Zelf maken

Toen ik zo rond de twintig was, was het buitengewoon hip om zélf dingen te maken. Ik droeg indertijd veel zelfgebreide truien. Hoe dikker de breipennen, hoe beter: aan de hand van de grofheid van de steken van iemands trui kon je namelijk eenvoudig bepalen of het ding werkelijk zelfgemaakt was, dan wel fabrieksspul.

Zelf je spullen maken was goedkoper dan ze uit de winkel halen, maar dat was niet de hoofdzaak. Geen eenheidsspullen en massaproducten willen kopen was een veel belangrijker motief. Vandaar ook dat alles zichtbaar zelfgeklust was, van grote-steken-truien tot meubilair gemaakt van bielzen en van groentekratten. De logica van toen was dat alleen wanneer iets rauw oogt – ongepolijst, ruw geschuurd, grof – het authentiek was: je moest het handwerk eraan af kunnen zien.

In de jaren negentig kwam de klad in het doe-het-zelven. Breiwinkels sloten, fournituren werden lastiger te vinden, de Hubo’s en de Gamma’s leken alleen te kunnen overleven door erbij te klussen als tuincentrum.

Onverwacht is doe-het-zelven weer helemaal terug. Alleen dat grove, daar zijn we radicaal vanaf gestapt. Ons geklus moet tegenwoordig liefst leiden tot dingen die beter en mooier zijn dan wat de winkels aanbieden. De inzet van nu is: als ik het zelf maak, is het resultaat hopelijk degelijker dan wat uit de fabriek komt. Geen rafels of slecht gedichte naden, geen goedkoop materiaal, geen tierlantijnen, geen onduidelijke herkomst, en niet al na een paar keer gebruiken kapot. Met als grootste bonus: helemaal aangepast aan jouw specifieke wensen.

Je ziet het zelfs in restaurants. Daar heet het huidige doe-het-zelven weliswaar ‘nieuw ruig’, maar de zelfgemaakte broden en worsten in zulke eetgelegenheden zijn bepaald niet grof, ongepolijst of ruw. De ambachtelijkheid staat voorop, met veel liefde voor het voedsel, afkeer van liflafjes, en warsheid van verhullende verpakking. Het is recht door zee, eerlijk eten.

Wat me nog het meest boeit zijn de repair café’s die overal opdoemen. Is een knopje kapot, dan hoef je een apparaat heus niet weg te gooien. Weet je zelf niet hoe je dat kunt maken, dan kun je ermee naar zo’n repair café gaan, waar mensen je helpen om je eigen spullen te herstellen. Met wat geluk en doorzettingsvermogen kun je er je lamp, je winterjas, je wekkerradio, je computermuis of je kapotte fotolijst een tweede leven geven.

Die trend is des te intrigerender nu producten steeds vaker gesloten worden opgeleverd. Vooral elektronica openmaken is een klus op zich geworden, dat vaak speciaal gereedschap vergt. De producent hoopt zich er zo van te verzekeren dat je reparaties door hen laat verzorgen, een duur servicecontract afsluit, of een nieuw exemplaar koopt zodra het oude kuren vertoont.

Iets zelf maken is goedkoper, beter voor het milieu en met mazzel ook mooier. Bovenal is het fantastisch om te ontdekken dat er iets uit je eigen handen kan komen.

Schaal

Het wil maar niet beter gaan met Welzorg, de grootste leverancier van hulpmiddelen in Nederland. In veel gemeentes heeft het bedrijf de aanbesteding gewonnen en zijn kleinere bedrijven buitenspel gezet. Maar Welzorg blijkt telkenmale niet te kunnen leveren wat ze beloofd heeft. Sommige gemeentes dreigen nu met boetes of overwegen hun contract met Welzorg te ontbinden.

De klachten zijn tragisch. Mensen die wekenlang met een kapotte rolstoel of scootmobiel zitten, en die – ook al zegt het contract anders – geen tijdelijke vervanging krijgen aangeboden, waardoor ze hun huis niet uit kunnen. Monteurs komen met de verkeerde spullen aanzetten, zijn geregeld niet vertrouwd met de spullen die ze moeten repareren, of voeren maar een deel van de noodzakelijke reparaties uit. Ondeugdelijke spullen die niet worden vervangen, omdat het servicecontract nog niet afloopt.

Sommige monteurs komen in heimelijke opstand. De vrouw van een kennis tobt al tijden met een brakke scootmobiel: ook na ettelijke reparaties doet het ding het nog niet goed. De monteurs moeten verplicht verder tobben met het ding, terwijl zijzelf er ook allang geen heil meer in zien. Twee weken geleden gaf een van de monteurs de vrouw nota bene het advies om het ding total loss te rijden: dan was ze tenminste van dit maandagochtendexemplaar verlost, en kreeg ze hopelijk een wél werkend exemplaar. Maar ja. Tegen een muur aanrijden is ook zo wat, en niet van gevaar ontbloot. Bovendien zit ze dan weer maanden zonder: vervanging van materieel kost veel tijd, bij Welzorg.

Welzorg zelf hult zich momenteel in het boetekleed en heeft de getroffen gemeentes beloofd de klachtenprocedures te zullen verbeteren. (Op klachten via Twitter blijken ze de laatste weken vrij alert te reageren.) Intern vinden reorganisaties plaats.

Maar het is niet de organisatie: het is de schaal. Grote instanties zijn log, hebben veel overhead, verschuiven veel papier. De mensen achter de bureaus komen zelden in aanraking met de klanten, de monteurs die de klanten af moeten, is een strikt werkschema opgelegd. Hun taken zijn van hogerhand versplinterd. ‘Nee, voor het herstellen van uw voetplankje heb ik geen werkopdracht, het spijt me, mevrouw.’ En daar zit mevrouw dan, met haar kapotte voetplankje, een week te wachten op de volgende monteur.

In de thuiszorg hebben allerlei instanties inmiddels ontdekt dat het werk veel soepeler verloopt wanneer het kleinschaliger wordt georganiseerd. Hulpverleners kennen daardoor hun cliënten beter, en wie hulp krijgt, hoeft niet elke keer alles opnieuw uit te leggen. Hulpverleners die hun cliënten kennen, hebben veranderingen in hun conditie sneller door: ze zien beter wat er mis gaat, en coördineren makkelijker.

Het is tijd dat de gemeentes de kleinere hulpmiddelen- en servicebedrijven weer serieus nemen. Groot inkopen blijkt namelijk duur inkopen te zijn, en het zijn de klanten die er bekaaid vanaf komen.

Wedstrijd

Gekochte spelers, gekochte wedstrijden, gekochte stemmen – de sportieve krachtmeting waarop toernooien gebaseerd zouden zijn, lijkt een reliek uit het verleden. Tegenwoordig gaan wedstrijden vaker over geld, investeringen en marktwaarde. De mooie pass, de knappe dribbel, de behendige goal verliezen van de projectontwikkelaars en de gokkers.

De Qatarse vice-voorzitter van de FIFA, Mohammed bin Hammam, blijkt leden van de FIFA miljoenen te hebben toegestopt opdat ze zijn land de organisatie van het WK Voetbal in 2022 zouden toekennen. Dat geld moet weer in zijn zakken terugvloeien, natuurlijk: Bin Hammam is behalve voetbalbobo ook bouwmagnaat, en hij verwacht dat zijn illegale investering zichzelf dubbel en dwars terugbetaalt. De bouw van stadions, hotels, trainingskampen en dergelijke moet hem nog rijker maken dan hij al is. Intussen zijn al honderden Qatarse bouwvakkers die aan Bin Hammams natte droom werken, overleden door erbarmelijke arbeidsomstandigheden.

Over twee weken start het WK voetbal 2014 in Brazilië. Vorig jaar juni protesteerden 2 miljoen Brazilianen tegen de idioot hoge kosten die het WK voor hen met zich meebrengt, terwijl er intussen straf wordt bezuinigd op onderwijs, gezondheidszorg en wat dies meer zij. Ruim veertig favela’s zijn door de politie ‘gepacificeerd’, oftewel bezet. Leuk toch, die sport?

Competities gaan niet meer over de mooiste goals, de kleinste tijd of de hoogste sprong. Ze gaan over het prestige van het gastland dat internationaal een wit voetje wenst te halen en investeerders wil aantrekken, en doen dat helaas vaak over de ruggen van de eigen bevolking. Sport is de schone schijn waarin investeerders en projectontwikkelaars tegenwoordig hun handeltje verpakken.

Waarom moet zowat elke internationale competitie elke vier jaar ergens anders neerstrijken, en moet het gastland in een paar jaar tijd een compleet Olympisch dorp uit de grond rammen? Het is een geldverslindende, nutteloze operatie die de sport zelf niet ten goede komt. Kunnen we niet beter alle verschillende competities over een flink aantal landen verdelen, en vaste thuisplekken voor elk toernooi scheppen?

De Winterspelen houden we voortaan uitsluitend in koude landen (Sotsji heeft godbetere een subtropisch klimaat), en zomerspelen organiseren we nooit meer op een plek waar het geregeld warmer dan 25 graden wordt. Landen waar geen fatsoenlijke verkiezingen worden gehouden, zijn sowieso uitgezonderd van potentieel gastlandschap. Eerst je eigen boeltje op orde hebben voordat je internationaal iets mag organiseren. Zo kan sport wellicht nog eens echt verbroederen.

Voor de verdeling van de toernooien kijken we naar de sporten waarin een land goed is. Brazilië mag de WK Voetbal houden: zij hebben daar nu van lieverlee de modernste infrastructuur voor. En wellicht kan Luxemburg dan de rest van de eeuw het Eurovisie Songfestival doen.

Muis

Vorige week beschreef ik hoe moeizaam het kan zijn om na de dood van een geliefde weer op te krabbelen  Ik kreeg daar veel persoonlijke reacties op. Sommige lezers betoonden zich geschrokken, anderen wilden troost bieden, maar de meeste mensen die iets terugschreven, zeiden vooral: ja, je hebt gelijk, zo moeilijk is het inderdaad.

Daar had ik eigenlijk nog het meest aan: horen dat dit ‘normaal’ is, ook al voelt het uitzonderlijk ongewoon en hard. Ineens werd de kitsch waarmee we verlies gewoonlijk overladen, me duidelijk. We zien graag moedig gedragen verdriet, en hopen op een spoedig herstel.

De werkelijkheid is anders. Geen zacht verdriet, niks weemoedige herfstbeelden, geen beschaafd weggepinkte tranen, en weg ook met die harmonieuze grijstonen. Rouw is aanzienlijk schriller dan dat, heftiger, en vooral: rauwer en langduriger.

Misschien is het goed om minder beschaafd en besmuikt te zijn over ons verdriet. Want dat weet ik van de maanden dat Christiane nog leefde, terwijl ze haar eigen nabije dood onder ogen moest zien: het hielp haar ontzettend om daar geregeld over te kunnen praten, zonder soesah, zonder poespas. Het was bevrijdend er een alledaags onderwerp van te maken, op een vergelijkbaar plan als de boodschappen en wat ze die avond wilde eten. Met harde grappen, met natte ogen, met een angstaanval hier en een lachbui daar, maar vooral: met heel veel mensen om haar heen, waren de dood en het verdriet beter te verdragen.

Want ze waren dan tenminste niet weggestopt, niet beschaafd achtergehouden. Niet gereduceerd tot ieders individuele probleem.

Toch is dat precies wat ik nu doe: mezelf buiten ieders bereik houden, mezelf verstoppen, mijn verdriet reduceren tot mijn persoonlijke aangelegenheid.

De afgelopen twee weken had ik een commensaal. Mijn kat had een muis gevangen en had het diertje naar binnen gebracht – dat jaagt fijner, want binnen is háár terrein – maar het diertje wist aan haar klauwen te ontsnappen en schoot de berging in. Daar hield het muisje zich twee weken verscholen. Ik legde geregeld kaas op een schoteltje en zette vers water neer, en hield overdag de keukendeur open, zodat-ie weg kon. Maar de muis verzette geen poot. Hij had een eigen kamer in mijn huis gevonden en daar was het veilig. Maar het was natuurlijk geen leven voor een muis, zo verstopt, ongeacht de kaas die hij dagelijks kreeg.

Dit weekend waagde hij zich eindelijk uit de berging. Via de gordijnen klom hij op de verwarmingsbuizen langs het plafond en liep daar heen en weer, zoekend naar een uitweg. Max, de kat, had ’m al snel in de gaten. Ik daarna ook. De muis verstijfde, en verschool zich, erewoord waar, achter het portret van Christiane dat bovenop de kast staat. Achter de doden ben je veilig – maar niet vrij.

Een uur later wist ik hem eindelijk van de verwarmingsbuis af te pingelen, ploep een glazen vaas in. Op de daktuin liet ik hem los. De muis rende weg. Hij had zichzelf gered door zich te verstoppen, maar vond de vrijheid pas toen hij uit zijn hol durfde.

Dat moest ik ook maar ’s proberen. Er is vast een vriend of vriendin die me in een vaas kan opvangen.

Woede en schaamte

In rouw blijk ik vrij slecht te zijn. Althans: ik bak niks van de geëigende stadia van rouwverwerking, ik haal ze allemaal door de war. Van depressie – stadium vier volgens de boekjes; aanvaarding, het vijfde en laatste stadium, scheen daarna eindelijk binnen bereik te liggen – schoot ik hopeloos en redeloos stadium twee in: boosheid.

Zeg maar gerust woede.

Niet dat ik tegenwoordig tierend door de straten loop, maar zodra iets me niet zint, overvalt een onblusbare boosheid me en neemt die me in de greep. Mijn lontje is kort, momenteel.

Mijn woede richt zich op niemand in het bijzonder en dus op alles en iedereen in het algemeen. Een ongerichte boosheid die zich hunkerend een uitweg zoekt. Met als gevolg dat ik bijna blij ben wanneer ik denk dat mijn woede dit keer gerechtvaardigd is. Dan mag ik namelijk eindelijk met recht & reden flink zieden, kan ik te langen leste echt schaamteloos laaiend zijn.

Nee, ik ben oprecht niet boos op mijn hartsvriendin annex echtgenote omdat zij dood ging, zoals iemand laatst suggereerde: zó verblind ben ik nou ook weer niet. Ik ben alleen maar immens – en vreselijk onvruchtbaar – boos op het lot. Boos dat zo’n grandioos mens geen langer leven beschoren was. Boos dat mijn allerbeste vriendin er niet meer is. Boos omdat ik me sindsdien zo ongeneeslijk kut voel.

En ik ben bang. Mijn ouders – beiden inmiddels boven de tachtig – hebben helaas niet het eeuwige leven. Ik ben werkelijk als de dood voor het moment dat ook zij me ontvallen. Dan ben ik alledrie de mensen kwijt bij wie ik altijd kon schuilen, of nee, vooral: de mensen bij wie ik dat daadwerkelijk durfde. De mensen die me als geen ander kenden.

Ik weet niet goed hoe te leven zonder deze drie mensen. Ja, ik heb werk, een kat, en vrienden. Dat is al meer dan veel anderen hebben. Maar in plaats van mijn zegeningen te tellen, denk ik tegenwoordig bij zowat alles: who cares, en: so what? Mijn werk interesseert me te weinig, ik mis elke concentratie (waardoor ik belazerd werk aflever), en vrienden mijd ik omdat niemand van hen het gemis aan Chris kan opvullen.

Niks heeft nog glans. Niks, behalve dan de woede.

Rage, rage, against the dying of the light.

Daarnaast tob ik met schaamte. Is het niet gênant dat ik nu zo beklemd ben over de latere dood van mijn ouders, terwijl veel van mijn vrienden sowieso allang geen ouders meer hebben? Kind, tel je zegeningen: ze zijn er per slot van rekening nog, hou ik mezelf voor. Maar in de praktijk kom ik werkelijk niet verder dan bang zijn om ook hen bij mijn verliezen te moeten gaan optellen.

Waarna het volgende stadium van mijn allesvernietigende woede zijn intrede doet, te weten de boosheid op mezelf. Want al die andere woede is uiteindelijk niks anders dan zelfmedelijden, en dan word ik daar weer boos over, want het zou méér moeten zijn.

Een cirkel van woede. Een cirkel van verlies. En ik weet niet hoe eruit te komen.

Halsema

Ja, er zat veel Femke in de eerste aflevering van de docuserie Seks en de zonde. Maar waarom zouden we daar in hemelsnaam over vallen? Wanneer Ton van Rooyen als vers gescheiden vader zijn serie over vers gescheiden vaders promoot, sneert niemand over het hoge Ton-van-Rooyen gehalte daarvan. Bij mannen is veel ego inbrengen namelijk normaal. We vallen er hoofdzakelijk over wanneer vrouwen zoiets doen.

De persoonlijke inbreng van Halsema dient daarnaast een doel. Ze breekt het klassieke onderscheid tussen programmanaker en onderwerp, tussen interviewer en bevraagde ermee af. Ze stelt niet alleen vragen, ze vertelt onderwijl ook haar eigen verhaal: ze is niet alleen interviewer, maar ook gesprekspartner.

Ze doet iets anders dan het vermaledijde (en op de keper beschouwd, vaak zo goedkope) ‘jezelf kwetsbaar opstellen’. Ze gooit haar privégeschiedenissen niet ter eigen glorie op de buis. Halsema vertelt haar eigen verhalen om haar gesprekspartners gerust te stellen, om gemeenschappelijke grond te zoeken: ze doet het om een waarlijk gesprek mogelijk te maken. Ze is daardoor niet langer degene die ‘objectieve’ vragen stelt en die het verloop van het gesprek dicteert.

Halsema geeft zich al doende rekenschap van een klassiek feministisch paradigma: het persoonlijke is politiek. Wie alleen maar vraagt, stelt zich per definitie boven zijn onderwerp; wie zelf ook vertelt, kan misschien een echte connectie maken.

Maar wat ik jammer vindt, is dat Halsema zich in haar zoektocht naar wat vrouwen van een andere religie beperkt en daar toch aan bindt, uitsluitend richt op de islam. Daarmee zondert ze, waarschijnlijk onbedoeld, de islam alsnog uit: alsof dat de enige religie is die vrouwen ernstig benadeelt. Alsof gereformeerden, orthodoxe joden en strenge katholieken niet eenzelfde wrange geschiedenis van het fnuiken en kortwieken van vrouwenlevens kennen.

Orthodox joodse vrouwen mogen hun haar niet tonen, ze dienen na hun huwelijk een pruik te dragen. In onze eigen bible belt worden vrouwen geacht drie passen achter hun man te lopen, mogen meisjes geen broeken dragen en zijn de mannenbroeders nog steeds zeer verbolgen dat vrouwen tegenwoordig stemrecht hebben. Ook in christelijk Afrika wordt de clitoris van meisjes weggesneden.

Waarom dan op de islam focussen? De facto is de islam niet veel erger dan andere religies. Het is in Nederland wellicht iets makkelijker als jood, katholiek of protestant van je geloof af te stappen dan dat voor een islamiet is. Maar dat is vooral omdat die religies hier een geschiedenis in afvalligheid hebben opgebouwd, en daar met veel moeite, geruzie en godsdienstoorlogen uiteindelijk veilige vormen voor hebben gevonden.

Juist de vigerende vijandigheid in Nederland jegens de islam maakt het voor wie erbinnen is opgevoed moeilijker om er afstand van te nemen, zelfs voor hen die daarnaar smachten. Hoe zwartwitter buitenstaanders de keus voorstellen, hoe moeilijker zij die voor debetrokkenen maken. Hoe meer makkelijker buitenstaanders de vrouwen die vragen stellen over hun positie binnen hun  religie als pro- of anti-islam categoriseren, hoe minder bewegingsruimte je deze vrouwen daarmee laat.

Bot gezegd: wie erop aandringt dat zulke vrouwen partij kiezen, verkleint hun ruimte om zelf in rust en vrijheid hun opties te overdenken. Dat kan niet de bedoeling zijn.

Kraken met bamboe

De Kraken is een zogeheten genny atomizer, die worden meestal met mesh opgebouwd. Maar het kan ook heel goed met bamboe. Het scheelt een boel gedoe: niks omstandig mesh oxideren, geen gedoe met hot spots; gewoon mamboe erdoorheen halen. De smaak van de liquid is met bamboe wel een stuk zachter dan met mesh.

Men neme twee coils -in dit geval: .23 kanthal, 8 wikkelingen rond een 2.0mm boortje- en hang ze met boor en al in het deck. Dat maakt het een stuk makkelijker om ze goed te plaatsen. De koppen van de schroeven zijn nogal rond, maar het kanthal past er prima onder.

Boortjes eruit halen, eindjes wegknippen, coiltjes langzaam laten opgloeien en met een pincetje samenknijpen totdat de wikkelingen mooi tegen elkaar aan liggen:

Stuk bamboe nemen -in dit geval: vier draadjes van 15cm- en die dubbelslaan, en door een oogje van kanthal halen, zodat je een ‘naald’ hebt:

Wick door het deck en door de coil halen (hier had ik wat teveel draadjes bamboe):

… en op maat afknippen.

Glaasje eroverheen duwen, tankje vullen, kijken of de wick ook bovenop goed vochtig is, en dan: vuren!

Sleeve eromheen, nog even testen: yup, hij werkt…

Et voilà! De mixed edition Nemesis (met gold plated topcap & ringen), en de brass sleeve voor de Kraken:

Theater

Vliegen blijft een gênante vertoning. Daar sta je dan met je eerder zo keurig ingepakte koffertje, waar je inderhaast alles waar mogelijk elektronica in zit, uit hebt geplukt opdat ’t apart door de scanner kan. Je jas moet uit. Je colbertje ook. Je schoenen. Zelfs je broekriem moet af. Mijn kruk moet ook altijd de door scanner heen, en van de zenuwen ga ik dan extra slecht lopen, zodat ik steun zoek bij poortjes. Die gaan juist daardoor subiet loeien.

Welkom bij het theater van de beveiliging.

‘Mogen wij uw tas wat beter bekijken?’ vraagt zo’n meneer dan, en aangezien weigeren niet kan knik je zo vriendelijk mogelijk van ja. Op kousevoeten doe je rits na rits open, onderwijl piekerend wat ditmaal zal sneuvelen. Heb je wellicht 10cc teveel shampoo bij je? Hoeveel milliliter dampvloeistof vindt de beveiliging acceptabel? Snappen ze daar dat mijn roestvrij stalen tubes-met-verwisselbare-batterijen heus geen pijpbommen zijn, maar het gezondere alternatief voor tabak?

Afgelopen week moest ik op Schiphol voor het eerst door de bodyscan. Aangezien ik weet wat voor absurd gedetailleerde blootbeelden dat ding aan de beveiligers voorschotelt – de befaamde nepreclames over röntgenbrillen uit de jaren zestig zijn nu alsnog bewaarheid geworden – voelde ik me buitengewoon naakt. Je handen voor je borsten en je kruis slaan om nog íets van je waardigheid te behouden, is helaas streng verboden.

Het wrange was: terwijl de naaktscanner een effectiever controle had beloofd, moest iedereen die er doorheen was gegaan, daarna alsnog worden gefouilleerd, en bovendien uitgebreider dan ooit tevoren. Er ontstonden immens lange rijen.

Toen het mijn beurt was, vroeg ik de mevrouw die mij overal betaste hoe dat nou zat. Ze wees naar het gekuiste plaatje van mijn naakte zelf dat ze voor zich had: overal op mijn lichaam waren plekken geel opgelicht, en die moest ze stuk voor stuk nader onderzoeken. In de gauwigheid identificeerde ik de rits van mijn spijkerbroek, de gesp van mijn laarzen, het montuur van mijn bril. Ik geloof dat mijn trouwring en de vullingen in mijn kiezen plots ook zowat in de gevarenzone vielen.

Wat heb je aan geavanceerde apparatuur wanneer die godbetere een rits als potentieel terroristisch wapen aanmerkt? Levert het überhaupt ooit extra veiligheid op wanneer je doodnormale dingen steeds intensiever gaat screenen? Aan hoeveel uiterst gênante controles mag je onschuldige burgers standaard onderwerpen, in de hoop zo ooit eens een snoodaard te vangen?

Ineens zag ik de overeenkomst met die andere ‘preventieve’ controle, die ziekte en sterfte niet voorkomt, maar alleen extra angst veroorzaakt; de controle die allerlei normale processen als ‘verdacht’ bestempelt en die hoofdzakelijk leidt tot overbodig, verminkend ingrijpen: de tweejaarlijkse borstkankercontrole.

Allebei zinloos, en allebei een theater van valse veiligheid.

Systeemfout

Vanwege een programmeerfout in de software waarop een groot deel van alle internetbeveiliging draait, konden onbevoegden twee jaar lang in het geniep allerlei gevoelige data uitlezen. In hoeverre er daadwerkelijk misbruik is gemaakt van de bug is vooralsnog onduidelijk, al zijn een aantal tot nu toe onverklaarde datalekken ineens een stuk begrijpelijker geworden.

Meteen na de bekendmaking van de bug (die Heartbleed is gedoopt) vroegen veel mensen zich logischerwijs af of ook de NSA er weet van had, en of zij de bug wellicht ten eigen bate hadden benut.

Het zou namelijk niet de eerste keer zijn dat de NSA een onbekende bug uitbaat. Al langer weten we dat de NSA, net als onze eigen AIVD waarschijnlijk doet, geregeld zogeheten zero day exploits koopt: bugs en lekken die nog niet bekend zijn bij de mensen die internet beveiligen, en waarvoor dus nog geen patches zijn. Vervolgens misbruiken ze die bugs om zelf her en der informatie op te halen.

Het wrange is dat de geheime diensten met ons belastinggeld informatie over lekken en gaten kopen, en daarmee investeren in dat lek. Ze hebben er vanaf dat moment immers geen enkel belang meer bij dat zo’n lek – dat ook u en mij kan treffen en ernstig kan benadelen – ooit nog wordt gerepareerd. Met publieke gelden financieren wij zodoende, o ironie, onze eigen kwetsbaarheid.

De vraag of de NSA wist van Heartbleed, is derhalve een vraag met een ingebouwde patstelling.

Immers, wanneer de NSA Heartbleed inderdaad heeft uitgebaat, zal zij dat nooit toegeven. Geheime diensten geven de buitenwereld zelden inzage in hun werkwijze, laat staan in de meer schimmige aspecten ervan. Die wetenschap maakt elke ontkenning hunnerzijds inherent discutabel, en dus: niet afdoende.

Mochten ze wel weet hebben gehad van Heartbleed, maar te netjes zijn geweest om zelf er misbruik van te maken, dan valt de organisatie te verwijten dat ze de rest van de wereld niet hebben gewaarschuwd. In dat geval is sprake van grove nalatigheid: honderdduizenden instanties en miljoenen webservers zijn dan doelbewust kwetsbaar gehouden.

En tenslotte: als de NSA oprecht niet van het bestaan van de bug afwist, is dat minstens even erg. Aannemelijk is dat anderen wél wisten hoe je met die bug ongemerkt informatie kon opdiepen; en dat betekent weer dat de NSA en aanverwanten zelf mogelijk slachtoffer van Heartbleed zijn geworden. Alweer: iets dat ze moeilijk kunnen toegeven.

Kortom, het is een rotzooitje.

Wat me het meest frappeerde in de discussie over Heartbleed, was de vanzelfsprekendheid waarmee de NSA verdacht werd van misbruik. Wanneer overheden zowat iedereen blijken af te luisteren, verliezen burgers kennelijk het vertrouwen in hun eigen overheid.

Bijgewerkt

Mijn blog is maandenlang in het ongerede geweest. Om eerlijk te zijn: de boel was langzaam aan het verpauperen.

De afbeeldingen die bij de artkelen horen te staan, lieten zich sinds november vorig jaar niet meer fatsoenlijk aanpassen, zodat ze in het overzicht op de voorpagina alle kanten op schoten. Een paar keer vechten met de plugins hielp niks en ik gaf het op. Dan maar even geen plaatjes… Het werd er hier subiet een stuk saaier van.

In januari begaf ik het, en sindsdien kwam het er niet meer van om mijn website bij te werken, op een heel enkel stukje na. Vorige week stortte ook de commentaarfunctie van de website in, als gevolg van een fout in de code van de spamblocker. Niemand kon nog een reactie posten, terwijl jullie reacties nog het enige waren wat mijn site manmoedig leven inblies. Er bleven immers trouw mensen komen, terwijl ik al dik en breed weg was.

Maar nu was ook jullie de pas afgesneden. Het werd serieus. Nog even en mijn hele website zou het loodje leggen. Geen inhoud meer, geen gesprekken en discussies meer; ergo: geen bezoekers meer. Dat was bepaald niet de bedoeling…

Dus ik heb mezelf weer wat herpakt en heb stuk voor de stuk de problemen opgelost. Fout in de commentaarfunctie getraceerd, alle plugins ge-update, zijmenu weer hersteld, de plaatjes op orde gekregen en aangevuld, alle columns online gezet.

De website is compleet, en alles werkt weer!

Veel dank aan iedereen die de boel hier levend heeft gehouden, terwijl ikzelf intussen schitterde door afwezigheid…