Racen (I)

[Coverfoto: Bert Kommerij, Flickr fotoset Het Nationale Canta Ballet.]

Canta’s op slipcursus en Canta’s op het Circuit van Zandvoort, dat zie je niet elke dag. Maar dat is precies wat we gisteren met alle solisten van het Canta-ballet hebben gedaan! De excursie is uitgebreid gefilmd voor de vierdelige documentaireserie die Maartje Nevejan over het ballet maakt. Natuurlijk sneuvelt er veel te veel op de montagetafel, maar hopelijk belanden allerlei clipjes van ons uitje op de website die bij het project hoort.

We waren met veertien Canta-rijders. De jongste deelnemer was 18, de oudste 92: waarlijk een bont gezelschap. Het werd een geweldige dag, bovendien met volop zon, en dat terwijl het hagelde op de Veluwe en regende in Amsterdam. Dat er een toerbus was ingehuurd om ons van Amsterdam naar Zandvoort te brengen, versterkte het idee dat we eigenlijk gewoon op schoolreis gingen – een Canta-schoolreisje :)

Bij de slipschool van Rob Slotemakers stonden vier Canta’s op ons te wachten. Waaijenberg had de autootjes van Kim en mij per bus naar Zandvoort gebracht: wij rijden immers allebei met aangepaste besturing. En er stonden twee afgeschreven exemplaren klaar, die door coureurs – iemand van de slipschool en iemand van het circuit – waren opgelapt en aangepast om ermee te kunnen stunten. Later in de middag kwam ook Francis met haar spiksplinternieuwe Canta meedoen.


Het parcours op de slipschool

We zouden allemaal een hindernissenparcours afleggen: er was een speciale baan voor ons gebouwd met scherpe bochten en veel gezigzag tussen pylonen door. Onze start- en aankomsttijden werden gemeten, het werd een echte wedstrijd. Voor de zekerheid ging er steeds iemand va de slipschool als bijrijder mee. Je weet immers maar nooit, misschien was het handig om iemand erbij te hebben die kon ingrijpen voordat iets écht mis zou gaan :)

Het mooiste moment? Een van de solisten is van eigenlijk een duo: moeder en dochter die altijd samen in de Canta rijden. In 1966 hadden ze allebei al eens een slipcursus bij Rob Slotemakers zelf gedaan, ze hadden de certificaten meegenomen als bewijs. Moeder is inmiddels 92 en rijdt al jaren niet meer, haar dochter chauffeert de Canta voor hen beiden. Maar toen ze ons zo zag crossen, kreeg ze ineens enorme zin. Ze stapte in een autootje en legde het parcours prompt foutloos af.


Moeder op weg naar de Canta, met cameraploeg. [foto: Bert Kommerij.

We waren sowieso goed. Er is werkelijk geen enkele pyloon omgegaan tijdens de hindernisritten, niemand schoof uit de – soms toch flink krappe – bochten, en we reden allemaal fijn snel. Met trots kan ik meedelen dat ik derde werd. Toon werd tweede, en Wanda, ons allereigenste Canta-snelheidsmonster, werd eerste. Met haar eigen autootje had ze zonder twijfel een nog snellere tijd gehaald. ‘De mijne is veel pittiger dan het ding waarin ik nu moest rijden,’ zei ze fier, terwijl ze haar trofee – een heuse prijsbeker! – ophaalde.

Ook de chauffeur van onze bus kreeg de geest en reed het rondje. Zo rijd je met een monster van twintig meter lang, zo zit je in een lucifersdoosje. Na afloop was hij onder de indruk van het autootje, ook omdat-ie had gezien hoe belazerd wij allemaal liepen en hoe behendig we werden zodra we in de Canta zaten. ‘Pas nu begrijp ik hoe belangrijk die autootjes zijn. Eigenlijk vind ik dat elke bus- en taxichauffeur zo’n dag een keer moet meemaken, of zelf ’s in en Canta moet rijden. Dan krijg je respect voor die autootjes.’


Wanda haalt haalt haar prijs op [foto: Bert Kommerij]

Daarna kwam het echte werk: de slipbaan. De slipbaan is een ondergespoten stuk weg dat bovendien halverwege van glad wegdek in ruw wegdek verandert. Zolang je alleen door die laag water rijdt, gaat het aardig, maar zodra het wegdek verruwt wordt je auto op slag onhandelbaar. Wie van schrik hard remt, merkt dat de voorkant van de auto wel stopt maar dat de achterkant vrolijk doorrijdt. Resultaat: voor je het weet tolt je auto om zijn eigen as rond op de weg.

De twee coureurs deden het voor. Zij zijn gewend de slipbaan met BMW’s te rijden. Enerzijds was dit dus een makkie – een Canta gaat bepaald minder hard – maar anderzijds waren ze hiermee minder vertrouwd. Het zag er spectaculair uit: tollende autootjes, opspattende wolken van regendruppels.

Nadat de twee coureurs de truc een paar keer hadden voorgedaan, stapten ook Marco en Rik – van Waaijenbergs filiaal in Amsterdam ZuidOost – in een Canta en trokken van leer. Hupsa!


Inmiddels was onze verrassing gearriveerd. We haalden iedereen bij elkaar en ik hield een kleine speech. Wij Canta-rijders kenden alle Waaijenbergers inmiddels wel, maar dit was toch heus een heel bijzonder exemplaar: naast mij stond Dick Waaijenberg, de man die hoogstpersoonlijk de Canta had bedacht en die voor ons een benenwagen had gemaakt. En dat-ie zelf nota bene coureur is. Hoe bijzonder is het dat een racecoureur een gehandicaptenautootje ontwerpt?

Ik had erop gehoopt – want hij verdient het – en het gebeurde niettemin vanzelf: iedereen applaudisseerde subiet voor Dick. Iemand onderbrak mijn toespraakje en zei verbluft: ‘Bent u dat? Echt? Hebt u dit autootje gemaakt? Oh ik ben u zo vreselijk dankbaar. U verdient de Nobelprijs!’ Ze stormde naar voren en vloog Dick om de hals.

Later schaamde ze zich wat voor haar eerbetoon, maar dat was nergens voor nodig. Integendeel: het was roerend om te zien. Haar reactie was oprecht en liet zien hoe vreselijk belangrijk haar autootje voor haar is – hoe blij ze is met haar herwonnen mobiliteit. Dick was zichtbaar aangedaan door alle complimenten die hem ineens ten deel vielen. Natuurlijk weet-ie dat zijn autootje veel voor mensen betekent en heeft hij eerder dankbare klanten ontmoet – maar ineens een opgetogen, schoolreizende Canta-meute voor je neus zien staan, die bovendien hard aan het crossen zijn met dat malle autootje dat jij hebt ontworpen, moet toch wel bijzonder zijn…


Dick Waaijenberg [foto: Bert Kommerij]

Nadat Dick zich bij ons had gevoegd, werden we allemaal overmoedig. Iedereen wou met hem op de foto en plotseling gingen ook Canta-rijders met hun eigen autootje op de slipbaan. Kim – die piepjong is en een inrij-Canta heeft, ze is al zo lang gehandicapt dat ze zelfs nooit heeft kunnen fietsen en aanvankelijk bang werd van hoe ‘snel’ de Canta gaat – deed met een slipleraar op de achterzit een paar prachtige voltes over de rijbaan. Zonder een spier te vertrekken. Remmen, gas geven, ogen koeltjes op een punt in de verte gericht houden terwijl je voertuig intussen als een gek ronddraait en totaal niet meer naar je luistert – geen enkel probleem voor Kim.

‘Jee,’ zei Dick terwijl hij glimmend toekeek. ‘Die meid, dat is nou echt een stoere…’
[wordt vervolgd]

Natuurlijke dood

De natuurlijke dood is vrijwel uitgestorven. Tegenwoordig overlijdt haast niemand doordat een ziekte zijn beloop heeft genomen. Bijna iedereen bevindt zich in zijn laatste weken – zo niet maanden – onder de hoede van medici, die hun uiterste best doen om de dood uit te stellen.

Dat is een recente ontwikkeling. Nog maar een eeuw geleden stierf bijna de helft van de bevolking zonder dat er in de laatste weken een arts aan hun bed kwam. Tot midden vorige eeuw zag een arts, zodra hij niets meer tegen een ziekte kon uitrichten, af van verder ingrijpen. Je werd ‘opgegeven’ en kreeg versterkende middelen of pijnstillers, waarna de ziekte snel zijn moordend werk kon doen.

Vandaag de dag staat ons een breed arsenaal van medische technologie ter beschikking om fatale ziektes tenminste voorlopig de kop in te drukken. Zelfs wanneer de dood onafwendbaar naderbij komt en cruciale lichamelijke functies gaan haperen, kan hij alsnog – zij het tijdelijk – op afstand worden gehouden met beademingsapparatuur, hartbewaking, voedingsinfusen en reanimatie.

Een onbedoeld effect van al die kennis en technologie is dat de weg naar de dood geplaveid is geraakt met beslissingen. Sterven is tegenwoordig opgedeeld geraakt in handelingen die elk apart uitgevoerd of nagelaten kunnen worden. Elke interventie die kan worden verricht, vergt een nieuw besluit van zowel de arts als de patiënt. Misschien nog een keer chemotherapie, wil je al dan niet die riskante operatie ondergaan, zullen we ja of nee de dosis opvoeren, misschien kunnen we nog…? Voor je het weet hang je aan tien machines.

Zelfs het besluit om af te zien van verder ingrijpen moet besproken en toegelicht worden. Doodgaan is een medische beslissing geworden, een handeling waarover met alle betrokken partijen overeenstemming moet worden bereikt.

De roep om euthanasie is een gevolg – een bijwerking, zogezegd – van de agressieve manier waarop we ziekte te lijf gaan. Alleen wanneer mensen ziekelijk lang in leven kunnen worden gehouden, komt de vraag op of het ooit genoeg mag wezen. Paradoxaal is dat we zelfs dan een beroep op artsen moeten doen: ook voor de zachte dood zijn we van hen afhankelijk.

Zelfs in de Verenigde Staten, waar euthanasie doorgaans wordt afgeschilderd als massamoord op onmondige patiënten, is onder het motto Allowing Natural Death verzet ontstaan tegen eindeloos doorbehandelen. Heel goed. In ziekte moeten we soms onze meester erkennen; het enige dat je dan nog rest, is zelf je dood claimen.

Hackers zijn noodzaak

Met één stem tegen nam het Europees Parlement vorige week een wetsvoorstel aan dat het bezit en verspreiden van hackertools strafbaar maakt. Op aanvallen van IT-systemen komt minimaal twee jaar gevangenisstraf te staan. Auditbedrijven mogen de verboden vruchten blijven gebruiken. Zonder zulk gereedschap kun je IT-systemen niet testen en digitale criminaliteit niet opsporen, dat snapte het EP ook wel. Voor het overige betoonde men zich echter stoer: eindelijk gaan we de hackers eens flink aanpakken!

Politiek en technologie – het blijft een ramp. Datzelfde EP is een groot voorstander van boetes op datalekken en ziet daar liefst meldpunten voor. Maar wie hebben brakke databeveiliging aan de kaak gesteld, wie hebben bijna alle meldingen van datalekken op hun conto? Diezelfde hackers die het EP nu de middelen uit handen wil slaan. Wie verdoezelen datalekken? Dezelfde instanties die straks kunnen roepen: ‘Dat was een cyberaanval! Julie moeten ons niet beboeten, maar in plaats daarvan hun gevangenisstraf geven.’

Het EP scheert alle hackers over een kam. Met een hamer kun je dingen maken of breken, maar alles wat foute hackers ermee doen – fraude, diefstal, vandalisme, spionage – was al strafbaar. Waarom moet je dan ook de hamer nog verbieden?

Dat benadeelt juist de mensen wier technische kennis we hard nodig hebben, de mensen die de gaten en zwakheden aantonen in alle plannen die overheid en bedrijfsleven over ons uitstorten. Zonder hackers hadden we nooit geweten hoe brak de stemcomputers waren, hoe lek het landelijke EPD was, hoe onherstelbaar kapot de OV-chipkaart is die de overheid ons opdrong.

Zulke hackers moet je juist vrij baan geven. In een moderne samenleving is het noodzaak te kunnen uitzoeken of een technologie werkelijk kan en doet wat zij belooft; alleen dat levert de feiten en kennis op om beleid te kunnen toetsen. Hacken behoort tot het nieuwe repertoire van journalistiek onderzoek en van het politieke debat. Een overheid die alle hackers criminaliseert, berooft zijn burgers au fond van de kennis die nodig is voor inspraak en oppositie. Mogen we niet hacken, dan worden we beroofd van onze vrijheid om ons zelfstandig een mening te vormen.

Om nog niet te spreken over ontwikkeling en research. Bijna elke technologie die wij nu als vaststaand feit aannemen, is indertijd tegen de keer bij elkaar gehackt door mensen die het EP nu strafbaar wil maken.

Boekennacht

Op vrijdagavond 13 april organiseert Athenaeum Nieuwscentrum (het Spui, hartje Amsterdam) de boekennacht. Tussen 20:00 en 23:00 zal een keur aan bekende en minder bekende schrijvers verhalen vertellen, columns voorlezen, commentaar geven en vragen beantwoorden. Aangezien de avond is vormgegeven als een live tijdschrift (zie de aankondiging op Youtube), stel ik me zo voor dat bezoekers ter plekke op zijn minst een ingezonden brief kunnen plaatsen, en welicht ook zelf een artikel kunnen inleveren. Mogelijk kunt u die avond ook een abonnement op een auteur nemen, je weet maar nooit…

Tot mijn grote plezier mag ik ook meedoen die avond. Ik ga vertellen over mijn komende boek, De benenwagen en lees er die avond een hoofdstuk uit voor. Athenaeum heeft beloofd om een keukentrapje paraat te houden voor me: het plan is dat ik mijn Canta voor de winkel parkeer, met behulp van dat trapje op het dak ervan klauter en dan bovenop de auto gezeten over mijn boek vertel. Nu maar hopen dat het die avond niet regent :)

Renaissance

Waar ik vroeger de deur van de bioscoop platliep, kijk ik tegenwoordig steeds vaker tv-series. Het aanbod is beter dan ooit: van Mad Men, Dexter, Homeland en Breaking Bad tot Once upon a Time, Person of Interest en Game of Thrones. (Ja, allemaal Amerikaans – maar voor wie internet in huis heeft, doet dat er nog weinig toe.)

Het zijn goed geschreven en knap geacteerde series, met een groot oog voor detail. Elk ervan zet van meet af aan een eigen wereld neer, waarvan de finesses en complexiteiten gaandeweg onthuld worden. Juist daarom houd ik zo van het format van een serie, geloof ik inmiddels. Een film is een kort verhaal: en maximaal twee uur tijd wordt een intrige opgezet en ontknoopt, terwijl een goede serie als een roman kan zijn: een meanderend verhaal dat zich ontvouwt, herschikt en verdiept.

Series gaan vaak gebukt onder wat bekend is gaan staan als ‘het probleem van de week’. Elke aflevering had van oudsher zijn eigen crisis: een nieuwe moord die moest worden opgelost, een nieuwe zieke die moest worden genezen of een nieuw monster dat onschadelijk moest worden gemaakt. De betere series hadden weliswaar altijd al een overkoepelend verhaal, maar gebruikten hun probleem van de week opzichtig als een parallel voor de psychologische ontwikkeling van de hoofdpersonen. Wat eigenlijk nogal onsmakelijk is: dat reduceert andermans leed tot leuk les- en leermateriaal voor de mensen om wie het ‘echt’ gaat.

Zo niet de nieuwe generatie series. Het verhaal zelf is daarin de hoofdmoot geworden. En – oh verademing! – niet alles wordt ons voorgekauwd. Geen terzijdes waarin we ieders motieven uitentreuren krijgen toegelicht, geen conversaties waarin gebeurtenissen voor- of achteraf handzaam worden verklaard, geen regie die nadrukkelijk zinspeelt hoe de kijker de handelingen of reacties van een hoofdpersoon moet inschatten.

Het enige waar tv-series verduveld slecht in zijn, is de afsluiting. Dat doet film nog steeds stukken beter. Series zeuren soms te lang door, waardoor ze het verhaal rekken en dus doodmaken; of soms breekt de zender een serie af, waarna in een paar slotafleveringen alle achterliggende verhalen op wanstaltig simpele wijze worden afgeraffeld.

Op 1 april begint het tweede seizoen van Game of Thrones, de beste tv-serie die ik ooit heb gezien. In de eerste aflevering slaagden ze er niet alleen in een onbekende wereld neer te zetten, maar ook meer hoofdrolspelers neer te zetten dan enige serie voor hen.

Ik ben nu al bang voor het einde.

‘De benenwagen’ is bijna af!

De vaart zit er behoorlijk in, bij mijn nieuwe boek – en zeker voor een boek over een gehandicaptenautootje dat maximaal 45 km/u kan, is een hoog tempo natuurlijk nogal speciaal :)

In maar zeven weken tijd heb ik een heel boek geschreven over de Canta, het invalidenvoertuig dat in Nederland is ontwikkeld. Natuurlijk had ik voordat ik daadwerkelijk aan het schrijven sloeg, al een heleboel research gedaan (en één hoofdstuk ervan had ik al in juli 2011 geschreven), maar zeven weken is verdomd snel voor een boek.

Ook de rest gaat in rap tempo. Op 5 maart heb ik het manuscript ingeleverd. Sindsdien hebben we alle tekstcorrecties gedaan, hebben we een nieuw omslag gemaakt en is het binnenwerk ontworpen. Nu nog wat details en de zetproeven, en dan kan het boek waarschijnlijk rond 9 april naar de drukker. Een maand tussen inleveren van het manuscript en het drukklaar zijn van een boek is fenomenaal kort. Nijgh, Katrien, Rogério en Zeno: petje af, en allemaal veel dank & zoenen!

***

Het is een mooi boek geworden, ik ben razend tevreden (en als doorgewinterd Calvinist zeg ik dat niet snel). Ook buitenstaanders die het hebben gelezen zijn erg enthousiast. Er komen riant veel foto’s in: mijn oproepen op Facebook en Twitter voor mooie Canta-foto’s hebben tot prachtige bijdragen geleid. Met al die toegezonden foto’s ben ik erg blij: zonder de hulp van al deze mensen was het absoluut een minder rijk – en minder kleurrijk – boek geworden.

De benenwagen beschrijft onder meer de voorgeschiedenis van de Canta. Die begon bij de Arola: een Frans ontwerp dat dusdanig werd aangepast dat het autootje binnen de Nederlandse wetgeving kon vallen. Voor de Arola hier het fietspad op mocht, kwam er flink veel doormidden zagen en weer aan elkaar lassen aan te pas… Die geschiedenis is niet eerder in kaart gebracht, en ik ben blij dat het me is gelukt die boven tafel te krijgen.

Ik ben buitengewoon blij dat ik heb kunnen spreken met Dick Waaijenberg, de bedenker van de Canta. Dick – die niet alleen auto-importeur en monteur was, maar ook coureur – laat zich zelden interviewen; voor dit boek maakte hij gelukkig een uitzondering. Uit onze gesprekken bleek dat juist zijn liefde voor racewagens evoor zorgde dat hij als coureur beter dan elk ander begreep waar een gehandicaptenvoertuig aan moest voldoen. Een auto moet één worden met de bestuurder – ongeacht of-ie dient om ermee te racen of om je benen te vervangen.

De Ferrari van Dick Waaijenberg, met achterop een sticker:
I love my Canta. Foto: Henk van Rotterdam, 2011.

Voorts heb ik drie dagen lang rondgelopen in de fabriek waar de Canta wordt gemaakt. Daar leerde ik dat elke Canta met de hand in elkaar wordt gezet, en dat aan elke auto die de firma Waaijenberg een adreslabel hangt. Alle monteurs weten per Canta precies voor welke bestuurder ze hem maken en welke aanpassingen vereist zijn. Moet de besturing links of rechts, komt er een elleboogclaxon in, heeft iemand stuurbekrachting nodig, kan er een rempedaal in of is een handbediende rem beter, en waar monteren we de rolstoellift?

Op mijn eigen Canta ben ik van meet af aan verliefd geweest. Dat heb ik gemeen met zowat alle andere Canta-rijders. Nadat ik in het bedrijf kon rondlopen, ben ik ook verliefd geworden op de firma. Op de beroepstrots van alle monteurs, op de aandacht die ze aan elk autootje besteden, op de stelligheid waarmee de huidige directeur Frank Vermin zijn (en ons) autootje verdedigt tegen overheidsregulering, op de ingenieuze aanpassingen die het researchteam verzint, en op de tegendraadsheid van dat malle, opstandige, lieve, onontbeerlijke en vrolijke autootje – de Canta.

***

De benenwagen ligt half mei in de boekhandel. Het boek is geïllustreerd, wordt in full colour gedrukt, telt naar schatting 180 pagina’s en gaat ongeveer 17,50 kosten.

Eerdere berichten: De benenwagen (17 januari 2011), Dick Waaijenberg (19 januari 2012), en Canta-ballet (27 januari 2012).

Onzin

Critici beweren vaak dat op sociale media hoofdzakelijk onzin wordt gepost. Publieke conversaties horen een meerwaarde boven het persoonlijke te hebben, vinden ze, en anders hoor je die niet in het openbaar te voeren. Wat een raar criterium. Sinds wanneer stellen we de eis dat onderlinge gesprekken tussen mensen maatschappelijk relevant moeten zijn, zuiver omdat anderen ze ook kunnen volgen? Met dat argument kun je ook zowat alle gesprekken in cafés, op feestjes, in parken en langs sportvelden belachelijk maken.

Sites als Facebook maken de alledaagse conversaties tussen vrienden en kennissen voor anderen zichtbaar. Inderdaad, die gesprekjes zijn niet altijd van hoog niveau. Zulke gesprekken voer je echter niet vanwege het niveau, maar om de onderlinge band te cultiveren: het zijn betrekkingsgesprekken.

Tien jaar geleden was het modieus om af te geven op mobieltjes; mensen zouden ze hoofdzakelijk gebruiken voor onnutte plaatsbepalingen en zinloze aankondigingen: ‘Ik ben nu in de supermarkt’, ‘Ik ben er over vijf minuten’. maar die boutades zijn misplaatst. Wat zulke ogenschijnlijk onbenullige gesprekjes namelijk zeggen is dit: ik denk aan je, ik kom eraan, weet dat ik je niet vergeten ben. Ik ben elders, maar ik ben bij je. Wat zulke telefoongesprekjes au fond doen, is de huiselijke conversatie tussen vrienden, familie of geliefden voortzetten in de buitenwereld. Ineens belandden zulke alledaagse opmerkingen op straat, in het café, in de lift, in de tram.

Ook op Facebook gebeurt dat. De versnipperde conversatie die je eerder uitsluitend thuis voerde – turend in de koelkast: ‘Eh, wat zullen we vanavond eten, schat?’, of wijzend naar de krant: ‘Tsss… heb je dát gelezen?’ – belandt daarmee in de openbaarheid. Buitenstaanders (die thuis natuurlijk precies zulke gesprekken voeren) zijn nu ineens getuige van andermans huiselijke uitwisselingen.

Nu we buitenstaanders horen uitspreken wat we zelf aldoor als intieme, besloten conversatie hadden beschouwd, klinken die woorden onbedoeld triviaal en clichématig, en doen critici ze af als onzin. Maar diezelfde zinnetjes zijn wél die het weefsel van onze intieme banden smeden en versterken. Zulke zinnen verdienen koestering, geen sneer.

Critici kunnen zich beter realiseren dat sociale media zowel persoonlijke als sociale conversaties faciliteren. Want elke analyse waarin die twee op één hoop worden gemieterd, leidt naar een totalitaire opvatting, waarin de waarde van losse opmerkingen worden afgemeten aan hun maatschappelijke merites.

Afgeven op onze persoonlijke levenssfeer is nooit verstandig. Ook niet nu we die meer publiek beleven.

Stiekem

Deze week is het zes jaar geleden dat ik die vermaledijde bobbel in mijn borst vond. Wat hakt kanker er vreselijk in, óók bij een goede afloop. Echt genezen voelde ik me nooit, ook al ben ik uitgebreid behandeld en leek ik na de amputatie ‘schoon’ te zijn: aldoor bleef de onrust hangen dat het terug zou komen.

Het uitgebreide behandeltraject, hoe fantastisch ook, versterkt onbedoeld die angst dat er voortaan altijd in je lichaam ergens een sluipmoordenaar op de loer ligt. Na elke afgeronde therapie werd meteen een vervolgtraject voorgesteld om de kans op terugkeer nog verder te verlagen. Na de amputatie: nog vijftig procent kans op terugkeer. Vier maanden chemo: nog dertig procent kans. Vijftien maanden herceptin: nog twintig.

Bij vijf jaar hormoontherapie (nog twaalf procent kans over) haakte ik af. De impact daarvan vond ik te groot voor de statistische winst die je ermee kon boeken. De kans dat ik allang overbehandeld was, was inmiddels stukken groter dan de kans dat juist de hormoontherapie mijn reddende engel zou zijn. Plus dat de kanker bij die resterende twaalf procent sowieso terugkwam, hoeveel infusen of pillen je er ook tegenaan gooide.

Stiekem dacht ik dat ik vast bij die twaalf procent hoorde bij wie het toch allemaal niks zou uitmaken. Stiekem telde ik: MS, hersenbloeding, kanker – drie maal is scheepsrecht, dit is dus the big one, mijn Waterloo. Stiekem dacht ik: stel dat ik alsnog opkrabbel, dan krijg ik vast weer iets ánders engs. Beter maar in bed blijven liggen. Beter maar niet gelukkig zijn en fijn aan het werk, want dan komt er vast opnieuw een dolkstoot in mijn rug.

Zodat ik stiekem jaren achtereen inert was. Blijf zitten waar je zit Spaink, en verroer je vooral niet.

Pas eind vorig jaar smolt die angst eindelijk weg, en pas nu – zes jaar nadat ik mijn kanker vond – ben ik weer waar ik toen was. Mijn hoofd doet het als vanouds, ik werk weer op volle toeren, ik durf weer aan de liefde te denken. Eindelijk! Dat een ziekte die allang niet meer in je lichaam is terug te vinden, nog zo’n lange en heftige nasleep kan hebben…

Dit weekend trakteer ik mezelf op een fles champagne. Elk glas ervan zal ik mengen met tranen voor al wie het niet heeft gehaald en met hoop voor al wie nog worstelt.

Een glibberig pad

[Speech bij de uitreiking van de Big Brother Awards op 7 maart 2012. Dit was de achtste en laatste keer dat ik voorzitter van de jury was.]

Staatssecretaris Fred Teeven zei deze week blij te zijn dat het ministerie van Veiligheid en Justitie geleid wordt door twee VVD’ers. Dat vergroot hun slagkracht. Ivo Opstelten en hij ‘hebben hetzelfde doel, dus we maken sneller stappen naar voren.’ Opstelten en Teeven vinden beiden dat het ‘in sommige gevallen’ mogelijk moet zijn om rechtstatelijke principes te doorbreken. Zo meent Teeven bijvoorbeeld dat het doorbreken van het medisch geheim ‘bij zware delicten verdedigbaar is.’

Veelplegers

De geschiedenis van de Big Brother Awards, de prijs voor de grootste privacyschenders van Nederland, leert dat het daar nooit bij blijft. Is een inbreuk op de grondrechten van burgers eenmaal bij wet geregeld – heus, alleen voor dit speciale, zeer ernstige geval, waar nood wet breekt! – dan klinkt korte tijd later steevast de roep om bredere toepassing van de uitzondering.

De naaktscanner zou uitsluitend in het internationale vliegverkeer worden ingezet; om terrorisme te bestrijden moest dat toch mogelijk zijn. Tegenwoordig experimenteren de politiekorpsen van de grote steden met mobiele naaktscanners die overal op straat kunnen worden gebruikt. Huiscontroles voor uitkeringsgerechtigden waren alleen toegestaan indien er sterke aanwijzingen waren dat iemand de boel bedonderde. Nu vindt de overheid dat iedereen met een uitkering gerelateerd aan gezinssamenstelling – denk aan bijstand, AOW of kinderbijslag – tot zulke huiscontroles moet worden verplicht. Ook wanneer er geen enkele verdenking van misbruik is.

Grondrechten doorbreken is kennelijk hoogst verslavend. Wie er eenmaal aan begint, eindigt makkelijk als veelpleger.

Jungle

In datzelfde interview sprak de staatssecretaris zijn intense afkeuring uit over liegende politieagenten. We moeten ervan op aan kunnen dat hun verklaringen kloppen, zei Teeven. ‘Anders komen we in een jungle terecht.’

Om diezelfde reden dient juist de politie zich keurig aan de wet te houden. Wie de wet moet handhaven, mag er zelf nooit de hand mee lichten. Maar ook dit jaar zijn de politiekorpsen helaas weer genomineerd omdat ze de wet niet naleefden of die zelfs actief schonden. Ook de politie mag niet hacken, ook de politie moet de privacywetgeving respecteren.

Was Teeven daarop maar even alert als op liegen, maar helaas. Vorig jaar zagen we dat diverse politiekorpsen tegen alle regels in gescande nummerplaten veel te lang opsloegen; dit jaar zagen we een voorstel van het kabinet om de wet dan maar op te rekken, zodat die illegale praktijk voortaan wordt gelegitimeerd. Ook heeft de regering in december 2011 een grensbewakingssysteem ingevoerd, waarbij elke passerende auto van alle kanten wordt gefotografeerd en daarna met allerlei databases wordt vergeleken. Dat druist in tegen alle Europese verdragen. Buurland Duitsland is dan ook woedend.

Vandaag werd een akelig staaltje wetsschending bekend. Het kabinet heeft in de afgelopen weken de inkomensgegevens van bijna alle huurders doorgegeven aan hun huisbazen; in totaal gaat het om miljoenen huishoudens. Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens, had de Belastingdienst de betrokken burgers daarover eerst moeten inlichten. Wat veel erger is: een wet die bepaalt dat de verhuurders inzage kunnen krijgen in de inkomsten van hun clientèle, bestaat nog helemaal niet. Pas vandaag is het wetsontwerp over het zg. ‘scheefhuren’ in de Tweede Kamer behandeld. En als die akkoord is, moet het voorstel nog langs de Senaat.

Zwerfvuil

De jury maakt zich voorts flink zorgen over de grote hoeveelheid datalekken die het afgelopen jaar aan het licht zijn gekomen. Iedereen – van overheid tot bedrijfsleven – legt inmiddels enorme gegevensverzamelingen aan. Aangezien elke dataverzamelaar om het hardst roept dat zulke gegevens onmisbaar zijn voor hun bedrijfsvoering, of voor de veiligheid in het land, zou je verwachten dat die datasets goed worden beschermd.

Dat blijkt zelden het geval. Wie met wat verstand van zaken in een webserver prikt, rollen alras de bestanden in de schoot. Medewerkers zetten directories of bestanden open, verliezen cd’s met belangrijke bestanden of sturen lange lijsten vol vertrouwelijke gegevens naar een verkeerd adres. Creditcards, verzekeringsgegevens, adressen, bankrekeningen, geboortedata, paspoortnummers, telefoonnummers – er ligt meer op straat dan ons lief is. En dit is bepaald geen zwerfvuil.

Datalekken maken burgers kwetsbaar. Ze schenden ons vertrouwen in de overheid en in het bedrijfsleven: als je andermans gegevens opeist en opslaat, heb je daar verduveld zuinig op te zijn. Bovendien zorgen zulke datalekken dat identiteitsdiefstal een peuleschil wordt.
Om die reden ben ik voorstander van een fikse boete op datalekken. Pas dan wordt databescherming voor bedrijven en instanties een kwestie van eigenbelang.

Ja, natuurlijk leidt een beter databeleid tot hogere kosten voor de bedrijfsvoering. Maar nu wordt de prijs van slechte databeveiliging en gebrekkige naleving van de privacyregels eenzijdig afgewenteld op de burgers.

Stratfor

Vorige week is WikiLeaks begonnen aan een nieuwe serie onthullingen. De aanpak is als vanouds: documenten worden groepsgewijs gepubliceerd en waar mogelijk van context voorzien, zodat ze begrijpelijk worden voor de buitenwacht. Nieuw is dat de stukken ditmaal niet door klokkenluiders zijn gelekt, maar via een hack zijn buitgemaakt.

Het slachtoffer is Stratfor, een Amerikaans bedrijf dat in ‘strategische geopolitieke intelligentie’ handelt. Voor klanten maken ze onder meer analyses over terrorisme, computerbeveiliging, brandstoffenhandel, technologie en infrastructuur. In december vorig jaar werd Stratfor het mikpunt van Anonymous; het hackerscollectief wist daarbij vijf miljoen bedrijfsmails naar buiten te sluizen, waaronder ook interne correspondentie.

Het beeld dat uit de documenten oprijst, is niet bijster fris. Een deel van Stratfors hooggeplaatste medewerkers is overgestapt uit overheidsdienst, en werkte eerder bijvoorbeeld bij Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken of Defensie. Een vicepresident van het bedrijf zat eerder bij de diplomatieke inlichtingendienst en was daar de tweede man van de divisie counterterrorism. Die oude contacten worden door Stratfor zorgvuldig gecultiveerd. Zo weten medewerkers van Stratfor geregeld vertrouwelijke overheidsrapporten te bemachtigen; informatie die ze vervolgens vrolijk uitponden en doorverkopen aan hun eigen klanten.

Stratfor heeft een uitgebreid netwerk van informanten in allerlei bedrijven. Dat die vaak langs slinkse wegen voor hun diensten worden betaald – vooral prepaid creditcards en Zwitserse banrekeningen zijn populair – geeft aan dat het daarbij niet om vrijelijk te verkrijgen informatie gaat. Alles wijst erop dat Stratfor bedrijfsspionage aanmoedigt, faciliteert en beloont. Onder hun betaalde informanten bevinden zich voorts journalisten, overheidsmedewerkers en ambassadepersoneel.

Uit diverse mails blijkt dat Stratfor zelfs niet vies is van chantage en omkooppraktijken om informatie van potentiële bronnen los te krijgen. Op verzoek van bedrijven monitort Stratfor ook ‘lastige’ vakbonden en politieke NGO’s. Ook geeft Stratfor bij gelegenheid tips aan buitenlandse inlichtingendiensten zoals de Mossad.

Samen met Goldman Sachs verzon Stratfor recent een investeringsfonds. Met StratCap willen ze speculeren op staatsobligaties en valutahandel. Stratfor meent immers als geen ander te weten welke nationale ontwikkelingen op komst zijn. Dat is een onsmakelijk spel: Stratfor verkoopt overheden informatie, waarna ze vervolgens zelf een potje gaan speculeren op grond van diezelfde kennis.

Een jaar geleden mailde de baas van Stratfor rond dat hij Julian Assange, de voorman van WikiLeaks volgens hem een terrorist is. Nu begrijp ik waarom: Assange geeft informatie vrij. Stratfor wil precies diezelfde informatie juist geheim houden. Anders verdien je er niks aan.