Incest, mishandeling en ander grof vuil
HOEWEL ER DRIFTIG op is gestudeerd, heeft nog niemand een sluitende verklaring van de oorzaken van geweld tegen vrouwen kunnen ontwikkelen. Tegenwoordig wordt algemeen erkend – niet alleen door feministen – dat zulke vormen van geweld een structurele oorzaak hebben, en dat de machtsverschillen tussen mannen en vrouwen daarbij doorslaggevend zijn. Maar wat blijft er van zulke theorieën over als het vrouwen zelf zijn die zulk geweld plegen?
De nekslag voor het lesbisch utopia
SINDS GERUIME TIJD zijn er gevallen van seksueel geweld en mishandeling bekend die op geen enkele wijze met de feministische interpretatie vallen te rijmen, en waar niemand goed raad mee lijkt te weten: (seksueel) geweld binnen lesbische en homoseksuele relaties. Uit de betrekkelijk summiere informatie die nu beschikbaar is, blijkt dat onder dames vooral mishandeling zo vaak voorkomt dat je feitelijk niet meer kunt spreken van een incident. Seksueel geweld gepleegd door lesbische vrouwen – in de vorm van verkrachting, intimidaties en dergelijke – komt, afgaande op het aantal meldingen, aanzienlijk minder voor; of wellicht is dat nog minder bespreekbaar dan mishandeling.
Ook onder homosksuele mannen komt dergelijk a-typisch geweld voor. De stichting Op Je Flikker Gehad?!, een meldpunt voor geweld tegen homoseksuele mannen, meldt in haar jaarverslag van 1984 twee gevallen van mishandeling door de partner en een niet nader gespecificeerd aantal verkrachtingen door homoseksuelen. De stichting spreekt hier van ‘onderling geweld’. Een Amerikaanse enquete uit 1983 onder mensen die beroepshalve met homo’s in contact komen (hulpverleners, advocaten, barkeepers, activisten etc.), leverde een aanmerkelijk hoger cijfer op: 86 procent van de ondervraagden was homo’s tegen gekomen bij wie geweld in de relatie voorkwam. 1
De eerste Nederlandse melding van geweld onder lesbo’s stamt bij mijn weten uit 1984. In dat jaar plaatste het Nijmeegse blad Vrouwentongen twee anonieme interviews met dames die door een vriendin of vrouwelijke kennis tot seksueel verkeer waren gedwongen en werden mishandeld. Sindsdien zijn er, zij het mondjesmaat, meer verhalen losgekomen waarbij lesbo’s als dader van (seksueel) geweld optreden. SEK, het ledenblad van het COC, publiceerde in 1987 een aantal korte interviews waarin daders en slachtoffers van mishandeling aan het woord kwamen; hun ervaringen wisselden van een eenmalige vechtpartij tot een poging tot wurging. Het Engelse vrouwenblad Spare Rib plaatste een ingezonden brief waarin een vrouw verhaalde hoe zij na een bezoek aan een bar een lift kreeg van een vrouw, en door haar aangerand werd. En wie haar oor te luisteren legt of rechtstreeks informeert naar geweld onder dames, krijgt onverwacht veel te horen.
Over de omvang van dit ‘onderlinge geweld’ kan niemand iets met zekerheid zeggen, maar zo af en toe schemert er iets van door. Zo gaven in een onderzoek naar conflicthantering door lesbische vrouwen 7 van de 23 respondenten op dat zij wel eens fysiek geweld hadden gebruikt in hun relatie. 2 Momenteel wordt er een onderzoek uitgevoerd waarbij meer systematisch naar geweld en mishandeling binnen lesbische relaties wordt gezocht. Diana van Oort, die een onderzoek uitvoert naar de omvang van geweld van tegen lesbische en biseksuele vrouwen en meisjes door derden, heeft in haar vragenlijst een onderdeel opgevoerd waarin ze informeert naar ervaringen met ‘onderling’ geweld. Precies vertellen kan ze het nog niet – de eerste ruwe gegevens zijn pas later dit jaar te verwachten – maar het aantal respondenten dat te maken heeft gehad met geweld binnen een lesbische relatie, noemt ze zelf ‘verrassend hoog’. 3
Ook de Schorerstichting in Amsterdam, die zich gespecialiseerd heeft in hulpverlening en relatietherapie voor lesbische vrouwen en homoseksuele mannen, heeft in de laatste jaren met enige regelmaat lesbische paren in therapie gehad bij wie mishandeling de directe of indirecte aanleiding was om aan te kloppen. Een poging van twee jaar geleden om een groep rond dat thema op te zetten, mislukte; er waren te weinig aanmeldingen. De belangstelling voor het onderwerp neemt echter toe. In april 1989 organiseerde het COC een thema-avond waar ruim zestig vrouwen op af kwamen.
In het buitenland wordt al langer over geweld binnen lesbische relaties gesproken. In Berlijn is een paar jaar geleden een workshop belegd over mishandeling door vrouwen, waar zowel daders als slachtoffers aanwezig waren. In de VS probeert een groep van lesbische dames die zelf door hun geliefdes mishandeld zijn al sinds het begin van de jaren tachtig de discussie aan te zwengelen. Hun inspanningen hebben geleid tot het eerste boek dat over mishandeling binnen lesbische relaties is verschenen: Naming the Violence. (Verder af te korten als NtV.)
Uit de genoemde bronnen valt een lijst te destilleren van wat de daders hun geliefdes aandoen. Dat is niet misselijk: opsluiting, wurging, wekelijkse mishandelingen, bedreiging met een pistool, de huisraad van de geliefde in elkaar slaan of haar kat vermoorden, dwingen tot prostitutie, slaan met hoge hakken of kapotte flessen, vergif geven, vingers breken… the whole works. Niets menselijks is ons vreemd.
Het taboe en de blinde vlek
ER IS ONMISKENBAAR sprake van een taboe rond mishandeling in de lesbische beweging. Sommigen zijn bang dat verhalen over mishandeling onder lesbiennes door de buitenwacht als argument tegen homoseksualiteit gebruikt zullen worden. “Ik moet er niet aan denken dit aan mijn familie te vertellen. Al die jaren dat ik geprobeerd heb ze te overtuigen dat mijn manier van leven goed was… En dat is ook precies het probleem voor de hele lesbische gemeenschap. Wie wil nu toegeven dat er iets mis kan zijn met lesbische relaties?” (NtV, pag. 123).
Maar ook intern is er weinig ruimte om mishandeling te bespreken. Het idee dat lesbische relaties minder met machtsspelletjes omkleed en gelijkwaardiger zijn dan heteroseksuele relaties mag dan minder sterk leven dan een aantal jaar geleden, maar bestaat nog wel degelijk. Degene die dat ideaal verder afbreekt door te vertellen wat haar overkomen is, kan in tegenstelling tot een heteroseksuele vrouw die het slachtoffer van een man is geworden, bepaald niet rekenen op een warm onthaal of een schouder om op uit te huilen. De vuile was mag niet buiten gehangen worden, de cohesie van de groep niet aangetast. Een van de Amerikaanse pioniers: “Door deze zaak aan de orde te stellen riskeerden we een splitsing in de lesbische gemeenschap. We liepen gevaar hetzelfde verwijt te krijgen als heteroseksuele vrouwen: je stelt mishandeling aan de orde en vervolgens word je zelf aangevallen omdat je ‘het gezin kapot maakt’. De lesbische beweging is een breekbare familie en voor veel vrouwen essentiëel.” (NtV, pag. 91).
Bij anderen bestaat de angst dat het vertellen over geweld tussen vrouwen onderling als een boemerang werkt in het debat over seksueel geweld. “Heel lang heb ik gedacht dat je over geweld onder vrouwen niets openbaar moest maken, omdat mannen dat tegen je kunnen gebruiken. Terwijl ik de laatste tijd steeds meer verhalen hoor over geweld van vrouwen onderling.” (Vrouwentongen, 1984/4).
De opvattingen over geweld die in lesbische en feministische kringen circuleren, maken het niet makkelijker. Seksueel geweld en mishandeling binnen relaties behoren in de ogen van de meeste vrouwen tot een verschijnsel dat zich beperkt tot de heterowereld; wanneer een vergelijkbaar fenomeen zich in eigen kring voordoet, is er geen referentiekader. Ook niet wanneer het henzelf betreft. Of, zoals een vrouw het kernachtig uitdrukt: “Ik voldeed niet aan mijn beeld van een mishandelde vrouw.” De klassieke voorstelling van mishandeling als een probleem van heteroseksuele vrouwen en veroorzaakt door mannen, zit in de weg en veroorzaakt als het ware een blinde vlek. “Het was zo duidelijk voor ons dat geweld een methode was om heteroseksuele vrouwen te beheersen en domineren. We waren niet in staat om het verband te leggen en geweld in lesbische relaties als zodanig te herkennen.” (NtV, pag. 10).
Erger is dat veel dames bewust hun ogen wensen te sluiten voor wat er in hun directe omgeving omgaat, ook wanneer ze vermoeden of beseffen wat er aan de hand is. Legio zijn de vrouwen die het geweld bagatelliseren, hulp weigeren, de dader verontschuldigen en het slachtoffer de schuld geven. Dat leidt tot het tegen beter weten in volhouden dat het blauwe oog van een kennis komt ‘omdat ze van de trap is gevallen’, en tot vergoeilijkende uitspraken als ‘ze zal haar wel flink getreiterd hebben’. Precies de excuses die altijd naar voren kwamen als het om geweld van mannen tegen hun vrouw of vriendin ging: ze dekken de dader.
De slachtoffers: “Ik heb vaak naar [de dader] toe willen gaan om haar eens te zeggen wat ik ervan vond. Maar ik ben altijd door vrouwen tegengehouden, die zeiden dan: jij hebt toch wel meer verstand, je moet haar niet zo serieus nemen, want het gaat heel slecht met haar. (..) Wat ik heel vervelend vond is dat er zo ontzettend mild geoordeeld werd en mensen het zelfs voor haar opnamen omdat ze een vrouw is. Terwijl ik er ontzettend lang een tik van overgehouden heb.” (Vrouwentongen, 1984/4). “De reactie van de plaatselijke lesbische beweging was onthutsend. Ze waren geschrokken – zelfs boos – dat ik de politie had geroepen. ‘Ik kan me nog voorstellen dat je iemand die je mishandelt bij de politie aangeeft,’ zei een vrouw, ‘maar je vriendin? Dat zegt veel over je vermogen om een intieme relatie te onderhouden.’ Veel vrouwen drongen er op aan dat ik de aanklacht zou laten vallen. Ze zeiden dingen als: ‘Nou zeg, heb jij dan nooit een vriendin geslagen? Zo erg was het nou ook weer niet.'” (NtV, pag. 159). “Toen ik thuis bij het raam stond vloog er een bijl door de ruit, vlak voor mijn voeten. Ik belde een paar van haar/onze vrienden om te vertellen wat ze zojuist gedaan had. Ze zeiden dat ze niet konden helpen.” (NtV, pag. 127).
Schrikbarend is dat zelfs een eenvoudige waarschuwing voor een notoir type er niet vanaf kan. Veel daders blijken een geschiedenis van geweld te hebben, maar zelden ziet iemand er brood in de geliefde in spe daarvan op de hoogte te brengen. “Nadat we uit elkaar waren zeiden een paar vrouwen dat ze me wel hadden kunnen vertellen dat ik het hard te verduren zou krijgen bij haar, maar ze hadden gekozen om ‘er niet bij betrokken te raken’.” (NtV, pag. 149). Dat is een vorm van tolerantie die geen enkele lesbo of feministe zou pikken als het om een man ging. Over een dubbele moraal gesproken.
Verschillen met heteroseksuele vrouwen
DE VERHALEN VAN deze mishandelde dames vertonen een opvallende gelijkenis met die van heteroseksuele vrouwen. In bijna alle gevallen wordt het geweld vooraf gegaan door perioden waarin de aanstaande dader de vrijheid van de geliefde beknot, zich te buiten gaat aan aanvallen van woede of jaloezie, en denigrerende opmerkingen maakt. Forse scheldpartijen lijken een voorbode. De ander past zich aan, probeert haar geliefde te begrijpen en gooit het op stress, een akelig verleden, onzekerheid of angst. Ze verlegt haar grenzen, en probeert de geestelijke pijn van de dader te stelpen met liefde – gewoonlijk vruchteloos. Hoop, verzoening en tederheid wisselen met angst en spanning.
Anders dan bij de meeste heteroseksuele vrouwen geldt economische afhankelijkheid niet als argument om te blijven. Bij veel lesbiennes is daar echter een andere reden voor in de plaats gekomen: de relatie mag niet verbroken worden. Soms omdat ze koste wat koste willen bewijzen dat lesbische relaties geen eendagsvliegen zijn, soms omdat ze zo geïsoleerd leven dat ze met hun geliefde ook al hun opties verliezen.
Ook de aanleidingen komen overeen. Jaloezie en onzekerheid lijken een motief voor de dader, net zoals drankmisbruik en verschillen in sociale positie (geld, klasse, ethnische achtergrond). Het streven naar dominantie vormt in vrijwel alle verhalen de ondertoon.
Een opmerkelijk verschil is dat de slachtoffers wier verhalen gedocumenteerd zijn, meer dan heteroseksuele vrouwen terug vechten. In sommige gevallen zorgt dat voor een escalatie, maar het gebeurt regelmatig dat de dader daardoor – tijdelijk – bij zinnen komt. Maar juist dat terugvechten veroorzaakt een tergend gewetensonderzoek en makkelijke excuses voor de buitenwacht: was dit geen geval van ‘wederzijdse’ mishandeling, zijn beiden niet even schuldig?
Het grootste verschil tussen heteroseksuele en lesbische slachtoffers is echter dat de laatsten op weinig steun kunnen rekenen, praktisch noch emotioneel. Veel vrouwen willen geen hulp zoeken bij de reguliere hulpverlening, uit angst dat hun homoseksualiteit tot het ‘werkelijke’ probleem wordt gebombardeerd. Hoewel de vrouwen die de politie inschakelen doorgaans vertellen goed en zonder flauwigheden over hun seksuele voorkeur geholpen te zijn, is die stap niet voor iedereen haalbaar. Voor vrouwen die hun lesbianisme verborgen hebben gehouden komt dat neer op een verplichte coming out; zij zijn bang als gevolg daarvan hun baan te verliezen.
En waar je naar toe moet, is onduidelijk. De Women’s Shelters of Blijf van mijn Lijf-huizen zijn vaak geen oplossing: in de praktijk blijkt dat lesbische dames daar niet altijd welkom zijn. Bovendien is Blijf voor hen een minder veilige plaats dan voor heteroseksuele vrouwen: de adressen van Blijf zijn onder dames, en dus ook onder daders, niet altijd geheim. Bovendien komt een man Blijf per definitie niet in, maar een andere vrouw wel. Het is meermalen gebeurd dat de dader zich als slachtoffer bij een opvanghuis aanmeldde in een poging haar geliefde te zien te krijgen. 4
Het is dan ook geen wonder dat slachtoffers zoveel belang hechten aan steun van de lesbische beweging. Ze willen dat andere lesbo’s hun ex aanspreken op haar daden, of haar veroordelen. “Na die aanval had ik er behoefte aan dat andere lesbiennes erkenden hoe geterroriseerd ik was en hoe onveilig ik me voelde. Ik wilde dat ze zich realiseerden dat ik het slachtoffer was van een vorm van geweld die bijzonder moeilijk te verwerken is. Ik ben mishandeld door iemand met wie ik liefde en geluk had gedeeld. Ik wilde dat de lesbische gemeenschap erkende dat mijn ex de wet had overtreden.” (NtV, pag. 160).
Maar juist dat blijkt een pijnlijk punt. Immers, in veel gevallen bewegen slachtoffer en dader zich in dezelfde kringen en hebben ze dezelfde vrienden. Er moet dus partij getrokken worden. Wie geloof je, als buitenstaander? En hoe gedraag je je tegenover de dader: moet je die uit de kring stoten, of is het beter begrip te tonen? Het komt veel voor dat degenen die partij kiezen voor de dader de zaak omkeren en de aanval inzetten op het slachtoffer. Zeker als die zich tot ‘de buitenwacht’ heeft gekeerd voor hulp; het wordt in sommige kringen als hoogverraad beschouwd om hetero’s in te schakelen bij problemen tussen lesbo’s.
Wijze lessen
WAT ER AAN Nederlandse literatuur is verschenen, is vooral signalerend van karakter. Alleen Naming the Violence waagt zich op het theoretische vlak, maar juist dat deel van het boek schiet ernstig tekort. Het gebeurt nogal eens dat na een exegese van een paar pagina’s waarin wordt uitgelegd dat geweld een controlemiddel van mannen is om vrouwen eronder te houden, geweld in lesbische relaties simpelweg verklaard wordt onder verwijzing naar ‘het geweld in de maatschappij’. Dat lijkt me een al te makkelijke uitweg, ook voor die mannen. Sommige auteurs zoeken het in ‘geïnternaliseerde homohaat’, een wel erg psychologiserende aanpak.
Een ander heet hangijzer is stomweg vermeden: SM. Uit de inleiding blijkt dat er een hevige ruzie tussen de Lesbian Task Force en de SM-beweging is uitgebroken: maar uitleggen hoe en wat, daar doen ze niet aan. Uit andere bijdragen begrijp ik dat verschillende groepen die zich bezighouden met lesbische mishandeling zich publiekelijk tegen SM door lesbiennes hebben uitgesproken; ook van hen ontbreekt een uitleg. In slechts één alinea worden vragen opgeworpen: “Beschikken we over een concept van een gezonde seksuele relatie, en past SM daarbinnen? Wat betekent toestemming, en wat zijn de grenzen van toestemming in deze cultuur? Kan SM een gezonde, therapeutische manier zijn om met macht om te gaan, of is SM goedgekeurde mishandeling? Lopen SM-stellen een hoger risico om in mishandeling verzeild te raken?” (NtV, pag. 93).
Geen wonder dat de betrekkingen met de SM-beweging bekoeld zijn, met zo’n bevoogdende vraagstelling. Het lijkt duidelijk dat SM als dekmantel misbruikt kan worden, bij voorbeeld door dominantie-issues verkapt als spel uit te vechten, of doordat de dader volhoudt dat de mishandeling een spel en het geweld slechts ‘symbolisch’ is; maar op dezelfde manier kan alcohol misbruikt worden als excuus.
Toch zijn er wijze lessen uit Naming the Violence te trekken. Bij voorbeeld uit het vermogen van de slachtoffers om hun eigen gedrag kritisch tegen het licht te houden. Ze verkennen vrij scherp hun eigen aandeel in het voortduren van de verhouding cq. het geweld. Wat daarbij opvalt is dat veel vrouwen last hadden van een soort positief vooroordeel ten opzichte van hun ex. Juist omdat ze een vrouw was gaven ze haar op voorhand meer ruimte, terwijl ze tegenover een man eerder argwaan zouden hebben gekoesterd.
Op datzelfde vooroordeel betrappen de therapeutes die aan het woord komen zichzelf: “Ik gedroeg me alsof geweld in een lesbische relatie iets anders was dan in een heteroseksuele relatie, alsof lesbische daders minder manipulerend zouden zijn en beter in staat zouden zijn om hun geweld te beheersen dan heteroseksuele mannen, alsof een lesbische dader gerechtvaardigd was in haar ‘eis’ van een lesbische advocaat, en alsof ze samen behandelen niet een weg was waarlangs de dader greep kon houden op haar slachtoffer.” (NtV, pag. 74-75).
Een andere les is dat we ons nodig moeten afvragen hoe het in Nederland staat met de opvang van mishandelde lesbo’s. Als de ervaringen binnen de Amerikaanse feministische- en lesbische beweging ook voor Nederland opgaan, wordt het hoog tijd om Blijf in woord en daad toegankelijk te maken voor lesbiennes. En meer nog: om onder ogen te zien dat er ook onder dames daders rondlopen, en dat het blauwe oog van die kennis niet per definitie onschuldig is.
Tot slot nog een precair punt. Uit verschillende bijdragen doemt het beeld op dat de lesbische beweging makkelijker sympathiseert met de dader dan met het slachtoffer. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de gezonde hekel aan de slachtofferrol die velen hebben opgebouwd. Maar helaas slaat die affiniteit met macht regelmatig om in een afkeer van slachtoffers. Als waar is dat de feministische en lesbische beweging zich identificeert met de macht van daders en neerkijkt op de slachtoffers – die wel zwak geweest moeten zijn om tot slachtoffer gemaakt te kunnen zijn, nietwaar? – dan identificeren we ons met de daders zelf. Dat roept vragen op. Bij voorbeeld waarom we tegen slachtoffers aankijken alsof het toch hun eigen schuld is, zelfs terwijl we zo op de hoogte zijn van de ins en outs van geweld. En als vrouwen met al hun begrip van en hun kennis over geweld al zo neerkijken op slachtoffers van mishandeling, hoe moeten mannen – die hoe dan ook vaker aan de andere kant van de streep staan – dan wel niet tegenover slachtoffers staan?
Meer vuile handen
LESBO’S ALS DADERS van (seksueel) geweld mogen dan niet in de feministische theorie passen, ze zijn niet de enigen. Ook in het geval van heterodames blijkt de praktijk ingewikkelder dan de theorie. Op het gebied van kindermishandeling bijvoorbeeld. Uit de gegevens van het eerste jaarverslag dat het Landelijk Buro Vertrouwensarts inzake Kindermishandeling (LBVK) recentelijk publiceerde, blijkt dat van de ruim 9400 meldingen van kindermishandeling die in 1988 onderzocht zijn, vrouwen in 48 procent van de gevallen – bijna de helft dus – de daders zijn. 5
Ook incest wordt door vrouwen gepleegd: uit verhalen van vrouwen die het slachtoffer zijn geweest van incest bleek al dat moeders, in verschillende gradaties van medeplichtigheid, niet altijd vrijuit gaan. De cijfers van de LBVK geven meer dan een bevestiging van dat beeld. Uit hetzelfde jaarverslag blijkt een verrassend hoog percentage van het seksueel misbruik door vrouwen gepleegd te zijn: 12 procent van de bijna 1900 gemelde gevallen is door vrouwen gepleegd. Omgerekend komt dat neer op circa 230 gevallen van incest gepleegd door vrouwen. 6
Uit andere bronnen blijken lagere cijfers voor incest door vrouwen. Tegen Haar Wil Amsterdam heeft in 1988 bij elkaar 69 telefoontjes gehad van vrouwen die met seksueel geweld door hun moeder, tante of zuster te maken hebben gehad: 2,9 procent van het totaal aantal belsters (Jaarboek 1988, pag. 35). In datzelfde jaarboek staat ook het verslag over 1988 van de Werkgroep tegen seksuele kindermishandeling binnen het gezin; zij melden 9 moeders als dader: 4,8 procent van het totaal aantal meldingen dat ze ontvingen (Jaarboek 1988, pag. 47).
Ook op andere terreinen zijn vrouwenhanden niet brandschoon. De stichting Handen Thuis, het meldpunt voor ongewenste intimiteiten op het werk, heeft in de laatste jaren drie meldingen binnen gekregen van intimiderende vrouwen (die het voorzien hadden op zowel collega’s als ondergeschikten, zowel op dames als op heren) – gelukkig weinig, maar toch. Gericht vragen aan mannen levert al een hoger cijfer op: een onderzoek naar ongewenste intimiteiten onder studenten wees uit dat een kwart van de mannelijke studenten daar wel eens mee te maken heeft gehad. En in een op de vier gevallen was een vrouw de boosdoener. 7
Tot slot noem ik potten- dan wel potenrammen: het is al langer bekend dat groepen jongeren die zich daar aan schuldig maken, soms meiden herbergen. Zo heeft het COC in de afgelopen jaren meermalen meiden in dadergroepen over potenrammerij gehad.
De inwisselbaarheid van onmisbare ingrediënten
HOE LATEN ALLE min of meer feministische theorieën die in de afgelopen jaren over seksueel geweld en mishandeling geformuleerd zijn, waarin vrouwen alleen maar verschijnen als slachtoffer van geweld, zich rijmen met al die gevallen waarin vrouwen als dader optreden? Als je constateert dat zulk geweld niet alleen door mannen wordt gepleegd, wat blijft er dan over van al die theorieën waarin juist de machtsverschillen tussen de seksen als oorzaak worden gezien?
Ik wil graag herinneren aan de roemruchte paarse nota, waarin de regering seksueel geweld in de volgende context zette: “Gezien de onderlinge overeenkomst van verschillende sexuele geweldsuitingen tegen vrouwen en meisjes, alsmede de samenhang hiervan met de maatschappelijke situatie van vrouwen, kan deze algemene doelstelling (het leveren van een bijdrage aan de uitbanning van seksueel geweld, waaronder hier ook mishandeling wordt verstaan – KS) alleen worden bereikt indien tegelijkertijd een beleid wordt gevoerd dat zich richt op de vermindering van bestaande machtsverschillen tussen vrouwen en mannen. Het verwezenlijken van de aanspraak van vrouwen op betaalde arbeid en op een zelfstandig inkomen zal – tezamen met de realisering van een zelfstandige positie in relaties, in gedrag en in sexualiteit en voortplanting – een van de voorwaarden vormen voor een maatschappij waarin sexueel geweld tegen vrouwen en meisjes zal zijn uitgebannen.” (pag. 13)
Zijn seksueel geweld en mishandeling per definitie aan die machtsverschillen tussen mannen en vrouwen te wijten? Is sekse inderdaad de alles verklarende factor voor seksueel geweld en mishandeling?
Wat Op je flikker gehad?! bij mannen ‘onderling geweld’ heeft genoemd, is onder verwijzing naar ‘de maatschappelijke structuur’ misschien nog te verklaren – bijvoorbeeld door te wijzen op de vermeende neiging van mannen om hun geliefden desnoods letterlijk naar hun hand te zetten, of op hun veronderstelde vertrouwdheid met geweld als middel om hun positie veilig te stellen, of wellicht naar hun door opvoeding agressieve karakterstructuur. Het klinkt alleen niet echt overtuigend. Zeker niet wanneer je bedenkt dat die vermaledijde economische afhankelijkheid, die altijd als een onmisbaar ingrediënt is beschouwd in het ontstaan en voortduren van seksueel geweld 8, bij flikkers gewoonlijk ontbreekt.
Voor het begrijpen van geweld tussen vrouwen onderling helpt een verwijzing naar sociale factoren ons geen steek verder. Er is geen inherente, maatschappelijk ondersteunde ongelijkheid binnen zo’n relatie, noch van een tot agressieve dominantie opgevoede persoonlijkheid. Vrij zijn van elke blaam – wat voor vrouwen in de structuurtheorie per definitie geldt – gaat hier voor minstens een van beide vrouwen niet op. Helemaal nergens kom je met zo’n het-is-de-structuur argument wanneer het heteroseksuele vrouwen betreft die mannen seksueel belagen.
Kennelijk zijn er bij dames-als-daders andere factoren in het geding. Misschien zijn er conflicten die weinig of niets van doen hebben met de privékant van maatschappelijke machtsverhoudingen, en die zo hevig zijn dat ze zelfs tot geweldsgebruik kunnen leiden. Misschien moet je constateren dat er kennelijk mensen zijn die makkelijk naar geweld grijpen om hun zin door te drijven, zonder daar meteen een maatschappelijke verklaring op los te laten. Misschien moet je constateren dat meteen naar maatschappelijke oorzaken zoeken het zicht op de werkelijkheid eerder belemmert dan verheldert. Of mogelijk spelen andere machtsverhoudingen een rol: die tussen generaties – zoals in het geval van incest door vrouwen – of die van klasse of ethnische achtergrond.
Maar blijkens de verzamelde verhalen in Naming the Violence is de dader even zo vaak kleiner dan het slachtoffer, of armer, of zwart, of juist niet aan de drank. In een van de artikelen wordt dat ook met zoveel woorden gezegd: de auteur geeft daarin een ‘daderprofiel’ dat ze meteen ondergraaft. “Er is geen profiel van de lesbische mishandelaar op te stellen – er zijn geen persoonlijke kenmerken of sociale omstandigheden te noemen op basis waarvan je een enigszins betrouwbare voorspelling kunt maken.” (NtV, pag. 182).
De bekende machtsverschillen en aan de theorie ontleende oorzaken lijken er uiteindelijk allemaal niet zoveel toe te doen: het is in al zijn eenvoud en hardheid het botte streven naar dominantie binnen een relatie dat voorop staat. Ik geloof onderhand ook niet meer zo in die litanie van mogelijke maatschappelijke oorzaken. Zulke machtsverschillen lijken op de keper beschouwd eerder een aanleiding dan de oorzaak van het geweld; en aanleidingen zijn altijd wel te vinden, zoals elke mishandelde vrouw weet. Maar één ding staat vast: in ieder geval zijn alle hierboven besproken vormen van geweld en mishandeling juist niet geworteld in sekse-verschillen, terwijl er verdomd veel overeenkomsten zijn met het ‘klassieke’ seksueel geweld.
WAT BETEKENT ZO’N constatering nu als je die betrekt bij de discussie over (seksueel) geweld van mannen tegen vrouwen? Nuchter nadenkend, en enigszins ontdaan, ontkom ik niet aan de conclusie dat er ook binnen die klassieke relatie gevallen van zulk geweld moeten voorkomen die uitsluitend een privékarakter hebben, met andere woorden: waar een fikse botsing van karakters of belangen aan de gang is die los staat van maatschappelijke verhoudingen. Waar mensen een ander mens, kind of volwassene, misbruiken en mishandelen – omdat zijzelf problemen hebben of met een rotkarakter behept zijn. En misschien zijn er maatschappelijke verschillen die hun invloed doen gelden. Maar met sekseverhoudingen heeft mishandeling of seksueel geweld kennelijk niet uitsluitend en per definitie van doen. Dat betekent niets meer of minder dan dat we ook het bestaan van seksueel geweld en mishandeling niet langer zomaar, heel onproblematisch, mogen opvatten als een bewijs van de slechtheid van mannen of als een ideologische legitimatie van het feminisme.
Protest tegen – laat ik nu voor de duidelijkheid maar zeggen: klassiek – seksueel geweld is daarmee niet van tafel geveegd, integendeel. Het is nooit gerechtvaardigd om een ander te verkrachten of in elkaar te slaan, of dat nu op basis van sekseverschillen of een andere machtspositie is, of omdat iemand je niet aanstaat. Wat wel onterecht is, is om al het geweld dat binnen de context van een (heteroseksuele of homoseksuele) relatie plaats vindt als vanzelfsprekend aan maatschappelijke oorzaken op te hangen, en te denken dat je daarmee een sluitende verklaring hebt opgesteld. Zo’n betoog heeft weliswaar de bekoring van de eenvoud en lokt vanwege de mogelijkheid van een heldere oplossing (“als we het voortaan nu maar zó regelen, dan…”) maar schept uiteindelijk alleen illusies.
Er bestaat meer dan macht, meer dan structuren alleen – zeker in het geval van relaties. Maar ook als relaties gelijkwaardig zijn en de maatschappij geheel op orde is, is de mogelijkheid van geweld daarmee niet uitgesloten. Wel hebben dames dan eindelijk een goede kans om zich uit de aloude slachtofferrol te worstelen. Een toetssteen voor de stand van zaken tussen de seksen lijkt me dan ook niet dat verkrachting en mishandeling niet meer voorkomen, maar dat vrouwen even vaak daders zijn als mannen, en mannen even vaak slachtoffers; en dat geweld in homoseksuele relaties even veel voorkomt als in heteroseksuele. Misschien moeten we er zelfs op hopen dat de eeuwenoude tegenwerping dat mannen toch ook wel eens door hun vrouwen geslagen worden, op grote schaal bewaarheid zal worden. In dat licht bezien zal de eerste opening van een Blijfhuis voor mannen wellicht beschouwd moeten worden als het naken van de overwinning.
Literatuur:
- The Advocate, 4 maart 1986.
- Jaarboek 1988, Stichting Tegen Haar Wil Amsterdam, Amsterdam 1989.
- Naming the Violence. Speaking out about Lesbian Battering, geredigeerd door Kerry Lobel voor de Lesbian Task Force van de National Coalition Against Domestic Violence (NCADV), The Seal Press, Seattle 1986. Het boek bestaat uit een verzameling verhalen van vrouwen die terugblikken op hun ervaringen met mishandeling binnen een relatie, en een theoretisch deel.
- SEK nummer 2, 1987; nummer 7, 1989.
- Voorlopige nota met betrekking tot het beleid ter bestrijding van sexueel geweld tegen vrouwen en meisjes, Ministerie van WVC, Rijswijk 1983.
- Vrouwentongen, nummer 4 en 5, 1984.
Noten: