Aidskindjes

“‘IK HEB ALS seropositieve kans om eerder dood te gaan, maar jij kunt straks onder de tram komen.’ Esther, besmet met het hiv-virus dat aids kan veroorzaken en getrouwd met een seropositieve man, pareert met deze relativiteitstheorie een aanval op haar besluit een kind te nemen. ‘Ik heb recht op die keuze,’ zegt ze op een aids-symposium dat gisteren in Groningen werd gehouden. Ester heeft haar man leren kennen op het jaarlijkse aidsdiner op de Dam. Op dat moment waren beiden al seropositief. Ze trouwden en willen nu een kind, ook al komt haar dat in haar omgeving op veel kritiek te staan. (…) Ze vond nogal wat medestanders onder het publiek die het met haar eens waren dat haar keus gerespecteerd moest worden.” (Citaten uit ‘Wel of geen baby voor seropositieven’, NRC Handelsblad, 2 december 1994.)

Pardon? Wordt hier de kansberekening niet ernstig misbruikt? Ik heb kans ooit de AKO-prijs te winnen, maar daarop rekenen doe ik niet echt; dat zou niet slim zijn. Sterker nog: het gaat hier helemaal niet om kansberekening en waarschijnlijkheden, maar over voorwetenschap. Esther weet dat haar kans om aids te krijgen en daarnaan te sterven, de honderd procent angstvallig dicht nadert; de kans dat de meneer of mevrouw die ze zo gelijkhebberig toesprak inderdaad onder de tram komt, is aanzienlijk kleiner en is hoe dan ook slechts een kans, geen zekerheid.

Wie seropositief is, krijgt aids; wie aids heeft, gaat op korte termijn dood. Dat is een afschuwelijke wetenschap waarmee het lastig leven is. Je verschuilen voor dergelijke waarheden is echter niet bevorderlijk voor een decente invulling van het resterende leven, en me dunkt dat een kind willen onder het hoofdstuk ‘verschuilen’ valt.

De kans dat een vrouw die met hiv is besmet die besmetting doorgeeft aan haar kind, is ongeveer vijfentwintig procent. Mogelijk kan dat risico door middel van medicijngebruik en speciale baringstechnieken worden teruggebracht, maar er bestaat gerede kans dat het kind ter wereld komt met een hiv-besmetting. Hiv-babies hebben een dusdanig lage weerstand dat elke kinderziekte een potentiële killer wordt. Mag je het een kind aandoen om het geboren te laten worden voor een kort leven dat uit ziek zijn en bange bewaking bestaat? Te ziek om een rammelaar op te pakken, te eng voor andere kinderen om vriendjes mee te worden, te broos om gaten in de knietjes te kunnen vallen, dood gaan nog voor je naar de kleuterschool mocht? Houdt een ouder het vol, om bij elke babyverkoudheid in doodsnood te leven?

En stel dat het kind geen besmetting oploopt. Mamma en pappa zijn wel besmet en zullen derhalve ziek worden en sterven voor hun koter de tien heeft kunnen halen. Niet alleen is het voor een kind vreselijk om een ouder te zien sterven – laat staan twee ouders -, het heeft tevens gedurende de tijd dat het ouderpaar ziek is, zelf nauwelijks een leven; de zorg moet uitbesteed, de rust in huis bewaard, de doem van de dubbele dood hangt permanent boven het hoofd, het pleegouderschap moet al worden voorbereid.

Er komt bovendien een moment waarop dat kind zich realiseert dat pappa en mamma hem of haar willens & wetens heeft gemaakt terwijl ze wisten dat ze alletwee op relatief korte termijn dood zouden gaan. Ik weet niet hoe het bij U zit, maar op zo’n ouderpaar zou ik als ik hun kind was, woedend worden. Wat mensen met hun eigen leven doen moeten ze zelf weten, daar gaat een ander niet over, maar over beslissingen die het leven van een ander raken dient ten alle tijde verantwoordelijkheid afgelegd te worden. En in dit geval gaat de zaak aanzienlijk verder: het betreft niet alleen andermens’ leven dat geraakt wordt, hier wordt andermens’ leven gemaakt als gevolg van deze beslissing. Maar paps en mams zijn er niet meer om de consequenties ervan te dragen. Paps en mams zijn dood.

Er was iemand op dezelfde conferentie aanwezig die zich radeloos afvroeg hoe Esther zich zulke dingen in haar hoofd durfde halen. ‘Hij kon niet begrijpen,’ bericht het verslag, ‘dat seroposistieven weloverwogen een kind nemen dat kans op besmetting loopt, terwijl juist alle inspanningen erop zijn gericht aids en seropositiviteit terug te dringen’. Een zinnige vraag, dunkt me; de andere conferentiegangers reageerden echter ‘met hoongelach’.

Wie zelf besmet is, dat weet, toch geslachtsverkeer heeft zonder condoom en een ander expres niets vertelt, deugt niet. Het is Russisch roulette spelen met het leven van een ander. In zo’n geval kun je echter goed volhouden dat degene die daaraan meedoet, zelf een even groot rund is – onbeschermd vrijen is simpelweg dom. Maar een nog te geboren worden kind kan geen eisen stellen aan het fatsoen van de aanstaande moeder. Dat kind wordt simpelweg misbruikt.

Esther vindt dat ze ‘recht heeft’ op een kind en is het zat de beslissing zwanger te worden, bekritiseerd te zien. Recht hebben op een kind – ik beschouw die uitspraak als de perversie van de moderne ouderschapscultus. Niemand heeft recht op een kind. Als er in dit verband al sprake kan zijn van rechten, gelden die uitsluitend het kind: het recht op een ouder die er fatsoenlijk voor zorgt.

Ik denk wel vaker dat mensen kinderen willen uit zelfzuchtige motieven. Nu doen mensen meer uit egoïsme, al dan niet mooi verpakt, en dat geeft verder niets; soms komen daar zelfs wonderschone dingen uit tevoorschijn. Maar uit egoïsme een aanstaand weeskind op de wereld zetten, gaat zonder twijfel te ver.

All for one en zestien wordt elf

GAANDEWEG LIJKT DE gemeenteraad wakker te worden – er worden althans discussies gevoerd over het hoe & wat van de invoering van de ROA, de instelling van het Regionaal Orgaan Amsterdam waar de raad aanvankelijk klakkeloos mee leek in te stemmen. Schijn kan bedriegen, maar ik heb sterk de indruk dat sinds een groep bezorgde burgers een referendum wilde organiseren over de vraag of de stadprovincie al dan niet moest worden ingevoerd, de gemeenteraadsleden eindelijk eens gaan nadenken in plaats van eindeloos door te kachelen op de ingeslagen weg. Ze moeten ook wel. Er worden ze teveel vragen gesteld waarop ze in het geheel geen antwoord hebben.

De raad is nu vooral kritisch ten aanzien van de plannen – de samenvoeging van Amsterdam plus omliggende gemeentes tot een overkoepelend orgaan, de ROA, tegelijk met het herindelen van de zestien Amsterdamse stadsdelen tot grotere partjes, de elf officiële gemeentes die nu nog één stad vormen – omdat de ROA in haar ogen te weinig bevoegdheden krijgt toebedeeld. ‘De ROA moet een doe-club worden met directe bestuurskracht, verantwoordelijkheid voor hoofdlijnen. Dat is geen specifiek belang van Amsterdam maar van alle gemeenten in de regio (…) Gebeurt dat niet, dan kan de stadsprovincie problemen die de stadsgrenzen overschrijden, niet goed oplossen,’ schreven de PvdA’ers Van der Laan en Meijer eerder stoer in deze krant. Doe-club, dat klinkt, dat staat als een huis, daar win je zieltjes mee. Je ziet ze hun mouwen al opstropen in de strijd om hun carrières. Op naar de ROA! De doe-club!

Allicht zijn er stadsgrensoverschrijdende problemen. De wereld houdt niet op bij Amsterdam en het is waarlijk een hele vooruitgang dat de gemeenteraad dat begrijpt. Er dient overlegd te worden over vervoersplannen, woningbouw en wat niet meer. Maar dat moest altijd al. En ik meende dat er juist voor zulke onderwerpen iets als een provincie bestond, compleet met Provinciale Staten, verkiezingen en vergaderingen. Voldoet de provincie Noord-Holland niet en is dat de reden waarom Amsterdam een eigen provincie wil? Een orgaan waarin ze ‘eigenzinnige randgemeenten wel kan terugfluiten, zodat het Westelijk Havengebied uit kan breiden (ten koste van Ruigoord dat nu nog in de gemeente Haarlemmerliede ligt),’ zoals een kwaadsappige schrijver in de Digitale Stad het formuleerde?

De provincie voldoet niet, is het argument, omdat mensen in Bergen aan Zee weinig hebben uit te staan met die in Badhoevedorp. Nu, ik heb weinig uit te staan met mijn buren; daar gaat het ook helemaal niet om. Wat telt is dat er een hoger orgaan is dat de infrastuctuur bewaakt en veelomvattende plannen ontwerpt, bespreekt, aanpast, ter stemming brengt en toetst. In welk bevoegd orgaan die plannen worden verzonnen en besproken, is niet zo relevant; wat telt is of er voldoende medestanders voor een plan zijn en hoe tegenstemmen worden beoordeeld. Zal de instelling van de ROA de argumentatie van verschillende deelnemers zo beïvloeden, dat allerlei plannen anders worden beoordeeld zodat tegenstrevers nu ineens luidkeels jubelend accoord gaan? Of Ruigoord in ROA-verband wel zou instemmen met haar eigen uitwissing, is zeer de vraag. Tenzij Ruigoords stem in de ROA minder luid kan klinken. En inderdaad zijn veel van de te annexeren gemeentes als de dood dat ze voortaan permanent zullen worden overtroefd.

Mensen buiten Amsterdam profiteren van de geneugten die de stad biedt, zeggen de verdedigers van de ROA, en dienen daarvoor derhalve te betalen. Van der Laan en Meijer: ‘Artis, het Stedelijk Museum en de historische binnenstad zijn voorzieningen die niet alleen door Amsterdammers worden betaald, maar ook door Amstelveners en Zaankanters. Het is dus redelijk dat die er (mede)zeggenschap over krijgen, maar ook dat ze eraan meebetalen.’ Dat doen ze al. Via toegangsbiljetten en belastingen. Er komen trouwens ook veel Amerikanen in het Stedelijk. Moet de VS dan ook bij de ROA? De verdediging van de ROA is gebaseerd op zulke godgeklaagde kulargumenten, dat ik de zaak al per defnitie niet meer vertrouw.

Een serie andere argumenten dat voor de ROA zou moeten pleiten, is dat door de opdeling van Amsterdam in elf gemeenten lokale problemen voortvarender ter hand kunnen worden genomen. Maar de opnieuw in te delen en op te waarderen deelraden zijn er net; sommige pas vier jaar. Net nu ze wat beginnen te lopen, de baantjes verdeeld en de stoelen warm zijn geworden, moet de zaak weer op de kop gezet worden. Veel Amsterdammers bevinden zich nu door de ondoorzichtige ROA-plannen in de licht bizarre situatie dat ze de deelraden, waar ze aanvankelijk niet veel aan vonden, nu hartstochtelijk moeten gaan verdedigen.

Af en toe vermoed ik een snood plan van een heel andere orde. De herindeling is vast een poging om te achterhalen of Amsterdammers heus van hun stad houden. Misschien sloeg Ronald Klip in de ROA-discussiegroep van De Digitale Stad de spijker op zijn kop: ‘Als er iets is waar Amsterdammers al eeuwen op kankeren, dan is het “de gemeente”. Het rare is dat nu die kwelgeest lijkt te verdwijnen, men plotseling allerlei (vooral emotionele) bezwaren heeft. Is hier wellicht toch sprake van een haat-liefde verhouding?’

Ik houd niet alleen van mijn stad, maar ook van fatsoenlijke besluitvorming. Daarom heb ik als de sodemieter het referedumverzoek getekend.

Kinderen als feministische ammunitie

[Recensie voor Vrij Nederland van Dorien Pessers: De wet van het hart, uitgeverij Balans, Amsterdam 1994.]

HOE GELD, ECONOMIE en arbeidsleven zowel de rechtstaat, de liefde als het feminisme corrumperen, benevens hoe het feminisme uitverkoop van het private domein houdt – dat zou de breedsprakige, wat achttiende-eeuws aandoende ondertiteling kunnen zijn van Dorien Pessers’ boek. De wet van het hart is een bundeling van losse stukjes, voornamelijk van de columns die ze eerder in de Volkskrant heeft gepubliceerd. ‘Essays’, noemt de uitgever deze stukjes weids op de binnenflap, maar dat stadium bereiken ze niet. Het zijn korte, schematische standpunten die Pessers neerzet: eerder redeneringen die sluitend zijn dichtgeritst dan gedachtegangen die worden gepast, verschikt, opnieuw gespeld en vermaakt totdat ze tenslotte draagbaar blijken.

Haar columns zijn van een hoog abstractieniveau. Nergens een grap, nergens een voorbeeld, nergens luchtigheid, het zijn ijzeren tandjes die successievelijk worden afgelopen en in bijna elk stukje komen dezelfde repeterende breuken terug. Dat leidt tot log proza en tot bloedeloze redeneringen als: nu ‘de voortplantingscapaciteit’ relaties niet meer beheerst, zullen mannen en vrouwen elkaar alleen nog beminnen om ‘de intrinsieke waarde van hun intimiteit’ en wordt de liefde een ‘kwestie van individuele vormgeving van het leven’. Aangezien er thans echter geen ‘patriarchale verantwoordelijkheidsethiek’ meer is die het ‘meedogenloos antagonisme tussen de sexen’ kan temperen, is de kans niet groot dat ‘de democratisering en pluralisering van de heteroseksuele betrekkingen zich daadwerkelijk zullen realiseren’ – en dat allemaal op één bladzijde (pag. 104).

Ontdaan van alle ijzeren stellingen is het boek eigenlijk een simpele who-dunnit. Pessers signaleert tal van misstanden: het recht is verworden tot een systeem van macht in plaats van een systeem ter controle op macht, arbeidsverhoudingen worden scherper, de staat doordringt het privéleven op oneigenlijke manieren, betaald werk lijkt het enige geaccepteerde toegangsbewijs voor maatschappelijke deelname, mensen raken ondergeschikt aan monetaire machinaties, door het wegbikken van de sociale solidariteit zet de overheid aan tot vreemdelingenhaat. Uit deze korte opsomming van maatschappelijke kwalen mag blijken dat de kapitalistische economie in Pessers’ ogen de grote boosdoener is; ze betoont zich op veel plaatsen een klassiek marxist, en daarmee helaas tamelijk voorspelbaar.

Voor allerlei groeperingen die ze een kritisch vermogen toedicht, brengt Pessers een gedistantieerde vorm van begrip op, ook al slagen zij tot haar teleurstelling niet in hun taak. ‘De countervailing power van de vakbeweging, het kritisch potentieel van de wetenschap en het ethisch potentieel van kerken en sociale bewegingen zijn in beginsel de tegenkrachten die de eigen logica van het kapitalisme beteugelen,’ schrijft ze in ‘Harde ethiek’. Ook zij echter blijken het primaat van de economie niet aan te vechten en kunnen dus alleen maar toezien hoe de afbraak van de sociale zekerheid wordt verkocht als de enige manier om een gesaneerde versie van de verzorgingsstaat overeind te houden. Verlamd door deze redenering verzuimen alle groeperingen van wie ‘in beginsel’ tegenwicht mocht worden verwacht, het om paal en perk te stellen aan de ‘autonome logica’ van de economie. ‘Politiek en cultuur hebben zich teruggetrokken op de eigen bastions, van waaruit met angstig hart de verrichtingen van de nationale economie op de wereldmarkt worden gevolgd.’ Zonde, maar zo gaan die dingen, lijkt Pessers hier te suggereren.

Anders wordt het wanneer ze zaken bespreekt die aan feministische vraagstukken raken. Ook daar geldt, stelt Pessers, dat allerlei behartenswaardige zaken zoals emancipatie en de wens tot arbeidsdeelname geheel en al door ‘het kapitalisme’ zijn overgenomen en ‘dus’ geperverteerd zijn geraakt. Ondertussen wordt de privésfeer steeds meer een terrein waar tal van manipulaties plaatsvinden. Maar nu wordt Pessers ineens vilein en wijst met een beschuldigende vinger: dat komt omdat feministen de kapitalistische economie een handje hebben geholpen, aangezien ze niet doorhebben hoe obsceen ze zich aanpassen aan ‘de eisen van de markt’. ‘Het streven van vrouwen naar ook economische individualiteit binnen en buiten het gezin werd getransformeerd en geabsorbeerd door de veel oudere maar minder zichtbare stroming van de voortgaande ontbinding van gezinsverbanden ten behoeve van het produktie- en consumptieproces. Vanuit deze optiek is ook verklaarbaar waarom slechts één onderdeel van het feministische eisenpakket is gerealiserd: namelijk de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt,’ schrijft Pessers triomfantelijk, haar gelijk dichtritsend. Alsof die toegang zonder meer is geregeld en verzekerd, even eenvoudig en vanzelfsprekend is als die van mannen.

Keer op keer bijt Pessers haar lezers die boodschap toe: dat vrouwen niet doorhebben dat ze, door hun hameren op volwaardige arbeidsdeelname, het kapitalisme steunen! Wat een gansjes! ‘Het is juist deze economische instrumentalisering van emancipatie en individualisering geweest die beide ontwikkelingen van hun oorspronkelijke strekking heeft ontdaan en tot een dubbelzinnig streven heeft gemaakt dat onder de huidige omstandigheden beter bediscussieerd dan geaccepteerd kan worden,’ schrijft ze (pag. 94-95). Vlak daarna komt ze met haar oplossing: vrouwen zouden beter hun private domein met hand & tand kunnen verdedigen in plaats van koste wat kost het ‘mannelijke domein’ te willen veroveren. ‘Zorgarbeid,’ zo citeert Pessers André Gorz instemmend, ‘is hoogstpersoonlijke, autonome arbeid. Het is arbeid zonder economische ruilwaarde, niet gericht op verkrijging van inkomen, maar gericht op zichzelf, op de directe eigen omgeving en de directe naasten. In zorgarbeid zit een element van affectieve wederkerigheid en ethische reflectie. Zorgarbeid is in dat opzicht uitgesproken menselijke arbeid en ontleent aan dat affectieve en reflexieve karakter zijn waarde.’ Dat kan best wezen, maar waarom zouden vrouwen bij uitstek de hoeders van deze menselijke waarde moeten zijn? Waarom spreekt Pessers mannen daar niet op aan?

Haar gehamer op zorgarbeid en op het belang van de private sfeer heeft iets te maken met haar universum. Pessers redeneert geheel en al vanuit heteroseksuele verhoudingen: het gezin, de mogelijkheid van liefde tussen de seksen et cetera. Maar wat als je geen gezin hebt of ambieert? Vrijgezellen en homoseksuele verhoudingen negeert ze volstrekt. Vrouwen zijn alleen vrouwen wanneer er een man aan vast zit. Mijn tenen krommen bij terloopse, geborneerde opmerkingen als: ‘Voor zover vrouwen hun sexuele cultuur definiëren, gebeurt dat in passieve en negatieve termen: zij brengen slechts naar voren wat zij niet willen dat hun geschiedt.’ Daar denkt zelfs Opzij anders over, laat staan de gemiddelde damesdame. Misschien moet Pessers van de revenuen van haar boek eens een abonnement bekostigen op XL (het blad van het COC), de catalogus van Mail & Female een keer aandachtig doorbladeren, een hedendaags feministisch festival bijwonen of eindelijk eens reageren op de annonces van de stichting LosVast, de vereniging voor de vrijgezelle medemens. Of gewoon een modern partijprogramma doornemen.

Dat heteroseksuele universum, waarbij man en vrouw in één huis wonen en hun ‘private wederkerigheid’ de crux is, kleurt al haar redeneringen. Ze heeft het in haar columns nimmer over de wens of noodzaak van individuele mensen om hun eigen zorg, hun eigen liefdes, hun eigen vriendschappen en hun eigen werk te combineren. Het gezin is in alles haar uitvalsbasis en haar toevlucht. Vandaar ook de vreemde positie die Pessers aan kinderen toekent; kinderen zijn de redding des vrouws en mogen onder geen beding full time in statelijke handen worden gelegd. In haar columns over kinderopvang (‘De handel in kindervlees’) rekent ze expliciet uit hoe de verhoudingen er voor staan. Sekse-ongelijkheid kan men zien als een ‘twee-partijenprobleem’, wat zonder meer betekent dat vrouwen zich zullen moeten aanpassen aan mannen, dat wil zeggen: aan de arbeidsmarkt, dat wil zeggen: aan het kapitalisme, zodat ‘arbeidsverhoudingen de gezinsverhoudingen gaan dicteren’. Sekse-ongelijkheid kan ook, en dat heeft Pessers uitgesproken voorkeur, worden beschouwd als ‘drie-partijenprobleem: van vrouwen, kinderen en mannen’. Alleen gewapend met kinderen acht ze vrouwen in staat tegenwicht te geven aan de eisen van de markt. Kinderen als feministische ammunitie: lay back and think of Pessers?

Kinderen krijgen. Kinderen koesteren. Zorgarbeid. De privésfeer verdedigen. ‘Nu dit [sexe-]conflict beslecht dreigt te worden via liquidatie van het vrouwelijke, krijgen vrouwelijke stereotypen een nieuwe en subversieve betekenis. Laat vrouwen weer emotioneel, grillig, hartstochtelijk en in ieder geval uitermate ongeschikt voor deze arbeidsmarkt zijn!’ schrijft Pessers jubelend en vreselijk ouderwets. Zou het misschien, mevrouw Pessers, voor de verandering niet zinniger zijn mannen zulke schone taken toe te bedelen?

Profiel: De cyborg

JAAP DROOGDE ZICH af voor de spiegel en schrok van zijn vermoeide gezicht: het resultaat van alcohol, leeftijd en lange nachtelijke sessies. De wallen onder zijn ogen leken er permanent domicilie te hebben gekozen – de hoogste tijd voor een facelift. Tegenwoordig konden de mensen van de make-up zijn gezicht nauwelijks in de plooi krijgen en op televisie zag je dat beter dan hem lief was. Geen ijdelheid, meer een kwestie van carrièreplanning. Jong blijven was tenslotte het imago van zijn omroep, en juist nu hij kans maakte de anchorman te worden van wat het meest spraakmakende programma van de jaren negentig beloofde te worden, moest hij goed voor de dag komen. Hij kamde zijn haar. Binnenkort weer eens laten bijverven. Of een hairweave laten doen, het werd op zijn kruin wat dun.

Hij keurde zichzelf in de spiegel. Buik strak, goede biceps en triceps. Brede schouders. Egaal bruin. Sinds hij twee maal per week bij het bedrijfs-fitnesscentrum trainde en regelmatig de zonnebank bezocht, zag hij er aanzienlijk kwieker uit. Een man die zichzelf onder controle had. Die zijn uiterlijk beheerste.

Ineens viel zijn oog op de tatoeage die hij en zijn ex elkaar bij hun huwelijk cadeau hadden gedaan. Die kon hij, als hij zijn gezicht liet bijwerken, in een moeite door laten weghalen. Had hij al veel eerder moeten doen, ze waren tenslotte al een jaar uit elkaar. Op het station hing laatst zo’n affiche van een commerciële kliniek. Een leus in de trant van: ‘Eeuwige trouw? Nergens voor nodig sinds er lasers bestaan!’ Eeuwige trouw was al niet meer nodig sinds iemand het overspel had uitgevonden, dacht hij grimmig. Hij beloofde zichzelf onderweg zijn secretaresse te bellen met de opdracht dat ze voor volgende week een afspraak bij een kliniek voor hem maakte. Met een beetje geluk kon hij kant en klaar het nieuwe jaar in.

Contactlenzen in. Ze waren licht getint en maakten zijn iris donkerder; Jaap had ontdekt dat dat hem een omfloerste blik opleverde die veel vrouwen interessant vonden. Niet dat hij over gebrek aan belangstelling te klagen had, maar hij hield van een ruime keus.

Ontbijt. Jaap haalde een ontdooid broodje uit de magnetron, keek het ochtendblad door, dronk koffie, lengde de instant jus d’orange aan met ijskoud water, nam zijn vitaminepillen in en bestudeerde uit verveling het label van het margarinedoosje voordat hij zijn mes in de boter stak. Waarom maakten ze die eigenlijk niet in verschillende kleuren? Moest te doen zijn. Dat nietszeggende gelige goedje elke dag. Vandaag leek hem een uitgelezen dag voor groene boter.

Hij dacht na. Wat moest hij meenemen? Zijn pieper in elk geval, z’n laptop, een tandenborstel en wat schone kleren. Niet vergeten straks geld uit de muur te halen. Sigaretten. Aansteker. De video instellen. Dinges even afbellen. Boodschap inspreken op het antwoordapparaat. Waar zouden we zijn zonder telefoon? In het luchtledige, vermoedelijk.

*

JAAP STOND OP het punt om weg te gaan, maar kon de verleiding niet weerstaan om even in te loggen: snel kijken of er post was. Warempel, alweer een e-mailtje van haar. Dat was al de vijftiende of zo in zes dagen, de on-line talksessies niet meegerekend. Komisch hoe de dingen soms lopen. Sinds ze hem eens publiekelijk had uitgescholden voor versierder en hij haar als antwoord een beschaafde reprimande had gestuurd, was Jaap haar volstrekt vergeten. Toen ze elkaar kortgeleden toevallig bij een persconferentie over de nieuwe plannen van zijn omroep ontmoetten en hij ontdekte dat ze niets van Internet wist, had hij galant aangeboden haar wegwijs te maken. Ze leerde vlot. De vraag was inmiddels of ze zich bekwaamde in het elektronisch netwerken of in hém. Hoe dan ook, het leek een ware digitale romance: Casanova meets Data Hari. Snel kopieerde hij haar briefje, hij las het onderweg wel en kon dan meteen een antwoord schrijven. Hij ging er gemakshalve maar van uit dat ze in het congrescentrum een fatsoenlijke Internet-toegang hadden; hij moest er niet aan denken een printers te moeten zoeken, en een envelop, postzegels, en een brievenbus…

Dat congres kwam hem slecht uit. Zijn zus was betrokken geraakt in een ernstig ongeluk – zo’n lummel die met drank en XTC op nog dacht te weten hoe een auto werkte – en hij bezocht Diane elke dag, voor zover zijn werk dat toeliet tenminste. Ze lag ingebed in een netwerk van slangen die vloeistoffen binnensluisden en afvoerden, overal om haar heen piepten monitoren. Zware hersenschudding. Veel gebroken botten. De operatie waarbij ze een stalen pen in haar linkeronderarm hadden gezet, was gelukkig goed verlopen. Haar rechterhand was er erger aan toe: twee vingers verbrijzeld, zenuwbanen doorgesneden, het polsgewricht misschien voorgoed onbruikbaar. De neuroloog zei dat er met een combinatie van titanium-gewrichten en elektrostimulatie waarschijnlijk wel iets van beweging te redden zou zijn, maar in welke mate was voorlopig niet duidelijk. Diane was er wonderbaarlijk rustig onder. Misschien een effect van de shock, of van de pijnstillers. Ze scheen het zich zelfs niet aan te trekken dat ze de eerste weken – met pech maanden – bij letterlijk alles hulp nodig had. Ook eten en drinken kon ze niet alleen.

Het ziekenhuis was trouwens fantastisch geoutilleerd; nu Diane zelf de zusterknop niet kon bedienen, hadden ze een paneeltje aan haar hoofdsteun gemonteerd dat op haar bewegingen reageerde. Wanneer ze haar kin naar haar borst bracht, floepte er een lampje aan bij de zusterpost. Hij had nieuwe bandjes voor haar opgenomen. Muziek vond ze een prettige afleiding. De walkman sloot haar goddank ook af van het geklets op de zaal. Hi­j werd al onpasselijk van de zeverpraat; Diane kon dat natuurlijk helemaal niet velen, met haar zieke hoofd.

Dat stomme congres. Liever had Jaap vandaag op de bank gelegen, alle toegangen tot zijn huis dicht: antwoordapparaat aan, gordijnen dicht. Werken aan de plannen voor hun nieuwe programma. De gedachte erachter was dat je de kijkers op een andere manier bij televisie kon betrekken dan nu; de vraag was hoe. Zijn baas wilde interactieve speelfilms, hij vond dat nonsens. Mensen houden van herkenbare verhalen, het leven is al chaotisch en onoverzichtelijk genoeg. Ze hadden er regelmatig slopende discussies over, maar Jaap gaf geen krimp. Zijn baas had zich vastgebeten in het idee het publiek de mogelijkheid te bieden het verloop van de film te bepalen door keuzemomenten in te lassen. Hij zag het al helemaal voor zich; bij iedere televisie een kastje met knoppen waarmee de gebeurtenissen in de film gestuurd konden worden. Jaap zag het ook voor zich. Scène: Jongen kust meisje. En dan links in de bovenhoek van het witte doek zeker een meerkeuzevraag. A: meisje laat zich kussen. B: meisje slaat jongen in gezicht. C: de atoombom valt.

Nee, stemmen doe je maar bij de verkiezingen, niet in een bioscoopzaal. Waar heb je anders een scenario voor? Bovendien, je kon wel aan de gang blijven. Iedereen die zijn wiskunde een beetje heeft bijgehouden, weet dat de mogelijkheden zich exponentieel ontwikkelen, en dat loopt snel op. Voor je het wist zat je met honderdachtentwintig eindes die je stuk voor stuk een eigen logica moest zien te geven. De kans was trouwens levensgroot aanwezig dat het publiek massaal voor een klassiek verloop koos. Dus wat was dan je winst? De kijkers kozen steevast voor de optie waar ze zelf naar verlangden: filmblikken en filmkussen. En een happy end. Dus dat moest je ze vooral ook geven, vond Jaap. De omroep moest tenslotte groot worden.

Maar goed. Dat idiote congres. Hij keek de aankondiging nog eens door. ‘Wat zijn cyborgs? Cyborgs zijn doodgewoon zelfgebouwde mensen. Cyborgs zijn mensen die met technologie zijn vergroeid en technologieën die met mensen zijn vergroeid. En daar is tegenwoordig niets bijzonders meer aan. Wij zijn cyborgs. Er is weinig ”natuurlijks” aan ons lichaam te bespeuren. Of preciezer gezegd: de grens tussen natuur & cultuur, tussen vanzelf & extra, tussen gegeven & gekregen, tussen cadeau & eigen bijdrage, is diffuus. Wij zijn het stadium van louter vlees en bloed ontgroeid. Misschien bestaan wij tegenwoordig uit vlees, vezels, teksten en chips; uit bloed, bytes en datanetwerken.’

Hij zuchtte. Wat een onzin!

WAO perikelen

MASSAAL KON NEDERLAND zich herverzekeren om indvidueel het WAO-gat te dichten, beloofden de Kamerleden, en de oude gevallen bleven gespaard. Erewoord.

Het liep allemaal wat anders. De mensen die al in de WAO zaten worden herkeurd en op deze bestaande gevallen worden in strijd met alle beloftes de nieuwe, aanzienlijk strengere, eisen toegepast. Wie ook maar enigzins tot arbeid in staat wordt geacht, wordt onomwonden goedgekeurd, ongeacht zijn of haar conditie en prognose. Zo zijn er inmiddels al verschillende gevallen bekend geworden van mensen die aan een fatale vorm van kanker lijden en die door de keuringsartsen doodleuk arbeidsgeschikt werden bevonden. De top drie van de geschikt geachte banen? Loempiavellenvouwers, lampekapstikkers en bonzaiboompjeskweker. Loempia’s worden tegenwoordig machinaal gevouwen, lampekappen zijn sinds de introductie van de halogeenlamp onmodieuzer dan ooit en heel Nederland kent maar één bonzaikwekerij, die trouwens hoofdzakelijk importeert. De meest frequent uitgedeelde functies betreffen kortom niet-bestaande beroepen.

En al zouden zulke banen wel bestaan: vrijwel alle werkgevers zijn huiverig om ex-WAO’ers in dienst te nemen, en er zijn gezonde mensen zat om die huiver nooit te hoeven intrekken. De GMD wordt er niet warm of koud van dat ze hun cliëntele goedkeuren voor onverkrijgbaar werk en daarmee rijp maken voor de bijstand. In hun stukken staat letterlijk: ‘Het doet er niet toe of er vacatures zijn en u zo’n baan ook echt kan krijgen. Het gaat er alleen om dat deze functies in Nederland voorkomen.’

In het afgelopen jaar zijn de WAO-ers tot drieëndertig jaar aan de beurt geweest. Bijna de helft van hen werd volledig goedgekeurd, een kwart gedeeltelijk. Sinds 1 januari is het aantal WAO-uitkeringen met 18.500 gedaald. Dat de nieuwe WAO-eisen tot zo’n immense uitstoot zouden leiden, hadden ook de verantwoordelijke bewindslieden niet voorzien. De PvdA’er Wallage, indertijd minister van Sociale Zaken, had het – o toppunt van cynisme -over ‘een meevaller van een miljard’. Een meevaller, wat U zegt, meneer Wallage. Tel uit Uw winst. Hoe ethiek het onderspit delft en financieel gewin iemand kan perverteren.

Wat niemand zich ooit publiekelijk heeft afgevraagd, is hoe het nu met al die bijverzekerde mensen zit. De WAO werd geprivatiseerd, wie zeker wilde zijn van aanvullende of vervangende uitkeringen kon zelf een verzekering afsluiten. Maar de keuringsartsen van de verzekeringsbedrijven hanteren dezelfde criteria als die van de GMD – ook daar wordt haast niemand gewaarmerkt als arbeidsongeschikt. Met andere woorden: werkend Nederland heeft zich bijverzekerd voor een uitkering die zelden wordt uitgekeerd, en de enigen die de vruchten van deze privatiseringsoperatie plukken zijn de verzekeringsbedrijven zelf. In de Volkskrant stond een paar dagen geleden in een piepklein berichtje dat het Verbond van Verzekeraars gul meldde dat de premies voor de aanvullende WAO-verzekering met vijf tot vijftien procent omlaag konden. Ze hoefden toch haast nooit uit te betalen: met de huidige regeling komen er nauwelijks nog WAO’ers bij.

Inmiddels rommelt het. De keuringsartsen bij het GMD nemen en masse ontslag en maken gewag van hun sterk dalende arbeidsvreugde; het ziekteverzuim bij de GMD neemt schrikbarend toe en inmiddels is ongeveer eenderde van de keuringsartsen er vertrokken. Ze kunnen er niet meer tegen om dag in dag uit chronisch zieke, ernstig gehandicapte of psychologisch grondig verwarde mensen weer goed te moeten keuren terwijl iedereen weet dat deze mensen nergens aan de slag zullen komen. Het gevolg is dat de herkeuringen thans veelal moeten worden uitgevoerd door uitzendkrachten. (Ik zou wensen dat de GMD’ers, zoals de universiteitsbesturen nu, eens hun poot ferm stijf hielden. Dat ze dit collectief weigerden. En dat ze zouden meedelen dat de kamerleden en kabinetsploeg hun vuile karweitjes zelf maar moet komen opknappen in plaats van anderen ermee op te schepen.)

En wat gebeurt er inmiddels met al die goedgekeurde WAO’ers? Ze solliciteren, ze moeten wel, maar ze komen niet aan de slag. De medische keuringen bij de selectie van werknemers zijn de laatste jaren strenger dan ooit, juist omdat bedrijven willen voorkomen dat ze met dure WAO-klanten komen te zitten. De WAGW, bedoeld om bedrijven te stimuleren gehandicapte werknemers aan te stellen, functioneert voor geen centimeter; vrijwel geen enkel bedrijf haalt het streefgetal van vijf procent gehandicapte werknemers.

Ook de overheid – zelf immers ook werkgever – slaagt er niet in haar eigen wet uit te voeren. De ministeries komen niet verder dan anderhalf tot drie procent gehandicapte werknemers (en rekenen daar, om hun eigen teleurstellende cijfers nog enigszins te flatteren, ook werknemers met een lui oog of een iets verminderd gehoor onder). Sterker nog, vorig jaar meldde het ministerie van Sociale Zaken liever van de WAGW-regeling af te willen. Veel te lastig, gehandicapte werknemers. De Januskop van de overheid: als wetgever eist zij dat overboord gekiepte ex-WAO’ers aan het werk gaan, als werkgever wil diezelfde overheid niets weten van chronisch zieke of gehandicapte werknemers. En aldus wentelt de overheid haar financiële perikelen op de individuele ex-WAO’er af.

In de krant stonden de afgelopen week berichten over de werkloosheid. Er komen evenveel mensen in de WW als er de WAO worden uitgezet: ‘stijging aantal WW’ers heft daling WAO op’, kopte de Volkskrant op 19 november.

Het wordt straks druk in de bijstand.

Profiel: Sneeuwwitje

DISNEY HEEFT ER een sprokkelsprookje van gemaakt. Sneeuwwitje moet à la Assepoester op last van stiefmama de ganse dag boenen en sloven, gehuld in gescheurde kleren. Later kraakt ze op z’n Goudhaartjes een woonhuis en legt zich daar te slapen, zodat de rechtmatige eigenaars zich bij thuiskomst een hoedje schrikken. Ze wordt als Doornroosje wakker gekust (in het sprookje zelf schiet het stuk vergiftigde appel uit haar keel wanneer de prins de glazen kist waarin ze schijndood ligt, uit zijn handen laat lazeren). En ze is bij Disney geen echte prinses, een met een kroontje, maar een keukenprinses met pollepel wier voornaamste ambitie het is over een huishouden te mogen regeren.

De stiefmoeder bleef me indertijd bij. Zwart en paars droeg ze, en een strakke windsels over haar hoofd; haar wenkbrauwen waren dun en uiterst beweeglijk. Wat ik me vooral herinnerde, was de achtervolging van de stiefmoeder. Op het eind wordt zij achternagezeten door de verzamelde dieren van het bos, en terwijl stiefmoeder de rotsen opklautert, slaat het weer om en voegt er een serie meteorologische bedreigingen aan toe: donder, bliksem en regen kletteren op haar neer. Ze stort uiteindelijk van een hoge top. Veel zwart en wapperende gewaden, staat me bij, en vooral hoe eng het was en hoe gruwelijk lang die achtervolging duurde. Het allergriezeligste dat ik ooit heb gezien. Maar ja, ik was pas zes of acht, en na afloop van de matinee was het buiten gelukkig licht en kregen we patat met mayonaise. Disneys Sneeuwwitje nog eens te mogen zien – of eigenlijk: haar stiefmoeder – was een jarenlang gekoesterd verlangen.

SNEEUWWITJE ACHTERVOLGT niet. Ze lijdt, in vrouwelijke deugdzaamheid. Ze is een prinses maar draagt afgetrapte en verstelde rokken, en de enige schepsels met wie ze communiceert zijn de vogels die in de paleistuin rondfladderen. De liefde schiet niet erg op, terwijl haar rondheid overduidelijk huwbaarheid suggereert. Papa is dermate afwezig dat er geen woord aan hem wordt gewijd. Ondanks al deze tegenslagen behoudt Sneeuwwitje haar zonnige, opgewekte karakter – neuriënd zet ze zich aan haar corvee en zingt onderwijl tegen de duifjes over de prins die eens voor haar zal komen. Geen klacht of zucht komt haar over de bloedrode lipjes, en bleker kon ze toch al niet worden. Ze is de liefheid zelve, de te vermoorden onschuld ten voeten uit. Braaf. Schattig. IJverig. Volgzaam. Proper. Vriendelijk.

En ze moet dood. Stiefmamma wil de mooiste ter wereld zijn en aangezien ze beducht is voor concurrentie, consulteert de Koningin geregeld haar toverspiegel om te zien hoe de zaken ervoor staan. Wanneer de spiegel haar vertelt dat Sneeuwwitje haar inmiddels in schoonheid overtreft – ‘she is more fair than thee’, meldt de spiegel, de leugenaar – besluit mams haar stiefdochter voorgoed uit te schakelen. De jager die ze opdracht geeft Sneeuwwitje te doden, laat haar echter ontsnappen en levert valselijk een varkenshart in bij de Koningin.

Sneeuwwitje vlucht. Het woud is donker, haar angst groot. Uitgeput valt ze tenslotte in slaap. Bij het ochtendgloren ziet ze zich omringd door konijnen, herten en vogels, en meteen hervindt ze zich. Ze biedt de dieren haar excuses aan voor haar misplaatste gedrag – rennen en gillen geeft geen pas vindt ze, ook niet wanneer je zojuist hebt ontdekt dat je stiefmoeder je om zeep wil brengen, je huis & haard hebt moeten ontvluchten en zonder zakgeld in een nachtelijk eng bos verzeild raakt. Ze babbelt met de dieren en legt hen beschaafd haar precaire positie uit. ‘What do you do when things go wrong?’ vraagt ze hen. Een vogel fluit. ‘Ooooh – you sing a song!’ kirt Sneeuwwitje; ze vouwt haar handen op borsthoogte ineen en barst los in een ‘ah ah ah ah ha ha ha ha!’ met veel trillers. ‘Ik voel me al heel wat beter,’ zegt ze daarna.

De dieren leiden haar naar een huisje in het bos. ‘Adorable,’ oordeelt Sneeuwwitje, en wat heeft het een schattig rieten dak! Ze gaat onbekommerd naar binnen. (Het enige feit waaruit haar prinsesselijkheid blijkt. Ze vraagt zich geen moment af of ze het recht heeft zomaar een vreemd huis binnen te gaan.) Maar hemeltjelief, wat een rommel treft ze daar aan! Afwas in de gootsteen, vuile kleren op de vloer, overal stof, spinnewebben… ‘t is me wat. Het huisje wordt overduidelijk bewoond, maar wat een slordige mensen moeten dat zijn!

IJverig als altijd gaat Sneeuwwitje terstond aan de schoonmaak, en onder het zingen van gezellige liedjes helpen ook de dieren mee. Vrolijk lachend corrigeert ze de konijnen die het stof onder de mat willen vegen en de eekhoorntjes die de borden oppoetsen met hun staart. Dommerdjes! Sop, dat is je ware, en ze stuurt de wasbeertjes met de her en der vergaarde kledij naar een vijver. Binnen de kortste keren heeft ze het huis – en de bosdieren – volledig gedomesticeerd. Het dwergenhuisje glanst je tegemoet. Op tafel staan zelfs bloemen en de soep is al bijna klaar.

De dwergen aan haar zachte dwang onderwerpen kost haar wat meer moeite. Maar ze vinden haar mooi, dat scheelt. ‘She’s mighty purdy,’ zegt Sneezy, en iedereen knikt mee behalve Grumpy, die vrouwen niet vertrouwt: ‘Women is trouble. Ze hebben kuren. Geef ze één vinger en ze lopen over je heen.’ Uiteindelijk geeft het geoffreerde uitzicht op haar bosbessentaart de doorslag: ook de liefde van dwergen gaat door de maag. Ze mag blijven.

En nog is ze niet tevreden. Voor men aan tafel gaat, onderwijst ze moederlijk doch gedecideerd, dient men de handen te wassen. Die mening delen de dwergen in het geheel niet: wassen? Nergens voor nodig. Dat hadden ze vorig jaar net gedaan. Ze laten haar niettemin als een troepje beteuterde kleuters hun groezelige handen zien. ‘Tuttuttut, worse than I thought … oh goodness me! … oh my oh my,’ zegt Sneeuwwitje bestraffend. Pas als de dwergen hun halzen, gezichten en handen hebben geschrobd, mogen ze aan tafel. En warempel, na het eten krijgt ze ze met al haar kushandjes en lachjes en goedmoedige standjes zelfs zover dat ze een feestje vieren. Een huis vol tapdansende en jodelende dwergen. Je zou Grumpy terstond gelijk geven: dat weeë vrouwengedoe perverteert zelfs een robuuste mijnwerkersdwerg.

Onderwijl heeft stiefmama een nieuwe spiegelsessie. Verbouwereerd ontdekt ze dat ze weer niet wint en hoort van de spiegel dat Sneeuwwitje nog leeft. Daarop past maar een antwoord: wraak. Ze is furieus. (En al die tijd prachtiger dan Sneeuwwitje ooit zal zijn.) Stiefmoeder spoedt zich met gefronste wenkbrauwen naar haar toverhol, alwaar een krassende raaf zich voor haar toorn verstopt in een afgekloven schedel en de ratten zich schielijk terugtrekken in hun holen. Ze raadpleegt haar boeken. Ze vindt een toverrecept om zichzelf te vermommen (mummiestof, nachtzwart, de lach van een oud wijf, een angstschreeuw, een windvlaag en een bliksemschicht; goed roeren en in één teug opdrinken) en maakt een giftige appel. Foeilijk is ze nu, mijn mooie stiefmoeder, krom en met reumatisch geknobbelde vingers, een haakneus en wratten op haar gezicht.

Ze vindt Sneeuwwitje. Die eet van de appel, zo gaan die dingen nu eenmaal, en valt daarna voor dood neer. De dieren zien de heks en waarschuwen de dwergen. Volgt de scène die in mijn geheugen gegrift stond. En hij was eng. Niet om mijn kinderlijke angst van toen maar om mijn huiver van nu: dat de zachte, met lachjes en gekir omklede dwang tot normalisering (oftewel: propere huishoudens en de belofte van bosbessentaart) het altijd zal winnen van expliciet geformuleerde afwijkende opvattingen.

Maar misschien, zo bedacht ik later, was stiefmama niet uitgesproken en doortastend genoeg. Ze had heel hooghartig tegen de spiegel kunnen zeggen dat smaken verschillen, en dat wie zo ouderwets was om Sneeuwwitje mooier te vinden het niet waard was om zelfs maar stiefmama’s koninklijke pinknagel te kussen. Stiefmoeder verloor het pleit toen ze dacht dat Sneeuwwitje überhaupt mededingster was.

Doe maar bij niemand

[Recensie van Inez van Eijk: Bij jou of bij mij? Erotische etiquette, uitgeverij Contact, Amsterdam 1994.]

AGNES LEGDE DE TELEFOON voldaan neer. Ze was heel kordaat geweest voor haar doen. ‘Nee. Ik wil echt niets met je,’ had ze herhaald, en ook al had Theo aangedrongen, ze had voet bij stuk weten te houden. Agnes knikte goedkeurend en gaf zichzelf in gedachten een schouderklopje. Even later merkte ze niettemin dat ze in de kamer ronddrentelde, niet goed wetend wat te doen. Och ja, ze had vanmiddag dat boek gekocht, zo’n uiteenzetting over hoe je zulke dingen dan wel moest aanpakken. Misschien had ze er iets aan. De titel stond haar enigszins tegen, die was was plat, maar Agnes begreep best dat de commercie zo haar eigen wetten kende.

Ze ging naar de keuken, zette verse thee en liep ermee naar de kamer. Zo, een lamp aan, koekjes binnen handbereik. Ze bereidde zich voor op nuttige levenslessen en sloeg het boek open. ‘Niet over homoseksuelen,’ las ze in het voorwoord, ‘die zijn een apart boek waard.’ Vreemd, dacht Agnes. Alsof alle homoseksuelen zich uitsluitend in… hoe heten ze toch… in dark rooms begaven. Veel van haar kennissen rommelden maar wat aan met dames en heren. Neem nu Els, die moeder van dat vriendinnetje van Daniël een paar jaar geleden; toen Els en haar man zo’n moderne scheiding hadden, was die ogenblikkelijk aan haar gaan zitten friemelen. ‘Niet zeuren Agnes, gewoon doorlezen,’ dacht Agnes bij zichzelf. ‘Je wilde toch wijzer worden? Nou dan.’ Tegen zichzelf kon ze nooit opredeneren, dus besloot ze verder te lezen in dit boek voor de moderne mens.

‘Het is wel veel gedoe, allemaal,’ ontsnapte haar na het eerste hoofdstuk, en ze schonk zichzelf nog maar eens een kop thee in. ‘Een heel hoofdstuk over advertenties, he getsie,’ dacht Agnes, en ze rilde even. Na nog een kop thee te hebben ingeschonken besloot ze fluks dat hoofdstuk dan maar over te slaan. Ze las moedig verder.

Halverwege liet ze het boek op haar schoot zakken, getroffen door een ingeving. ‘Liefde is gebaseerd op het instandhouden van een misverstand,’ dacht ze. ‘Camoeflage en maskering van bedoelingen, het cultiveren van verborgen intenties. Dubbele betekenissen te over. Niets zonder bijbetekenis. De kunst is om iemand te vinden die je plompverloren gelooft, en dan heet het bedrog; of je vindt iemand die dezelfde dubbele bodems erop nahoudt, en dan heet het liefde. Dus eigenlijk is liefde een kwestie van interpretatie.’ Dat klonk wel heel diep, dacht ze, niets voor haar. Hu, je zou er filosofisch van worden. Mistroostig ook. Zou ze nu niet toch maar even naar het café gaan? Om te vieren dat ze zo kordaat was geweest met Theo, en haar avond zo verstandig had doorgebracht?

Voor ze daar goed over had kunnen nadenken stond ze al beneden aan de trap en deed ze de buitendeur open. Ha gezellig, hoe het licht van de lantaarnpalen langs de huizen streek, en warempel: daar stond al een kerstboom.

Wie weet kwam ze in het café nog een leuk iemand tegen.

Hoop en hamsters

AL ANDERHALF JAAR cirkuleren er verhalen over medicijnen die werkzaam zouden zijn tegen multiple sclerose, een ziekte die nog altijd te boek staat als ongeneeslijk. De verhalen nemen steeds duidelijker contouren aan: het lijkt er sterk op dat er middelen ontwikkeld zijn die de ziekte remmen, dan wel stabiliseren. Op het Vierde Internationale Neuro-Immunologie Congres, dat vorige maand in Amsterdam werd gehouden, werden deze medicijnen gepresenteerd. Het gaat om copolymeer-1 en beta-interferon, respectievelijk in Israël en in de Verenigde Staten getest. De onderzoeken geven opmerkelijke resultaten te zien; het aantal opflakkeringen van de ziekte onder de proefpersonen nam sterk af en hun fysieke achteruitgang werd sterk geremd. Dat heeft tot nu toe geen enkel middel gepresteerd.

Er zijn vaker wonderverhalen in omloop geweest over ms-medicijnen. Altijd bleek na verloop van tijd dat die verhalen op niets waren gebaseerd. Altijd waren artsen stukken voorzichtiger in hun aannames dan patiënten. En altijd wekten die verhalen hoop die vals bleek. Maar ditmaal zijn de specialisten vol goede moed.

En ik werd bang. Voor het eerst sinds ik weet dat ik ms heb, voelde ik namelijk de hoop opbloeien dat er misschien iets tegen kon worden gedaan, dat het snelle verval in mijn lichaam misschien tot stand gebracht kon worden. Hoop in deze context is ongewoon voor me, sterker: ik ben er absoluut niet van gediend. Ik wi­l helemaal geen hoop hebben. Liever wil ik neutraal zijn (‘ach, ja hoor, ik wil best meedoen aan een test’) of zekerheid hebben, desnoods negatieve zekerheid (‘tegen ms is geen kruid gewassen, dus val me niet met die indianenverhalen lastig’).

Ik was bang hoop te gaan koesteren. Geen hoop hebben sluit immers de mogelijkheid teleurgesteld te zullen worden, op voorhand uit. Mijn leven is tegenwoordig nu eenmaal gebaseerd op de wetenschap dat ms ongeneeslijk is, en ik heb me daarmee leren verhouden. Hoop is eng. Stel je voor dat ik hem de vrije teugel zou geven en het medicijn, zoals al zoveel eerdere, achterblijft bij de verwachtingen? Voorzichtig zijn Spaink, en vooral voorzichtig bli­jven. Asjeblieft niet gaan verlangen naar genezing. Dat kost me te veel, bijvoorbeeld mijn gemoedsrust. Maar toch kreeg ik, de eerste keer dat ik met mijn vrienden over dit medicijn sprak, warempel tranen in mijn ogen en moest ik hard werken om niet plompverloren te gaan schreien.

*

IN NEDERLAND WORDEN momenteel testen uitgevoerd met beide middelen. Hoe het met copolymeer-1 precies zit weet ik niet; van beta-interferon weet ik iets meer. Het middel wordt geproduceerd op basis van de eicellen van Chinese hamstertjes en er komt flink wat genetische manipulatie aan te pas. In Amerika is het middel inmiddels al geregistreerd voor gebruik door ms-patiënten, en het heeft daar tot regelrechte rampen geleid. Er is simpelweg niet genoeg om alle patiënten die in aanmerking komen ervan te voorzien, zodat besloten werd een loterij te houden waarbij het toeval besliste wie de jackpot kreeg. (Waarna sommige patiënten die een niet hadden getrokken, spoorslags afreisden naar Europa om de Europese producenten het middel goedschiks of kwaadschiks te ontfutselen. Scènes met zakken vol geld, bedreigingen met pistolen, rolstoelen vastgeketend aan trapleuningen en dergelijke. Vreselijk.)

In Nederland doemen vergelijkbare problemen op. Op dit moment is er voldoende beta-interferon voor tweehonderd patiënten; er zijn er in Nederland vijftienduizend. En hoewel die vijftienduizend waarschijnlijk niet allemaal in aanmerking zullen komen, zijn er geheid meer gegadigden dan er spul voorhanden is. De producenten doen forse investeringen – rond tien maal de jaaromzet – om hun produktielijnen uit te breiden (wat suggereert dat de fabrikanten in ieder geval serieus vertrouwen in hun preparaat hebben). Vermoedelijk zullen ze pas in 1996 of in 1997 in staat zijn voldoende beta-interferon aan te leveren voor alle ms-patiënten die voor het middel in aanmerking komen. Wat te doen in de tussentijd? Oefenen in loterijen? De vingers gekruisd houden? Hopen dat invaliderende aanvallen uitblijven totdat het louterende moment aanbreekt dat ook ji­j het middel eindelijk krijgt? De fabrikanten een handje helpen, door zelf een fokprogramma op te zetten voor Chinese hamsters?

Er doemen meer problemen op. Momenteel worden met de beschikbare hoeveelheid beta-interferon een aantal dubbelblinde proeven opgezet, waarbij arts noch patiënt weet wie het echte middel en wie een placebo krijgt toegediend. Maar nu al is duidelijk dat veel patiënten, juist omdat het medicijn zo’n goede kans van slagen heeft, tussentijds willen afhaken: zodra ze merken dat ze met een placebo van doen hebben, willen ze uit de testprocedure. Sommige mensen doen pogingen om het middel buiten de artsen om in handen te krijgen, door zich rechtstreeks bij de producenten ervan te vervoegen. Zulke neigingen, hoe begrijpelijk ze ook zijn, ondermijnen de deugdelijkheid van onderzoek en individuele pogingen om het spul te bemachtigen, zijn uiterst riskant voor andere patiënten.

Als een proef met een nieuw medicijn niet zorgvuldig wordt uitgevoerd, heeft de overheid een bikkelhard argument om registratie of vergoeding ervan te weigeren. Wat ze vermoedelijk maar al te graag willen. De kans is groot dat de vreugde van ms-patiënten over een medicijn dat hun ziekte remt, omgekeerd evenredig is aan het animo van WVC om het middel in het pakket op te nemen. Want beta-interferon is duur. Dat ligt niet zozeer aan die Chinese hamsters maar aan de ingewikkelde manipulaties die met hun eicellen moeten worden uitgevoerd.

Stelt U zich eens voor. Wanneer een medicijn door de overheid en de ziektekostenverzekeraars wordt geaccepteerd, zijn zij verplicht ook de kosten ervan te vergoeden. Een ms-patiënt zal op jaarbasis voor vijftienduizend gulden wegslikken of -spuiten aan beta-interferon. Er zijn naar schatting vijftienduizend ms-patiënten in Nederland. Wanneer de helft daarvan in aanmerking komt, ontstaat de volgende som: 7500 x 15.000 = 112.500.000; ruim honderdtwaalf miljoen gulden op jaarbasis. De noodzaak tot bezuinigingen maakt dat geen ministerie of ziektekostenverzekeraar van harte zal instemmen met registratie – onze stabilisatie ontwricht hun begrotingen. Je mag waarschijnlijk gerust stellen dat WVC liever heeft dat het middel erg tegenvalt. Dat scheelt hen namelijk een boel kopzorgen.

Het zou niet de eerste keer zijn dat een in principe goed en werkzaam middel het om budgettaire redenen niet haalt. Met andere woorden: iedereen die buiten de testprocedures treedt, schaadt in eerste instantie zijn of haar mede-patiënten (omdat het middel niet in het verzekeringspakket komt), en in tweede instantie ook zichzelf. Het middel wordt niet vergoed; het wordt daardoor op minder grote schaal in produktie genomen en blijft duurder dan anders het geval zou zijn; hoe dan ook komt het dan alleen binnen bereik van kapitaalkrachtige patiënten. Want wie kan er nu vijftienduizend gulden per jaar betalen van een WAO-uitkering? De vraag is dus niet alleen of beta-interferon werkt, maar vooral: kan het in voldoende hoeveelheid worden geleverd en wordt het middel vergoed?

Ik haat hoop.

Seks & moraal

SOMMIGE HETEROSUELEN DOEN ook heel enge dingen. Elke zondagmiddag met een verveeld gezicht met de kinderen op bezoek gaan bij Oma en daar taai geworden biscuitjes kauwen bij kopjes lauwe thee bijvoorbeeld, of op Tweede Pinksterdag een uitstapje maken naar de showmeubelzalen van Ikea, gewapend met de clubkaart voor de aanbieding van leuke bijzettafeltjes, of avond-in avond-uit zwijgzaam naast elkaar zitten op de driezitsbank met bitterballen, een krat bier en een verdorven huwelijk.

Maar daar gingen die programma’s dus niet over. Als je die in beeld brengt heb je bovendien een weinig spectaculair item. Veronica en RTL dachten het volk te moeten vermaken met seks, en dan vooral met de ongewoner praktijken daarbinnen. Om mezelf meteen maar te diskwalificeren: ik heb niets van die programma’s gezien, het leek me op voorhand niet werkelijk interessant. Wat ik uit de berichtgeving na afloop heb vernomen, was vooral dat Catherine Keyl ronduit hilarisch was. Kennelijk kon ze haar schrik en verbazing niet achter een professioneel masker verborgen houden en wist ze zich geen raad met haar houding. Zodat iedereen iets had om te lachen: het burgerdom om die zotten op de buis en de gevoelsgenoten van de laatsten om het angstig conservatisme van de eersten. Dus zoiets werkt nog wel. Van lachen is namelijk nog nooit een mens slechter geworden.

Feike Salverda pakte zijn programma Crazy Holland naar verluidt heel anders aan: hijgerig laten zien hoe erg het allemaal is, daar, aan de andere kant, bij de gevaarlijke mensen. Zo’n houding is natuurlijk ronduit vies. Onder alle omstandigheden: of het nu om flikkers gaat, of uitgemergelde kindjes in Kenia, of over bruinhemden in Antwerpen, over Cetniks in Bosnië of burgers in het als tippelzone aangemerkte gebied. Beelden gebruiken zuiver om hun shockerend vermogen deugt niet en redeneren langs lijnen van ‘zij’ en ‘wij’ klopt niet; diezelfde beelden kunnen echter, wanneer er duidelijke en meerzijdige informatie bij wordt gegeven, uiterst verhelderend en leerzaam zijn. Dan kunnen ze iemand zelfs van zijn of haar vooroordelen verlossen.

Zo ging Salverda niet te werk. Die wilde ‘alleen maar in beeld brengen wat hij zag’. Hij keek daar nogal eenzijdig bij: alsof heteroseksuelen nimmer met een hand in elkaars endeldarm zitten of zich nooit aan sm overleveren. Zo iemand zou je derhalve subiet een bril aanraden en hem zijn camera ontnemen. Terecht dus dat Salverda in XL op zijn falie kreeg.

Maar Jan-Willem de Bruin, die in het vorige nummer van XL fulmineerde tegen Salverda’s praktijken, gaat zelf ook in de mist wanneer hij de film Taxi zum Klo in de discussie gooit en denkt dan het ei van Columbus gelegd te hebben. Die film werd in 1985 door de VPRO uitgezonden en riep, door de beelden van losse en soms harde seks die er een integraal onderdeel van waren, forse debatten op. Over Taxi zum Klo ontstond onder homosuelen vergelijkbare commotie als nu over de Ondeugende Jongens van Crazy Holland.

Ook toen riep half homosueel Nederland wit weggetrokken uit ‘of da­t nu het beeld van homoseksualiteit was dat wij wensten te propageren’ en was men bezorgd over de tere ouderziel van de zojuist ontloken jonge nicht. De Bruin schrijft in XL dat er tot aan de Tweede Kamer debatten werden gevoerd over de vraag of deze film uitgezonden had mogen worden, en besluit zijn artikel met de opmerking: ‘Televisie is een machtig medium. Daar moet je als omroep verantwoordelijk mee omgaan.’ Hij suggereert derhalve dat Taxi zum Klo beter in de kast had kunnen blijven liggen, veilig naats Salverda.

Maar Taxi zum Klo heeft nimmer gepretendeerd ‘het’ beeld van ‘de’ homoseksuelen te schetsen; het was slechts een beeld van een subcultuur. En de VPRO zond veel meer beelden over en verhalen van homoseksuelen uit; juist dat maakte het lastig een enkele film tot hét beeld van dé groep te bombarderen. Juist de VPRO ging er, in De Bruins woorden, ‘verantwoord’ mee om.

Door Taxi zum Klo erbij te halen, maakt De Bruin de discussie vrijwel onmogelijk. Je zou moeten praten over goede journalistiek, over open manieren om subculturen in beeld te brengen zonder meteen veroordelend of neerbuigend te doen, over de voorwaarden waaronder kijken niet tot een kermisspectakel verwordt, hoe wij versus zij kan worden vermeden. Maar De Bruin maakt er ineens een debat over wat wel en wat niet bij ‘de homoseksuelen’ hoort. Wat mag en wat niet mag. Wat in het gewenste beeld past en wat niet. Hij maakt er kortom een moreel debat van – precies dezelfde fout die Salverda eerder beging.

Een aantal jaar geleden wilde Sek, de voorganger van XL, een special over damesdames maken. In de gastredactie (waarvan ik deel uitmaakte) werd een verwoed debat gevoerd over de vraag hoe lesbo’s dan over het voetlicht moetsen worden gebracht. Zo divers mogelijk, vonden we uiteindelijk unaniem, opdat niemand een bepaald beeld van ‘de’ lesbienne zou worden opgedrongen. In interviews, foto’s en verhalen zochten we naar een zo evenwichtig mogelijke mengeling. We slaagden daarin. Artikelen over buitenlandse vrouwen, over gehandicapte potten, over pottenprostitutie, een warenonderzoek naar seksspeeltjes, een interview over hulpverlening, een verhaal over een vrijpartij, een idiote ken-u-zelf enquête. Heel gevarieerd. Dachten we.

Want alras stroomden de boze brieven binnen waarin lezers zich beklaagden over ‘al die dildo’s’ in dat nummer. Er stonden er maar een paar in; evenwel waren stapels mensen (van allerlei kunne en voorkeur) bang voor het beeld van lesbianisme dat we hiermee ‘propageerden’. Ze waren, zo geloofde ik alras, eerder boos omdat we hun beeld van lesbianisme hadden beschadigd.

Your roots are showing

IN 1991 TOURDE Type O Negative door Europa. Ze waren controversieel, dat wist iedereen, maar op grond waarvan was minder helder. Er waren geruchten dat Type O Negative fascistische ideeën zou aanhangen. De zanger van Type O, Peter Steele, had eerder de deathmetalband Carnivore geleid en zong daar nogal onverstaanbare teksten over de derde en vierde wereldoorlog. Carnivore stopte veel dood, nucleaire winters, machismo en barbarij in haar teksten; een muzikale pendant van de Mad Max-films.

Na het uiteenvallen van Carnivore richtte Steele Type O Negative op. Hun eerste cd Slow, Deep and Hard (1991) combineert metal met hardcore. De nummers staan vol uitgekiende tempowisselingen, mengelingen van symfonische muziek en gotische metal. De plaat werd goed ontvangen; totdat de teksten werden doorgelicht. Met name Der Untermensch moest het ontgelden, een nummer over junkies en werklozen, met zinnen als: ‘Why don’t you get a job … Get off society’s back … You’re a waste of life … Send you back to where you’re from.’

Het is bepaald geen vriendelijke tekst, maar hij komt in een ander licht te staan doordat het nummer direct gevolgd wordt door Xero Tolerance, waarin Steele zingt over een ‘type A personality disorder’: ‘Hatred obsessing me, hatred possessing me, anger burning me, anger turning me into someone I don’t know.’ In dit fragment en elders op de plaat wordt duidelijk dat de zanger dingen denkt die hij liever niet wil denken. Hij becommentarieert zichzelf. Hij beklaagt de kapot geboren babies van junks en de vrouwen die hoer moeten spelen voor verslaafde vriendjes; hij zingt over zijn dame die hem ontrouw is en deswege dood moet, en onderbreekt deze tirades met idyllische passages over hoe hij de liefde liever had gezien: ‘I gave till it hurt, thought it was right’ en ‘there is no pain like that of desire’.

Hij wordt telkens weer gefrusteerd in zijn romantische verlangens, wat zijn woede wekt, en uiteindelijk wordt hij zichzelf vreemd. De plaat klinkt als het hatelijke, machteloze verweer van iemand die kopje onder dreigt te gaan. En waar dat vandaan kwam, heeft Steele keer op keer uitgelegd. Iets met een vriendin die ervandoor was. De hele wereld kon wat hem betreft even opvliegen. Zi­j voorop.

Van de op tekst- en interviewfragmenten gegrondveste geruchten dat Type O met racisme en fascisme zou dwepen, distantiëerde Steele zich geschrokken: ‘Ik wil niet als fascist gebrandmerkt worden. Ik keur geweld af.’ Vanuit Brooklyn stuurde Steele stapels faxen naar Europa waarin hij uitlegde dat hij weliswaar vond dat je junkies niet in de watten hoefde te leggen, maar dat hij racisme veroordeelde en van nazi’s al helemaal niets moest hebben. Zijn spijtbetuiging sorteerde weinig effect. In Berlijn riep de kraakscene op tot acties en werden er zelfs posters geplakt met de oproep Steele te vermoorden. Vrijwel alle concerten in Duitsland en Oostenrijk werden verstoord of verhinderd door bezettingen, bommeldingen en demonstraties van linkse activisten.

In Nederland waren vijf concerten geboekt. Het eerste was in de Melkweg in Amsterdam. Die dag was er toevallig een linkse demonstratie in de hoofdstad. John van Luyn, programmeur van de Melkweg: ‘Iets tegen Shell ofzo. Bij de demonstratie werden flyers uitgedeeld tegen Type O Negative. Ze zijn gewoon doorgelopen. Er kwamen honderdvijftig actievoerders de Melkweg binnenvallen. Ze hebben de leidingen doorgeknipt: elektriciteit, telefoon, alles, en eisten dat we het concert van die avond zouden aflasten. Ze hadden bovendien allerlei migrantenorganisaties en -omroepen gewaarschuwd, en die begonnen ook te protesteren. Niemand van hen had ooit van de band gehoord, maar ze wisten ineens allemaal heel zeker dat Type O Negative fout was. Het was hier een chaos en we konden niet anders dan het optreden cancellen.’

Gert Gering, programmeur van Atak in Enschede: ‘We wisten dat ze controversieel waren, maar dat hebben we nooit geschuwd. Muzikaal vonden we ze een doorbraak. Ik heb hun teksten gelezen. Mijn politieke vriendje is-ie niet, maar ja: wat is serieus, en wat niet? En als je teksten gaat bestuderen zou er geen rapgroep meer geprogrammeerd kunnen worden. Dat er bij ska-concerten veel skins komen, daar hoor je trouwens nooit iemand over. Wat die protesten betreft, in die tijd speelde de verscherping van het asielbeleid en de neo-nazirellen in Duitsland. Maar wat deden die actievoerders? Op het vliegveld gaan liggen om uitzettingen te voorkomen? Nee, flyers verspreiden tegen Type O Negative. Er ontstond ook hier gedoe. We kregen een afgezant van de burgemeester op bezoek die ons duidelijk maakte dat ze twee rechtbankmedewerkers in de zaal wilden posteren om de teksten van de groep te screenen, en die zouden eventueel ingrijpen. Ja, onder die condities wilden wij natuurlijk geen concert, dat was regelrechte censuur. Afgelast dus. Ik heb die avond overigens maar twee skins gezien. Laatst hadden we Laurel Aitken, ska dus, en d’r stonden wel zestig skins. Aitken droeg nog een nummer aan ze op ook.’

Harry Hamelink, programmeur van Nighttown in Rotterdam: ‘De De bezetting van de Melkweg kwam op het RTL- en het NOS-journaal. We moesten binnen een dag beslissen wat wi­j zouden doen. Er was zoveel negatieve aandacht dat het ons beter leek iedereen de pas af te snijden. We besloten het optreden niet te laten doorgaan.’ Ook Noorderligt in Tilburg lastte af.

Alleen Scum in Katwijk hield stand. Marcel van Tol: ‘We wisten natuurlijk van de onrust, maar we wilden het concert laten doorgaan. We kregen dreigbrieven en telefoontjes van activisten die meedeelden “geweld niet uit de weg te gaan”. We hebben met de politie en de burgemeester gesproken, die vervolgens hun volle medewerking gaven om het optreden door te laten gaan. Wij wilden per se niet zwichten voor zo’n idiote manier van actievoeren. We waren erg op ons hoede, we hebben de ramen geblindeerd en de politie zou surveilleren. Maar Steele kon het niet meer aan. Hij was kapot van wat er allemaal gebeurd is en vloog terug naar New York. Uiteindelijk hebben er maar twee bandleden hier opgetreden. We waren vreselijk teleurgesteld. Die eerste cd van ze wordt hier nog steeds grijsgedraaid. Het is gewoon een wereldband.’

Type O bleef verdacht, wat ze ook zeiden of deden. Nog vorig jaar schreef muziekblad Oor: ‘De vraag of Steele en consorten nu fascistisch en/of racistisch zijn, is onbeantwoord en blijft steken in een dikke vlaag mist. De actievoerders hadden beter naar de rechter kunnen stappen. Dan hadden we tenminste een onafhankelijke uitspraak gehad over Type O Negative en haar uitlatingen.’ Pardon?

*

HET JAAR NA deze desastreuze tournee kwam The Origin of the Feces uit, een registratie van een quasi-live optreden in Brighton Beach, Brooklyn. Het is een gevecht tussen een band en een zaal. Al bij aanvang onthaalt het publiek de band op een gescandeerd ‘You suck, you suck’. Steele heeft meteen een weerwoord. Het publiek betaalt om hem te zien terwijl hij betaald kri­jgt, ‘so who’s the real asshole here?’ De hele opname blijft het venijn over en weer spatten. Er is een – al dan niet gespeelde – bommelding en zaalontruiming. Hondengeblaf. Sirenes. Een bierflesje knalt voor Steele’s voeten uiteen. De aankondiging dat ze aan het laatste nummer beginnen, ontlokt gejuich.

Op deze cd staat ook Kill You Tonight, een combinatie van eerder opgenomen nummers. Daarin zingt Steele over een overspelig vriendinnetje dat elke zaterdagavond op pad gaat om mannen te versieren: ‘Where there’s a womb, there’s a way’. Hij zingt over de bedrogene die zich verbijt, zich bezat, in de greep raakt van een groen monster dat jaloezie heet en uiteindelijk zijn bijl scherpt en op zoek gaat. Wanneer hij vriendin plus one-night-stand aantreft, vermoordt hij niet alleen haar maar tevens de meneer in kwestie. Hij is, heel politiek correct, voor gelijke behandeling, ook in deze: ‘I’m an equal opportunity destroyer’.

Ook al een tekst die niet prettig viel, zeker niet onder feministen. (Men sprak over het luchthartig aanbevelen van vrouwenmoord sec.) Live is er echter meer aan de hand. Het achtergrondkoortje is nog pesteriger dan op de studioversie, waar het al tamelijk hilarisch klonk. Steele die bozig monkelt: ‘I know you’re fucking someone else’, waarna de rest van de band hem in een vrolijk up-tempo jennend herhaalt: ‘He knows you’re fucking someone else’, en dat dan tien keer achter elkaar (‘I knohow’ – ‘He knohows’ – ‘I knohow’ – ‘He knohows’ – ‘I said I knohow’ – ‘He said he knohows’, steeds sneller, ad infinitum, ad nauseam).

Vlak voor de dubbelmoord waarschuwt Steele de luisteraars: ‘Second verse. Worst than the first!’ Midden in het nummer zit een parafrase van Jimi Hendrix’ oldtimer over Joe die eveneens op oorlogspad ging vanwege een overspelig liefje. Op een paar woorden na zijn de teksten identiek: ‘Hey Joe, where are you going with that gun in your hand?’ werd ‘Hey Pete’ met een bijl en Mexico werd Brighton Beach. Hendrix kwam ermee weg, met dat neerhalen van mevrouwen, maar die was dan ook populair en werd politiek oké bevonden.

Voor de tegenstanders van Type O die zich aan tekst-exegese overleveren, weet ik er nog wel een paar. De teksten zitten vol sneren naar politiek-correct denken en grappen. The misinterpretation of silence and it’s disastrous consequences heet een nummer, en dat biedt vierenzestig seconden stilte. Zingen over haat en dat doen onder het label ‘type A personality disorder’ lijkt me een ironische verwijzing naar Adorno’s theorieën over de autoritaire persoonlijkheid. Een nummer over ontrouw uitbrengen onder de spottende titel Unsuccessfully coping with the natural beauty of infidelity. Zingen over zelfmoord en dan schreeuwen: ‘I can see God!’ Volgens mij maken ze gewoon pretdeath.

De derde cd Bloody Kisses (1993), gothischer en met meer doom dan ooit, gooit er nog een flinke schep bovenop. Om elke beschuldiging van racisme uit te hollen, doen ze een nummer met als enige tekst ‘Kill all the white people, then we’ll be free’, bijgestaan door een zwart rapkoortje. In een ander nummer legt Steele uit dat links ze voor fascist verslijt en rechts ze voor communisten houdt – dus waarom zouden ze zich van iemand nog iets aantrekken? In Black No. 1, dankzij MTV een flinke hit geworden, zit de grap die ik zelf het meest geslaagd vind. Over een nep-vampierdame met zwart geverfde haren zingt Steele: ‘Your roots are showing. Dye ’em black.’ ‘Roots’ verwijst in het Engels niet alleen naar uitgegroeide haarverf, maar fungeert ook als codewoord in het politiek-correcte denken (iemands ‘roots’ zijn schijnbaar onaantastbaar, de ultieme retorische dooddoener). Voor wie wars is van elke vorm van essentialisme, is die opmerking ronduit hilarisch. Op het tegelijkertijd op de markt gebrachte t-shirtje stelt Type O zich voor de zekerheid verantwoordelijk voor zo ongeveer alle grote rampen van de afgelopen twee millennia: van de kruisiging van Christus en de aantasting van de ozonlaag tot de Golfoorlog en aids.

*

ZOJUIST HEEFT TYPE O haar eerste echte Nederlandse tournee afgesloten. Nergens ontstonden rellen, gedeeltelijk dankzij een terughoudend persbeleid, gedeeltelijk dankzij het feit dat Type O zich met Bloody Kisses heeft gerevancheerd. De drie optredens waren glad uitverkocht en op het publiek viel nauwelijks iets aan te merken, behalve dan dat ze soms uit volle borst meezongen. ‘Er waren wat hitserige verhalen bij de voorverkoop, maar er was werkelijk niets mis. Er waren twee skins bij hun optreden hier,’ vertelt Van Luyn van de Melkweg, ‘maar die zijn er altijd. We noemen ze onze huisskins. Maar skins hebben ook niets te zoeken bij deze muziek. Het is geen harde, agressieve muziek, het is eigenlijk heel romantisch. Alsof je de Sisters of Mercy vertaalt naar nu, naar een hoger plan. Ik hou wel van het dramatische dat ze hebben.’ Harry Hamelink, programmeur van Nighttown: ‘Het was een fantastisch concert. Steele wordt door leken als macho afgedaan, maar hij was juist heel toegankelijk, zocht veel contact met de zaal. Hij is stukken minder bitchy dan de meeste metalmuzikanten.’

En Steele zelf? Ik zat op een stoel in de kleedkamer. Steele, die ruim twee meter lang is, torende boven me uit en had zijn handen in zijn zij gezet. Hij keek achterdochtig naar beneden en wachtte niet op de eerste vraag. ‘Nogmaals, ik heb die rellen niet gewild. Ik dacht dat mensen slimmer waren. Maar het lijkt nu over te zijn.’ De verdedigingszinnen die inmiddels standaard zijn geworden, rolden uit zijn mond; maar dat wil ik allemaal niet weten. Ik zei het een goed concert te hebben gevonden. Hij keek nogmaals naar de diepte waarin ik schuilging. Het verschil was wel erg groot. Hij knielde aan mijn voeten.

‘Opgelucht. Het geluid was niet in orde, maar we konden eindelijk gewoon spelen.’ Waren zijn teksten een commentaar op politiek-correct denken? ‘Oh yeah! Wat je eet, wat je denkt, met wie je omgaat, met wie je vrijt en hoe – alles wordt tegenwoordig onder de loep genomen. We willen alleen maar spelen. We’re just four musical clowns from Brooklyn, ik wil helemaal niet dat we zo serieus worden genomen.’ Hij was uiterst vriendelijk jegens de zaal zeg ik, hij waarschuwde zelfs de stage-divers dat ze moesten opletten waar hun vrienden stonden, opdat ze niet crashten. (Er was een jongen geweest die het nummer Gravity al te letterlijk had genomen en met een lelijke hoofdwond was afgevoerd.) ‘I just react. Als de zaal welwillend is, werkt het; dan kun je contact leggen, iets teweeg brengen. Wanneer het publiek agressief reageert, moet ik me in de eerste plaats staande houden. En desnoods terugschelden.’ We praten wat door. Hij is de beminnelijkheid zelve. Wiskey? Bier? Nee, van Adorno heeft hij nog nooit gehoord, maar het klinkt interessant. Type A personality? ‘That’s me.’ Een afwachtende blik. Hij wil de zaal in. Napraten. Fans ontmoeten.

‘Volgens mij moeten ze nog eenmaal het clubcircuit in, om zich te ontdoen van die rare erfenis,’ zegt Hamelink van Nighttown, ‘en dan breken ze door. Ze zijn goed genoeg.’ ‘De volgende keer kan ik ze niet boeken,’ zegt Van Luyn van de Melkweg. ‘Dan zijn ze te groot.’ Maar hij raadt ze aan een tourmanager te nemen. ‘Ze hebben niet eens gecontroleerd hoeveel kaartjes ik heb verkocht. Ik verwed er veel onder dat ze zometeen in Duitsland per concert voor drie mille worden getild.’