Platenkoffer

In de zomer zendt OBA Live (HUMAN) de serie ‘Het platenkoffertje van….’ uit, waarin de gasten een muzikaal zelfportret leveren aan de hand van hun platenkoffertje. De presentatie wordt verzorgd door Theodor Holman.

Vanavond is het mijn beurt, en draaien we een uur lang paatjes met praatjes. OBA Live oordeelde: “Karin heeft veel verschillende soorten muziek in haar platenkoffertje: Canta-balletmuziek, Arabische muziek, maar ook heavy metal. Haar koffertje is het merkwaardigste platenkoffertje uit de hele zomerserie.” De aflevering is tussen 19:00 en 20:00 hier te beluisteren.

Mijn lijstje:

  1. Scanner / Robin Rimbaud – Car Voices [Het Nationale Canta Ballet, 2012]
  2. Coil – Broccoli [album: Musick to play in the dark, 1999]
  3. Einstürzende Neubauten – Salamandrina [album: Interim, 1993]
  4. Godflesh – Baby blue eyes [album: Pure, 1992]
  5. Michael Gira & Don Matz: 17 hours [album: What we did, 2001]
  6. Fairuz – Shat Iskandaria [allerlei albums]
  7. Abdel Halim Hafez – Awel mara taheb [1957]
  8. Amal Murkus – Ya oud [album: The Rough Guide to Arabic Café, 2008]
  9. Adele – My same [album: 19, 2008]

Exit GroenLinks

Ik heb – op één keer na – altijd op GroenLinks gestemd of op de PSP, een van haar voorouders. Maar nu is het basta: GroenLinks heeft voor me afgedaan. De operatie in Kunduz ondersteunen vond ik al ongelooflijk dom. Denken we heus dat de aanstaande agenten van een land dat in een burgeroorlog is verwikkeld, verheugd uitkijken naar lesjes in conflictbeheersing? De trots waarmee Jolande Sap opschepte over haar onderonsje op het Catshuis, maakte de zaak er niet beter op. Sap deed of ze de hoofdprijs voor de poorten van de hel had weggesleept, terwijl ze zich knollen voor citroenen had laten verkopen.

Na de val van het kabinet donderde GroenLinks finaal ineen. Ze namen deel aan een idioot Voorjaarsakkoord – welke oppositiepartij sluit, pal nadat de regering is gevallen, in hemelsnaam een politiek akkoord met twee partijen uit diezelfde regering? Dan verlam je jezelf toch in de komende verkiezingen?

Ook intern werd de rommel steeds groter. Het bestuur wilde, buitengewoon ondemocratisch, geen andere kandidaten dan Sap accepteren voor het lijsttrekkerschap. Kort daarna serveerden zij nieuwe kandidaat-Kamerleden af met knullige, quasi-psychologische schoolrapporten. Vertrekkend Kamerlid Ineke van Gent – de enige GroenLinkser die dapper tegen Kunduz had gestemd – liet voorts weten dat het fractiebestuur al tijden niet meer functioneerde.

Afgelopen week deelde Sap de genadeklap uit door tegen het CDA aan te schurken: “Wij delen een visie op de samenleving,” beweerde ze. Persoonlijk deel ik verdomd weinig met het CDA, en ik meen dat hetzelfde geldt voor iedereen die vrouwenrechten, het homohuwelijk, het recht op abortus en euthanasie, de scheiding tussen kerk en staat, plus nog zo wat kleinigheidjes een warm hart toedraagt.

Toen Sap begon over ‘samenredzaamheid’ als punt van overeenkomst tussen GroenLinks en het CDA, was voor mij de maat vol. ‘Samenredzaamheid’ is een wee en wollig concept, dat het CDA hoegenaamd niets zegt – behalve wanneer ze weer eens op de zorg willen bezuinigen, dan komen ze steevast aanzette met ‘mantelzorg’.

Sap verkwanselde alles waar GroenLinks voor stond – wat deze week subiet bleek toen CDA-minister Spies de weigerambtenaren in het zadel hield, ondanks een breed aangenomen motie (van diezelfde dappere Ineke van Gent) om deze ambtenaren die de wet niet willen uitvoeren, na tien jaar nu eindelijk eens te gaan ontslaan.

Wie Sap te zijner tijd ook opvolgt, zal er een harde dobber aan hebben om mijn stem ooit terug te winnen. Voorlopig stem ik op de Piratenpartij.

Verloofd

Met het huwelijk heb ik niks. Met vriendschap en de liefde daarentegen wel; daarvoor wijkt wat mij betreft zowat alles. Zelfs in die mate dat dingen die je nooit wilde, of waar je pertinent tegen was, daardoor zomaar van kleur kunnen veranderen en ineens volledig logisch kunnen voelen. Wat meer is: dat je die dingen dan plotseling van harte en uit volle overtuiging doet.

Dus ja, tegen mijn eigen verwachting in ga ik binnenkort trouwen. Ik vind dat verrassend ontroerend. En bovenal vind ik het prachtig en heel bijzonder dat iemand me dusdanig vertrouwt, dat ze me vraagt mijn lot ook wettelijk met het hare te verbinden. Dit huwelijk is een kostbaar cadeau. Het is een bevestiging en een belofte van diepe trouw.

***

Nadat ik mijn verloving via een relatie-update op Facebook had bekendgemaakt, regende het felicitaties. Dat was overrompelend lief. Toen ik twee weken later de naam van mijn aanstaande invulde, maakte Facebook daar onbedoeld opnieuw een feestje van door onze verloving prompt in de categorie ‘verjaardagen’ te publiceren. Opnieuw vielen me tientallen welgemeende felicitaties ten deel. [Christiane, mijn aanstaande, helaas niet: zij had zich nog niet bekend gemaakt. Ze bekeek het gedruis op afstand en met veel plezier.]

Vrijwel alle felicitaties waren afkomstig van mensen die alleen mijn stukjes kenden. Vrienden op Facebook deden er zo ongeveer collectief het zwijgen toe. Waarschijnlijk vermoedden ze een grap. Spaink en trouwen, dat was immers water en vuur? Sommigen stuurden een verbaasd mailtje, met als grootste gemene deler de subject line: ‘Huh?’ Nadat ze het achtergrondverhaal hadden gehoord – er is altijd een achtergrondverhaal – lieten zij, net als C. en ik eerder hadden gedaan, subiet hun reserves vallen.

***

Terzijde: wat me verrraste, was dat allerlei mensen plaagden & klaagden: ‘Shit, Spaink is nu dus van de markt. Mijn droom aan diggelen!’ of: ‘Die verloofde moet wel heel bijzonder zijn, als jij je leven met haar wilt delen.’ [Ja, geloof me: C. is inderdaad heel bijzonder.]

Zulke opmerkingen strelen natuurlijk mijn ijdelheid en mijn ego, dus dank daarvoor. Maar juist omdat meerdere mensen zoiets zeiden, ging er gaandeweg iets rinkelen. Iets dat niks met mij te maken heeft, en alles met geldende idealen van aantrekkelijkheid of gewensd zijn. Is het niet bijzonder dat een grijsharige, slecht lopende vrouw met maar één borst en een onhandig arsenaal aan recalcitrante opinies, kennelijk als begeerlijk kan gelden, als iemand die je mogelijk wil werven?

Nogmaals: hartelijk dank voor de complimenten aan mijn adres, maar de vraag daarachter is veel interessanter. We zijn allemaal gaan geloven dat we jong en gezond moeten zijn om bemind te kunnen worden. Maar misschien doet uiterlijk er op de keper beschouwd geen sodemieter toe, en is energie – of voor mijn part: charisma – het enige dat echt telt?

Wanneer de verloving van een middelbare, gehandicapte en obstinate mevrouw onbekenden uitlokt om grappen te maken over hun eigen deswege gemiste kansen (zie ook de cartoon bovenaan dit stukje), is er hoop. Veel hoop. Niet zozeer voor mij – want ik ben nu fijn onder de pannen – maar wel voor u, en voor ons allemaal. Want kennelijk kunnen we nog steeds voorbij gaan aan het media-ideaal van schoonheid en kunnen we een beetje beter & verder kijken. (Niet dat ik nou zo geweldig ben, hoor. Ik kan het vooral leuk brengen. Oftewel: makke telt minder dan presentatie. Wat zelf ook weer een onrustbarend concept is: moeten we ons dan allemaal druk gaan maken om hoe we overkomen?)

Enfin. Dat zijn zo van die gedachten die opkomen wanner half Facebook je ineens feliciteert met je verloving.

***

Nee, ik ben geen makkelijk mens, en Christiane – mijn verloofde – al evenmin. Maar we vertrouwen elkaar tot op het bot en we hebben elkaar nu hard nodig. Plus dat we in onze dertigjarige vriendschap hebben geleerd wanneer we zachtjes moeten doorzetten en wanneer we elkaar effies met rust moeten laten.

Nee, het verhaal achter dit huwelijk is niet alleen rozegeur en maneschijn. Maar dat maakt het des te mooier dat Chris en ik dit toch kunnen & mogen doen: dat we juist nu beloven elkaar door dik en dun te willen steunen.

Nee, dat allerlei halve onbekenden ons hun allerhartelijkste felicitaties aanbieden, is niet oppervlakkig. Het is imers nooit oppervlakkig wanneer iemand je geluk toewenst. Integendeel: het is ronduit prachtig wanneer iemand de moeite neemt om te zeggen dat ze op veel goeds voor je hopen. Want dat doen we eigenlijk erg weinig: elkaar alle mogelijke liefde en geluk toewensen.

Zodat dit aangekondigde huwelijk ook maakte dat ik ineens de zachtheid, de meelevendheid en de goede bedoelingen van anderen weer helder zag. Wat op zichzelf al een prachtig cadeau is.

Vreemde tijden

Van complottheorieën was ik altijd wars. Maar dit zijn vreemde tijden.

Niemand had kunnen bedenken dat de banken die een paar jaar geleden achter elkaar omvielen, juist de instanties zouden zijn die het meest profiteerden van de economische crisis. Maar dat is precies wat er is gebeurd. Door interstatelijke interventies konden de banken vrijwel al hun beschamende verliezen na veel pandoer ‘afschrijven’ – lees: afwentelen op de diverse lokale overheden – terwijl ze alles wat winstgevend was, uitsluitend zelf bleven opstrijken.

Hun sanering werd betaald met publiek geld; de daardoor verworven gezondheid werd echter privé verzilverd. Een jaar na aanvang van de crisis deelden banken alweer dikke bonussen uit aan hun vertrekkende commissarissen.

De sanering van Griekenland? Van hetzelfde laken een pak. Bijna al het geld dat Europa nu in Griekenland stopt, wordt gebruikt als onderpand dan wel als buy-out voor de eerdere onverantwoordelijke high-risk investeringen van Europese banken en pensioenfondsen. Europa saneert Griekenland niet: Europa draait op voor de fouten van internationale investeerders. Maar zodra diezelfde investeerders winst maken, is dat plotseling ‘privaat kapitaal’ en zeuren ze dat overheden zulks niet mogen belasten, omdat zij daardoor ‘initiatief’ en ‘innovatie’ zouden tegenwerken.

Als iemand me een jaar geleden had verteld dat zestien bankiers tijdens hun dagelijkse lunches in Londen de internationale rentestand niet bepaalden op grond van feiten, maar die vaststelden op grond van wat hun zakelijk gezien het beste uitkwam, had ik die persoon hartelijk uitgelachen.

Als iemand me een jaar geleden had verteld dat de man die de volgende president van de Verenigde Staten wil worden en zich daarbij beroept op zijn kennis als zakenman, vooral heeft geëxcelleerd in het outsourcen van werk naar het buitenland en in het wegwerken van banen in zijn eigen land, terwijl hijzelf daardoor een godsvermogen opstreek, had ik gegeneerd gegiecheld.
Want dat waren toen rare complottheorieën. Zo bot, zo simpel perfide kon de wereld toch niet in elkaar steken? Zo blatant fout kon toch niemand zijn?

In de afgelopen weken bleek dat allemaal waar te zijn. De banken die speculeerden op elkaars ondergang, zijn niet alleen gevrijwaard van verliezen en vrijgesteld van winsten, maar bleken ook (via Libor) zelf hun waarde te kunnen vaststellen. Geen toezichthouder die er iets van zei. En Mitt Romney is de zakenman van het jaar, ook al heeft hij meer mensen ontslagen dan aangenomen en vloeide alle winst alleen in zijn zak.

Je zou er goddomme Marxist van worden. Of complotdenker.

Misdrijf

Dus nu gaan we ouders hoofdelijk verantwoordelijk stellen voor het overgewicht van kinderen. Wanneer ouders niet genoeg doen om hun kinderen slanker te krijgen, kunnen die zelfs onder toezicht worden geplaatst. De Amsterdamse wethouder van der Burg gooide er nog een schep bovenop door in zijn rechtvaardiging van deze maatregel vetzucht bij kinderen gelijk te stellen aan kindermishandeling.

Welja, geef de ouders alle schuld en maak er maar meteen een misdrijf van om een te dik kind te hebben. Zo gaat-ie lekker, meneer van der Burg. Wat is uw volgende voorstel? Zulke ouders in de gevangenis gooien?

Dat inmiddels een kwart van de Amsterdamse kinderen aan overgewicht lijdt, is zorgwekkend. Maar het is raar om ouders daarvoor als enige schuldige aan te wijzen. Ernstig overgewicht bij kinderen is een internationale ontwikkeling, van Europa en de VS tot China en Japan; zou dat nu écht uitsluitend aan die ouders liggen?

Op straat kun je nergens meer spelen, sportvelden liggen ver buiten de stad, kinderen worden voor de veiligheid overal per auto of achterop de fiets naartoe gebracht. Scholen hebben de uren voor sport en gym flink meten wegbezuinigen. In de winkels zijn hele schappen gevuld met snoep en snacks op graaihoogte, en bij de kassa word je bijkans besprongen door suikerwerk. Reclames houden vol dat repen waar noten in zitten ‘gezond’ zouden zijn, al bevatten ze evenveel calorieën als een Mars, en vruchtensap dat stijf staat van de suiker wordt aangeprezen als een ‘verstandige’ keus.

Maakt allemaal niet uit. Heerlijk, de ouders hebben het gedaan!

Was het van der Burg ernst, dan zou hij ervoor pleiten om voortaan alle snoep, sapjes en snacks verplicht van een vetgedrukte waarschuwing te voorzien: ‘Dit is slecht voor uw gezondheid’. Desnoods met fijne griezelplaatjes erop, zoals we momenteel ook overwegen om op de verpakking van sigaretten te plakken. Dan zou hij eisen dat alle reclame voor vet en suiker in de ban wordt gedaan, net zoals tabak niet meer mag worden aangeprezen.

Maar dat wil van den Burg natuurlijk niet: zo’n ingreep zou de markt verstoren en voor een oprechte VVD’er is dat een doodzonde. Liever verhaalt hij het probleem op de ouders: dan kan hij tenminste nog fijn iets mompelen dat ‘iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid moet nemen’ en zo. Zolang hij de schuld maar kan afschuiven, want zélf verantwoordelijkheid nemen, gaat van der Burg te ver. Dat zou immers niet liberaal zijn.

Dansen met een tweede lichaam

Via Bright stuitte ik gisteren op een prachtig filmpje. De beelden zijn vervreemdend, ontroerend, hartverscheurend en betoverend tegelijkertijd; maar au fond vooral simpel, en juist dat maakt ze zo aangrijpend.

Je ziet twee danseressen die elk gekleed zijn in dunne zijden jurken met daarop een print van andermans lichaam. Zodra de danseressen bewegen, golft dat tweede lichaam om ze heen. En omdat de zijde dun is en toch hun eigen lichaam verhult, zie je pas bij een verdubbeling – wanneer het op zijde geprinte lichaam met het dragende lichaam eronder – de contouren van beide lichamen verschijnen.

En die contouren veranderen steeds maar. Zolang ze bewegen, blijft zowel hun eigen huid als hun tweede huid ongrijpbaar. Je ziet hoe ze hun tweede huid langzaam van elkaars ledematen wegtrekken of verschikken. Je weet wat er gebeurt. Maar het effect blijft onnavolgbaar.

Ook hun gezichten zijn niet stabiel. Je ziet die veranderen wanneer daar een zijden gezicht overheen wordt getrokken, of juist er langzaam vanaf wordt gehaald. En zelfs terwijl je beide gezichten ziet, weet je niet meer waar je moet kijken en wat nu echt is/

Het geheel is sprookjesachtig mooi. Lichamen zijn hier soms niet anders dan een vel, uiterlijk vertoon: ineens blijkt dat de mens die in die huid verpakt is, anders is (of kan zijn) dan de buitenkant doet denken.

Hier kun je het filmpje zien. Het duurt helaas maar drie minuten – van mij mocht dit gerust een kwartier of zelfs een uur duren….

de bedenker van dit geheel is Imme van der Haak. Haar project is ook tentoongesteld in Londen, maar helaas lipe die tentoonstelling maar tot 1 juli. Anders was ik alsnog spoorslags afgereisd.

Kiekeboe!

Toen ik een maand of vier geleden ’s morgens mijn lenzen wou inzetten, vond ik in het linkervakje van de container maar een halve lens. De overgebleven helft zag er raar uit, alsof-ie wreed doormidden was gescheurd. Nu kunnen lenzen inderdaad kapot gaan en zelfs scheuren, maar wat mij toen vooral verbaasde was waar die andere helft was gebleven.

Had ik de lens de vorige avond maar half in het doosje gedaan en hem doormidden gesneden toen ik de dop alsnog stevig vast draaide? Zou kunnen… Maar dan kon de andere helft van die lens niet ver zijn, en toch kon ik die nergens vinden. Hij plakte niet aan de buitenkant van het lezendoosje, lag nergens op de glazen schraag en ook in de wastafel zag ik geen spoor van een halve lens.

Vreemd. Hij zou toch niet nog in mijn oog zitten? Ik voelde niks maar onderwierp mijn linkeroog toch aan een grondige inspectie. Nee, dacht ik al: niks te zien. Ik pakte een nieuwe linkerlens en zette die in. Klaar.

In de maanden daarna had ik soms last van een tranend oog. Soms leek het of er een korreltje onder mijn ooglid zat. Ook ’s nachts en ’s morgens, wanneer ik geen lenzen droeg, voelde ik dat korreltje soms schuren, en wanneer ik mijn lenzen inzette ging dat oog vaak tranen.

Het korreltje irriteerde me dusdanig dat ik overwoog naar de huisarts te gaan, of desnoods naar de opticien: er zat iets in mijn oog dat me hinderde, maar wat ik zelf niet kon zien.

Op een ochtend inspecteerde ik mijn linkerlens. Er zat een raar wit bobbeltje op: een kleine verdikking, juist op de plek waar ik steeds dat korreltje had gevoeld. Schoonwrijven van de lens had geen enkel effect: de verdikking zat in de lens ingebouwd. Ik pakte een verse linkerlens en had sindsdien nergens meer last van. Hoera! Probleem opgelost.

Een week later – het was al middag, ik hoefde die dag nergens naartoe en had me nog niet aangekleed en had mijn bril op in plaats van lenzen in – kriebelde er iets in mijn linkeroog. Een uur lang wreef ik af en toe wat, maar toen dat niet hielp pakte ik een spiegeltje en liep naar het raam om beter zicht te krijgen op het euvel.

Over mijn oogwit zag ik dun een streepje lopen. ‘Ah, een kattenhaar,’ dacht ik, wat helemaal geen rare gedachte was. Er wonen hier immers twee katten en hun haren zitten overal. Ook in mijn neus of mond, dus waarom niet in mijn oog? ‘Da’s Max,’ oordeelde ik, want de haar in mijn oog was grijzig of wit, en Michael is zwart als de nacht.

Het spiegeltje lag op de vensterbank. Met mijn linkerhand trok ik mijn bovenooglid stevig omhoog, terwijl ik mijn rechterwijsvinger over mijn oogwit haalde om die verdomde kattenhaar eruit te vissen. Dat lukte. Meteen voelde mijn oog opgelucht aan: weg irritatie – eindelijk rust. Nog even knipperen om de laatste kriebel uit mijn oog te krijgen.

Toen ik de boosdoener wou bekijken, bleek mijn vinger leeg – geen kattenhaar te bekennen. Wel zag ik iets glimmen aan mijn wimper. Voorzichtig viste ik de glimmer eruit. Huh? Een halve contactlens? Nou ja! Het was de ontbrekende helft van die kapotte lens van vier maanden eerder.

Is dat niet raar? Ik heb vier maanden lang met een halve lens, inclusief afgescheurde en dus rafelige rand, in mijn oog rondgelopen zonder dat te merken. Ik heb er zeker zestien weken mee geslapen. Ik heb zeker zestien weken een héle lens over die kapotte lens in mijn oogbol gedragen, en ik heb al die tijd niks gemerkt. Nou ja, behalve dan dat ik sinds een maand of twee een ergerlijk korreltje in mijn oog voelde, maar dat kwam doordat er in de vervangende lens ook werkelijk een korreltje zat.

Zodat ik me – opnieuw – verwonder over de veerkracht van lichamen. Maandenlang een vreemd, aan één kant ruw geschubt voorwerp in je oog dragen en toch niks merken; maandenlang een kapotte lens in je oog hebben, zonder dat je daar een blijvende beschadiging aan overhoudt; maandenlang vagelijk iets raars voelen en de dag nadat je het vreemde voorwerp eruit hebt gevist, niks geen tranend oog meer hebben. Business as usual. Alsof er nooit iets aan de hand is geweest. Lichamen zijn verdomd veerkrachtig.

De enige vraag waarover ik nog pieker, is deze. Hoe kan zo’n lens in hemelsnaam in je oog scheuren, zodat maar de helft eruit komt terwijl de andere helft koppig blijft plakken?

[Foto: de weergevonden tweede helft.]

Hackwinkels

Wie bij hackers nog steeds denkt aan bleekneuzige jongetjes die zich met cola en pizza’s achter hun computer verschuilen, loopt achter. Wat hackers bindt is hun hang naar kennis en hun experimenteerlust.

Ze ontleden dingen tot op het bot, zoeken uit wat er anders of beter aan kan, en waarvoor je het nog méér kunt gebruiken. Alles uitproberen en alles zelf doen staat hoog in hun vaandel: nergens tref je zoveel mensen met een duikdiploma, een vliegbrevet of – sociaal iets minder aanvaard – een wapenvergunning als onder hackers.

Veel hackers zijn wandelende encyclopedieën. Elke vraag wordt in principe met een lezing beantwoord, of je nu iets wil weten over de geschiedenis van Japanse anime of op het voormalige katholieke monopolie op wort. Nieuwe problemen krijgen voorgelegd, vinden ze nog veel leuker. Testen hoe veilig een slot is, uitzoeken of een chipkaart goed is beveiligd, verzinnen wat je met een GPS-tracker kunt doen.

Hackers denken snel; zeker in groepsverband leveren ze een bijna onstuitbare stroom ideeën op, die rap worden geschift, getest en verbeterd. Dat procedé werkt juist zo goed omdat ze alles volop bediscussiëren, en bijna iedereen een andere invalshoek heeft: dat voorkomt blindstaarderij.

Daarom verbaast het me dat bedrijven die met technologie tobben, niet vaker contact leggen met hackerspaces. Waar anders vind je mensen die graag meedenken, die tal van deskundigheden in huis hebben en die zich uit puur enthousiasme koppig op een probleem storten?

Vroeger had je wetswinkels en milieuwinkels. Individuen konden daar gratis hun probleem voorleggen, en voor een miniem bedrag konden stichtingen, verenigingen en kleine bedrijven advies krijgen. Die constructie was slim: kennis werd verspreid; deskundigheid werd maatschappelijk ingezet; kleine bedrijven konden de concurrentie met grote, gevestigde bedrijven beter aan, omdat degelijk advies nu ineens betaalbaar werd.

Het wordt tijd voor hackwinkels! Plekken waar bedrijven tijdelijke coalities aangaan met hackers en hun hulp kunnen inroepen om ideeën en producten te testen; plekken waar technologisch vernuft wordt uitgewerkt en productief kan worden gemaakt.

Er zijn teveel leuke bedrijven die net te weinig expertise in huis hebben, en teveel grote adviseurs die een boel geld kosten, maar niets anders doen dan procedures opschrijven zonder dat ze zelf ooit iets bedenken. Ondertussen laten we een enorm potentieel aan kennis liggen en doen we het voorkomen alsof wat daar gebeurt, niks anders dan vaag hobbyisme is.

Ga hacken. Ga winkelen bij hackers. En vooral: ga ’s naar zo’n hackerspace.

Alles kan!

[Foto: Agnes Jaspers]

Terwijl ik buiten wachtte, zag ik alleen maar blijheid. Iedereen die met zijn autootje de Gashouder in- of uitreed, had een grote glimlach. Ook het publiek werd erg vrolijk van ons Cantaballet, Bezoekers werden zelfs ontroerd: tientallen mensen vertelden me na afloop hoe geraakt ze waren geweest, ja zelfs tranen in hun ogen hadden gekregen. [Bekijk het hele ballet via Uitzending Gemist.]

Het ballet zat vol met verbintenissen. Choreograaf Ernst Meisner had de gouden ingeving om alle Cantarijders die ingewikkelder patronen zouden rijden, een danser als vaste passagier te geven. Zij hielpen waar nodig, gaven aanwijzingen, en zorgden desgewenst voor hun bestuurder. Zodoende werd er ook ín de autootjes samengewerkt, wat je in de voorstelling voelde. (Er was zelfs een danser die op de balletvloer doodkalm het stuur overnam van een Cantarijder die plotseling door zenuwen werd overweldigd.)

Meisners tweede gouden greep was een dubbel duet. Eerst voerden Casey Herd en Marisa Lopez – twee sterren van Het Nationale Ballet – een pas-de-deux uit. Nadat Marisa was weggerend, kreeg Casey een nieuwe partner: geen prima ballerina, maar een prima Canta. We dansten soms vergelijkbare figuren, mijn autootje zwierde en zwaaide, Casey stopte mij, ik achtervolgde hem. Het was het pièce de resistance van het ballet: de Canta danste hier echt. En ons duet oogde verrassend teder. [Bekijk een Youtube filmpje van dit dubbele duet.]

Voor Casey was het lastig om de controle uit handen te geven. Hij moest zich letterlijk aan mijn autootje overgeven, zich erdoor laten voortslepen en vertrouwen op mijn stuurkunst en manoeuvres. Voor iemand die met dusdanig gemak ballerina’s optilt en omhoog gooit dat zijn bijnaam ‘the truck’ is, bepaald een ongewone ervaring…

Het Cantaballet was een ode aan samenwerking, een ode aan verbintenissen, een lofzang op anders kijken. Ook voor de Cantarijders zelf pakte dat zo uit: niemand voelde zich nog gehandicapt, iedereen voelde zich op de eerste plaats danser. Iedereen had het gevoel dat er nu eindelijk anders naar ze kon worden gekeken.

Dat sterkende effect werkte door naar Cantarijders die niet aan het ballet meededen. Diverse mensen mailden dat ze, door de tv-serie voorafgaand aan de uitvoering, eindelijk moed hadden gevat om grotere afstanden af te leggen. ‘Als jullie ermee kunnen balletten, moet ik er toch mee naar de andere kant van de stad kunnen?’ En hupsakee: dat deden ze dan, voor het eerst!

Het Cantaballet was vooral een ode aan de kunst. Alles kan, wanneer je verbeelding wordt gestimuleerd. Dan kun je zelfs gehandicaptenautootjes laten dansen.

Liefde

[Mijn uitgever, Nijgh & Van Ditmar, heeft een column-estaffette op haar website. Ditmaal was de beurt aan mij. Het verzoek: een stukje in te leveren dat hetzij over schrijven ging, hetzij over Nijgh. Ik koos het voor eerste.]

***

Nooit gedacht dat ik ooit een boek over een auto zou schrijven. Ook nooit gedacht dat juist dát het vrolijkste, meest frivole boek uit mijn carrière zou worden. Spaink is immers altijd bloedserieus? Nou, ditmaal niet!

Want nu schreef ik een lofzang op een klein, kek autootje: de Canta, een gehandicaptenvoertuigje. Hij valt op door zijn afmetingen en privileges (smal en hoog, en je mag ermee op het fietspad), maar ’t is zijn vormgeving die hem tot een echte blikvanger maakt. Nadat ik op Twitter om foto’s van Canta’s had gevraagd, klaagden sommige inzenders maanden later nog dat door deze queeste hun blik voorgoed was aangetast. Ze konden dat autootje niet meer van zich afschudden: ze waren verslaafd geraakt aan het Canta-spotten.

Zelf was ik allang verliefd op dat autootje, dat me mimmers ijn vrijheid teruggaf toen mijn benen onbetrouwbaar bleken.

Nadat in de Canta-fabriek had gebivakkeerd om te achterhalen hoe het ding werd gemaakt, werd ik ook verliefd op de makers. Er komt veel vakmanschap aan te pas. Al die autootjes worden met de hand in elkaar gezet en tot in detail aan hun toekomstige bestuurder aangepast. Plotseling ging mijn boek niet alleen over vrijheid en beweging, maar ook over beroepstrots, over technisch vernuft en over innovatie. Ooit bedacht hoe je vanuit je rolstoel met een joystick een Canta kunt besturen?

Dat de Canta is verzonnen door een Nederlandse coureur, Dick Waaijenberg, was natuurlijk geestig. Maar het riep ook vragen op. Waarom besteedt een snelheidsduivel vijftien jaar van zijn leven aan het ontwerpen van een autootje voor gehandicapten?

Dick – notoir wars van interviews – wilde ditmaal wel praten. Ik luisterde tussen zijn zinnen door en ontdekte drie, nee vier dingen. Eén: dat racen niet over snelheid gaat, maar over auto’s aanvoelen en daar één mee worden. Twee: dat coureurs hartstochtelijke sleutelaars zijn en als geen ander weten dat je auto’s eindeloos kunt aanpassen. Drie: dat dit hem bij uitstek kwalificeerde om te snappen dat je auto’s aan mensen moest aanpassen in plaats van andersom.

Les vier was lastiger. Het was vooral een les voor mezelf. Ik schrijf altijd over abstracte onderwerpen, of over groepen mensen. Nooit eerder verdiepte ik me voor een boek in een specifiek persoon. Nu wel: ik werd per ongeluk biograaf. En ik ontdekte dat je, om oprecht over iemand te kunnen schrijven, daarmee één moet worden.

Pas wanneer je om iemand geeft, kun je hem doorgronden. Of wellicht werkt het andersom: wanneer je in iemands huid bent gekropen, ga je van hem houden.

Zodoende leerde ik – opnieuw, maar nu anders – dat liefde en schrijven precies hetzelfde zijn.