Geldpest

Wanneer zelfs de gesprekken bij de vrijdagmiddagborrel gedomineerd worden door een baaierd van slecht wereldnieuws, weet je dat er iets aan de hand is. De onrust laat zich, zelfs wanneer je met vrienden en kennissen met een drankje in de hand van de laatste zonnestralen geniet zit, niet langer bezweren. Afgelopen vrijdag vielen we op de stoep van café Saarein collectief over de privatisering.

‘Toen de zorg door de overheid werd beheerd, ging er vast ook wel wat mis,’ zei iemand. ‘De cruciale vraag – en die was al lastig zat – was hoe je met het beschikbare geld de beste zorg aan de meeste mensen kon geven. Maar nu de zorg stukje bij beetje aan bedrijven wordt uitbesteed, verandert het karakter ervan totaal. Het gaat er niet langer om welke mate van zorg we als maatschappij aankunnen. De vraag waarop nu alles wordt afgerekend, is of je er winst mee kunt maken.’

‘Vroeger had je het over zorgverlening,’ pruttelde iemand. ‘Nu is het zorgvermarkting.’

‘Wat mij steekt,’ zei een derde, ‘dat de betalingen aan zulke bedrijven uit collectieve gelden worden betaald, terwijl de winst die ze maken, vervolgens in hun individuele zakken verdwijnt.’

‘Zo werkt privatisering toch altijd?’ schimpte een vierde. ‘Een bedrijf koopt een onderdeel op van de overheidsinfrastructuur die door burgers is bekostigd. Het rendement van onze eigen investering, plus elke zeggenschap erover. zijn we voor altijd kwijt: die infrastructuur is nu in handen van een bedrijf. Maken ze vervolgens winst? Mooi, dat steken ze in eigen zak. Maken ze verlies? Niet getreurd, dan gaan ze failliet en ontslaan ze iedereen. Winst komt ten goede van het bedrijf, verlies wordt afgeschoven op de maatschappij.’

Iemand noemde Piketty, de Franse econoom die in een met lijvige statistieken onderbouwd boek niet alleen aantoonde dat de rijken overal ter wereld in rap tempo rijker worden en de dito armen dito armer, maar vooral dat grote bedrijven overal ter wereld overheden langzaamaan leegzuigen. Ze onttrekken op structurele wijze geld aan de samenleving dat door burgers voor collectieve doeleinden is opgebracht, en potten dat ten eigen gerief op. Zonder daarvoor enige aansprakelijkheid te hoeven dragen. Zonder enige notie van gezamenlijkheid, solidariteit, zorgvuldigheid of duurzaamheid. Alleen winst telt.

We slaakten een collectieve zucht, daar op dat terras.

‘Weet je waarover ik ook zo bezorgd ben,’ zei iemand. ‘Ebola.’

‘Soms denk ik dat een nieuwe wereldepidemie onvermijdelijk is, of zelfs nodig. Wij mensen moeten misschien eens flink worden uitgedund,’ zei ik. ‘Alleen behelst een epidemie per definitie de voortzetting van bestaande ongelijkheid met andere middelen. Al wie arm is, gaat simpelweg eerder aan rondwoedende ziektes dood dan wie rijk is.’

‘Je zou een ziekte willen die precies andersom werkte,’ verzuchtte iemand.

En ineens wisten we het. De geldpest, de hoogste tijd voor de geldpest!

Wij

Het nieuws is de laatste maanden in- en intreurig: een vliegtuig neergehaald, Gaza kapotgeschoten, groeiend antisemitisme, een oprukkend kalifaat, enge ziektes, nog meer vluchtelingen, religieuze fanaten, Poetin die de teugels strakker aantrekt. Het nieuws stemt niet alleen somber, maar doet mij me vooral machteloos voelen: reden waarom ik me geregeld betrap op de neiging me af te sluiten voor alle ellende.

De berichtgeving in kranten, de toon op sociale media wordt schriller. Alsof het uur der waarheid rap nadert, we het pleit binnenkort zullen verliezen en de horden mogelijk komende maand al bij onze voordeur kunnen staan. Burgers, wapent u! Kom in actie! Wees strijdbaar! Laat uw stem horen! Laat uzelf niet onder de voet lopen!

Alsof zulke taal ook maar iets helpt.

Sterker, al die oproepen om kleur te bekennen en met veel publiek vertoon een kant te kiezen, zijn onderdeel van het probleem aan het worden. Ze vormen een belangrijke motor achter die schriller wordende toon, waarin volume verward lijkt te worden met massa. Wie het hardste schreeuwt, heeft de meeste stemmen en dus het meeste gelijk aan zijn zijde.

Daarnaast wordt er akelig vaak aanspraak gemaakt op een of ander ‘wij’. Wij Nederlanders. Wij christenen. Wij moslims. Wij joden. Wij, de nette en betere mensen. Wij, de mensen die gelijk hebben. Wij, die de anderen maar eens een lesje moeten gaan leren.

We laten ons al doende makkelijk reduceren tot een enkel aspect van onszelf. Echter, geen mens is alleen maar christen, alleen maar moslim of alleen maar jood (en sommigen zijn geen daarvan). We zijn ook stedeling, of juist dorps; man of vrouw, arm of rijk; oud of jong; geprivilegieerd of juist niet, streng of ruimhartig. Bovendien is er geen enkele mal waarin alle christenen, alle moslims of alle joden passen: geen enkel geloof vormt een massief, uniform blok. Er is niks ‘inherent’ aan een geloof, al doen sommige religieuze woordvoerders hun best om het anders voor te stellen. Net als hun meest rabiate tegenstanders, overigens.

Ik weet ook wel dat luisteren, praten, analyseren en gemeenschappelijke grond zoeken soms geen optie meer is. Wie een vliegtuig heeft neergehaald, hoef je niet met fluwelen handschoenen aan te pakken. Maar je hebt er niks aan om meteen een heel land in de ban te doen of een heel geloof verketteren. Dan gooi je hoofdzakelijk meer olie op het vuur.

Wat dan wel? Rustiger blijven scheelt al een boel. Je niet laten opzwepen. Niet altijd meegaan in retoriek, en andermans retoriek niet meteen voor staande praktijk verslijten. Uitwassen niet als maat voor een groep nemen, en je realiseren dat groepen minder hecht zijn dan ze doen voorkomen, en dat ze juist daarom soms zo hard schreeuwen.

En vooral: beseffen dat elk ‘wij’ een ‘zij’ schept.

Schoonheid

Monique Samuel vertelde laatst in een interview dat haar uitgever haar had verordonneerd dat ze zich meer aan de schoonheid moest gaan laven. ‘Je reizen hakken erin, je hebt teveel ellende gezien. Je wordt te hard, te cynisch,’ had hij gezegd. ‘Je riskeert daardoor je eigen stem te verliezen, en van cynische analisten hebben we er al veel te veel.’

Ik las het interview gisteravond, kort nadat ik thuis was gekomen van een onverwacht uitje. Die middag had ik een mailtje van de Amsterdamse Hortus ontvangen: ze bloeit, en we mochten die avond komen kijken. Er moest eigenlijk van alles, plus dat ik mijn lidmaatschapskaart van de Hortus niet kon vinden, zodat ik het er bijna bij liet zitten.

Maar nee: zij bloeide immers.

Zodat ik uiteindelijk met een groep van vijftig mensen rond een ondiep bassin stond waarin meer dan metersgrote bladeren dreven, met in hun midden de koningin der waterlelies: de maagdelijk witte Victoria Amazonica, wier bloem maar één nacht bloeit.

En al die mensen toekijken hoe zij haar blaadjes stuk voor stuk verder openvouwde. Dat was al een wonder op zich: al die drukke mensen, vast net als ik teneergeslagen door al het slechte nieuws van de afgelopen weken, en dan toch naar de Hortus komen om daar iets heel minimaals te zien: een zeldzame bloem die zichzelf, dankzij de sublieme zorg van een groep vrijwilligers, aan ons kan tonen.

We kregen een klein college over de historie en biologie van deze schoonheid, en werden toen zachtjes gemaand om plaats te maken. De volgende groep van vijftig mensen diende zich al aan.

Het was een ontroerend spektakel, en vooral een bijzonder lief evenement. Honderden mensen waren deze avond naar de Hortus gekomen om er getuige te zijn van een stil en eenvoudig schouwspel: een bloem die zich opent. Verder niks. Geen toeters of bellen: geen cameraploegen, geen schijnwerpers, geen razende reporters. Gewoon een bloem die tergend traag open gaat. En daar dan ademloos naar kijken.

Je kunt makkelijk cynisch doen over zo’n bloem. Wat een geld het kost om die plant te verzorgen en haar ieder jaar tot bloei te brengen. Dat het toch vreselijk is dat al die mensen wel hun huis uitkomen voor een waterlelie, maar stug thuisblijven als het om Gaza, Ebola, ISIS, MH17 of de NSA gaat. Maar zo werkt het niet, integendeel. Samuels uitgever had volkomen gelijk: een mens heeft schoonheid nodig om zich aan te laven, om op krachten te komen, en om weer geïnspireerd te raken.

De simpele schoonheid van die bloem die zichzelf o zo traag opende, gepaard aan de wetenschap dat er honderden mensen waren gekomen om haar stille spektakel mee te maken, was lavend. Zolang we vasthouden aan ons besef van schoonheid en ontroering, is er hoop.

Jammer dat ik dat interview met Samuels pas las na mijn bezoek aan Mademoiselle Victoria. Ik had Monique graag bij deze schoonheid geïntroduceerd.

 

Herstel

Mijn kat verstopte zich gisteren van schrik urenlang in de boekenkast. Nattigheid die met zoveel geweld in haar hoogsteigenste tuintje neerkletterde: dat voorspelde onheil, dat kon niet anders, zeker nu er af en toe onweer aan te pas kwam. Zelf ging ik soms buiten poolshoogte nemen wanneer de regen even leek te luwen, maar ik kwam dan steeds bedrogen uit. Wat verhoudingsgewijs minder regen leek, was de facto nog steeds een ongelooflijke stortbui.

Op Twitter verschenen foto’s van ondergelopen metrostations, van auto’s die tot aan hun assen in het water stonden, van mensen die enkeldiep door het water moesten waadden, putdeksels die omhoog werden gestuwd, watervallen die van daken kletterden. Iemand in de Amsterdamse Rivierenbuurt had een waterbed opgepompt, was daar ruggelings op gaan liggen en dreef quasi-achteloos door de straten van Oud-Zuid: als dit de zondvloed was, was hij tenminste vastberaden om daar flink lol van te hebben.

Er viel gisteren gemiddeld 15 centimeter regen. Plaatselijk – bijvoorbeeld in Maarssen – liep dat op tot meer dan 20 centimeter. Het was de natste dag ooit in Nederland is gemeten, en dat was niet niks: zulke statistiek houden we al ruim een eeuw bij.

We breken al een jaar of tien het ene weerrecord na het andere. De zachtste winter. De warmste maand. De natste dag. Het meest stroboscopische onweer.
Al die verbroken records beperken zich niet tot Nederland: de klimaatsveranderingen en akelige records zijn een wereldwijd fenomeen. Elk jaar kalven de poolkappen verder af. Elk jaar bloeit van alles opnieuw weer eerder dan het vroeger deed. Elk jaar zijn er nieuwe dier- en plantsoorten die helemaal in de war raken – of zelfs: op de rand van uitsterven komen te staan – omdat ons klimaat schoksgewijs verandert.

Wie nu nog durft te beweren dat klimaatsverandering een fictie is, kan niet uit zijn doppen kijken. Het is de hoogste tijd om iets te doen. Doen we niks, dan verwarmen we de aarde – en onszelf – totdat we alles opbranden.

Het akelige is: niemand weet precies hoe we dit proces kunnen stoppen. Anderzijds: alles wat we nu wél kunnen bedenken om te doen – minder olie en kolen verbranden, meer wind- en zonne-energie opwekken – helpt meteen al immens. De schade die we onszelf en onze planeet al hebben toegebracht, kunnen we niet ongedaan maken. Maar we kunnen wel degelijk stoppen de situatie te verergeren. We kunnen stilhouden, we kunnen pas op de plaats maken, we kunnen weigeren ons klimaat nog verder te slopen.

De regen hield op, en ik verwachtte dat we nog dagenlang verstopte rioleringen en volle goten zouden hebben. Maar nee: de zon brak door. Binnen een paar uur was alles weer droog en warm.

De wereld heeft een onnavolgbare kracht om zichzelf te herstellen. Misschien is het een goed idee om die kracht voortaan met al onze macht te ondersteunen.

Elders

…en ineens ontdek je hardhandig dat het weinig uitmaakt dat het hier gelukkig geen oorlog is. Oorlogen en geweld hebben de akelige eigenschap zich te verspreiden, maar zelfs wanneer de fysieke afstand ertoe nog immens groot is, blijken ze je direct te kunnen raken. Al was het alleen maar omdat je toevallig – je wíst misschien niet eens dat je het deed – op tien kilometer hoogte over een gebied vloog waar het wel oorlog is.

Boem.

Honderden mensen dood, die stuk voor stuk op geen enkele manier partij waren in het conflict. Honderden mensen die er totaal buiten stonden, vermoord als pionnen in andermans schaakspel.

Wat hun dood zo mogelijk nog tragischer maakt, is dat er onder de slachtoffers veel mensen waren die het tot hun levenswerk hadden gemaakt om anderen te redden. De aidsbestrijding heeft een gevoelige klap gekregen. De dood van een keur aan aidsonderzoekers zal doorrimpelen in de levens van andere mensen in weer heel andere landen: mensen die hiv oplopen en aids krijgen, voor wie geen medicijnen of vaccins voorhanden zijn.

Vroeger brachten alleen de media een oorlog die elders werd gevoerd naar onze huiskamers. Tegenwoordig brengt de nieuw verworven mobiliteit van het menselijk ras ons, onbedoeld, niet alleen dichter bij elkaar, maar ook dichter bij elkaars problemen en oorlog. We vallen er soms pardoes middenin.

Gaandeweg ga ik voelen dat er niet meer zoiets bestaat als ‘andermans ellende. Een oorlog, waar ter wereld ook gevoerd, raakt tegenwoordig voor je het weet elk land, elk mens. Ook wie denkt veilig in eigen land te zijn en zich thuis koestert in zijn relatieve welvaart, komt uiteindelijk in aanraking met de gevolgen van elderse ellende. Want oorlog, honger en angst doen mensen massaal op de vlucht slaan.

Wat Poetin doet in Rusland en omstreken, is geen ver-van-mijn-bedshow. Wat Israël momenteel in Gaza doet evenmin. De armzalige omstandigheden in grote delen van Noord-Afrika raken ons, en als we onze ogen ervoor blijven sluiten, betalen we uiteindelijk alsnog een prijs: in de vorm van vluchtelingen en asielzoekers waar we geen raad mee weten, anders dan ze te behandelen als gevangenen en halve criminelen.

De wereld is één, grenzen tellen steeds minder. Nederlandse journalisten worden door een Egyptisch regime veroordeeld tot jarenlange gevangenisstraf, Nederlandse reizigers worden door de volgelingen van een Russische dictator uit de lucht geschoten. Epidemieën zoals SARS reizen per vliegtuig rap de wereld over. Hoe de voedselproductie in land X is geregeld, beïnvloedt de gezondheid in tal van andere landen. Kapitaal trekt zich al helemaal van geen afstand iets meer aan, en reist razendsnel naar die landen waar de regels het soepelst, de investering het laagst en het rendement het hoogst zijn.

Laten we in hemelsnaam niet meer zo benauwd zijn, niet alleen denken om ons eigen bedoeninkje: of wij het wel goed hebben. Want wat elders gebeurt, gaat nooit aan ons voorbij.

Man cave

Voor vaderdag heb ik van MeisjeMax een heuse workmate gekregen. (Voor die tijd kwam ik niet verder dan een bankschroef, vastgeklemd op een wankele keukenplank.) Bij gebrek aan ruimte staat de workmate in de keuken, dus tegenwoordig is dat mijn man cave. Kijk, hier de workmate, buiten, omdat het prachtig weer was. Daaronder MeisjeMax die belangstellend kijkt wat ik allemaal doe. Ze blijft trouwens heel dapper op een tuinstoel liggen terwijl ik pal naast haar boor, zaag en schaaf.

MeisjeMax en ik waren nu kortom klaar voor het echte werk! Het ging een goede vape stand worden. Momenteel staat de hele handel in twee plexiglas houders, maar a) die worden te klein en b) het glimt allemaal nogal.

Model getekend. uitgezet op millimeterpapier, hout gekocht, tekening uitgezet, met speedboor gaten geboord in de blokken hout. Nu, dat was geen succes: aangezien ik niet altijd loodrecht boor, stond alles er schots en scheef in. Bovendien oogde het allejezus massief:

(Ja, ik dacht: ik zet de mislukkingen er ook maar bij. Wel zo eerlijk.)

Plan 2. Geen hout, maar twee triplex plaatjes. Eentje als ‘vloer’, en eentje met gaten een paar centimeter hoger. Was ook geen succes: dat triplex versplintert onder je ogen.

Plan 3. Op advies van de lokale houthandel: MDF. Eerst maar eens een drip tip houder uitgeprobeerd, niet met speedboren maar gewoon met een houtboor. En jawel, dat lukte!

Dan nu op voor het serieuze werk. Tweeëndertig gaten van 24mm in een stuk mdf van 25 x 13 cm:

Daarna alle randjes bijgeschuurd, en her en der een oneffenheid weggewerkt met de Dremel. Daarna: vier kleine gaatjes geboord op de hoeken, schroefjes erin, en een messing verbindingsstukje ertussen geschroefd. En toen was-ie klaar:

En zo staat-ie nu:

(De achterste 16 gaten, waar de liquid in staat die bij de mods ervoor horen, moeten nog iets worden opgeboord. 24 mm blijkt te klein te zijn voor bijna alle flesjes.)

Volgende klus: hetzelfde, maar dan in vurenhout :)

Geste

Via hoerenlopers wil men de vrouwenhandel aanpakken. Daarom schrijven de ChristenUnie, de PvdA en de SP – bien étonnés de se trouver ensemble – momenteel aan een gezamenlijk wetsvoorstel: strafbaarstelling van betaalde seks met iemand die wordt gedwongen tot prostitutie. PvdA-kamerlid Marith Rebel: ‘De klant mag niet wegkijken als hij weet dat de prostituee haar werk niet vrijwillig doet. Door de ogen te sluiten werken klanten mee aan mensenhandel en zijn ze eigenlijk medeplichtig.’ De drie partijen hopen dat deze strafbaarstelling hoerenlopers zal aansporen om aangetroffen misstanden voortaan bij de politie te melden.

Als ik die partijen was, zou ik het omgekeerde voorstellen. Van iemand die je zojuist strafbaar hebt verklaard en op wiens hoofd je een boete hebt gezet, kun je niet veel medewerking verwachten. Zet hoerenlopers liever in als tipgever! Als klant zien zij waarschijnlijk meer misstanden dan de politie ooit onder ogen krijgt. Wanneer je het slim aanpakt, kun je met een paar simpele maatregelen al snel een leger van informanten werven.

Alleen moet je niet met boetes gaan zwaaien. Je moet juist tipgeld beloven. Wie een prostituee treft die uitgebuit lijkt te zijn, wordt dringend verzocht dat te melden bij een kliklijn; mocht zo’n tip ertoe leiden dat er metterdaad mensenhandelaars worden opgepakt, dan krijgt de tipgever een paar honderd euro.

Ik hoor de bezwaren al: ‘Dat zorgt voor teveel uitzoekwerk! Dan moeten we allerlei tips gaan natrekken, waarvan de helft vals blijkt, of niet tot een zaak leidt!’ Ja, wanneer je tips krijgt, moet je inderdaad flink gaan rechercheren.

Maar dat is precies het probleem met de huidige aanpak van vrouwenhandel; er wordt te weinig aan opsporing gedaan. In mei van dit jaar meldde Corinne Meijer, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, dat geen enkele instantie in Nederland zich buigt over het ontmantelen van de _infrastructuur_ van vrouwenhandel. Niemand die geldstromen onderzoekt, niemand die individuele vrouwenhandelaars en dito pooiers als leden van een criminele organisatie durft aan te klagen, niemand die winsten afroomt, laat staan vordert. Erger: niemand die aan de verhandelde vrouwen – voor zover mogelijk – veiligheid, vrijheid en verblijf garandeert.

Het huidige plan, hoe sympathiek de bedoeling ook moge zijn, komt erop neer dat de eindgebruiker verantwoordelijk wordt gehouden voor de hele keten ervoor. Maar eindgebruikers hebben bitter weinig invloed op alles wat zich boven hun hoofd afspeelt. De hypotheekcrisis is niet te wijten aan huizenkopers die ingingen op een leuk aanbod, de bankcrisis niet door een lening die u of ik aangingen.

Hoerenlopers verantwoordelijk stellen voor vrouwenhandel is laag fruit afschieten. Rommelen in de marge terwijl je de structuur ongemoeid laat, en onderwijl trots roepen: kijk eens hoe dapper wij misstanden bestrijden!

Maar vrouwenhandelaars pak je daar niet mee.

Schade

In de voorstellen voor TTIP, het nieuwe Trans-Atlantische Handelsverdrag, heeft de Europese Commissie een clausule opgenomen hoe disputen tussen overheden en buitenlandse investeerders moeten worden opgelost. Die zogeheten State Investor Dispute Settlement (ISDS) komt erop neer dat buitenlandse investeerders het recht krijgen om nationaal beleid dat nadelig voor hen uitpakt, aan te vechten en schadevergoeding te eisen indien hun investeringen in de toekomst kunnen worden geschaad. De uitkomst van zulke disputen wordt niet door de rechter bepaald, maar door een arbitragecommissie die in principe onder toezegging van vertrouwelijkheid werkt.

Duitsland heeft aangekondigd deze clausule te willen blokkeren. Geen wonder: Duitsland kreeg met dergelijke claims te maken toen het in 2011 besloot hun kerncentrales te willen afbouwen. ‘Daar komt niks van in,’ verklaarde de Zweedse multinational Vattenfall, ‘en als jullie het tóch doen, eisen wij schadevergoeding.’ Vattenfall had zich namelijk stevig ingekocht in de Duitse kerncentrales, en het besluit zou dus voor inkomstenderving zorgen. Die toekomstige winst moet de Duitse overheid dan zelf maar ophoesten, meende Vattenfall. Hun claim van 3,5 miljard euro ligt al bijna drie jaar bij de Internationale ISDS arbitragecommissie in Washington.

Onder de nieuwe ISDS-regeling vallen meer van dergelijke claims te verwachten. Hopelijk zal Frankrijk zich ook tegen ISDS uitspreken: het land verzet zich sterk tegen fracking – te weten, het opblazen van de aarde op grote diepte om er schaliegas uit te winnen – en vreest dientengevolge allerlei internationale oliebedrijven op zijn dak te krijgen. Burgerrechtenorganisaties vermoeden dat de entertainmentindustrie zich met ISDS in de hand tegen elke versoepeling van het intellectueel eigendomsrecht zullen verzetten en pogingen om technologische innovaties van derden in wetgeving in te bedden, zullen ondermijnen met schadeclaims. (Eli Lilly deed eerder iets vergelijkbaars met nieuwe medicijnwetgeving in Canada, die de looptijd van patenten verkortte.) Dit alles met een beroep op hun eigen toekomstige inkomensderving.

Winst is kennelijk heilig verklaard.

Zelfs zo heilig dat volgens ISDS buitenlandse bedrijven onze nationale milieu- energie-, voedsel- of medicijnwetgeving mogen aanvechten indien zij menen dat dit beleid schade toebrengt aan hun rechten, oftewel afdoet aan hun kansen om winst te maken. Maar is het kenmerk van ondernemen nu niet dat je risico’s neemt, dat je er rekening mee moet houden dat beleid en opinies kunnen veranderen? Je kunt toch niet botweg eisen dat een investering zichzelf altijd uitbetaalt?

(Dat zouden burgers trouwens ook wel willen: dat hun investeringen bij bedrijven zichzelf altijd uitbetalen, Maar daar hoor je investeerders nooit over.)

ISDS maakt overheden conservatief, en stelt het vermeende recht op winst boven democratische besluiten en de rechten van burgers.

Uitverkoop

Ziekenhuizen moeten voortaan winst aan investeerders kunnen uitkeren, vindt het kabinet: met zo’n regeling zal het ze in de toekomst makkelijker vallen om extern kapitaal te werven, en op die manier de gaten in de zorg op te vangen.

Wat een idioot plan,. Je kunt op je vingers natellen wat er vervolgens gaat gebeuren: ziekenhuizen die worden vermarkt, zorg die ten koste gaat van de winst, en publieke gelden die via de winstdeling worden doorgesluisd naar toch al kapitaalkrachtige privépartijen.

Hoe moeten ziekenhuizen die winst eigenlijk maken, in de optiek van het kabinet? Hun budget wordt de laatste tien jaar immers gaandeweg meer bepaald – lees: beperkt – door de zorgverzekeraars, er blijft voor de ziekenhuizen steeds minder manoeuvreerruimte over. Zou een ziekenhuis geld overhouden aan speciale verrichtingen, dan brengt de zorgverzekeraar de prijst van die verrichtingen meteen naar beneden, en weg is de verhoopte winst.

Intussen worden de zorgverzekeraars schrikbarend rijk. De Groene Amsterdammer becijferde na uitgebreid onderzoek dat de vier grootsten onder hen over een gezamenlijke spaarpot van 9,5 miljard euro beschikken. Die buffer is ruim het dubbele van wat De Nederlandse Bank als eis aan de verzekeraars oplegt. Is het niet vreemd: terwijl iedereen zich bekreunt dat de kosten van de zorg de pan uitrijzen, wordt er stilletjes een gigantische winst gemaakt in de gezondheidszorg. De rijkdom tast zich op bij de verzekeraars, die onderwijl ziekenhuizen opdragen de kosten te beheersen, en die declaraties voor reëel geleverde zorg met boete terugvorderen wanneer een ziekenhuis onverhoopt de weg is kwijtgeraakt in de door de verzekeraars zelf opgelegde bureaucratie.

In welk onzalig hoofd komt dan de gedachte op dat de ziekenhuizen voortaan extern kapitaal moeten aantrekken, dan vast wel winst kunnen gaan maken, en dat zij die verdiensten moeten gaan uitkeren? Hoe valt het idee van winstgevende ziekenhuizen überhaupt te rijmen met het – al eerder onzalig gebleken – idee van de verzekeraars als regisseur van de zorg?

Sommige dingen moet je als overheid simpelweg niet uitbesteden. De stelselherziening in de zorg heeft de positie van verzekerden verslechterd, het zorgpakket uitgekleed en de verzekeraars rijker gemaakt, terwijl de transparantie, de kosten, de korte lijnen en de regie in de zorg er bepaald niet op zijn vooruit gegaan.

Sommige zaken moet je als overheid simpelweg niet uit handen geven. Het energienet verkopen levert een stads- of landsbestuur eenmalig een bom duiten op, maar ’t heeft wel als consequentie dat je je burgers aan de markt uitlevert, en als overheid een gestage inkomstenbron uit handen hebt gegeven.

Dat de zorg geld kan opleveren, bewijzen de zorgverzekeraars. Alleen steken die daarvan een groot deel in eigen zak, of erger: ze speculeren ermee op de beurs. Zo wil je niet met je infrastructuur omgaan.

Zandkorrel

Niets spannenders dan wetenschappers die vertellen over de kosmos. Toen onze eigen Robbert Dijkgraaf op tv een uur lang college gaf over de oerknal, zat ik aan het scherm gekluisterd: Dijkgraaf maakte van complexe materie een inzichtelijk, geestig en gepassioneerd verhaal. Dat je je als toehoorder bij theorieën die zo’n onmetelijke reikwijdte hebben, voelt wegzakken tot minder dan een speldeknopje in een plooi van de geschiedenis, geeft niet. Het is juist imposant dat onze aardbol dan zo minuscuul lijkt: we zijn een zandkorrel in de wervelwinden van de kosmos.

Astronoom Neil deGrasse Tyson is een al even gepassioneerd verteller. In de afgelopen maanden hervertelde hij de wereldberoemde documentaireserie van zijn leervader Carl Sagan over de kosmos. Tyson maakte er een sprankelend, persoonlijk en wijds theoretisch betoog van, opgeluisterd met historische anekdotes, biografieën van bijzondere wetenschapers en heel veel oogverblindend visueel snoep. We reisden met hem door de Melkweg, door de eeuwen, door de tijd, over de alle uithoeken van de aarde en door de evolutie heen.

Tyson had een goed oog voor conflicten in de wetenschap. Kennisvergaring is geen harmonieus proces. Voor nieuwe inzichten moet worden gevochten, en sommige wetenschappers worden genekt in dat proces. Voor de eer en de glorie komt vaak eerst de hoon en arrogantie van vakgenoten. Soms vindt een wetenschapper zelfs een hele industrie tegenover zich, zoals geochemicus Clair Patterson, die als eerste aantoonde dat we de wereld in razendsnel tempo aan het vervuilen waren met loodhoudende benzine.

Zonder felle uithalen te behoeven, maakte Tyson gehakt van creationisten en van klimaatsveranderingsontkenners. Dat laatste deed hij elegant: met statistiek en onderzoek, en door te wijzen op zijn hond die rond hem heen draafde tijdens hu strandwandeling. ‘Je kunt beginnen over een koude winter hier en een warme zomer daar, of omgekeerd. Maar dan heb je het over het weer, dat beweegt zich altijd grillig, zoals mijn hond die heen en weert rent terwijl ik een rechte lijn aanhoud. Mijn hond is het weer. Ik ben de grotere factor, het klimaat. En het klimaat gaat de kant op die ik kies.’

De liefde voor de wetenschap doordesemde de hele serie. Tyson getuigde van zijn ontzag voor zijn voorgangers, toonde zich geïmponeerd en geïntrigeerd door alles wat iedereen heeft bedacht, en vooral: door al die mensen die verbanden zochten. De opmerkelijkste wetenschappers lijken zij die een link leggen tussen hun eigen discipline en die van anderen: de mensen die samenhang bespeuren.

Samenhang: daar ging het om. Wat er in de kosmos gebeurt, heeft de aarde doen ontstaan. En wat wij doen, beïnvloedt de aarde direct, en dus het leefklimaat op aarde.

Je zag hem soms denken: als wij naar de verdommenis gaan, blijft er nog zat moois over in het heelal. Maar laten we vooral proberen onszelf en deze prachtige wereld overeind te houden.