengesleept. Opsporingsdiensten vragen onze gegevens uit zonder zich aan procedures te storen, het OM liefhebbert in sleepnetacties, de politie bewaart 58 miljoen kentekenscans die ze had moeten weggooien. Wordt de overheid betrapt op wetsovertreding, dan past ze de wet aan. Is dat niet raar: een overheid die wetten overtreedt om te controleren of wij ons aan de wet houden?

Twee: de focus van de overheid verschuift. Steeds meer beleidsaandacht, budget, personeel en technologische inventiviteit wordt geïnvesteerd in maatregelen om iedereen te observeren, in de hoop dat verdachten zo ‘vanzelf’ komen bovendrijven. Maar niemand weet precies welk gedrag verdacht kan zijn. Zodoende wordt er veel gesignaleerd dat mogelijk ‘afwijkt’ en dan nader onderzoek vergt. We produceren kortom een groeiende, geld vretende hooiberg en gaan daarin zoeken welk strootje wellicht een speld kan worden.

Dat leidt vreselijk af en schept onnut werk. Niet privacy is ‘de schuilplaats van het kwaad’, zoals de Amsterdamse korpschef Welten in 2006 beweerde; de tijd die de overheid verdoet met het verzamelen, opslaan, verwerken, koppelen en kruisen van gegevens over alle burgers is dat. Strootjes waartegen geen enkele verdenking bestaat, hun onbespiede gang laten gaan en de beperkte overheidsmiddelen reserveren voor het navlooien van spelden – gepleegde misdaden, misdrijven en overtredingen – is efficiënter. Stukken goedkoper ook.

Drie. Grondrechten zijn ontwikkeld om de overheid op gezonde afstand te houden: binnen de kaders van de wet mogen burgers doen, denken en zeggen wat hen goeddunkt. Grondrechten zoals privacy zijn bufferzones: vrije ruimte rondom elke burger, die de overheid alleen op gedegen gronden mag betreden. Verdenking van een misdrijf is zo’n grond: wie eenmaal verdacht is, moet zich daarom inbreuken op zijn grondrechten laten welgevallen.

De overheid schendt dat grondrecht op privacy tegenwoordig echter op grote schaal. Erger, zij doet dat generiek, zonder aanziens des persoons, terwijl een dergelijke schending uitsluitend is toegestaan indien zij gericht, onderbouwd, doelmatig en proportioneel is. Critici hebben gewaarschuwd dat het loslaten van dit principe ertoe kan leiden dat de overheid haar burgers op voorhand behandelt als waren zij verdacht.

Helaas blijkt uit een van de nominaties voor de Big Brother Award dat die grens nu inderdaad is overschreden. De Haagse Pandbrigade en het Rotterdamse Interventieteam leggen al enige tijd huisbezoeken af en controleren woningen en bewoners. De criteria? De wijk: alle huizen in een ‘probleemwijk’ worden bezocht. Of: ‘administratieve ongeregeldheden’, die vaak – hoe wrang – het product zijn van datavervuiling en van fouten van de gemeente zelf.

De huiscontroles zijn niet gebaseerd op enige specifieke verdenking. Er is geen grond voor een huiszoekingsbevel. Officieel mogen bewoners de teams daarom de toegang weigeren; maar de teams speculeren erop dat de bewoners dit niet weten. Het regent klachten bij de Haagse en de Rotterdamse Ombudsman; veel ervan zijn gegrond verklaard.

De overheid is gecharmeerd van deze aanpak. Er ligt nu een wetsvoorstel om mensen wiens uitkering afhankelijk is van hun leefsituatie – kinderbijslag, AOW of bijslag – voortaan ‘het aanbod’ van een huisbezoek te doen. De regering wil daarbij ‘ook cliënten waarbij geen vermoeden van fraude bestaat, verplichten tot het aantonen van hun leefsituatie door huisbezoek toe te staan’ (Kamerstuk 31.929, nr. 6).

Waarom zouden we in hemelsnaam mensen tegen wie expliciet geen verdenking bestaat, de vernedering van een huiscontrole opleggen? Waarom willen we het systematisch, ongefundeerd en nutteloos schenden van grondrechten tot wet verheffen?

Met dit wetsvoorstel hebben we het adagium ‘niets te verbergen, dan niets te vrezen’ officieel achter ons gelaten. Het nieuwe motto is: ‘Wij komen even bij u thuis controleren of u écht niets te verbergen hebt.’ Dat zulks akelig veel lijkt op je onschuld moeten bewijzen, behoeft hopelijk geen betoog.

Ochtendspits

Vanmorgen had WNL Ochtendspits een item over de Big Brother Awards, die vanavond worden uitgereikt. Ik mocht een algemeen commentaar geven. In het programma zat ook Mark Sedney, wiens gegevens door T-Mobile op Twitter werden gepubliceerd – iets dat hem enorm veel gelazer opleverde. Mark doet vanavond, bij de uitreiking van de Awards, een uitgebreidere versie van zijn verhaal.

De uitzending is hier terug te zien.

Wetschennis

[Noot vooraf: met ingang van deze week zijn de columns op de opiniepagina van Het Parool met éénderde ingekort: we gaan van 550 woorden naar 400. Ik moet mijn woorden leren wringen, da’s een boel werk. Ik hoop niettemin argumenten te kunnen blijven bieden, zonder terug te hoeven vallen op stellngen.]

Gisteren was het weer raak: Europol blijkt op grote schaal privacywetten te overtreden. Zodra Amerika dat vraagt overhandigt Europol haar domweg de financiële gegevens van Europese burgers, bij voorkeur in bulk, ook al ontbeert dat verzoek elke motivatie of onderbouwing.

Bij de jurering van de Big Brother Awards (morgen worden deze poedelprijzen voor privacyschenders opnieuw uitgereikt) kwamen we zulke kwesties vaker tegen. De overheid neemt haar eigen privacywetgeving weinig serieus. Soms heeft het de schijn dat zulke wetten vooral zijn bedoeld om critici te paaien; want de daadwerkelijke naleving ervan lapt de overheid met overtuiging aan haar laars.

Elke dag moeten internet- en telefoonproviders bij het CIOT verplicht overzichten inleveren over hun klanten: wie gebruikt welk e-mail adres, welk IP-nummer, welk vast of mobiel telefoonnummer, etc. De overheid beloofde plechtig dat inzage in deze bestanden streng zou worden gereglementeerd en dat er goed toezicht zou worden uitgeoefend.

Na een paar WOB-verzoeken werd bewezen dat niemand zich aan de opgelegde o-zo-nette beperkingen houdt. Ook onbevoegden kunnen in de bestanden grasduinen, verzoeken tot inzage worden zelden gemotiveerd maar niettemin bijna altijd gehonoreerd. Het CIOT bleek een grabbelton waarin zonder consequenties kon worden gegraaid. Het resultaat: de 36 (!) opsporingsdiensten die Nederland telt, raadplegen deze bestanden 2,5 tot 3 miljoen keer per jaar.

Nog zo’n mooie: politiekorpsen in Nederland doen tegenwoordig aan automatische nummerbordherkenning. Alle kentekens van voertuigen die een bepaald punt passeren, worden gescand en vastgelegd. Het doel: wetsovertreders vinden (denk aan achterstallige boetes, niet-betaalde rijtuigbelasting of erger). In de wet werd vastgelegd dat de politie de ingezamelde scans mocht vergelijken met opsporingsregisters en daarna alle scans van ‘onschuldige’ kentekens – de no-hits – subiet moest vernietigen.

Niettemin bewaarden twee korpsen die no-hits. Het korps Rotterdam, vaste klant bij de Big Brother Awards, bewaarde ze maar liefst drie maanden. Het College Bescherming Persoonsgegevens gaf beide korpsen ervan langs: dit was een ernstige overtreding, nota bene gepleegd door wetshandhavers.

Minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) gaf zijn wetsovertreders lik-op-stuk en besloot hun illegale gedrag tot wet te verheffen. Hij wil alle gescande kentekens, inclusief de no-hits, laten verwerken en vier weken bewaren. Als bonus mag de politie het reisgedrag in kaart brengen: ook de locatie, datum en tijdstip van de scan mogen nu worden bewaard.

Is dat niet eng: een overheid die haar eigen wetten overtreedt om te controleren of burgers zich aan de wet houden, en die haar schending daarna tot wet promoveert?

Kortzichtig

‘Straks wordt het daar nog een tweede Iran…’ Hoe vaak is dat argument gebruikt om de ongewisse uitkomst te onderstrepen van de vele Arabische opstanden die zich momenteel afspelen?

De onderliggende boodschap van deze zorgelijke vraag is: jongens toch, laat alles maar beter bij het oude; voor je eigen bestwil. Plooi je liever naar deze dictatuur, anders zul je voor je het weet onder een andere dictatuur moeten leven. (Overigens is dat ook wat Mubarak, Khadaffi en al die andere Arabische dictators hun volk voorhielden: zonder mij was je overgeleverd aan de zeloten. Als we democratischer worden, kunnen we de religieuze fanaten niet buiten de deur houden.)

De glorieuze entree van de orthodoxe schriftridders afschilderen als het meest waarschijnlijke resultaat van deze democratische revoltes is naïef. Dat schrikbeeld is immers gebaseerd op het lomp bij elkaar vegen van een immens grote regio en doen alsof alles één pot nat is. Maar je kunt Egypte of Libië niet gelijkstellen aan Iran. Dat is kortzichtiger dan denken dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen katholieken en protestanten; het is geloven dat Remonstranten en de Zevendedagsadventisten volkomen inwisselbaar zijn.

De afstand tussen Cairo en Teheran is 2000 kilometer: da’s Amsterdam – Tiranha, Amsterdam – Lissabon, Amsterdam – Napels, of Amsterdam – Minsk. Zouden we onszelf ooit met eenzelfde gemak gelijkstellen aan Bulgaren, Portugezen, Zuid-Italianen, Wit-Russen? In eigen land gaan we er nota bene van uit dat Friezen en Groningers anders zijn dan Limburgers en Brabanders: een protestantse cultuur versus een katholieke, stijfheid versus gemoedelijkheid, strengheid versus toegeeflijkheid, eens-fout-altijd-fout versus afkopen.

Met welk recht gooien we alle Arabische landen en alle varianten van de islam wel op een hoop? Welk argument is er om ze als uniform te beschouwen? Om het feilen van de ene groep zonder voorbehoud aan de andere groep toe te schrijven? Zo schakelen we alles en iedereen gelijk aan de slechtst denkbare variant van de islam. Dat is precies wat de gehate ayatollahs doen: zichzelf tot maatstaf maken, tot dragers van de enige echte islam.

Regionale culturele en religieuze verschillen ontkennen leidt er paradoxaal genoeg toe dat we juist die groepen afvallen en beschimpen die een vrijere opvatting van de islam voorstaan. Er zijn, ook in de Arabische landen, veel mensen die staat en religie juist wat uit elkaar willen trekken, die religie niet als enige leidraad zien en die een soepeler islam voorstaan.

Wie oprecht bezorgd is over de toekomst van de Arabische landen, moet ophouden deze meer wereldse groepen te ontkennen en hun belang te bagatelliseren. Juist zij verdienen onze hartelijke steun.

Op het schrikbeeld van Iran hameren is op een tweede manier kortzichtig. Natuurlijk weten de opstandige Tunesiërs, de Egyptenaren en de Libiërs ook wat daar na de revolutie van 1979 is gebeurd. Waarom geloven we dat zij niettemin blind in die veertig jaar oude val zullen trappen? Waarom menen wij dat ze een geschiedenis moeten herhalen die bovendien niet de hunne is?

Wis ook demografie niet uit. In alle opstandige landen vormen jongeren tussen 20 en 35 de grootste bevolkingsgroep. Jonge mensen die geschoold zijn, die vertrouwd zijn met moderne communicatiemiddelen, die hun informatie overal ter wereld vandaan halen, die vrijheid en rechten opeisen, die zelf keuzes willen maken, die religie met een korreltje zout nemen. Jongeren die grote leiders spuugzat zijn – militaire én religieuze.