Tijdsbesteding

DAT ER MINDER gelezen wordt, roept men altoos. (Maar dan hebben ze het eigenlijk over boeken, niet over tijdschriften, en tellen ze voorts de onderschriften op tv en ‘t lezen van e-mail natuurlijk niet mee, want tv kijken wordt nooit als lezen beschouwd en alles wat met Internet van doen heeft, staat in de categorie ‘hobbies’, onder ‘computers’).

Sowieso vraag ik me altijd af hoe onderzoekers dat nu tellen, waaraan men zijn tijd besteedt. Meestal doen mensen veel dingen tegelijk; mijn moeder bijvoorbeeld kookt, vult simultaan een doorloper in en kijkt onderwijl naar de tv. Tussendoor gaf ze dan meestal de kat nog te eten ook, maar die is nu dood. Hoe zou zij haar uren weergeven, mocht ze door zo’n onderzoeker gevraagd worden haar activiteiten te turven? Want in hun invulschema’s kun je per tijdseenheid maar één ding tegelijk doen, en nooit twee of drie naast of dwars door elkaar.

Mengen van bezigheden is schering en inslag. (Werklunches. Wandelen met iemand en dan bijpraten. De tuin wieden en zonnebaden. Ontbijten en de krant lezen. Auto rijden en naar de meisjes kijken. Naar de film gaan en daar tijd doorbrengen met je lief, bij voorkeur voetje vrijend. Boodschappen doen en onderwijl in je hoofd een lastige brief componeren of je tentamens repeteren. Je nagels lakken en naar het nieuws kijken.) Reken maar dat het vrijwilligerswerk nooit zo’n vlucht had genomen wanneer de daarvoor benodigde tijd enkelvoudig werd besteed.

Een homotijdschrift in elkaar zetten, de kantine van de korfbalclub beheren of een avond in een cultureel centrum organiseren is allemaal nuttig, noodzakelijk en lovenswaardig, maar indien het uitsluitend dat ene – nobele – doel diende, waren er te lande aanzienlijk minder vrijwilligers aan de slag dan thans het geval is. Het is natuurlijk werk, dat vooropgesteld, en het blaadje wordt inderdaad gemaakt en de kantine beheerd, maar tegelijkertijd bouwt men aan kennissenkringen en netwerken, men vergaart er expertise, status, getuigschriften en alinea’s in sollicitatiebrieven. Er worden liefdes gevonden, vrienden gemaakt, vaardigheden geleerd en eenzame huizen of narrige verhoudingen ontvlucht.

Hoe dat te boekstaven? Als persoonlijke ontwikkeling en educatie? Als vrije tijd? Als werk voor de gemeenschap? Als verzamelen van items voor op het cv? Als onvoltooide speurtocht naar een geliefde? Als echtelijke therapie? Je kunt zulke dingen vaak niet scheiden, daarvoor zitten levens te ingewikkeld in elkaar en zijn mensen te doortrapt en inventief. En wie een beetje handig mixt, doet in zeven dagen meer dan een onderzoeker aan uren in zijn onderzoeksweekrooster kwijt kan.

Veel interessanter lijkt mij het me overigens om in onderzoek naar tijdsbesteding te turven wat mensen niet meer doen. Wie strijkt er nog, van de generaties na ‘vijftig? (Meer dan dat ene zijden overhemd, bedoel ik.) Wie borduurt er? Wie gaat er nog vissen langs de kant van een watertje? Wie gaat er op burenbezoek? Wie maakt er nog zelf kleren? Wie stopt er sokken? Wie zet de trap in de was? Wie maakt groente in weckflessen in, en maakt z’n eigen jam?

Wat voor dingen doe ik eigenlijk niet meer? Mijn tijdsbesteding is drastisch veranderd, de laatste paar jaar, da’s een feit. Ik ga minder weg: minder naar vrienden, minder naar de film of naar het café. Gaandeweg ben ik vaker achter de computer gaan zitten en schoot de tv er meer bij in; nu kijk ik daar nog slechts zelden naar, hooguit één keer per week. Steeds meer verschillende functies en bezigheden komen bijeen in de computer, die zowel dient als tekstverwerker, agenda, kladschrift, boekhoudmachien, archief, kattebelletjessbezorger, nieuwsdienst, fax en als tegenstander bij spelletjes; bovendien heeft hij de broodnodige functie als vluchthol als ik nergens zin in heb: Eindeloos nieuws lezen, Doom of patience spelen. (Overigens doet die computer ook altijd alles tegelijk. Nieuws ophalen terwijl ik de post lees, een webpagina opzoeken terwijl ik aan een stuk werk, back-ups maken terwijl-ie tegelijk een database sorteert of mijn patiencekaarten schudt.) Het zwaartepunt in mijn huis is aan het verschuiven, en het concentreert zich nu rond mijn bureau. Fax en telefoon ernaast. Op de bank zit ik nog zelden, aan de eettafel slechts om te eten of kranten te lezen. Ik neem zelfs een computer mee als ik naar mijn lief ga – hoewel als ik eenmaal daar ben, hij telkens mijn zwaartepunt blijkt en het ding alleen wordt gebruikt om even de post op te halen, anders loop ik zo schrikbarend achter als ik weer thuis ben.

Ik zou voornamelijk méér tijd willen hebben. Om eindelijk weer ‘s een avond voor de tv te hangen of drie boeken achter elkaar uit te lezen. Om heel erg veel te slapen. Om vier weken onafgebroken aan een boek te werken. Om van de zon te genieten, nu die eindelijk zijn rentrée heeft gemaakt. Om lekker niets te doen, en over de markt te slenteren.

Of gewoon, om eindelijk maar ‘s één ding tegelijkertijd te doen.

Opdringerige kunst

“JA GOD, WAT doet kunst anders dan je iets leren over kunst, ze kan je niet troosten voor je verdriet, kunst is geen aspirine,” sprak Gerrit Komrij afgelopen zaterdag ferm in het kunstkatern van Het Parool, naar aanleiding van een tentoonstelling die hij inricht in het Stedelijk Museum. Met geluk leren schilderijen je iets over kijken, over waarneming, over de wisselwerking tussen de blik van de schilder en die van de toeschouwer; daarbij blijft het. Heel veel meer valt er niet over te zeggen, meent Komrij, hoewel hij zich daartoe wel heeft laten verleiden. ‘t Is een mooie en zinnige stelling: kunst is geen zakdoek, noch dient zij ingezet te worden als voorraadbron voor levenslessen.

Het lijkt alsof Komrij, door zich toe te leggen op het kijken en de waarneming, een klare scheiding aanbrengt tussen moraliseren of pedagogiek enerzijds en lessen in waarneming anderzijds. Was het maar zo helder. Er is een compleet legioen aan kunstenaars dat zich er juist op toelegt om over waarneming te moraliseren, meestal onder het motto dat het zaak is de gangbare vooronderstellingen op dat vlak te ondermijnen, zichtbaar te maken, of wat dan ook; dat zou goed voor ons zijn, vinden ze kennelijk. Doorgaans leidt dat tot vreselijk autoritaire kunst, die opdringerig aanwezig is en mensen uitsluit.

In schilderijen of beeldhouwwerken geeft dat niet zo. Je loopt ze voorbij als ze iets mals of engs met je waarneming doen en je daarom niet aanstaan; het is derhalve makkelijk om er toegeeflijk over te doen. Je hebt er immers weinig last van. Anders wordt het waneer de revolutionair-didactisch ingestelde kunstenaar zich op terreinen als architectuur of vormgeing begeeft: dan leidt het tot ongelukken in huis en onbetreedbare gebouwen.

Vorige week was ik in Linz, bij het in september te openen gebouw van Ars Electronica, een centrum voor kunst en computers. Het gebouw bevindt zich op de allerprachtigste plaats van de stad: op een heuvel, pal naast de Donau, zodat je vanaf de tweede verdieping een waarlijk schitterend uitzicht hebt dat rivier en bergen omvat. Maar de architect ervan deugt niet. Hij heeft afwijkende opvattingen over de waarneming van ruimte, meent dat de gangbare opvattingen erover op de kop gezet dienen te worden (dat is goed voor ons) en legt, met het gebouw, zijn visie aan de bezoekers van het gebouw op.

Kennelijk meent de man dat het onderscheid tussen binnen en buiten slechting verdient, en dat ruimtes visueel in elkaar dienen over te lopen; dat is althans de enige ratio die ik erin kon bespeuren. Zijn uitgangspunten leidden tot grove dwingelandij. Het uitzicht was prachtig op de tweede verdieping: de ramen liepen van vloer tot plafond, maar geen ervan kon open; de dag was warm geweest, het gezelschap dat er dineerde groot; langzaam begaven wij het allen wegens gebrek aan ventilatie.

Tussen de benedenverdieping en de zaal met het riante uitzicht bevond zich een groot cirkelvormig entresol. Het gezelschap – aangetreden als jury voor de Prix Ars Electronica – werd daarheen gedirigeerd ten behoeve van de verplichte groepsfoto. Ik zou met de lift. Pal voor de lift werd mij de adem afgesneden: er gaapte een groot gat, dat pas op het tweede gezicht met glas bleek afgedekt. Onder mijn wielen gaapte een diepte van vier meter. Mij vermannend, de blik op de verte gericht, dacht ik erover heen te rijden, de lift in. Doch toen de lift zich opende bleek de vloer daarvan eveneens van glas, en het gat eronder even diep.

Nu kan ik daar totaal niet tegen: niet wegens hoogtevrees, maar wegens een lichte evenwichtstoornis, het gevolg van een ms-aanval. Zodra ik me niet goed kan oriënteren, dreig ik om te vallen, zelfs al zit ik. Ik haalde diep adem en zei dat ik deze lift werkelijk niet in kon; het was me fysiek onmogelijk, mijn maag draaide alleen bij het zien al enigszins. Iemand was zo vriendelijk ergens een mat op te scharrelen die over het ravijn werd gelegd, en met lichte vertraging voegde ik me bij de rest van het gezelschap.

Maar wat stonden ze daar raar… De vijfendertig mensen die op de foto moesten, vormden een grote cirkel, een dicht opeengeperste rand. Waarom niet een staanplaats meer naar het midden gekozen, waarom niet meer naar de buitenrand? Dat laatste was snel duidelijk: het entresol had geen wanden, alleen smalle, ruim gespatieerde spijltjes tussen vloer en plafond. Niemand wilde daar graag tegenaan staan. De volgende vloer was immers drie meter lager, en dat oogde niet echt veilig. De meeste juryleden hadden daarom de neiging naar het midden van de entresol te trekken, maar die stootte zelf ook weer af. De vloer daar was van helder glas, en niemand durfde daarop te staan. Een paar dames die een rok droegen, trokken hem wat strakker om zich heen, het benedenaanzicht indachtig. Het had nog heel wat voeten in aarde voor iedereen over z’n vrees heen was en de jury dicht genoeg bij elkaar stond om een groepsfoto te maken.

Zulke architectuur is schandalig. Ars Electronica kon er niet veel aan doen, het gebouw bestond al voordat zij erin trokken, maar juist voor een centrum dat mensen vertrouwd wil maken met computerkunst en Virtual Reality vond ik het een weinig gelukkige keus. Computers zijn tot op zekere hoogte nog steeds eng voor veel mensen, en waarom moet het gebouw die angst nu nog eens versterken? Bovendien zijn gebouwen er om mensen een plek te bieden, en dient het zich naar hen te voegen in plaast van omgekeerd.

Van de week hoorde ik dat iemand die voor een serie avonden in de Unie een affiche had moeten ontworpen, de onzalige ingeving had het ding op A0 te zetten (dat is tweemaal een opengeslagen krant) en de tekst over de hele lengte te laten doorlopen, zonder kolomindeling. “Maar zo is het toch onleesbaar?!” zeiden de organisatoren van de serie bijeenkomsten wanhopig. Welnee, zei de kunstenaar, en als het al zo was, dan vond-ie dat eigenlijk wel leuk ook. Ingebakken gewoontes doorbreken, enzo. Dat was kunst, zei hij.

Dat is geen kunst, dat is dictatuur.

Ars Electronica: jury statement

[In 1996, I was a member of the .net jury for the Prix Ars Electronica. The jury consisted of David Blair, David Braun, Oliver Frommel, Joichi Ito and me. Here’s the jury statement that I wrote. When putting this article on my blog in 2008, I tried to find current url’s for all web sites mentioned, but some are now defunct, alas.]

SOME THINGS NEVER CHANGE. Last year’s jury complained about the heavy traffic on the net, which turned loading the often large homepages that were entered, into an exercise not of judgment but of patience. This year was no different. But we had more homepages to review: two hundred and twelve, against last year’s eighty-something. So in order to be able to visit all of them, we had to work in the afternoon and mainly at night, when traffic was lower; usually we went on until 4 or 5 AM. And because we were offered a plenitude of fine beverage during dinner; these were sting evenings and nights indeed. Coffee, alcohol, computers and nicotine: quite an addictive mixture.

After previewing about a third of these homepages before the jurors met, I could already draw several conclusions. Some were minor (such as that black homepages are currently de rigueur), others more pertinent: for instance that quite a lot of homepages use state of the art net technology (VRML and Shockwave) and include sound, often RealAudio. Another was that too many homepages need an endless amount of clicking before you finally get to see an index or something: the first page unnervingly takes ages to load, so you wait and wait; and all it contains turns out to be a picture that serves as a frontispiece. When you’ve clicked that one, you get the credits and another slow-loading clickable picture; then, on the third page, you’re finally where you wanted to be in the first place. We suspected that this circuitous way of going about things was characteristic for pages that were done jobs; after all, paid homepage makers often price their work by the number of individual pages. Thus, cynically, one person’s bread is another person’s wasted time (and it sponsors the telcos’ revenues, too); I’d label these pages as ‘commercial circuitry’. And quite surprisingly, considering the nature of the net, we discovered that quite a lot of homepages have a more or less linear structure: click here, then click here, and then here; all in a prescribed order where the maker takes you by the mouse and leads you. Also, but that’s a very personal observation: during my previews of the entries at home I found that there’s a lot of art wasted on the net, and perhaps even more net wasted on the arts.

But, on second thought, that was not a personal issue after all. There seem to be two major genres in pages on the web. On the one hand, you have hobby pages. That’s not to be taken in any derisive sense; it simply means a special interest homepage, a homepage that is a direct reflection of somebody’s real-life sympathies, pastimes, hobbies, urges or profession. A person who’s devoted to beetles and has extensive knowledge of the species, is, once on the net, bound to end up making a homepage about beetles. While such a page might be of prime importance to other beetle-fans, the amount of people that it will appeal to is rather restricted. You just got to love beetles, or at least be curious about them. There’s literally an innumerable amount of such homepages. The groups they draw may vary in size, but are basically limited. Art, in this respect, is like a beetle. There’s too many artists or galleries or museums who entered the competition for the Prix Ars Electronica while all they did was uploading their portfolio to their homepage, or taking whatever is on their walls and paste it to the web. The jury was not asked to judge the beauty or value of beetles; we are not even capable of that. The jury was asked to judge web sites.

No medium is neutral. Since each medium has its own possibilities and carries its own meaning, each medium modifies content – to the extent that often form and content are inseparable. Artists are more familiar with this principle than many other people: they have to make a choice for a medium for every piece they make. Will it be oil, marble or words; crayons, wood or bronze; celluloid, cloth or computers? Simply transporting an existing art object unto another medium will not do, no matter what its original quality was. Like any medium, technology is not neutral. To ignore that principle leads, alas, to beetles; or to put it slightly more dignified: it leads nothing more than an art catalog. But the catalog itself is not art.

We decided to dismiss those pages. In our first few hours, we agreed that we would only nominate homepages that did something that could only be done on the net. (And of course this principle was not rigidly adhered to. What else would you expect, with five stubborn people who sometimes argued feverishly, defending their own pet pages? Sometimes we deferred to one another, just to maintain a sense of balance.)

*

THEN THERE’S the second genre of homepages. These are true net pages: they use technology and narrative structures only available and only meaningful on the net. Linearity is common to many media; it usually can’t be done without. You just can’t go back to a previous version of a painting, or take a different route through a book and branch off at an interesting point. On web pages, linearity can be abandoned. You can always retrace your steps, you can go though homepages in a variety of ways, none of them ‘better’ than the other, none of them more meaningful than the other.

Nor have homepages a locus, other than the net itself – whose locus is global, or almost global. Some pages make use of the fact that they’re situated on the net, in a context of other pages and programs, for instance by linking to other people’s pages or to other net-resources; others, unfortunately, don’t ever – which often is outright silly. Why not make use of the luxurious wealth surrounding you? It seems a bit anorectic to forego all that abundance that’s only a click away and to voluntarily starve oneself. Ash yes, we know: having an insulated homepage is often policy, especially for institutes and commercial sites; they’re afraid they’ll lose their visitors to the next page once they offer you a link to follow, so they try to keep you inside, behind closed walls. But homepages are no shops or cafe’s or competing films, and do not have this inherent monopolistic approach. They thrive on connectedness, on being embedded, on getting expansions; and one tends to go back to the pages that offer a number of helpful, interesting, funny, meaningful and related links.

On the down side, these true net pages sometimes gorge themselves on new technologies, notwithstanding that they don’t yet know what to do with it. The number of pages on which VRML is used, is astonishing. (VRML is a language that, just like html provides a template in which to present words, pictures and perhaps sounds in an integrated fashion, gives a template for 3D objects that can then be turned, slid, panned, zoomed in and out from, by using one’s mouse.) But often, it’s a clear case of tech for tech’s sake, and after the first surprise of the 3d image has worn off, there’s nothing much left. And yet there’s so many pages doting on it, pounding their chest as it were: ‘Gee! Look at me! I’ve got VRML! Ain’t that great? I’m smart, huh?’ But a technology without a use is nonsense. In fact, it’s not only boring, it’s also often superficial and a bit of a mask. As Thomas Riha put it: “It’s easy to hide lack of ideas behind a technical overkill. So no one can say. that you didn’t at least work hard.”

*

HAVING THUS RULED out both art for art’s sake and tech for ditto’s, trying to find the places where both those worlds met, we were left with a multitude of fine points to debate. When you try to single out the pages that make smart use of the fact that they’re part of the net, there’s so much you can dwell upon. Which pages try to evolve a new grammar for web sites, for instance by using links in a novel way? Ah, but there were a good many to chose from. We selected Lisa Hutton for that reason, and McSpotlight Guided Tour. Which pages had that special smell of self-reflectiveness, and somehow showed that they were aware of what else was going on on the net and used that as a treasure, as a joke, or as something to dwell upon? Etoy scored very high in this aspect, as did the Information SuperCollider [audio.apana.org.au/collider/collider.html, now defunct]. There was even an art-page doing precisely that: Journey into Exile spins you off down into AltaVista’s guts and lets you search the web for some pre-programmed sentences. Which pages were non-linear? Etoy for sure. We lost our way there each time when we tried to retrieve a page we wanted to show it to another juror; and while searching for it, we kept finding new interesting places there. It’s truly a maze, etoy. And as for new ways of telling stories, my… there’s a whole archive of stories, some huge and political (such as Ron Newman’s never-ending and very reliable documentary about Scientology’s war against Internet), some small and tentative, like Hegirascope, which attempts to make web fiction.

And speaking of fiction and reliability: one thing which we hotly debated was how sure we were that what we saw was what it purported to be. Was etoy, our prospective winner, perhaps a hype, as one of the jurors suspected? Was Hegirascope letting you evolve the story, or was it preprogrammed? How were we to know? All we had was the web, and the net. But that was precisely what we were judging: the web pages, and not their relation to any outside world. So if something might turn out to be a spoof in the real world, that was, to reformulate a worn-out adage, ‘a pity for reality’. So that turned out to be our major touchstone: what is happening on the net itself, and is it done in character? If so: kudos to you! If not: get a life. An e-life, that is.

The winners

1. etoy, The Hijack Project

Imagine traveling on what everybody calls the Information Highway, looking for information about your preferred subject: for instance, Madonna, Psion, Fassbinder movies or Playboy nudies. You find an underground site that promises you the best on your favourite subject, and eagerly, you click the link. POW! A screen flashes at you: “Don’t fucking move. This is a digital hijack.” There’s not a thing you can do, there’s a script running somewhere. A new page appears: “You are hostage no. 421705 hijacked by the organisation etoy.”

An audio file offers some explanation. It tells you about the dire conditions of Kevin Mitnick and requests his release. A voice explains to you that you’ve been digitally hijacked, just as the Internet itself has already been hijacked – not by etoy, but by Internet mogul Netscape. When you at last find the button to exit this strange and upsetting website and press it, it turns out that there’s no relief. You’re inside etoy’s own site now.

Etoy is a slightly anarchistic site. Its visual aesthetics rub some people the wrong way; to others, those are a sure sign of full-fledged counterculture. And indeed it is a counterculture that etoy promotes. No smooth linearly arranged homepages, but a merry-go-round one tends to get lost in. Sometimes clicking the down-button helps; sometimes it doesn’t get you anywhere. There’s a page where you can have your identity frozen, in digital ice: all you need to do is enter your name, age and your preferred last statement. The only trouble is that your profession can only be selected from a very small range of vocations, none of them too appealing, and the pre-selected one is thief. An other page offers you a short course in net-terrorsim: you can enter an address that you want to have mailbombed, or you can practice shooting by clicking on a target (only trouble is that you’ll always miss).

And indeed, etoy has indeed created havoc in various places. We’ve heard stories. Nasty stories. In one, they subscribed to a high security mailing list and disseminated the information found there to various newsgroups, much to the distress of the other list subscribers. In another, they captured V2‘s server, and randomly swapped messages sitting there for mail etoy had received.

What etoy seems bent on doing is disrupting the internet. The chances that they’ll manage to do so are of course slight, although they may indeed have caused some trouble. (And, to be perfectly honest, none of the jurors would like them to succeed in their shot at net-terrorism, because we need the net too bad). One reason of course is that their opponents are too strong: governments are currently trying to cleanse the net; shielded, ‘family supporting’ spaces such as AOL offers flourish; and Netscape has, as etoy states, indeed hijacked the Web years ago, and reasoning, arguing, pleading, mailbombing nor keeping people hostage will stop neither.

Yet, ambiguously, etoy loves the net even though they seem bent on disrupting it. Their pages have been designed with care, and their labyrinthine quality seems purposeful. One of their pages warns the traveller to the risks of the outside world: a desolate and grungy picture of the world as seen through a window is shown, with the caption “…and it’s cold too”. Instead, eetoy offers a page where you can get a tan. A solarium flashes rays at you. Please stay inside, locked behind your computer, is their message; the net is a much more fun world.

And it’s a real piece of Gesammtarbeit. Etoy is a hybrid, a multimedia-crew working in various fields and trying to tie them together in a new way. They aim at “a new way of playing the soundtrack for a new travelling generation. we play this soundtrack with different instruments like graphics, infoseek-flooding-robots, c-animation and ascii-txt as part of the show. our stage is the web,” as they put it.

What we liked, and what got to us, is that etoy fools around with preconceived notions about the net and turns these upside down. Using the Internet intensively, one tends to grow familiar with a whole set of notions: that homepages contain what their indexes say they contain, that mail cannot be read, that mailing lists can not be infiltrated, in short: that we are safe behind our computers. Etoy’s irony, that is all-pervasive, is funny but also necessary. They poke fun at the net and teach us a well-needed lesson as well. Regarding their hijack page, they state: “With this action, etoy demonstrates the “room” behind popular interfaces of the world wide web. Weak points and twilight-zones of this medium are the place of action…” The net can indeed be used in other ways than is expected; there is a space behind the obvious that can be used, reverted and changed into something completely different.

One of the jurors had severe doubts about etoy. Seeing that one of their pages contained an ad for a flexidisk, he thought they might just be a hype, an ad for a band. He hesitantly agreed to their nomination. He may be right. Etoy might be a hype. But it’s a well-designed one, and surely on the net that is as good as the real thing. After all, the net excels in trolls and nobody knows that you’re a dog. As long as you don’t bark.

2. Ex aequo: Hygrid

Hygrid is an art site: a joint venture. It offers you a starting point in the shape of a small picture. People may join in and design their own pictures that, after uploading them, will be fitted next to it; what evolves is not a patchwork, but a shape-shifting grid. The pictures grow from one another; the image of the original supplying ideas for the one that is to go next to it. The grids that are formed with these pictures can be selected from a variety of arrangements. Each picture is linked to the maker’s homepage; thereby, this virtual artist community connects.

Easy as this may sound, the software that keeps tracks of the position of the various pictures that reappear in a number of grids and their respective links to both each other and to related homepages, must be rather complicated. The page looks very inviting and spurs you on to submit a picture of your own.

2. Ex aequo: Journey as an exile

[now defunct: http://193.170.97.45/vvv/] Fitted within seperate but linked frames, four artists offer their work, and their comments upon each other. While one frame checks into AltaVista and searches their database for the phrase “Travel is useful, it exercises the imagination” (and indeed, AltaVista comes up with some 20.000 links; later on the search engine is used to retrieve instances of the phrase “All the rest is disappointment and fatigue. Our journey is entirely imaginary.”) All the while, angelic music can be heard and a voice that read’s from an HG Ballard book.

Clicking one frame brings up new images and texts in another. The frames – mind frames – are used to, as they put it, “‘target’ on each other and build so together a kind of parallel processing HyperMedia Tool.” There’s a weird dreamlike – or nightmarish – feel to the page, perhaps emphasized by the humming angels. The makers themselves state that their frames of mind relating to each other present “a kind of slow scan chat – or a other possibility of creating mindcrap conferencing”.

Honorary mentions

Category web collider: The Information Supercollider

[Now defunct, http://audio.apana.org.au/collider/collider.html] The web collider is another pun on the net. Considering the net to be an endless stream of electric particles, it attemps to find out what happens if you clash them at high velocity. It takes random parts of homepages and fires those at each other. Sometimes beautiful things come out of this collision, sometimes its hilarious, sometimes it’s just dadaist shambles. The funny thing is that you suddenly find yourself visiting the homepages of which the collider used a particle. On the down side, many pictures it snatches from other people’s homepages are not retrievable in this way, so there are too many broken gifs.

Category use of VRML: Webearth

[Now defunct, http://tcc.iz.net/we/] Web Earth makes beautiful and meaningful use of VRML (which a bit too many people use just to prove that they’re up to date on the technical side). Web Earth presents you with a globe, on which real-time satellite photographs of the earth are mapped. Various degrees of detail may be configured. Using your mouse, you can then spin the earth and zoom in or out. The notion that this technique presents you with a real-time picture of the earth, and that you can see which parts of the world are clouded or stormy at this very moment, makes Web Earth an impressive site.

Category use of VRML: Global Clock

[Now defunct, http://www.flab.mag.keio.ac.jp/GClock/] Just like Web Earth, Global Clock presents one with a real-time world. This one shows which parts of the earth are exposed to the sun. There are a few measure points installed for this project; alas, the project has not yet been able to install all those that he needs. The representation of sunlight is done by longer or shorter pillars, which are appended to the earth.

Category new documentary form: Mc Spotlight

In relation to a lawsuit McDonald’s started against two people they accused of libel when they criticised McDonald’s policy – a lawsuit now becoming famous as the ‘McLibel suit’ – and in the aftermath of an extensive use of mailing lists by a group of supporting critics, a huge website has now been erected. The most interesting feature of this site is how they use technology as a new way to present criticism. Using the frames option that Netscape has, they use McDonald’s own corporate website as one of their sources. On one side of your screen you have McDonald’s shiny, expensive website, and on the other you have a detailed deconstruction and criticism from McSpotlight. There’s even an audio file that will help you along this guided tour of McDonald’s. In the opposing McLibel pages, McDonald’s carefully constructed PR is taken apart word by word. McSpotlight contains 25 Mb of detailed information about McDonald’s, and add links to scientific reports and witness statements.

Category new documentary form: Scientology v. the Internet

The fight between Internet and Scientology has already made it to net-history. Scientology tried to remove the discussion group devoted to debating them (alt.religion.scientology), has tried to kill the newsgroup by endless bouts of spams, has investigated people who use pseudonyms and posted their personal iinformation to the net, used a private detective to observe posters from this newsgroup, has raided anon.penet.fi, Dutch ISP XS4all and the homes of various (US) citizens. Some of these actions are inspired by what Scientology calls copyright violation.

The fight between a.r.s. and Scientology is in many ways formative for what one in the very near future can and cannot do on the net: for rules and regulations, for law and netiquette.

Ron Newman’s homepage is devoted to this fight. Beginning in early 1995, he keeps a homepage on this Internet fight. The page is updated nearly every day, for fourteen months at a stretch, and now contains 5,5 Mb of data. It fulfills the needs of many who what to know what exactly is going on.

Category irony: Digicrime

A major spoof. Digicrime educates us on the hazards of the net, by presenting a collection of weird but true stories, and persuades us to do things we’d better not do. Also, they use Netscape’s technical innovations to trick you.

Category workshop: Chains

[Now defunct, http://found.cs.nyu.edu/andruid/chains.html] A collection of neighbourhood and subcultutal stories which gives a voice to many who would otherwise not be heard. The site has it’s own graffity wall where you can leave a statment, has educational aims, helps people to learn technology and is generally well done.

Category metazine: Suck

Not the next magazine on Internet. If it is something, it’s a zine about zines.

Category netverse: Electro Magnetic Poetry

[Now defunct, http://prominence.com/java/poetry] A very well done page, simple to behold but very inviting. With a cursor, a few handful of words and an elegant Java script, poetry can be – well, what? Assembled?

Category hypernarrative: Variety is…

A page which tells many stories. One of the most interesting ones is the story about Cyberbabes, that shows you what harm the Telecommunications Decency Act might do to the net. Hutton links to many outside places in order to let her story develop; that is a way to go about things that the jury liked.

Category hypernarrative: Hegirascope

A story presented in parts, which are retrieved by following various hyperlinks. There is, however, the possibility that the pages are retrieved according to an underlying script; when you don’t click a link, the script will automatically present one to you.

Category net home: Timothy Leary

Leary’s page is a home indeed. Clicking your way through his house – his living room, his library, his computer – one can access much of the stuff that he has written, read stories about his friends, see some cherished possessions. A video of his death – he died the day before the jury convened – may soon be accessible via this page.

The jury was:

  • David Blair (USA), maker of WAXWeb, the hypermedia’d version of his 85 minute film “WAX or the discovery of television among the bees”;
  • Oliver Frommel (Austria), who works at The Prix Ars Electronica Center;
  • Joichi Ito (Japan), president of Internet provider Digital Garage Inc, and net ideologue;
  • Karin Spaink (Netherlands), writer;
  • David Traub, maker of amongst others the Queensryche interactive cd.

The jury was assisted (both technically and otherwise) by Thomas Riha.

Vakantieschool

VIER WEKEN GELEDEN vlogen we over Fuerte Ventura. We zagen veel kale grond en voorts, langs de kust, vers aangelegde vakantiedorpen. Ik wees een instantdorp aan. ‘Misschien komen we daar wel terecht,’ zei ik verbaasd tegen mijn lief toen we ons verdrongen voor het miniraampje en het vliegtuig de daling al had ingezet. In de folder stond immers dat het dorp zich op tien minuten rijden van het vliegveld bevond. ‘Bij die blauwe daken, bijvoorbeeld.’

En jawel. Het hotel bleek te bestaan uit rond een zwembad gegroepeerde appartementen, met verderop een restaurant alwaar het inclusieve ontbijt en diner konden worden geconsumeerd. Net Sporthuis Centrum, maar dan met meer zon, en je hoefde niet zelf te koken noch af te wassen. Kortom, ‘t was zalig. We zijn slechts twee keer van het terrein af geweest, eenmaal om tot onze enkels in de Atlantische Oceaan te gaan staan en elkaar daarbij te kussen, en eenmaal om drank in te slaan bij de lokale supermarkt. Voorts deden we niets dan slapen, praten, vrijen, in de zon liggen, lezen, elkaar insmeren en zwemmen. En, heel belangrijk: tijdens de maaltijden goed rondkijken.

Zo’n vakantie-eetzaal blijkt namelijk zeer leerzaam. Er vielen interessante observaties te maken over hoe de angst voor schaarste egoïsme in de hand werkt: bij alles dat lekker geacht werd, schepte men extra op uit angst dat de betreffende schalen bij de tweede ronde leeg zouden zijn, met als evident gevolg dat ze daardoor juist sneller leeg raakten (waardoor iedereen zich naderhand uiteraard in zijn gelijk bevestigd achtte). Mensen fourageerden en tastten hun borden hoog op, ook al was het half acht en werd er tot negen uur nieuw eten aangevoerd. Twee dunne dametjes cirkelden als haviken om het buffet en maakten per maaltijd wel zeven rondes, zodat wij gingen vermoeden dat ze in Nederland op voorhand expres hadden gevast. Zodra er ijs als dessert was, ontstonden er files ter lengte van die voor de Brienenoordbrug (en hier was maar één wandelbaan).

Maar het meest interessant waren de ouders. Ten eerste waren er daar nogal wat van: naar schatting maakten ze tweederde van de volwassen vakantiegangers uit. Buiten hen was er een forse groep oudere echtparen, en een enkel verdwaald jonger stel. De ouders hadden gemiddeld twee kinderen. Het waren voornamelijk Duitsers; er was een handvol Britse pappa’s en mamma’s. We hebben geen Nederlands stel met kinderen kunnen ontwaren, die week.

Er waren een paar leuke pappa’s en mamma’s bij. Die bemoeiden zich oprecht met hun nakomelingen en waren beiden druk het kroost te voeren, het rustig te houden, het lieve woordjes toe te prevelen en te doen wat men voorts zoal doet met kinderen. Niettemin moesten die kinderen vaak huilen of verveelden ze zich. Beide opties leidden doorgaans tot veel rumoer: er werd gekrijst of gejengeld. Waarna er des te heviger diende te worden gekalmeerd en afgeleid en beziggehouden, zodat pappa en mamma er al met al zelf nauwelijks toe kwamen rustig iets te eten of te genieten van hun toch ook zeer welverdiende vakantie.

Het gros echter bestond uit klassieke gezinnen. Die met van die pappa’s die vooral vader waren, benevens hoofd van het gezin, maar wie de zorg kennelijk geen zier kon schelen. Zij aten namelijk, en haalden op gezette tijden bij het buffet een nieuwe lading voor op hun bord; de mamma’s moesten in hun up de kinderschaar in toom zien te houden en wisten tussen de bedrijven door zelf net drie happen te eten. Zo ouderwets heb ik het in geen jaren meer gezien, en ik schrok er nogal van.

Maar dat was het werkelijk gruwelijke niet. Het echte erge was dat je aan al die tafels kon zien dat kinderen hebben een verhouding tussen twee mensen totaal verandert. Want of paps en mams het nu samen deden en prettig geëmancipeerd de taken verdeelden, of dat ze een feministische nachtmerrie in een notedop presenteerden – het maakte niet uit. Nergens was een ouderpaar te bekennen dat zich bezig hield met elkaar. Daar was geen tijd meer voor; de kinderen vraten alle aandacht op. De volwassenen spraken niet met elkaar, ze gingen niet samen eten halen, ze grapten niet en kletsten niet: ze hadden corvee, ook op vakantie.

Nu realiseer ik me dat niet alle ouders zulk werk als moeizame taak beschouwen, en dat ze het zelf eerder als liefdewerk zullen betitelen. Maar de tol die het eiste was al te zichtbaar. Ze waren nooit alleen. Ze hadden geen verhouding met elkaar meer, doch met hun kinderen.

Daarna dacht ik: zoals elke vrouw die een abortus wil officieel drie dagen bedenktijd in acht moet nemen vooraleer ze toestemming krijgt, zo zou elk prospectief ouderpaar eerst een week naar zo’n vakantieoord dienen te gaan ter heroverweging van hun beslissing, opdat ze kunnen zien wat het met hun verhouding doet. Daar weer na dacht ik: maar iedereen in Nederland is toch al wel ‘s naar Sporthuis Centrum geweest? Daar weer nader dacht ik: geen wonder dat er zo weinig Nederlandse stellen met kinderen waren…

[geschreven op 12 mei 1996 (da’s moederdag, ja)]

In stilte

DE MOOISTE SEQUENTIE van Dodenherdenking is die van de paar seconden waarin je de stad langzaam tot stilstand hoort komen. Mensen hebben zich verzameld. Er gaat ergens een klok luiden, dwars door het stadsgedruis heen. Tijdens het gebeier hoor je, als je oplet, al hoe de stad vertraagt. De trams houden op knersend te piepen in hun rails, automobilisten toeteren niet meer en trekken niet op, motoren vallen stil. Passanten stoppen met lopen. Wanneer de klokken ophouden zijn er nog flarden geluid, maar ook die sterven weg. In een paar seconden tijd daalt er een zachte, uitzonderlijke stilte over de stad.

Op sommige plekken staan onderwijl grote groepen mensen bijeen. Hoewel ze met velen zijn, maken ze opmerkelijk weinig geluid. Ze bewegen nauwelijks, ze praten niet; ze staan er alleen, kijken elkaar aan en zijn stil. Iemand kucht. Er zingen vogels die er altijd al zijn, maar nu hoor je ze ineens; hun getsjilp en gekwetter dient als interpunctie van die stilte, anders hoorde je niet eens hoe gedempt alle geluid in die minuten feitelijk is. Stilte kan immers niet in een vacuüm bestaan. Er raast een auto voorbij met een ghettoblaster erin; en hoewel ik me mateloos aan dat lawaai erger, realiseer ik me dat ik hem gewoonlijk niet eens gehoord zou hebben; net als de vogels was hij anders verdronken in het andere, normale gedruis. De stad komt tot rust; het is niettemin geen nacht.

En dan, na twee minuten, komt alles weer langzaam op gang. Mensen bewegen weer; sommigen omhelzen elkaar. Iemand pakt een microfoon, spreekt en treedt terug. De trams gaan weer rijden. Het verkeer komt op gang.

Tijdens precies deze stilte afgelopen zaterdag, bij de herdenking bij het Homomonument, schoot het even door me heen: deze mensen hebben ze ooit weg willen maken. Vierhonderd, misschien vijfhonderd mensen waren er bij het Homomonument, met margrieten, tulpen, calla’s en – hoe Nederlands – een Vlijtig Liesje in een pot. Het merendeel van de aanwezigen was homosueel of daaromtrent. Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn er in totaal zo’n 50.000 homoseksuelen naar de kampen overgebracht; en vijfduizend van hen zijn daar vermoord.

Homoseksualiteit was immers allang strafbaar; eigenlijk was er in dit opzicht meer sprake van een verhevigd continuüm dan van een breuk. Het continuüm zelf bleef na de oorlog onaangetast. Heinz-Gert had me zojuist, een kwartier voor het zo zacht en alomvattend stil werd, verteld dat de geallieerden in 1948 nog bevestigd hadden dat criminelen, moordenaars en homoseksuelen in hun ogen met recht in het kamp hebben gezeten; in 1953 herhaalde de Duitse overheid dat rijtje, en voegde daar de zigeuners aan toe. De aanwezigheid van deze mensen in de kampen werd terecht geacht.

Jarenlang ook mochten homo-organisaties niet meedoen aan de kranslegging op de Dam, omdat hun aanwezigheid verondersteld werd een provocatie te zijn ten opzichte van andere oorlogsslachtoffers en -getroffenen. Vijfentwintig jaar geleden werden de mensen die bij de Nationale Herdenking op de Dam een krans wilden leggen ter nagedachtenis aan de homoseksuele oorlogsslachtoffers, door de politie hardhandig uit de stoet verwijderd. Geen wonder dat veel homosuelen er nog jarenlang het zwijgen toe deden.

Ik keek de gezichten langs. Jij, en jij, en jij.

Daarna hield de stilte op. Er was iemand die sprak, en vervolgens legden we bloemen. De calla’s, de tulpen, de margrieten, en het Vlijtig Liesje, dat eigenlijk meer geplaatst werd dan gelegd. Een van de driehoeken van het Homomonument werd langzaamaan bedolven onder bloemen; en toen die vol was, vertrok iedereen. Een van de vogels die vlak daarvoor zo adequaat de stilte had onderstreept, liet nog even een kledder vallen op het haar van mijn lief.

Na afloop reden mijn lief en ik langs de Dam, om daar te kijken. Van de herdenking daar houd ik eigenlijk niet, hij is me eigenlijk te groot en te pompeus, niet intiem genoeg, en het militaire daar zo… – zo net te nationalistisch. Het liep inmiddels tegen negenen. De rij bloemleggers was bij de Dam aanzienlijk groter; geflankeerd door mannen van de marine, de landmacht en de luchtmacht wachtten tientallen mensen op hun beurt om langs het monument te mogen lopen. Degenen die zelf geen bloemen mee hadden gebracht, kregen van een militair een rode anjer, een blauwe lis of een witte chrysant uitgereikt; van overheidswege, vermoed ik, en ik moest even lachten omdat ook dat tegenwoordig in Nederland geregeld is.

Er liep een jongen tussen met een groot spaanplaten bord, waarop een uit een krant gescheurde tekst geplakt was: ‘niet alleen de politiek, ook de verliezers’. Als ik het me goed herinner is dat een advertentie die Het Parool had gebruikt in haar ledenwerfcampagne; of was het ‘t NRC? Zijn postuur en kleding spraken van linkse sympathieën. Hij legde zijn bloemen, en liep langs de militairen, zijn bord naar hen toewendend. Je zag hoe ze, stram in de houding blijvend, hun ogen verdraaiden om de tekst te kunnen lezen. Hij liep rustig door en keek niet om.

Hij was al die tijd stil geweest. Heel waardig.

Pardon, daar gaan we weer

SOMS ZIJN ER van die momenten. Niet die van – bliep – koffie, maar wel voor je zelf. Dat je namelijk daarna ineens weer snapt waarom je ooit een bepaald standpunt betrokken hebt, en dat verdedigde. Het bewuste standpunt in een notedop: trouwen mag dan ouderwets zijn, iedereen heeft natuurlijk het recht ouderwets te wezen. En zolang dat huwelijk omkleed is met tal van voordelen die door de constructie van het burgerlijk huwelijk per definitie aan een belangrijk segment der samenleving ontzegd worden, is er iets tamelijk fundamenteel mis. Ach, een doordeweekse mening, verder niks pervers, revolutionairs of recalcitrants aan, integendeel.

Maar dan komt de weekendkrant op tafel en bij lezing daarvan – tijdens het uitgebreide zaterdagse ontbijt – blijkt juist de discussie over het homohuwelijk een dusdanige hoeveelheid venijn en achterbakse redeneringen bij de tegenstanders naar boven te halen, dat ik me ineens weer realiseerde dat zo’n doordeweekse mening als ik erop nahoud, in sommige kringen het summum van provocatie is. En dat de discussie misschien juist daarom zinnig is – niet omdat men voorstander is van het huwelijk, doch omdat de tegenspeler zich al debatterende vies in de kaart laat kijken. (Oftewel: het homohuwelijk als gereedschap ter ontmaskering van homohaat, en het debat erover als failliet van het heterohuwelijk.)

De rubriek ‘Open Forum’ in de Volkskrant van 6 april bevatte een vertaalde bijdrage uit de New York Times. Kop: ‘Homohuwelijk is in strijd met Amerikaanse waarden’. Auteur: Lisa Schiffren, speechwriter voor voormalig vice-president Dan Quale (Uweetwel, die man die ‘aardappel’ niet op z’n Engels kon spellen en die zo boos was over die tv-serie waarin een ongetrouwde moeder voorkwam).

Homohuwelijk in strijd met Amerikaanse waarden – welja, ze doet het niet voor minder, deze Lisa. Het land dreigt ten onder te gaan als we het hohu invoeren, is de implicatie, en alles wat mooi en patriottisch is dreigt dan ten onder te gaan door gebrek aan burgerzin. Los van de vraag of iemand ooit heeft kunnen definiëren wat ‘Amerikaanse waarden’ zijn (valt het gelieg en bedrieg van Watergate eronder? De afschaffing van de slavernij? Het recht op vrije meningsuiting? Het no pay, no cure waarmee advocaten zich aan burgers opdringen, en de zondvloed aan rechtszaken waarmee burgers en instanties elkaar dientengevolge belagen? Het terroriseren van abortusklinieken? Gay Pride in San Francisco? De preutsheid van de Parent Teacher Association, die heavy metal als des duivels bestempelt? Valt Prince eronder? Michael Jackson? Madonna? OJ Simpson? De Freemen in Montana?) – ik heb zelden zo’n staaltje onbenul gelezen. En dat van iemand die zich op politiek hoog en invloedrijk niveau bevond. De huiver slaat je om het hart.

“Voor de meeste Amerikanen heeft het huwelijk iets heiligs, een element dat in andere relaties – seksuele, juridische of economische – ontbreekt,” schreef ze al in de tweede kolom. Ach, mevrouw de speechwriter, is het huwelijk dan uitsluitend een sacrament? Waarom het is dan verbonden met juridische, seksuele en economische rechten en plichten? Als het huwelijk sacraal is, waarom het dan laten sluiten door een overheid? Bestaat er op dat vlak dan geen scheiding van kerk en staat, ondanks het feit dat de Amerikaanse overheid – en ook de onze, net zoals de meeste Europese overheden – die scheiding streng respecteert? Verwart U hier niet ideologie met staathuishoudkunde, mevrouw de speechwriter?

“In de kern is het huwelijk een verdrag voor het leven tussen man en vrouw, gericht op seksuele trouw en het krijgen en opvoeden van kinderen. (…) De samenleving hecht waarde aan stabiele heteroseksuele relaties omdat die noodzakelijk zijn, zowel voor een solide opvoeding van kinderen als voor de overdracht van waarden waarop de Amerikaanse cultuur berust.”

Kunnen die waarden – whatever they may be – dan alleen door heteroseksuelen worden overgedragen? En zijn huwelijken van mensen die geen kinderen willen, dan niet ‘echt’? Wat vindt U van echtscheiding, mevrouw Schiffren? Of nee, laat maar. Ik denk het antwoord wel te weten.

“Of homoseksuele relaties duurzaam zijn, is vanuit maatschappelijk bezien van weinig belang.”

Gaat U wel vaker met zo’n dramatisch gebaar voorbij aan individuele mensen, mevrouw Schiffren, een onduidelijk ‘algemeen belang’ hoger stellend? En was het niet juist Uw kamp dat zo hamerde op die vieze promiscuïteit van homoseksuelen? Dat die slecht was, en aids bevorderde bovendien? U gebruikte het vermeende gebrek aan duurzaamheid eerder wel als maatschappelijk argument, mevrouw Schiffren.

“De samenleving heeft echter wijselijk besloten alle huwelijken, kinderloos of niet, over een kam te scheren. Anders zou de overheid iedereen die in ondertrouw gaat naar zijn of haar motieven en verlangens moeten vragen.”

Dat klinkt alsof U het eigenlijk niet prettig vindt dat zulks niet gebeurt, mevrouw de speechwriter, en eigenlijk liever heeft dat iedereen die trouwt, ook verplicht kinderen krijgt. Uit eerbaarheid, en vaderlandsliefde. En te Uwer troost: in Nederland worden ondertrouwers al uitgebreid naar hun motieven gevraagd. Namelijk wanneer een van de huwelijkskandidaten uit een ander land komt. Stel je toch voor dat ze zouden willen trouwen om er voordeel uit te slaan, mevrouw Schiffren! Ongehoord, wat U zegt. Dat die buitenlanders trouwen om economische redenen dat doen, bedoelt U? Maar dat doen Nederlanders – en ik neem aan Amerikanen – toch vaker, is het niet? Iets met pensioenen, en erfenissen? Huizen kopen? En alimentatie? Misschien is het helemaal geen slecht idee aan het huwelijk inderdaad een degelijk kruisverhoor te laten voorafgaan!

“In het traditionele huwelijk is het enige aspect dat werkelijk voor het leven bindt, de gedeelde verantwoordelijkheid voor kinderen.”

U meent het! Trouwen mensen dan nooit uit liefde? Is het nooit de liefde die mensen bindt, en samenhoudt? Is het hehu dan zo wankel dat er kinderen aan te pas moeten komen om het te stutten? Is dat wat U bedoelt? Homoseksuelen voeden overigens vaak kinderen op, en wensen daar juist de gedeelde verantwoordelijkheid voor. U wilt hen die ontzeggen? Maar die kinderen gingen U toch juist bovenal?

“Ook homoseksuele paren kunnen samen kinderen opvoeden, en enkele zullen dat misschien ook doen. Maar dan gaat het altijd om kinderen van een van de partners en een buitenstaander.”

U meent het! Zal ik U een geheim verklappen, mevrouw Schiffren? Dat gebeurt in heteroseksuele huwelijken ook! Dat iemand scheidt, en hertrouwt, en de zorg voor andermens kinderen draagt – herstel: van kinderen die voor de helft van een ander zijn. Sterker: je hoeft er helemaal niet voor te scheiden. Er worden veel kinderen opgevoed wiens biologische vader niet hun wettelijke vader is, mevrouw de speechwriter. Dat heet, in Uw vocabulaire, ‘overspel’ en ‘bastaard’. Er worden, erger nog, ook kinderen opgevoed die geen biologische vader hebben. Die was namelijk dood. Wat U zegt, het moest verboden worden.

Wat U eigenlijk zegt, is dat het heterohuwelijk niet deugt. Mevrouw Schiffren, misschien moesten we het hele huwelijk maar afschaffen. Dat is wel zo fair. Want die hetero’s maken er ook maar een potje van. (Oh, dat mens tegenover je te mogen hebben in een heus debat. Villen. Verbaal.)

Complottheorieën

DIE ONTSNAPPING VAN DUTROUX schreeuwt natuurlijk om verklaringen. Die mpeten er zijn, het kan niet anders. Want hoe anders kon de “publieke aartsvijand nummer een”, zoals een over zijn superlatieven struikelende Belgische minister het uitdrukte, in een publieke ruimte bewaakt worden door slechts twee rijkswachters, gewapend met ongeladen pistool? Waarom was de man niet geboeid, geketend, bewaakt door dertig scherpschutters die hem permanent in het vizier hielden en die bij de minste of geringste verdachte beweging met hun mitrailleurs dreigend gingen klikklakken?

Complottheorieën zijn er in overvloed. Die ene dat hij handlangers heeft moeten hebben is wel de meest eenvoudige. En de slechtste. Want daarvoor ontbreekt er teveel in het scenario: de klaarstaande vluchtauto, liefst gepantserd, met geblindeerde ramen en met een vals paspoort in het dashboardkastje, om maar wat te noemen. En die afgetroggelde auto waarmee hij het nu moest stellen had dan ook niet in de modder kunnen blijven steken maar had een vrachtwagen moeten inrijden, alwaar een chirurgisch team klaar zat om het Monster van België een spiksplinternieuw gezicht te geven, zodat hij daarna kon herintreden en voor de derde maal zijn wrede carrière kon opvatten.

Aanzienlijk aannemelijker vond ik de theorie dat z’n vlucht inderdaad bedoeld was maar juist als opzet had te mislukken: hij diende op de vlucht te worden neergeschoten. Een per ongeluk dode Dutroux komt allerlei mensen namelijk beter uit dan een nette rechtszaak. Het aantrekkelijke van deze theorie zit ‘m erin dat Justitie inderdaad bang is om haar gevangene te laten voorkomen; het gerechtelijk vooronderzoek duurt niet voor niets zo lang. Maar, in tegenstelling tot wat veel mensen denken, is het niet de angst dat de verdachte ineens zal spreken tijdens zijn proces en allerlei geheime netwerken van hooggeplaatste beschermheren zal onthullen — de kans dat zulke cirkels bestaan is miniem — die de Belgische magistraten doet huiveren, doch de mogelijkheid dat Belgiës meest gehate gevangene er bij een proces ongewenst genadig van af zal komen.

Tot nu toe zijn hem alleen ontvoeringen ten laste te leggen; dat hij daadwerkelijk degene is geweest die de gestolen meisjes heeft misbruikt en vermoord, lijkt vooralsnog lastig bewijsbaar, en de recherche zoekt nijver voort. Al ruim anderhalf jaar. De kans is groot dat de man er met een jaar of tien hechtenis vanaf komt in plaats van drie keer levenslang te krijgen; en de volkswoede die na zo’n mild vonnis zal uitbreken, wil niemand over zich uitroepen. Dan liever een standrechtelijke dood: op de vlucht ermee, geef hem de vrijheid, en schiet hem dan aan flarden. Maar ja, in dat geval hadden die bewakers dus wel bewapend moeten zijn. Exit complottheorie nummer twee.

Die complottheorieën, daar is iets mee. Vorige week overleed James Earl Ray, de man die Marten Luther King neerschoot. Over hem zijn — net als over Lee Harvey Oswald, de moordenaar van John F. Kennedy — de meest wilde theorieën geformuleerd die er allemaal op neerkwamen dat hij handlangers heeft moeten hebben. Ray deed er zelf lustig aan mee die in de wereld te helpen: hoewel hij zichzelf in eerste instantie schuldig verklaarde, putte hij zich na zijn veroordeling uit in het vertellen van verhalen die anderen aanwezen als instigators, medeplichtigen en handlangers: eigenlijk was hij het niet, beweerde hij, hij was ook maar een pion, en betrekkelijk onschuldig bovendien. Rays verhalen werden gretig aanvaard, ook door de familie van King zelf.

De journalist die de zaak James Earl Ray uitvoerig heeft onderzocht, Gerald Posner, verwierp zulke complotgedachtes en zei daarover, lichtelijk meewarig: “Het is alsof we niet kunnen accepteren dat zulke grote, historische figuren als John F. Kennedy en dominee King uit de weg geruimd kunnen worden door maatschappelijke randfiguren als Lee Harvey Oswald en James Earl Ray. Vooral daarom blijven we er een groter verband achter zoeken.”

Bij Dutroux speelt hetzelfde, vrees ik. Het is aanzienlijk geruststellender te denken dat de man kon ontsnappen omdat hij hulp van buitenaf kreeg dan dat hij dat kon doen omdat anderen niet op hun taak waren toebereid en faalden. Dat de man zijn tijdelijk gebleken vrijheid, en eerder zijn lange periode van ongehinderd uitgevoerde wandaden, niet te danken had aan mensen die hem uit eigenbelang de hand boven het hoofd hielden maar vermoedelijk aan een opeenstapeling van stupiditeiten, aan onnadenkendheid, aan domheid, is aanzienlijk onverteerbaarder. Dat is namelijk geen verklaring, domheid; dat biedt slechts aanleiding tot nieuwe, nog onrustbarender noties. Zoals dat het kwaad geen organisatie behoeft, dat een eenling ravages kan aanrichten, en bovenal: dat domheid misschien wel rampzaliger is dan slechtheid.

Slechtheid is intentioneel en calculerend, vermoedt men. Men wil iets dat anderen schaadt en plant doelgericht hoe dat doel tegen zo gering mogelijke kosten te bereiken is. Men schat zijn kansen in op ontdekking, op straf, en neemt een berekend risico. Slechtheid is kortom rationeel. En magistraten die met slechteriken onder één hoedje spelen passen wonderwel in de gedachte dat er achter de wereld die wij kennen iets anders schuilgaat, dat dit-wat-wij-zien slechts een maskerade is, iets dat ontrafelt dient te worden, een doek dat weggerukt kan worden, en dat als wij dat doen ons de schellen van de ogen zullen vallen — al is het in dit geval niet het hemelse dat zich vervolgens aan ons zal openbaren, maar het duivelse.

Het onacceptabele besef waartegen mensen zich wapenen door complottheorieën te ontwerpen, is dat de meeste slechtheid de wereld in wordt geholpen door domheid. Door onoplettendheid, door naïviteit, doordat mensen denken dat het zo’n vaart niet zal lopen en dat het geen kwaad kan een enkel steekje te laten vallen. Doordat ze denken dat je best wel even opzij kunt kijken als je een zware crimineel moet bewaken. Doordat ze die ochtend hun munitie niet konden vinden en meenden dat een ongeladen pistool ook heus wel indruk zou maken. Dutroux kon zo lang zijn gang gaan en zelfs ontsnappen doordat zoveel mensen runderen zijn; dat is wat complottheorieën moeten verhullen.

Hannah Arendt schreef in haar boek over nazi-misdadiger Eichmann al dat niets zo banaal was als het kwaad, en Eichmann zelf eigenlijk niets anders dan een trouw ambtenaar.

Atheïstisch leed

HET ZAL BEST zal best dat er ontkerkelijkt wordt dat het een aard heeft, maar de gedachte dat leed een mens loutert, heerst niettemin volop. En dat is een uiterst katholiek concept. De leed-loutert gedachte is immers het hemelse model, maar dan toegepast op het leven op aarde zelf: na het lijden en de beproeving komt de verlossing. Van doorstane smart zou men volgens deze gedachte immers sterker komen te staan, het versterkt de fundamenten waarop men zich verlaat en metselt het karakter hechter aaneen. Mogelijk, nemen de aanhangers van deze gedachtengang gemakshalve aan, is dat zelfs het hogere doel achter het lijden: dat men er een beter mens van kan worden.

Dat die veronderstelling vermoedelijk uit de behoefte aan troost (en ijdelheid) is geboren, lijkt me voor de hand te liggen. De gedachte dat leed zinloos is, en dat het toeval wreed is doch niet lotsbepaald, is voor veel mensen onverteerbaar. Lijden wordt aanvaardbaar geacht omdat het als een beproeving wordt gezien, een mogelijkheid zichzelf te bewijzen; de ijdelheid ligt hierin besloten, dat men zich uitverkoren waant tot de test.

Vooral rondom ziektes zijn zulke theorieën overvloedig aanwezig, al dan niet gedoopt in een New Age-sausje. Men wordt niet voor niets ziek; men heeft eerder geweigerd lessen te leren en wordt nu hardhandig met de neus op de eerder veronachtzaamde feiten geduwd. Het spirituele leven dient hervonden te worden. Men moet ‘leren’ dat het lichaam een tempel is, men dient te gaan inzien dat jachtig leven maar niets is, en geld verdienen en hard werken niet alles; men dient te ondervinden dat er minstens evenveel geluk gevonden kan worden in het eenvoudige en het kleine, of dat nu de lach van een kind is, de dauw op een grasspriet of het getwinkeleer ener vogel. Als alles goed gaat, ‘leert’ de zieke al doende van zijn rampspoed en raakt hij of zij mooi onthecht, en vindt zodoende ‘vrede’. (Een kleine periode van opstand is gepermitteerd.)

Ook veel niet-religieuze mensen geloven in een ‘zin’ van ziekte. Of – het andere uiterste – in een recht op gezondheid. Zodat ze boos worden als aan hun vermeende grondrecht wordt getornd: hun belasting betaald, hun ziektekosten geregeld, en dan toch iets ernstig hebben? Ondenkbaar. Ontoelaatbaar. Oplichterij is het, vinden ze, ze zijn bedrogen en belogen. Want eigenlijk horen ze onsterfelijk te zijn en eeuwig jong.

Des te prettiger is het te lezen dat niet iedereen zo denkt. Sommige mensen blijken in staat te zijn ziekte heel nuchter en laconiek op te nemen, onder het motto ‘je moet toch érgens aan dood gaan’. Zonder poeha, zonder bombast of overmatig tranengepleng. Het is lastig, en naar, en je zou het niet gekozen hebben als je had kunnen kiezen, maar zo liggen de zaken nu eenmaal. Je moet het er mee doen en bij de pakken neerzitten heeft geen zin. Het leven gaat immers door, nog een tijdje tenminste.

Het NRC had precies daarover een week geleden een prachtig interview met Annemarie Grewel. De foto viel me eerst op: ze stond erbij als een schoffie met een pet op, een zweem van een spotlach rond haar mondhoek. Haar Kruimeltje-uitrusting stond haar wonderwel. Uit de bijgaande tekst bleek dat de pet diende om haar kale hoofd te bedekken – ze was zwaar aan de chemotherapie vanwege een akelige kanker.

Annemarie gaat dood. ‘Ik ben niet in paniek, verward of ten prooi aan wanhoop. Ik heb wel eventjes gedacht: he gat, vervelend. Maar dat was het dan ook,’ zegt ze. ‘Ik was er te laat bij. Het zal al in mijn lymfklieren. Jammer, maar helaas. Kan ik wel gaan mokken, maar dan heb ik ook nog ‘s last van een slecht humeur.’

De interviewer verbaast zich over haar houding. Die is inderdaad opmerkelijk, want zo spreken mensen niet vaak over hun naderende dood, of beter gezegd: dit voldoet niet aan het beeld hoe mensen zouden horen te reageren op een dergelijke aanzegging. Publiekelijk zul je mensen die een ernstige ziekte hebben, zelden zo horen praten over dood en bederf. De interviewer vraagt deswege door, hij wil weten of ze zich nu niet een stoere houding aanmeet.

Waarna Grewel gevat, en zeer terecht, antwoordt: ‘Hoezo nou laconiek? Hoezo nou pose? Gelul. Negen van de tien mensen doen alsof ze kerngezond en geestelijk tiptop in orde tachtig zullen worden. Liefst honderd. Hangend en kwijlend in een tehuis voor zwaar demente bejaarden – zo kunnen ze zichzelf niet voorstellen. Ik ben reëler, ik redeneer sec: dat wordt mij bespaard.’ Waarschijnlijk is de houding die Grewel hier zo afwijzend beschrijft, een veel wijd verspreider pose. Doen alsof je eeuwig bent. Doen alsof ziekte altijd en op elk moment leed is, en een mens gebukt doet gaan.

Wat me nog het meest frappeert is dat Grewel geen sikkepit anders op haar ziekte reageert dan op andere zaken waarover ze zich uitlaat. Laconiek – ook al heeft ze kennelijk een hekel aan het woord. Nuchter. Slim, en scherp. Zonder veel omzichtigheid zeggen wat ze vindt. En zonder gevoel voor zelfmedelijden of zieligheid. (Waarmee ze en passant mijn theorie bevestigt, namelijk dat mensen niet cruciaal veranderen door ziekte. Ze worden niet beter, of ‘anders’. Ze blijven precies wie ze zijn, en wat ze waren. Hooguit komen hun karaktereigenschappen, voorkeuren en overtuigingen sterker uit de verf dan voorheen, omdat je geneigd bent haast te krijgen indien de dood in het verschiet komt te liggen.) Ze is kortom geen spat veranderd.

Maar haar omstandigheden wel. Zodat iedereen die diezelfde houding vroeger voor lief nam, haar nu ineens gaat prijzen om haar ‘dapperheid’, omdat ze die ziekte zo ‘flink’ zou dragen. Dapper. Een etiket waartegen Grewel zich met hand en tand verzet, en terecht. Want via een omweg bestempelt dat haar alsnog als ‘eigenlijk’ zielig (maar ze wil dat liever niet weten van zichzelf).

Het is een compliment dat met een slinkse beweging uitpakt als een belediging: alsof ze niet alleen diep in haar hart wel zielig is, maar ook nog te achterlijk om dat door te hebben, of zichzelf teveel in de weg zit om het toe te geven. Max Pam vatte die manoeuvre die iemand ongewild het medelijden induwt, afgelopen woensdag hier in de krant kernachtig samen: ‘Dapper is een zielig woord’. Volgens mij is Annemarie niet dapperder dan vroeger. Ze is gewoon atheïstisch ziek.

Het zou mooi zijn als meer mensen dat konden. Ziek zijn en dood moeten is al vervelend zat van zichzelf, ook zonder theologische of zingevende rimram eromheen.

Lang leve Annemarie.

Gezinswaarden

HET BLIJFT EEN heet hangijzer, dat trouwen. En natuurlijk moet het mogen, al was het maar om er daarna met een grandioos gebaar van af te kunnen zien (zoals veel heterosuele mensen ook willen, kunnen en doen). Allerlei rechten die heterosuele stellen bij een trouwakte gratis in de schoot geworpen krijgen (de voogdij over hun kinderen, adoptierecht, erfrecht, verlaging van het successie-tarief, pensioenrecht) horen vanzelfsprekend ook homosuele stellen toe te kunnen vallen.

Maar mijn hemel, wat heeft het een boel voeten in aarde. Iedereen vertrappelt zich om er iets over te zeggen, en wat er al doende omgewoeld wordt brengt een paar vieze vette wormen naar boven.

“Ja maar HO!”, roept iemand, “dan mogen ze ineens ook kinderen adopteren! En dát kunnen we niet hebben!” Want dat zou zo zielig zijn voor de heteroseksuelen, nietwaar, is de implicatie. Bovendien zou het de aanvoer van kinderen uit derde-wereldlanden maar doen stokken, wordt beweerd. Dat is een beetje een smerig argument, vind ik, want veel van die kinderen komen via adoptiebureau’s die het niet bijster veel uitmaakt aan wie ze een kind bezorgen, als er maar geld op tafel komt. En laatst schijnt iemand die veel over adoptie heeft geschreven, en de zelf drie adoptie-kinderen heeft, gezegd te hebben: “Adoptierecht voor homoseksuelen is unfair jegens het kind. Dat zal op school geplaagd worden met z’n homoseksuele ouders, en het kind heeft het toch al zo moeilijk, juist omdát het geadopteerd is.” Het zal best dat kinderen van homoseksuele ouders geplaagd worden op school, maar dat worden roodharige kinderen ook, evenals beugel- & brillendragers, zwarte kinderen, lelijke kinderen, kinderen die steeds tienen halen, kinderen die geen Nikes hebben en kinderen die slecht in gym zijn.

Sowieso is het vreemd dat adoptie nu ineens de crux van de discussie lijkt te gaan worden. De kranten en nieuwsshows putten zich uit en vinden homostel na homostel dat voor kinderen zorgt, waarbij mannen veruit favoriet zijn. De onderliggende toon is niet een waarbij duidelijk wordt dat zulks regelmatig gebeurt, dat het deswege onzin is daar zo zwaarwichtig over te somberen en dat ook zonder trouwpartijen en adoptieperikelen mannen allang voor kinderen zorgen, en dat ze dat goed doen; de toon is veeleer een aangepaste en zoetgevooisde versie van het rariteitenkabinet. Kijk! Een mannenstel met een kind. Lijken ze niet net op de vrouw met de baard, of met de drie borsten?

En toch – hier wordt er tenminste over gediscussieerd, en wordt er op parlementair niveau een serieus voorstel gedaan voor het homohuwelijk. Bravo, Anne-lize! Wie de Amerikaanse voorverkiezingen volgt en ziet hoe de Republikeinen over homo’s spreken, kan niet anders dan concluderen dat homoseksualiteit daar thans dezelfde plaats in de campagnes inneemt als in de jaren vijftig het communisme: die van een hetzerige boeman, een demon die wordt geïnvokeerd om te laten zien hoe vuig, pervers en destructief de tegenpartij is en hoe onbesproken menzelf is. Je tegen homoseksualiteit verzetten is in conservatieve kringen in de VS zo ongeveer het bewijs geworden van persoonlijke eerbaarheid en van de verdediging van familiewaarden – terwijl het omgekeerde even zo makkelijk te bewijzen is. Als homoseksuelen willen trouwen, als ze kinderen willen, dan zijn zí­j toch bij uitstek de nobele ridders die het gezin verdedigen, en niet hun tegenstanders?

Zo zei Forbes – de miljonair die dacht een presidentszetel te kunnen kopen, en die zich gelukkig zojuist heeft teruggetrokken – toen hij gevraagd werd naar zijn mening over het homohuwelijk tegen de New York Post: “I’m afraid I’m hopelessly conventional. If you want to live together, fine. If you want to have a life together, fine. All I can say is, compassion is not approval.” (bron: euroqueer-digest, Internet). Met andere woorden: je mag het heus wel doen, als het maar in het geniep is en als je maar geen rechten wilt opeisen; alleen op die voorwaarden zal ik het door de vingers zien. En dan te weten dat Forbes’ eigen pappa een closet-queen was…. Je zou haast denken dat hij zich verborg voor z’n eigen zoon.

De Amerikaanse Demokraten zijn grosso modo te angsthazig om homosuelen te verdedigen; frank en vrij uitroepen dat vooroordelen nog nooit iemand een stap verder hebben geholpen, is tot mijn diepe spijt er niet bij. Clinton durft niet eens zijn belofte waar te maken dat homoseksualiteuit geen ontslaggrond meer mag zijn binnen het leger – een belofte waar hij godbetere wel veel stemmen mee heeft gewonnen, aangezien grote delen van de Amerikaanse homowereld hun hoop op hem hadden gevestigd. En wat deed hij, na het incasseren der stemmen? Nada. Je wordt nog steeds uit het leger geflikkerd als homosueel (oh, wat had ik graag dat Colin Powell ook zo bleek), ondanks Clintons beloftes; laat staan dat hij iets als het homohuwelijk wenst te verdedigen, of althans de vooroordelen van de Republikeinen daaromtrent durft aan te vallen. Wie homoseksualiteit verdedigt, tornt aan de positie van heteroseksuelen; wie homoseksuelen verdedigt, komt aan het gezin. En wie aan het gezin komt, deugt niet. Zo wordt homofobie een ware gezinsdeugd. Getver.

De vraag of het homohuwelijk het gezin aantast, wordt niet gesteld – laat staan dat iemand suggereert dat het homohuwelijk het gezinsdenken juist steunt.

Mannen en sport

DAT IK EEN aversie tegen sport heb, moet welhaast een jeugdtrauma zijn. Ik had een hoogst onaardige opa die er elk familiebezoekje mee verpestte. Hij was een ordinaire huistiran, die zijn kinderen sloeg, zijn vrouw grof behandelde, haar bij hem liet bedelen om huishoudgeld, schold als er door zijn krenterigheid te weinig op tafel stond en zichzelf van het allergrootste belang benevens geniaal achtte.

(Ik heb op elfjarige leeftijd een overwinning op hem behaald. Hij verbeterde ongevraagd mijn huiswerk voor de extra lessen Frans die we in de vijfde klas kregen. Ik was boos, want er was volgens mij geen fout die correctie behoefde. Opa wist om wel duizend gulden zeker dat hij gelijk had. Ik daagde hem uit en vroeg hem er een weddenschap van te maken. Nou, pfff, zonder problemen hoor. Ik vertrouwde hem niet, en zei dat je dan een contract moest opstellen. Dat deden we; we tekenden beiden. Hij verloor, en ik kreeg niets. Zelfs geen excuses. Ook snapte ik toen ik dertien was dat ‘langs de weg’ geen goede vertaling was van ‘by the way’, waarna we weer ruzie kregen.)

Opa was sportgek. En hij was de enige in de familie, mijn vader zij geloofd en geprezen. Als we op zondag bij Opa en Oma waren – altijd op zondag – moest, wat er ook aan de hand was, zowel ‘s middags op de radio als ‘s avonds op tv Studio Sport aan. Voor het voetballen. ‘Nulll – één,” ik hoor het die afgemeten radiostem nog zeggen. Opa met de toto erbij, waar hij zijn kruisjes controleerde. De rest van de familie kroop onderwijl bijeen in de keuken, want Opa schreeuwde zo hard bij het horen en zien van de prestaties of stomheden van anderen, dat je niemand anders meer kon verstaan. In de keuken was het koud. Er moest een gaspit aan om ons warm te houden. Binnen schreeuwde Opa zich in het zweet.

Verjaardagen, Sinterklaas, of het hele huis nu vol zat met bezoek of niet: het donderde niet. Op zondag ging Studio Sport aan. Opa’s wil was wet.

Niemand daar in huis had de autoriteit om de tv uit te zetten, of een kanaal van meeste-stemmen-gelden te kiezen. Wat zou er gebeurd zijn, vraag ik me wel eens af, als iemand simpelweg had ingegrepen en de knop had omgedraaid? Ik vermoed dat Opa van woede ontploft zou zijn, en de boel kort en klein had geslagen. Of verkruimeld was: z’n liefste speelgoed hem wreed ontnomen.

En verdomd. Wat me bij alle deliberaties over het Sportkanaal opvalt is niet de woede over de slinkse onderhandelingen van de KNVB, noch de politieke vragen (die overigens nauwelijks beantwoorden worden: moet een organisatie die kennelijk zo goed verdient, gesubsidieerd worden? Moet de winst niet naar het vergoeden van voetbalvandalisme of aangewend worden ter betaling van die politie-begeleide treinen en bussen?) maar de gebroken mannen die er het gevolg van zijn. Ze moeten gaan betalen om te mogen kijken of verliezen hun monopolie-positie op Nederland 3 als commentator – en als een gevallen glas op een granieten vloer spatten ze uiteen.

Een greep uit hun commentaren. Ene Evert Jansma merkte dat er ‘even niets door hem heenging, en pas daarna besefte hij de omvang van de ramp ten volle: ‘Ik was behoorlijk aangeslagen en ben pas zondag voorzichtig opgekrabbeld.” Jansma, kennelijk een verslaggever, had het echt te kwaad. Zo ook zijn collega’s, meldt hij. Hij spreekt erover als betrof het de dood van een dierbaar iemand: “We hadden de behoefte even tegen elkaar aan te hangen, maar er was nauwelijks tijd voor. Na een half uur moest er weer gewerkt worden. Er was nauwelijks tijd voor het verwerken.” Macho-reporter Mart Smeets over de klassieke sportvraag wat er door hem heen ging: “Wil je niet zo’n dramatische vragen stellen” [sic]. De chef van Studio Sport rent, hoe gepast met al die onvoltooide rouwprocessen, “van de ene naar de andere vergadering. Tussendoor laat hij af en toe zijn hoofd op de redactie zien: ‘Leven we hier allemaal nog, jongelui?'”

De Volkskrant meldt verder (al deze quotes komen uit één enkele krant, die van de dag na de ramp): “Verstokte fans werken aan een stichting ‘Voetbal op de buis voor iedereen’. Een andere liefhebber meldt dat hij overweegt een claim bij de KNVB in te dienen. Nu hij straks geen voetbal meer kan ontvangen in zijn kabelloos huis, schat hij dat zijn woning een ton minder waard wordt.” “Een optater, dat was het voor iedereen,” meldt Reitsma, ook sport-commentator. Jansma weer, nog altijd in tranen: “Het is me nu te emotioneel. Je moet me nu niet vragen of ik wil overstappen.” Macho Smeets tenslotte vatte het probleem grandioos samen, toen hij gevraagd werd naar zijn mening over de nieuwe uitbater van het Sportkanaal, Willem van Kooten: “Hij heeft Nederland weer bij de pik.”

Wie de sport heeft, heeft de pik.

Volgens mij is de volgende stap dat ze het Sportkanaal in het ziekenfonds willen.