Van Mamma Mia tot Big Brother

ZWEDEN IS STRENG in haar alcoholbeleid. Supermarkten verkopen uitsluitend alcoholarm bier; andere drank is alleen te koop in overheidswinkels die stipt om zes uur sluiten, op zaterdag dicht zijn en geen koopavond kennen. Er is een exorbitant hoge belasting op alcohol. In een gemiddeld café of restaurant betaal je een tientje per glas wijn of bier, en vijftien tot twintig gulden voor een glas whisky of likeur.

Dat alles omdat Zweden alcoholisme wil beteugelen en als een zorgzaam moedertje haar onderdanen op het rechte pad wenst te houden. Dat niet iedereen zich gedraagt zoals de overheid voor ogen staat, is evident: mensen laten zich niet makkelijk aan banden leggen en zijn inventief in het bedenken van uitwegen. Bovendien maken al die verboden en inperkingen alcohol des te begeerlijker. Door de restricties op alcohol is smokkel aantrekkelijk geworden, is er een zwarte markt ontstaan en brouwen veel mensen thuis. Allemaal heel voorspelbaar: nergens was alcohol zo gewild als in Amerika tijdens de drooglegging. Internationaal onderzoek leert dat strenge restricties op genotmiddelen altijd contra-productief uitpakken; gedogen en beheerst vrijgeven zijn over het algemeen betere strategieën om mensen naar verstandig gebruik te leiden.

De Zweedse overheid wenst dat echter niet onder ogen te zien. Beheersing is voor haar beperking. Ze acht de combinatie van staatsmonopolie, hoge prijzen en streng gehanteerde leeftijdsgrenzen daarom onvoldoende, en heeft een commissie ingesteld om uit te zoeken hoe haar burgers nog beter van drank en alcoholisme kunnen worden afgehouden. Een onafhankelijke commissie, ingesteld door de overheid – wie had het daar over newspeak? – moest met ideeën komen.

Het rapport is hoogst instructief: een schoolvoorbeeld van Big Brother-beleid, verpakt in prachtige, bezorgde termen die met veel gevoel en inlevingsvermogen zijn neergepend. De gedachte dat dit Voor Uw Aller Bestwil is en dat van iedere verstandige burger verlangd mag worden dat hij zich voegt naar de eisen van de Goede Zaak, doordesemt elke alinea. En, passend bij newspeak, worden tussen de gelikte zinnen door feiten verdraaid, hinkstapspringt men naar vergaande conclusies en worden allerlei schone idealen aangeroepen (voor het welzijn van de jeugd, onze springplank naar de toekomst!) om de weg te effenen voor onthutsende plannen, die, als ze sec zouden worden gepresenteerd, iedereen acuut de hik zouden geven. Bezorgdheid lijkt het toverstafje te zijn waarmee de ongeruste moeder staat zichzelf transformeert in een restrictieve Big Brother.

Het begint allemaal zo lief. Vol van sociale bekommering. Vol bezorgdheid over de jeugd, over drank en zwangerschap, over drank en verkeer. Vooral over de jeugd: deze bloem der natie, deze nog onschuldige, prille wezens die door drank verdorven dreigen te raken. Voor het behoud der toekomst moeten wij iets doen aan deze gevaarlijke situatie! Maar de beschrijving van de werkelijkheid is van meet af aan verdraaid: “Wij vinden het gemak waarmee tieners tegenwoordig aan bier, wijn en gedestilleerd kunnen komen totaal onacceptabel – net zoals het gewelddadige gedrag dat het directe resultaat van dronkenschap onder jongeren is.”

De manipulatie is evident. Tieners in Zweden komen niet helemaal niet eenvoudig aan drank, ze moeten ervoor konkelen en liegen: geen staatswinkel verkoopt het ze als ze onder de twintig zijn, in cafés mag wie onder de achttien is geen wijn of bier bestellen; veel clubs kom je überhaupt niet in onder de twintig: ter controle wordt er regelmatig naar identiteitsbewijzen gevraagd. De stelligheid waarmee dronkenschap en geweld vervolgens met elkaar worden verbonden, mist elke wetenschappelijke grond maar wordt als onomstotelijk gepresenteerd.

Zie hoe makkelijk misplaatste bezorgdheid omslaat: “Alcohol heeft een aantal effecten die op een feestje plezierig kunnen zijn maar op het werk gevaar opleveren. Alcohol benadeelt onze coördinatie en vertraagt onze reacties, en is de directe oorzaak van teveel arbeidsongevallen. Mensen die alcohol misbruiken verliezen vaak zowel hun familie als hun vrienden voordat ze hun werk kwijtraken. Om die reden is de arbeidsplaats een belangrijke stabiliserende factor in hun leven.”

De souplesse waarmee van plezier naar misbruik wordt gemanoeuvreerd, nota bene zonder het inroepen van de klassieke frase ‘dat er een dunne scheidslijn loopt’ tussen die twee, is briljant. Net zoals de valse stelling dat alcohol op de werkplek meer aanvaard wordt dan elders. Vrienden en geliefden zijn doorgaans toleranter dan bazen en chefs, en nergens is het normaal dat mensen tijdens hun werk drinken.

De reden waarom de werkplaats als argument wordt ingezet, is vermoedelijk een heel andere dan uit de hand lopende slemppartijen op het werk: op kantoor en fabriek is het immers aanzienlijk eenvoudiger om controle te organiseren en zijn sancties veel doeltreffender dan thuis. In de US eisen steeds meer bedrijven zulke controles: werknemers moeten wekelijks, soms dagelijks, een urinemonster afstaan. We willen toch immers niet dat drug- of alcoholgebruik de prestaties op de werkvloer beïnvloedt? Nou dan. (“Wilt ú geopereerd worden door een arts met een kater?” vraagt het rapport rellerig in een tussenkopje.)

Het gemak waarmee de invloed van werk zich zodoende uitstrekt over iemands doen en laten in z’n vrije tijd is op z’n minst een discussie waard, maar de Zweedse commissie stapt daar met zevenmijlslaarzen overheen. Want “Bedrijven dienen een alcoholbeleid te voeren, en zijn verplicht werknemers met een drankprobleem te rehabiliteren.” Controle wordt als vanzelfsprekend uitgangspunt genomen: anders valt immers amper te achterhalen of werknemers een dergelijk probleem hebben. Maar de consequentie van controle – urinemonsters, bloedprikken, camera’s – verzuimt de commissie te noemen.

Het rapport staat bol van grootse idealen en tersluikse plannen. De smokkel van alcohol moet totaal worden uitgebannen. Hoe dan? Eindeloze grenscontroles? Alle vrachtwagens en auto’s die het land inkomen van onder tot boven uitkammen? Strenger straffen? (Zweden stelt nu al strengere straffen op smokkel van kleine hoeveelheden drugs dan op moord.) Al wie op de zwarte markt koopt, stelt men, steunt de misdaad, geeft zich af met het criminele circuit en moet rekening houden met een vergelijkbare behandeling. Alcohol in het verkeer is niet te tolereren en moet absoluut geheel uitgebannen worden, meent de commissie: je hoofd gaat zoemen van de voorstellen die nodig zijn om zo’n volledige abstinentie te bereiken. Eindeloze politiecontroles? Blaasapparaten in de auto? Startmechanismes die niet willen aanslaan zodra er alcoholadem in de auto wordt gedetecteerd?

Ze begrijpen het heus heel goed, deze commissie, dat mensen wel eens willen drinken. Daar zijn ze heel ruimhartig in, en vol van begrip. Maar u moet goed begrijpen dat u beschermd moet worden, en dat we die bescherming over u zullen afdwingen. Voor uw bestwil. Big Brother zorgt voor u.

Cultuurschok

MEN BEWEERT GRAAG dat onze cultuur – de Europese, de Nederlandse – overspoeld wordt door de Amerikaanse. De onderliggende gedachte is daarbij dat wij het loodje zullen gaan leggen, dat alles dat specifiek Europees of Nederlands is, het onderspit zal delven; dat we kortom dingen aan het verliezen zijn die bewaard dienen te blijven en ons eigen karakter kwijtraken.

Dat een groot deel van de popmuziek, de bandjes, de producten, de reclame, de slogans, de films, de tv-shows en soaps die hier verspreid worden uit de US komen en daarmee ook allerlei waarden en normen worden geïmporteerd die hier aanvankelijk vreemd waren, is een waarheid als een koe. De publieke biecht is zo’n fenomeen: calvinisten als de Nederlanders zijn, was er een decennium van talkshows nodig om ook ons zover te brengen dat we op tv gingen uitleggen hoe we onze scheiding of de homoseksualiteit van onze zoon hadden verwerkt, dat we ruzies met behulp van tv-presentators wilden bijleggen en ons doopceel lichtten over mentaal lek en gebrek. We schijnen niet meer zonder CNN, Levi’s, McDonald’s en Nike te kunnen, noch zonder peptalk. In politieke zaken is de US vaak toonaangevend, ook wanneer je dat liever niet zou willen, en bepalen zij deels onze politieke agenda: grote broer willen we immers liever te vriend houden. En ook de taal veramerikaniseert: van hol management-gebeuzel tot moderne communicatietechnieken, van reclame tot politieke campagnes, alles is met Amerikaanse termen doordrenkt – dat klinkt namelijk meteen alsof je echt weet waar je het over hebt.

Sinds een week heb ik een Amerikaan te logeren. Iemand die ik alleen via Internet kende, waar ik hem had leren waarderen als iemand met gezag, een voorzichtig oordeel en gezegend met schier encyclopedische kennis. Een rots in de branding van een overmatig drukke en vaak ruziënde nieuwsgroep.

Het grappige is: terwijl wij aannemen dat de grote gelijkschakeling plaatsvindt, verbaast hij zich dagelijks over de grote verschillen tussen zijn land en mijn land – of, om preciezer te zijn, tussen Boston en Amsterdam. Z’n verbazing spruit niet voort uit onkunde; integendeel, zijn kennis van de Europese geschiedenis is groter dan die van de gemiddelde Nederlander. Hij weet van sociale structuren en sociale feiten, van oorlogen, revoluties en coalities, van monumenten en musea; oftewel: hij kan dingen plaatsen.

En toch verrassen we hem hier vrijwel dagelijks. Soms met persoonsgebonden futiliteiten: dat mijn lief en ik ook nu hij er is bloot in bed liggen bijvoorbeeld, en het niet erg vinden als hij dat ziet (terwijl hij zich in een keurige donkerblauwe pyjama, zo een met lichtblauwe randjes, te bed begeeft en daarbij zijn witte sokken aanhoudt), of dat wij goede vrienden ontvangen terwijl we halfnaakt zijn.

Maar vaker verbazen de mensen hem, hun onderlinge gedrag en hun relatie tot de wet en de overheid. Gedoogbeleid heeft hij in diverse vormen in praktijk gezien: van urenlange illegale feesten op Koninginnedag (loeiharde versterkte muziek en alcoholverkoop buiten bij het Vrieshuis, twee schendingen ineen van Patijns vijf gouden regels voor een ‘prettig doch ordelijk’ publieksfeest) waarbij de politie niets anders deed dan om tien uur ‘s avonds de DJ’s vriendelijk meedelen dat het nu heus mooi was geweest waarna het feest rustigjes opbrak, tot binnenfeesten waar mensen vrijelijk extacy uitdeelden en niemand daar vreselijk van opkeek. “Wat ze deden was feitelijk verboden, maar toch mochten ze tot tien uur doorgaan?” vroeg hij.

Erm, ja, nu ja, verboden was het inderdaad, maar dat betekent niet dat het niet mag; zolang je je maar aan de regels houdt kan er veel, legden wij uit, waarna hij tegenwierp dat ze dat nu juist ni­et deden en dat het immers daarom een illegaal feest was, waarop wij weer uitlegden dat illegaal een ding is en de wet handhaven een ander ding, en dat zodra je de wet al te streng interpreteert mensen de neiging hebben om in opstand te komen en dat je daar nare ruzies van krijgt die goed zijn te vermijden zolang iedereen een beetje meewerkt en inschikt en wat water bij de wijn giet. En hij zag dat het werkte. “In Boston zou zo’n feest door twintig man politie zijn opgeheven,” zei hij. “Ja, en dan is iedereen na afloop woedend en ontstaan er rellen, of ze haten de politie,” zeiden wij, en onze gast knikte. Dat was namelijk waar. Maar zoals hier kon het ook: wij een feestje en zij geen rellen.

We spraken in gezelschap van vrienden over euthanasie en zelfmoord. De gast, gewend als hij is aan extremen als Dr. Kevorkian die met een zelfmoordmachine door het land reist aangezien een zachte dood voor zieken vrijwel overal in de US verboden is, had liberale ideeën over euthanasie. Maar toen ik uitlegde dat mijn grens voor een menswaardig leven vermoedelijk ver voor de limiet ligt die artsen hanteren en dat daarom de kans groot is dat het bij mij op zelfmoord aankomt als ik echt verlamd raak, was hij eventjes uit zijn doen. Deels omdat hij me liever niet dood wenst, maar vooral moest hij wennen aan de gedachte dat we daar en comité zo makkelijk over spraken en kibbelden: mijn vrienden zeiden dat ze ruzie zouden maken als hun grens verder lag dan de mijne, ik antwoordde dat ik tegen die tijd daarom minstens een maand zou uittrekken voor een ronde langs al wie mij lief is, omdat ik hun bezwaren wilde horen en ernstig wilde overwegen.

De lichte ontsteltenis van mijn gast verdween snel: hoofdzakelijk omdat hij merkte dat dit gesprek, hoewel ongewoon, door niemand met taboes omgeven werd. En dat het bovendien een mooi gesprek werd, ondanks het akelige onderwerp.

Langzamerhand, in de afgelopen week, ben ik mijn gast nog meer gaan waarderen. Omdat hij, terwijl hij zich verbaast over de verschillen tussen de US en Nederland – of die tussen Boston en Amsterdam – en de finesses van het gedoogbeleid hem nog steeds ontgaan, het ondertussen zelf in praktijk brengt. Hij hapert eventjes als hij iets ziet dat in zijn ogen vreemd is, en besluit pal daarna er met open blik naar te kijken en heroverweegt zijn aanvankelijke oordeel.

Misschien moeten we ons gedoogbeleid op de Amerikaanse markt brengen. Nu alleen nog een catchy naam verzinnen – want ‘poldermoddel’ klinkt heus naar niets.

Op de vlucht, wachtend

EN DAN TEMIDDEN van de stroom van beelden van lange rijen vluchtelingen die staan te wachten – er zijn veel manieren om te wachten, zo leren deze beelden:

… er is het nerveuze wachten, de groep in- en ontzwermend zoals kinderen dat gewoonlijk doen, maar omdat er zoveel mensen staan te zwermen is het beeld dat zich opdringt eerder dat van een mierenhoop die zich bedreigt weet door iemand met een grote stok die hun huis en hun levenswerk doorwoelt, en daarom lijken de krioelende bewegingen ondanks de uiterlijke schijn in het geheel niet op het huppelige gefladder van schoolkinderen tijdens het speelkwartier maar uitsluitend op de gruwel van mensen die niet durven stilstaan omdat stilstaan ze te makkelijk tot een mikpunt maakt, en juist omdat ze mikpunt waren sloegen ze op de vlucht en die beweging zit ze nog in de benen, dat zie je aan hun wachten;

… er is het brave wachten, van mensen die als een lam zo mak geworden zijn en die zich van plek naar plek gesleurd weten, en ze hebben honger en lijden kou en buiten hun kleren hebben ze niets meer, zelfs hun geliefden niet; ze wachten niet omdat ze erin geloven – dat Godot dood is hoeft niemand hun meer te vertellen – maar omdat ze niets beters weten;

… er is het popelend wachten, waarbij men zich moeizaam inhoudt om niet naar voren te dringen: op hun gezichten de angst dat een vlucht naar voren de lange tocht naar waar ze nu godlof staan – bijna in veiligheid, bijna, bi­jna, maar ze zijn er verdomme nog niet – ongedaan zal maken want wie weet sturen ze je terug als je te openlijk popelt en je in andermens ogen misdraagt, het is immers zo druk hier en het land iets verderop is al bijna vol, maar als je nu vriendelijk en beleefd en vooral geduldig popelt mag je misschien wel naar binnen, want daar ben je immers helemaal niet zeker van, dat je naar binnen mag, maar tegelijkertijd moet ook niemand denken dat het je om het even is, of je er wel in mag, dus onverschillig zijn past je niet;

… er is woedend wachten, stampvoetend wachten, wanhopig wachten, vechtend wachten, lijdzaam wachten, hoopvol wachten; er is meer wachten dan een mens ooit bedenken kon, maar zij vinden het uit, daar, ter plekke, ze moeten wel, verdreven en hongerig en bezitloos en ontheemd als ze zijn —

*

… EN TEMIDDEN VAN DIE STROOM van beelden bespreekt de Nederlandse overheid haar vluchtelingenbeleid en zij oordeelt: sommige oorlogsvluchtelingen, vooral niet teveel, mogen het land in maar ze krijgen minder rechten dan andere vreemdelingen.

De grondslag van het vluchtelingenbeleid – asielbeleid zoals het gewoonlijk heet, alleen gedurende deze weken niet zijn – wordt gevormd door tal van internationale conventies die zeggen dat mensen het onvervreemdbare recht hebben op een veilig bestaan. Een deel ervan – de Geneefse conventie bijvoorbeeld – is specifiek opgesteld om het leed van oorlogen te delven en om de directe slachtoffers ervan een toevluchtsoord te bieden, en is ondertekend door een conglomeraat van staten die zich hebben verplicht om mensen vervangende bestaanszekerheid te leveren indien het land waar ze geboren en getogen zijn, in staat van oorlog is – hetzij met een ander land, hetzij met haar eigen burgers. Alle vluchtelingen die in Nederland of elders asiel krijgen (nu ja, krijgen: alsof het je cadeau wordt gedaan: asiel moet meestal worden bevochten), krijgen dat op grond van zulke internationale conventies.

Nu dient zich een groep mensen aan voor wie asiel bitter noodzakelijk is, en in wiens geval niemand zich verlaagt tot aan inmiddels al te vertrouwde discussies over hoe echt hun noodzaak tot vluchten eigenlijk is: Komen ze hier niet uit economisch gewin? Zijn ze niet gewoon uit op een makkelijk leventje? Worden ze echt vervolgd door hun overheid? Hebben ze die littekens niet zelf gemaakt, als gekerfd paspoort, teneinde ons land binnen te komen? Waar zijn hun papieren? Zulke vaak onsmakelijke vragen zijn met twee klappen van tafel geveegd, per Servische militie en per NATO-bombardement. Deze mensen zijn in nood. Dat is evident.

Staatssecretaris Cohen wil nu eventueel wat Kosovaren toelaten via een aparte ‘ontheemdenstatus’. Mits Europa ons dat vraagt. Zij krijgen dan gedurende een jaar minder rechten dan andere vluchtelingen: hen komt geen recht toe op gezinshereniging, werk of studiefinanciering.

Nu is een studiebeurs vermoedelijk niet het eerste belang is van gevluchte Kosovaren. Studeren komt later wel – mochten ze, wat ze niet hopen, hier moeten blijven. Eerst op adem komen, zou je zeggen. Maar waarom in godesnaam hen een jaar lang het recht op gezinshereniging onthouden? Niet alleen is juist dat recht verankerd in tal van conventies en zou Nederland zich moeten schamen om zo’n barbarisme in te voeren, het is ook vals en buitendien volslagen onzin. Die kwijtgeraakte familieleden hebben zelf, ook zonder hereniging, al recht op asiel.

Hulpverleners hebben bovendien hun handen dermate vol dat de gevluchten netjes op naam sorteren nu niet bepaald hun eerste prioriteit is. Overal verspreid in Europa zullen zich op afzienbare termijn daarom halve en onvolledige gezinnen bevinden, mensen wier leven sowieso ineengestort, uit elkaar geslagen en kapot gescheurd is. Waarom nog aan dat leed toegevoegd, terwijl het kleine moeite is een instantie in het leven te roepen – Europa munt nota bene uit in het bedenken van bureaucratieën – die uitzoekt hoe iedereen heet en de personalia van hun familieleden op te nemen, zodat mensen met wat gepuzzel op de hoogte van elkaars verblijfplaats kunnen worden gebracht, en mogelijk herenigd.

De toevloed van mensen wordt er heus niet groter van. Het is een complexe stoelendans, maar er is geen enkele reden om aan te nemen dat deze, voor de vluchtelingen zelf immens belangrijke uitwisseling zwaarder op het ene opvangland zal wegen dan op het andere. Delen van Kosovaarse families die in Duitsland zijn ondergebracht mogen zich dan herenigen met het deel van hun familie dat naar Noorwegen is verscheept, en half Noors gezin komt naar Nederland, en drie alleengeraakte in Nederland geherbergde Kosovaren willen liever naar Albanië waar zij hun familie weten.

Maar nee. Gezinshereniging mag pas na een jaar. Ze moeten wachten. Alweer.

Lust in pilvorm

DE GEDACHTE DAT JE gelukkig kunt worden van pillen is een misvatting. Blijheid valt niet te synthetiseren. En sinds Aldous Huxleys Brave New World is iedereen die geluk in een doosje aanbiedt, zelfs verdacht: het angstvisioen van kuddes tevreden, gezeglijke mensen met een enigszins verwaten blik in de ogen kleeft hen aan. Alle onvrede en onrust, al het ongeluk en ongenoegen chemisch wegnemen uit een mensenleven is niet alleen onmogelijk maar bovenal onwenselijk: het kweekt schaapachtigheid, indolentie en dociliteit.

Een zekere mate van ongemak houdt zowel de individuele mens als de maatschappij in haar geheel scherp en is daarmee een motor voor protest en verandering. “Smart scherpt het verstand en sterkt het gemoed,” schreef Franz Schubert in zijn dagboek, en hij had daarin evenzeer gelijk als z’n latere vakbroeder Johnny Rotten die ooit op vinyl snauwde: “Anger is an energy”.

De uitvinding van Prozac en de glorieuze opmars waaraan het middel een decennium geleden begon, maakten de verwijzing naar Huxleys nachtmerrie actueel. Je kunt ernstige twijfels hebben over het middel. De vraag is geëigend of het alleen serotoninetekort is dat mensen depressief maakt: als een chemisch deficit de oorzaak van de malheur is, waarom komen depressies dan bij vlagen, en wijken ze soms op slag? De grote aandacht die tegenwoordig aan de mogelijkheid en wenselijkheid van farmaceutisch ingrijpen wordt besteed, is een aanwijzing dat mensen thans eerder als een biologisch eiland worden beschouwd dan als wezens ingebed in een sociale context, en je kunt je ernstig afvragen hoe zinnig zo’n benadering is. Mij komt hij geamputeerd voor: depressiviteit is immers, meer dan veel andere psychische aandoeningen, sterk aan gebeurtenissen en houdingen gebonden.

Maar maanden achtereen depressief zijn is meer dan menigeen kan verdragen, voor therapie bestaan ellenlange wachtlijsten terwijl de effectiviteit ervan bovendien beperkt is, en in de tussentijd moet je toch wat. Prozac of andere psychofarmaca kunnen de troosteloze neerwaartse spiraal breken, zodat iemand weer wat lucht krijgt. Ook kan een ingreep op het ene niveau bij wijze van kettingreactie opmerkelijke resultaten op andere niveaus veroorzaken: zo ongeveer als mijn kat ineens een stuk liever werd nadat ik haar klauwtjes had laten knippen, mogelijk omdat ze niet meer de hele dag geërgerd was omdat ze overal aan bleef haken. En zolang je nog een week of maand verdrietig mag zijn zonder dat je vriendenkring of je huisarts je meteen Prozac opdringen – geluk moet, ook voor U, mevrouwtje – is er niet heel veel aan de hand.

Zo ook Viagra, waarbij impotentie werd geherinterpreteerd als een fysiek probleem dat door chemisch ingrijpen valt te verhelpen, ook al deden alle wetenschappers met verantwoordelijkheidsgevoel hun best om uit te leggen dat de oorsprong van impotentie vaker tussen de oren dan tussen de benen zit. Maar zelfs indien impotentie van psychologische origine is, kan een medicijn vicieuze cirkels doorbreken – of het bewijs leveren dat het probleem metterdaad niet biochemisch is. Hilarisch zijn derhalve de anekdotes over meneren die denken dat het luttele doorslikken van zo’n pil garant stond voor een plots opbloeiend seksleven, zonder eigen bijdrage van de betrokkene. “Ik krijg nog steeds geen erectie!” kloegen ze bij hun arts. Navraag leerde dat ze na de pil ingenomen te hebben de krant waren gaan lezen, in afwachting van vermeende wonderen. Zulke mannen zijn eerder lui dan impotent.

Het effect van Viagra op vrouwen wordt thans onderzocht; de Volkskrant wijdde daar afgelopen weekend een groot stuk aan. Bij vrouwen is het nog lastiger om uit te zoeken of er fysiek iets aan hun mogelijkheden tot opwinding schort dan wel of er een psychologisch probleem is, al was het maar omdat veel vrouwen – emancipatie en feminisme ten spijt – vaak geremder zijn dan mannen in het weten wat ze willen, laat staan in het gevolg geven daaraan.

Het curieuze is dat er zelden aandacht wordt besteed aan farmaceutica die dergelijke remmingen wegnemen. Zulke middelen zijn er wel degelijk: alleen staan ze gewoonlijk niet bekend als medicijnen, maar als drugs. Van xtc zegt iedereen dat je er zo lief en knuffelig van wordt, maar de eerste keer dat ik het nam was ik geheel overrompeld door het feit dat ik er vooral enorm opgewonden door raakte. En van remmingen wist ik niets meer. Poppers hebben eenzelfde – zij het aanzienlijk gericht – effect: opwinding gegarandeerd, en hoe.

De scheidslijn tussen drugs en medicijnen is een vreemde en onderhevig aan willekeur. Marihuana blijkt tal van akelige symptomen van aids, kanker en ms opmerkelijk te verzachten, en wordt via die weg langzaam aan genormaliseerd en uit het semi-illegale circuit gehaald – weliswaar voor een heel beperkte groep, maar dat kan het breekijzer zijn om minder hysterisch over marihuana te gaan denken. Farmaceutische bedrijven zijn druk bezig het werkzame bestanddeel van marihuana, THC, te synthetiseren.

Het paradoxale van hun pogingen is dat de pillen die ze al doende fabriceren aanzienlijk duurder zijn dan het origineel, daarnaast slechter te doseren zijn, en allerlei andere werkzame bestanddelen van de plant missen. Je bent nog steeds beter en goedkoper af met een kopje marihuana-thee of een joint. Zelf vind ik marihuana vies, maar heb ik wel gemerkt dat xtc diezelfde nare symptomen van ms verzacht: en ik word daar minder suf van dan van dagelijkse doses valium.

Ik zal de dag loven dat de politiek verstandig wordt over drugs en de farmaceutische industrie er minder schijnheilig over doet. Er zijn in het afgelopen jaar in de VS meer doden gevallen door Viagra dan door xtc, en als het seksueel werkzame deel van xtc ooit gedestilleerd zal worden en op recept, in doordrukstrips, tegen veel hogere prijzen, via de apotheek zal worden geleverd en poppers in het ziekenfonds komen ter bestrijding van impotentie, boort de farmaceutische industrie een goudmijn aan en lopen de kosten voor de gezondheidszorg volstrekt uit de hand. Bovendien: het medicaliseert. In Ierland is de pil verboden als anticonceptiemiddel en mag hij uitsluitend worden voorgeschreven als medicijn om de menstruatie te reguleren. Nergens hebben zoveel vrouwen last van een onregelmatige menstruatie als juist in dat land en ze worden ineens allemaal ‘patiënt’.

Misschien is legalisering van (sommige) drugs een betere optie. Dat haalt het criminele circuit onderuit, maakt de farmaceutische industrie tot een minder grote goudmijn en van mensen geen patiënten.

Voor goede minnaars moet iedereen verder zelf zorgen. Er is ook nog zoiets als eigen verantwoordelijkheid ;-)

De wet en internet

“WE MOETEN ER NAARTOE dat providers een gedragscode invoeren,” zei CDA-kamerlid Wijn, woordvoerder mediabeleid, vorige week in een debat tegen me. “Dan heb je namelijk een manier om ongewenst materiaal van Internet te weren.”

Waarom zouden providers de uitlatingen van hun klanten moeten controleren en aan een oordeel of keurmerk dienen te onderwerpen? Van telefonie-aanbieders wordt evenmin verlangd dat zijzelf nagaan of hun cliëntèle zich aan morele normen dan wel aan de wet houdt, of dat zij een gedragscode ondertekenen waaraan zij hun klanten vervolgens binden. Waarom zouden providers dan wel hoogstpersoonlijk op de stoel van de rechter moeten gaan zitten? We hebben toch rechters om op de stoel van de rechter te zitten?

Dit nog afgezien van de logistieke vraag hoe providers de uitlatingen van hun gebruikers in het oog moeten houden: de enorme aantallen dagelijks veranderende homepages en de massaliteit van usenet berichten en e-mail verkeer verhindert een dergelijke controle. “Maar dat kun je bést controleren,” zei Wijn. “Daar heb je tegenwoordig moderne software voor.” Met andere woorden: Wijn stelt voor dat software op de stoel van de rechter gaat zitten en dat programma’s uitmaken wat vrijelijk verspreid mag worden en wat weggefilterd dient.

Persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting gelden op het net kennelijk minder dan in het gewone leven, en dienen met meer waarborgen omkleed te worden. Dat is vreemd. Van uitgevers van tijdschriften, kranten en boeken wordt niet gevraagd een gedragscode te ondertekenen, noch wordt van hen verlangd dat zij een keurstempel op hun publikaties zetten. Waarom zouden internetproviders of internetgebruikers dat als enigen wel moeten doen?

*

DE ROEP OM REGULERING van het net is groot. Zelfs Internet-adept Francisco van Jole schreef afgelopen zaterdag in de Volkskrant een nauwelijks verhuld pleidooi voor juridische regelingen. Waar Wijn voor gedragscodes en keurmerken pleit om ongewenst gedrag uit te bannen, promoot Van Jole regulering opdat zodoende duidelijk wordt wat wél mag.

Beider verlangen heeft alles te maken met het feit dat op Internet iedereen, zonder tussenkomst van derden en zonder voorafgaande controle of screening, kan publiceren wat hem goeddunkt. Iedere halve zool kan via het net roddels, geklep, zieke praatjes, radikale of reactionaire opvattingen verkondigen, en de hele wereld kan daar vervolgens kennis van nemen. Maar, in tegenstelling tot wat Wijn meent, is het heel goed mogelijk bestaande wetten op het net toe te passen, zeker nu de overheid heeft afgedwongen dat providers apparatuur in hun machinepark moeten invoegen die het aftappen van internetverkeer mogelijk maakt. En wat Van Jole uit het oog verliest is dat er allang regels bestaan: de nationale en internationale wetten die de vrijheid van meningsuiting garanderen. Het net bestaat immers per definitie uitsluitend uit tekst, beeld en informatie; die zijn vrijwel altijd legitiem.

Er bestaat immers een cruciaal verschil tussen woord en daad, en in tekst mag aanzienlijk meer dan in daden. Moord is apert verboden, doch het publiceren van een foto van een lijk of van een verslag van een moord is volstrekt legaal (hoewel beiden uiterst choquerend en onsmakelijk kunnen zijn; zie de commotie die Bret Easton Ellis’ boek American Psycho een aantal jaar geleden teweeg bracht). Zelfs het oproepen tot moord is zelden strafbaar. “Dood aan Öcalan” roepen mag, net zoals demonstreren met borden waarop staat dat Rushdie vermoord dient te worden.

De omstandigheden waarin woorden en beelden wel strafbaar zijn, staan adequaat omschreven in de wet en kunnen in vrijwel de hele wereld als zodanig worden veroordeeld. In al die gevallen gaat het om situaties waarin het strafbare feit of de overtreding in de publicatie van woorden of beelden besloten ligt: de schade is onlosmakelijk verbonden aan de openbaarmaking zelf. Die inherente strafbaarstelling geldt voor kinderporno (het beeld zelf is verboden, gebaseerd op de gedachte dat zulke foto’s niet zijn te fabriceren zonder daadwerkelijk misbruik), voor smaad en laster, voor auteursrechtschending en plagiaat, en voor het doorbrieven van staats-, militaire of handelsgeheimen. Daar staat woord gelijk aan daad. Verder niet.

Al zulke uitlatingen zijn, of ze nu via Internet, krant, boek, tv-praatje of gestencild vlugschrift worden verspreid, heel goed aan te pakken. Daarbij maakt het amper uit of degene die zulke teksten of beelden openbaar maakt, dat in Nederland doet dan wel z’n geschriften via buitenlandse media doet verschijnen. Het ontgaat me dan ook volkomen waarom Wijn en Van Jole aandringen op meer wetgeving.

*

DAT WOORDEN DAARBUITEN en langs omwegen ook schade kunnen toebrengen staat buiten kijf. Dat is in veel gevallen zelfs expliciet de bedoeling. Wie een effectieve campagne opzet tegen premier Kok maakt dat de PvdA bij de volgende verkiezingen minder stemmen haalt; wie de onoorbare praktijken van Scientology belicht, zorgt ervoor dat ze minder leden en geld kunnen binnenhalen; wie een boycot van de producten van kinderarbeid bepleit, schaadt potentieel de omzet van Ikea en van allerlei textielhandelaars; wie ijvert voor vegetarisme brengt de economische belangen van veeboeren en slagers in gevaar.

Maar dat mag. Dat heet: campagne voeren, informatie geven, de vrijheid van meningsuiting gebruiken en een beroep doen op de overtuiging, de moraal en de keuzevrijheid van je medeburgers. En ja, op grond van zulke informatie kan een doorgedraaide zot die denkt dat eigenrichting de oplossing is voor wat hij als maatschappelijk probleem beschouwt, besluiten een bom te leggen bij McDonalds. Of een abortuskliniek te belagen.

Meningen hebben altijd consequenties. Meningen zijn nooit vrijblijvend (behalve indien geventileerd op verjaarspartijtjes of door dronkelappen aan de bar). Steeds meer mensen kunnen nu vrijelijk hun mening geven: ze zijn niet langer afhankelijk van zendtijd, kranten, uitgevers of de welwillendheid van journalisten. Op het net kan iedereen uitgever zijn en z’n mening, met alle onbeholpenheid of eloquentie die in hem is, verkondigen en uitdragen. Dat maakt het net tot het meest confronterende en provocerende medium dat de geschiedenis ooit heeft gezien, en tot de plek waar vrijheid van meningsuiting als nooit tevoren kan worden benut. Kennelijk worden veel mensen daar nerveus van: vooral journalisten en politici, die zelf altijd hebben kunnen zeggen wat ze willen.

Abortus en moord, boetes en woord

DE NUREMBERG FILES was een website van virulente tegenstanders van abortus. Ze beweerden onder meer dat artsen die abortus uitvoeren, net als de Nazi’s voor een internationaal hof voor oorlogsmisdaden dienen te worden berecht. Vandaar de naam: de Nuremberg Files.

Hoewel ik het recht op abortus hoog houd, vind ik niet dat op andere meningen een boete moet staan, zelfs niet indien die opinie bot wordt geuit. Toch is dat precies wat er met de Nuremberg Files gebeurde. Toegegeven, het was een ronduit botte homepage, en het beeld dat er van abortus werd geschetst is op z’n minst zwaar vertekend. Maar dat mag.

Mensen hebben het recht om te zeggen dat abortus moord is en abortusartsen beulen zijn. Net zoveel recht als ik heb om te zeggen dat ik zo’n mening abject vind. En als ik wil uitleggen hoe doorgedraaid sommige pro-lifers zijn – wat ik hier eind vorig jaar deed in een column over Amerikaanse ayatollahs – is het zelfs handig als ik naar zo’n pagina kan verwijzen, en kan laten zien hoe eenzijdig hun argumenten zijn. Hun aanwezigheid strekt me tot voordeel. Bovendien, ik acht vrijheid van meningsuiting een groot goed, en daarbij is inbegrepen dat idioten er evenzeer recht op hebben.

Daarom schrok ik toen ik las dat mensen die aan deze homepage waren verbonden, voor de rechter was gedaagd en waren veroordeeld tot een schadevergoeding van 100 miljoen dollar. Het argument was dat de Nuremberg Files zouden aanzetten tot en moord geweld jegens abortusartsen: de homepage hield lange lijsten bij van iedereen die in abortusklinieken werkte of die abortus verdedigde, en zodra er een arts was vermoord of verwond – aanslagen op abortusklinieken zijn in de US bepaald niet ongebruikelijk – werd zo’n naam op de homepage doorgehaald of grijs gemaakt. De homepage mocht van de rechter, maar werd door de provider daarna weggehaald.

De kans is groot dat de makers van de homepage in het geniep een vreugdedansje deden wanneer zo’n arts werd vermoord. Maar nergens hebben ze openlijk gejuicht, noch hebben ze daadwerkelijk gezegd dat ze moord voorstaan. Ze verzamelden lijsten van hun vermeende tegenstanders. Ze inventariseerden de doden in een vermeende oorlog. Maar nergens op hun website promootten ze openlijk geweld tegen abortusartsen.

*

VEEL AMERIKANEN HEBBEN het vonnis veroordeeld. “De uitspraak illustreert hoe het onderscheid tussen moraal en wet lijkt te vervagen”, schreef Jonathan Wallace, advocaat, links activist en schrijver. “Niet alles wat we shockerend en immoreel vinden, is illegaal. En zodra je iemand aansprakelijk stelt voor een mening – en meer dan taal en beeld vind je niet op een homepage – zou de vrijheid van meningsuiting zwaar moeten tellen. De Hoge Raad heeft decennia lang vastgehouden aan het principe dat zelfs het expliciet oproepen tot geweld legaal is. Een boek, een pamflet, een homepage die oproept tot moord op individuen of groepen is weliswaar weerzinwekkend, maar niet illegaal. Alleen wanneer je bij iemand voor de deur staat en een gewapende meute ophitst baar binnen te dringen en hem af te slachten, overtreed je de wet.”

Wallace heeft gelijk. Over gevoelige kwesties spreken zou bevorderd moeten worden, niet onderdrukt, en wat abject is, is niet per se onwettelijk. Bovendien bestaat er een scherp verschil tussen woorden en daden, en dient dat verschil hoog gehouden te worden, niet uitgewist. Rechters zouden daarvan bij uitstek doordrongen moeten zijn.

De Nuremberg Files zie ik als een wapenfabrikant. Beiden leveren middelen. De Nuremberg Files verzamelt de namen en adressen van mensen die abortus uitvoeren en van hen die abortus publiekelijk verdedigen. Zulke informatie kun je gebruiken om die mensen hartelijke ansichten en bloemen te sturen, uit dank voor hun inspanning. Zulke informatie kan ook worden gebruikt voor zieke en illegale doelen – bijvoorbeeld door moordenaars. Maar dat maakt van degene die de homepage bijhoudt nog geen moordenaar.

Vandaag heb ik derhalve een kopie van de Nuremberg Files op mijn eigen homepage gezet. De homepage is zelf niet veroordeeld, en ik meen dat zo’n pagina in Nederland legaal is. Overigens vermoed ik dat het betreffende vonnis in beroep zal worden herzien. De kracht van het Eerste Amendement is altijd geweest dat daardoor ook impopulaire en ongewone politieke meningen bescherming genieten. De USA heeft een mooie traditie op dit vlak, hoewel ze – net als Nederland – geneigd zijn die principes te vergeten waar het ‘t Internet betreft in plaats van gedrukt materiaal.

*

DE HOMEPAGE WEER in de lucht brengen dient meerdere doelen. Behalve dat de vrijheid van meningsuiting ermee in ere wordt gehouden, blijkt aldoende dat pogingen die vrijheid te beperken futiel zijn op een wereldomvattend netwerk. Ook meen ik dat ik, als voorstander van het recht op abortus, baat heb bij zulke pagina’s: De Nuremberg Files tonen aan dat pro-lifers er geen nacht minder om slapen wanneer mensen wiens vak ze niet aanstaat, vermoord worden, terwijl ze ondertussen hard schreeuwen dat abortus moord is en daarom met alle macht dient te worden gestopt. De pagina bewijst dat deze mensen hypocriet zijn, en geloven dat het doel de middelen heiligt.

En tenslotte: ik breng henzelf in verlegenheid met hun eigen pagina. Want hoewel ze blij zullen zijn dat er een kopie beschikbaar is – maar hoe kunnen ze weten dat ik niet met de namen en adressen heb gerommeld, en vermijden dat ze hun eigen medestanders overhoop schieten als ze mijn gegevens gebruiken? – ik ben, uiteindelijk, een linkse, pro-abortus, atheïstische, licht perverse, vloekende, rokende, biseksuele, overspelige, drugs gebruikende provocateur. Oftewel het soort mens dat de makers van de Nuremberg Files het liefst het zwijgen zouden willen opleggen, afgaande op het beleid dat ze voorstaan in hun Hundred Day scenario [archive.org versie]: iedereen die het recht op abortus verdedigt, moet volgens de Hundred-Day’ers en hun aanhangers terstond tot de doodstraf worden veroordeeld. Zonder beroep. En zonder rechtsbijstand.

Een vreemde coalitie, nietwaar? Ik hoop dat mijn kopie van hun homepage hen enig gevoel voor tolerantie bijbrengt. Om diezelfde reden zouden de Nuremberg aanhangers andere allianties nodig moeten herzien: de Amerikaanse rechter Leonie Brinkema, die op hun dodenlijst staat, heeft onder Internetgebruikers een goede naam in het verdedigen van de vrijheid van meningsuiting. In haar hof is niet alleen het recht op abortus verdedigd, maar ook het recht om te zeggen wat je wilt. Ze hebben haar hard nodig.

Een leven in flarden

MENSEN VERSPREIDEN VRIJWILLIG grote hoeveelheden persoonlijke informatie over zichzelf. In diepe gesprekken met vrienden, in aangeschoten of nachtelijke conversaties in het café, in achteloos op straat of in de bus gevoerde gesprekken, in debatten over politieke kwesties en levensvragen, in telefoontjes met intimi, in brieven, in sessies met artsen en hulpverleners.

Doorgaans vinden zulke gesprekken binnenskamers plaats en, hoewel ze lang in je hoofd kunnen blijven naklinken, zijn ze niet vastgelegd. Voor zover een van beide gesprekspartners de inhoud later doorvertelt, is dat uit de zaak der aard altijd in de vorm van een samenvatting. Je weet bovendien altijd aan wie je het vertelt: aan de een meer dan aan de ander, aan haar niets en aan hem alles. Op straat of het café bestaat de kans op toevallig gespitste oren, maar ja, die mensen weten verder toch niets van je. Dat is losse informatie, een flard zonder context, en daarmee van betekenis ontdaan.

Stel nu dat alle conversaties die je voert woordelijk worden opgeslagen: zowel de kletsgesprekjes als de serieuzer varianten. Stel dat die opgeslagen mededelingen, grappen, biechten en verhalen toegankelijk worden gemaakt: ze zijn geïndexeerd, en daarmee eenvoudig te doorzoeken. Op plaats of tijd, op persoon of op onderwerp. In sommige gevallen zou dat reuze handig zijn: gaten in je geheugen zijn eenvoudig op te vullen, vage herinneringen worden opgefrist, en gebeurtenissen, of veranderingen in opinie en houding, kunnen worden getraceerd en gereconstrueerd. Zo’n database vol gesprekken zou bovendien een geschenk uit de hemel zijn voor iedere biograaf.

Maar niemand zou z’n conversaties klakkeloos integraal aan een ander overdoen. Niet voor niets halen beroemdheden vaak hun dagboeken en correspondentie door de papiervernietiger als ze denken dat hun dood nadert, of bewaken nabestaanden dergelijke geschriften als een draak zijn schatten: er bestaat een verschil, hoe moeilijk te definiëren ook, tussen wat je privé wilt houden en wat publiek gemaakt mag worden. Dat verschil houdt verband met controle, of – om een term te gebruiken die de associatie met krampachtigheid vermijdt – met de wens te weten wie toegang heeft tot zulke informatie. Op zijn beurt houdt dat verband met de gerechtvaardigde behoefte om zeggenschap te houden over zulke informatie, om niet naakt te staan tegenover buitenstaanders, vreemden dan wel vijanden.

Nu, zo’n database bestaat. Het nieuwsgroep-gedeelte van Internet (Usenet) wordt keurig gearchiveerd. Vrijwel alles wat daar gepost is, is terug te vinden. Je kunt zoeken op onderwerp, op nieuwsgroep, op steekwoorden en op auteur. Je kunt simpelweg om iemands ‘auteursprofiel’ vragen: binnen de kortste keren rolt daar een lijst uit waarin staat hoeveel berichten iemand in allerlei nieuwsgroepen heeft gepost, en al die berichten zijn stuk voor stuk op te vragen.

Het curieuze is dat het niet zo voelt, schrijven op Usenet. Je richt je tot een specifiek iemand wiens vraag je beantwoordt, of met wie je een verschil van inzicht uitvecht; je stelt een algemene vraag, geeft informatie, bespreekt een dilemma of een probleem, je maakt een grap of een sneer. Sommige mensen in zo’n nieuwsgroep ken je voorts al langer; hen vertel je meer, zoals je vrienden meer vertelt dan je overbuurman of iemand die naast je in de rij voor de kassa staat. En dat doe je ondertussen allemaal thuis, in je eigen omgeving; eigenlijk is het niets dan een conversatie tussen jou en wat tekst, een gesprek met je computer in de intimiteit van je eigen omgeving, zo ongeveer zoals mensen soms hardop denken in een dagboek of zich ontboezemen tegen de kat die op schoot ligt. Maar er lezen soms duizenden mensen mee. Bovendien wordt alles tot in de eeuwigheid bewaard.

*

AFGELOPEN WEEK WILDE IK iets uitzoeken over iemand. Een vrouw die ik helemaal niet kende, en die liefst zo anoniem mogelijk wilde blijven, was mogelijk haars ondanks in een hoogst pijnlijke rel verzeild geraakt en ik wilde weten hoe dat nu zat. Wie was ze? Was ze wie ze claimde te zijn? Hoe stak haar geschiedenis dan in elkaar? Tijd voor een net search.

De vrouw postte in de nieuwsgroep via een tijdelijk account. Instanties zoals Hotmail geven je de mogelijkheid om, als je eenmaal op Internet zit, een willekeurige naam aan te nemen, en veel mensen denken dat ze daarna ontraceerbaar zijn. Maar verstopt in zulke berichten zitten verzendgegevens waaruit je kunt afleiden waar vandaan iemand post. Binnen tien minuten had ik achterhaald waar ze werkte en wat haar ‘echte’ account was. Die twee dingen volstonden om haar homepage op het WWW en haar auteursprofiel op Usenet te vinden. Via on-line telefoonboeken had ik binnen een mum haar adres en telefoonnummer.

Na een speurtocht van een paar uur wist ik meer van deze vrouw dan ik van mijn buren weet. Door stug door te lezen kon ik de losse flarden bij elkaar puzzelen, en lag er ineens een leven bloot.

Om een idee te geven hoe ver die gevonden informatie strekt: ze is 40, half Mexicaans, is geadopteerd (ik weet zelfs via welk bureau), heeft een zusje (eveneens geadopteerd) en is tussen haar tweede en achtste door haar vader seksueel misbruikt. Ze heeft antropologie gestudeerd, heeft een tijdlang bij een vage sekte gezeten, via een vriendje die eveneens een geschiedenis van seksueel misbruik had. Ze heeft antropologie gestudeerd en werkt nu op de universiteit. Ze heeft in negentienzoveel haar achternaam wettelijk laten veranderen. Ze heeft in veel therapiegroepjes gezeten en geeft nu zelf therapie, en heeft daarover een boek geschreven dat on-line verkrijgbaar is; nogal New Age-achtig. Ze is al een paar jaar getrouwd met Robert, de biseksueel is. Zij en Robert hebben hun anti-conceptie gereguleerd door temperatuurmeting, maar nu willen ze graag een kind; dat schijnt echter niet eentweedrie te lukken. Ze heeft piercings in haar tepels en in haar genitaliën. Ze is erg tegen roken.

Schrikt U? Zelf is ze enigszins boos vanwege de hoeveelheid informatie die ik over haar wist te verzamelen. De paradox is dat ze die gegevens zelf op het net heeft gezet: in gesprekken die ze op Usenet voerde – over adoptie, over seksueel misbruik, over therapie – waarin ze nooit idioot veel vertelde. Niet meer dan ze nodig achtte, tenminste. Hooguit een anekdote om te laten zien dat ze wist waar ze het over had. Een flardje informatie om een probleem beter te kunnen beschrijven. Een voorbeeld bij wijze van argument. Maar ze heeft nooit stil gestaan bij de gedachte dat alles werd gearchiveerd en bij elkaar gepuzzeld kon worden.

Dat is het privacy-risico dat automatisering met zich meebrengt. Losse handelingen, gedragingen, woorden, feiten en verhalen zeggen ieder op zich niets, tenzij ze aan een persoon gebonden worden en een samenhang krijgen. En dat is nu precies wat automatisering mogelijk maakt. Ineens is je leven doorzichtig geworden.

Gedigitaliseerd wantrouwen

DE MODERNE BURGER is een gewantrouwd wezen. Overal dient hij zich bekend te maken en delen van zijn identiteit prijs te geven. Ondanks de vele sporen die een mens nu al achterlaat bij de meest alledaagse bezigheden, vinden wantrouwende overheden, slimme commerciële instanties en goedbedoelende dommeriken steeds meer manieren uit om identificatie uit alledaagse transacties af te leiden en identificeerbaarheid af te dwingen.

Vroeger kon je uit giro-afschriften – legaal of illegaal verkregen – hooguit afleiden hoe hoog iemands huur, telefoon- en electriciteitsrekening was, welke abonnementen hij of zij had, waar iemand z’n kleren kocht en waar-ie uit eten ging. Nu de pinkaart gangbaar is geworden en op steeds meer plaatsen is te gebruiken, is het plots mogelijk om te achterhalen waar, wanneer en hoe laat – tot op de seconde precies – iemand de trein of een taxi neemt, benzine tankt, boodschappen doet of video’s leent.

Uiterst gedetailleerde informatie is voorhanden: Albert Heijn kan voor elke klant die een geregistreerde Air Miles-pas heeft, nagaan hoeveel flessen wijn, vers fruit, blikvoer en chocolade of rookwaar iemand koopt. De videowinkel weet welke films U geleend heeft, en wanneer. (Laatst zocht ik een pornovideo uit. “Die heeft U al eens gehad, hoor. Nog geen twee maanden geleden.” waarschuwde de bediende me vriendelijk.)

Sinds de invoering van de chip – een tegoed op je betaalkaart dat van je giro- of banktegoed wordt afgeschreven en ‘lokaal’ op de kaart wordt bewaard – begint de pinkaart het kleingeld te vervangen. Je kunt ermee telefoneren, parkeergeld betalen, frisdrank uit de automaat halen, bioscoopkaarten afrekenen en je krant betalen bij de kiosk. Dat zijn geen anonieme transacties: de instanties aan wie je ermee betaalt, kunnen in principe afleiden wie de eigenaar van dat ‘lokale’ tegoed is. En de chipper houdt meer dingen bij. Wat de laatste vier telefoonnummers zijn die je ermee gebeld hebt, bijvoorbeeld.

Stel dat het girale en digitale geld de munten en bankbiljetten gaandeweg vervangen – en dat is de bedoeling, in ieder geval van de banken – hoe geef je een bedelaar in de toekomst dan geld? Hoe betaal je de Z die je van een dakloze koopt? Worden mensen die hun geld op straat bij elkaar scharrelen, verplicht om behalve een vent- of straatmuziekvergunning ook een chip-apparaat aan te schaffen? Hoe waarborg je geldverkeer tussen anonieme individuen?

Anoniem betalen was heel normaal. Vaste rekeningen betaalt vrijwel iedereen al tientallen jaren op naam, en hetzelfde gold voor grote aankopen; bedragen onder de honderd gulden verrekenden mensen echter gewoonlijk cash, dat wil zeggen: ontraceerbaar. Dat wordt steeds ongewoner. En ooit – ik verwacht niet dat dat ‘ooit’ heel erg ver weg is – bijna raar. Om niet te zeggen: verdacht.

Anoniem bellen was al even gewoon. Niemand verplicht je om je naam te noemen (hoewel sinds de invoering van de digitale telefooncentrale is te traceren vanaf welk toestel iemand belt). Via nummer-identificatie wordt zulke informatie tegenwoordig standaard doorgegeven aan degene die opgebeld wordt: het is een eigenschap van het telefoonverkeer geworden die je blokkeren moet als je, om wat voor reden ook, prijs stelt op het geheim houden van je nummer. De meeste telefooncellen accepteren weliswaar nog telefoonkaarten (die anoniem zijn) maar die worden gaandeweg vervangen door openbare telefoons die alleen nog de niet-anonieme chipkaarten accepteren. Met kwartjes bellen kan al haast nergens meer. En rekeningrijden zal ervoor zorgen dat iedereen die met z’n auto de grote weg opgaat, traceerbaar is.

*

IN MODERNE COMMUNICATIEMIDDELEN wordt identificatie vrijwel vanzelfsprekend ingevoerd. Zonder debat. Of met slechts een heel klein beetje, en dan ligt het accent er in de discussie op dat Justitie zodoende beter boeven kan vangen. Alsof er zo vreselijk veel boeven zijn, en alsof de pakkans voor criminelen ooit op honderd procent te krijgen is zonder schade aan te richten voor hen die hooguit de schuld dragen dat ze burgers zijn. Alsof privacy altijd maar moet wijken voor het publieke belang. Privacy is zelf echter ook een publiek belang: de overheid noch dienstverlenende of commerciële instanties hebben het recht om ieders doen en laten te kunnen volgen, en burgers hebben het recht te zwijgen. Daaronder valt tevens hun recht om hun identiteit te voor zich te houden, zowel mondeling als digitaal.

De Telegraaf meldde begin dit jaar dat een officier van Justitie eiste dat telefoonmaatschappijen met onmiddellijke ingang de verkoop van mobiele telefoonkaarten stopzetten aan al wie zich niet legitimeert. “Heel crimineel Nederland belt inmiddels met belkaarten, omdat de nummers niet staan geregistreerd waardoor het voor politie en justitie vrijwel onmogelijk is de identiteit van de bellers te achterhalen,” schreef De Telegraaf.

Waarmee niet alleen in een klap iedereen die geen zin heeft zich te pas en te oppas te legitimeren verdacht wordt gemaakt, maar bovendien een dijk van een leugen in stand wordt gehouden. Het is namelijk wel mogelijk. Een GSM stuurt namelijk bij elk gesprek zijn IMEI (International Mobile Equipment Identifier) mee; en aan de hand daarvan is het simpel om na te gaan welke kaarten er eerder in dat toestel hebben gezeten, welke nummers er eerder met die kaart en dat toestel zijn gebeld, en bovendien over een betrouwbare bepaling (op z’n slechtst tot op een paar honderd meter nauwkeurig) van de locaties vanwaar af die gesprekken zijn gevoerd. Hoezo anoniem?

Op Internet pleiten niet de minsten ervoor dat mensen verplicht zou moeten worden om al hun berichten van een unieke identificatie te voorzien, omdat alleen zo degenen die een schuilnaam gebruiken om illegale of schimmige dingen te doen, te vinden zijn. Maar niet alleen zijn er voldoende manieren om mensen te traceren, als dat werkelijk nodig is en als daartoe een geldig bevel van Justitie ligt; het is bovendien absurd om te veronderstellen dat mensen zich te allen tijde bekend dienen te maken. Wie informatie vraagt over aids, wie meldt dat z’n kind bij een sekte zit of aan de heroïne is, wie advies wil over z’n rechtspositie gezien z’n ruzie met de baas, wie fantasieën over hoerenbezoek uitwisselt of tobt over homo- of transseksualiteit, wil helemaal niet dat de buren, de baas, familie en kennissen dat allemaal kunnen lezen.

Het wordt straks een hele kunst om anoniem te blijven. En wie het toch wil zijn, raakt bij verstek verdacht.

[met dank aan Hippies from Hell.]

Wie te zijn?

[Verschenen in Zone 3500, die een serie had waarin schrijvers werd gevraagd welk beroemd personage ze het allerliefst een dag lang zouden willen zijn.]

WIE TE ZIJN voor een dag, als je kunt kiezen? ‘t Probleem is twee-, nee drievoudig.

Als je een dag lang een ander bent, ken je die ander dan zoals je jezelf kent? Denk je ondertussen werkelijk andermens gedachten, of is wat die ander denkt gekleurd en beïnvloed juist door het feit dat jij die dag in z’n achterhoofd zit? Dat valt niet uit te maken, alleen door die ander – die zich daags erna bijvoorbeeld realiseert dat-ie zich eigenlijk toch wel heel mal heeft gevoeld, gisteren. Maar je kunt moeilijk navraag doen, later. En zou je – ji­j – je er daags erna nog iets van herinneren? Wie leeft jou overigens, onderwijl? Ben jij jou nog, na afloop?

En dan: kies je je doelwit op basis van nieuwsgierigheid, jaloezie, interesse, machtsbelustheid of frivoliteit? Er zijn tegenstanders van wie je werkelijk niet begrijpt hoe hun hoofd werkt en hen een dag te kunnen wezen, levert je niet alleen begrip maar mogelijk ook een wapen op (know thy enemy). Er is macht die je nooit beschoren zal zijn maar die anderen wel lijken te hebben, en hoe megalomaan aantrekkelijk de gedachte het beter te kunnen doen, of tenminste anders.

Clinton te zijn voor een dag, en dan de wereld veranderen (maar de volgende dag slaat iedereen des te harder terug omdat Clinton z’n plannen schielijk herroept). Er zijn belevingen waar je nooit bij kan: je moeder wezen toen ze een meisje was, om te weten waar dat wereldbeeld en die ideeën vandaan komen. Uit nieuwsgierigheid hoe dat was, voor de oorlog. Een man zijn, en je afvragen of er werkelijk verschil is.

Tenslotte: als ik vrij mag kiezen, waarom zou ik me dan in hemelsnaam aan de levens van al dan niet bekende mensen houden? Waarom geen romanpersonage genomen, of iemand uit een film? Alice was ik al eens een paar uur lang, dat heb je zo met paddestoelen. Bovendien zat ik tegelijkertijd in een sprookjesfilm. Of een heks! Mijn grote ambitie immers, heks te zijn. En een kat wezen, een grote kat, dat wil ik ook. Maar dan zou ik mijn bewustzijn moeten uitsluiten. Ik wil immers niet weten hoe het zou zijn als ik een panter of jaguar was, doch hoe het voor een panter is om een panter te wezen.

*

Belcampo schreef een verhaal over hoe hij, of zijn personage, opdracht kreeg een stuk over Amsterdam te schrijven waarin de stad zelf tot uitdrukking kwam. Aan die taak kon hij alleen dan enigszins voldoen, besloot hij na diep nadenken, wanneer hij de mensen die er leefden kon doorgronden. Niet alleen zichzelf moest hij kennen, maar ook zijn buurman, en de mensen die in andere straten woonden, plus de toevallige bezoekers van de stad; en ook de handelsreizigers, de werkers, de toeristen, de passanten, de verkopers, de café-uitbaters, hun stamgasten, de huisvrouwen, de stadsbestuurders, de ambtenaren, de vuilnisophalers, de winkelmeisjes. Van al deze mensen moest hij van binnenuit weten hoe zij de stad ervoeren wilde hij werkelijk kunnen beschrijven wat Amsterdam was. En misschien zelfs diende hij door te dringen tot het geestesleven, if any, en if none, dan toch tenminste tot het gevoelsleven van de duiven en de drijfsijzen van Amsterdam. Want al deze levende wezens zijn de stad, misschien meer nog dan de gebouwen, de straten, de pleinen, de grachten en de parken dat waren.

Dat overdenkend raakte Belcampo in grote verlegenheid. Jezelf ken je al nauwelijks. Hoe moest hij dan de beleving, de gedachten, de ideeën, de sensaties achterhalen van al die andere mensen en andere wezens die samen Amsterdam vormden?

Hij verzon een list. Nadat hij daarmee klaar was, riep hij het Opperwezen aan om hem dat idee voor te leggen. Het Opperwezen kwam, luisterde, peinsde, en stemde in met Belcampo’s plan.

En zo gebeurde het dat Belcampo een dag uitkoos waarop hij Amsterdam zou gaan voelen. Die dag – het was een mooie voorjaarsdag, de 20e mei om precies te zijn – liep Belcampo ‘s morgens vroeg naar het centrum van de stad. Toen het carillon van het Paleis op de Dam acht uur sloeg, merkte hij eigenlijk niets. Zijn geest bleef intact, zijn lichaam spatte niet in tienduizend personen uiteen. Ook aan de mensen om hem heen was niets te zien, terwijl hij eigenlijk had verwacht dat sommigen even zouden opwippen toen hij in hun voer, hun pas zouden inhouden of verbaasd om zich heen zouden zien. De hele dag zwierf Belcampo door de stad en sloeg de mensen nauwlettend gade. Er was niets, maar dan ook niets van de afspraak te merken.

Pas de volgende ochtend, toen het opnieuw acht uur was, kwamen ze terug. Zijn zieledagen, alle tienduizend, die hij van het Opperwezen had mogen uitspreiden in de breedte in plaats van in de toekomst en die hij, of afsplitsingen van hem, had doorgebracht als een homunculus in ‘t hoofd van tienduizend andere mensen die allemaal in Amsterdam rondliepen.

Belcampo leverde tienduizend levensdagen in en leefde er op één dag tienduizend van anderen.

Als ik mocht kiezen, zou ik de Belcampo van die dag erna willen zijn.

Spreek of ik schiet

ONDER DE TITEL Amerikaanse ayatollahs schreef ik twee weken geleden over extreem-rechtse christelijke clubs in Amerika. Het land zou in hun ogen weer een godvrezende natie dienen te worden. Ter voorbereiding waren ze alvast begonnen met de oprichting van een schaduwregering, en kon iedereen – nu ja: iedereen… alleen mannen, uiteraard; vrouwen horen zich in zo’n wereld niet te roeren – zich aanmelden voor overheidsposities in deze donkere wereld. Het idee was dat de schaduwregering zich zou gedragen alsof ze echt was; dat wil zeggen, jurisdictie had, maatregelen kon treffen, beleid kon maken en sancties kon opleggen.

Lezing van het pamflet van deze ambitieuze leiders in spe stemt een mens niet vrolijk. Sterker, ik werd er apert misselijk van: hun ideeën waren tot op het bot dictatoriaal. Godlof – nee, niet hun god, ik zeg dat maar bij wijze van verzuchting, en de clubs in kwestie zouden me, als ze aan de macht waren, prompt straffen voor zo’n manier om uiting te geven aan mijn opluchting – godlof is er niet idioot veel animo voor hun westerse variant op Talibaanse praktijken.

Kondigden ze vorig jaar nog met veel bombarie aan dat hun schaduwregering met ingang van 1 januari jongstleden in vol ornaat zou aantreden, nu zeggen ze aanzienlijk terughoudender dat hun schaduwregering deze maand “min of meer operationeel” is geworden. (Maar er valt nog geen enkele genomen maatregel, gedane uitspraak of afgelegde persverklaring op hun homepage te bekennen. De droom der rechtvaardigen houdt ze in slaap, daar in hun schaduw.) Niettemin zoeken ze nog naarstig naar allerlei mensen die overheidsfuncties in hun godsstaat op zich willen nemen. Want het moet heus allemaal nog voor 2000 gebeuren.

Zijn zulke mensen nu onschuldige gekken of griezelige fanaten? Ik neig naar beide. Want hoewel ze fanaat zijn, en doodeng in hun dogmatisme en ijzeren consequentie, zijn ze tegelijkertijd klein en daarmee eerder een rariteit dan een dreiging. Er gaat een zekere schoonheid schuil in de wetenschap dat ze, juist omdat ze te bizar en zo onverbiddelijk zijn, nimmer een grote aanhang aan zich zullen binden. Uit hoofde van hun eigen radicaliteit zijn ze gedoemd klein te blijven.

En hoe gruwelijk de opvattingen die ze er op nahouden ook mogen zijn: ik heb graag dat ze hun informatie vrijelijk kunnen verspreiden. Deels omdat zulks een strijd met open vizier mogelijk maakt. Deels omdat alleen dan de idiotie en de innerlijke tegenstrijdigheden van hun opvattingen aan het licht kunnen treden – als je vindt dat abortus moord is, en moord slecht, hoe kun je dan menen dat mensen die het recht op abortus steunen, vermoord dienen te worden? – en de consequenties van hun opvattingen aan het licht komen. In zekere zin maken ze zichzelf onschadelijk juist omdat ze het recht op vrije meningsuiting hebben en daar gebruik van maken.

En ook al zouden zi­j anderen het recht op weerwoord, discussie en tegenspraak liefst ontzeggen, de kracht van een democratie ligt besloten in het feit dat zij daadwerkelijk mogen zeggen dat ze andere mensen rechteloos willen maken. Ze geven zichzelf en hun dictatoriale inzet bloot, juist doordat ze gebruik kunnen maken van hun democratische rechten. Goedzo. Ze redeneren zichzelf in de val. Ze struikelen, juist door de democratie waartegen ze zich verzetten.

Mag dan alles gezegd worden? Over een aan de schaduwregering gerelateerde homepage – The Nuremberg Files – is in dit verband een rel ontstaan. Op die homepage houdt men openbare lijsten bij van artsen die aan abortusklinieken verbonden zijn en van publieke voorstanders van het recht op abortus. De homepage is een nauw verhulde oproep om deze voorstanders van kant te maken: namen zijn doorgehaald indien iemand verwond is, en grijs als ze vermoord zijn. En elke aanslag op een abortuskliniek wordt er gedocumenteerd, soms zelfs voordat het nieuws over zo’n aanslag publiek gemaakt is. Alles op deze pagina schreeuwt: deze mensen weten er meer van, of staan minstens in rechtstreeks contact met de abjecte schlemielen, de verdwaasde zotten die bommen plaatsen bij abortusklinieken en met scherp schieten op de mensen die er werken.

Maar moet die pagina dan weg? Hij is gruwelijk, ja vanzelf, maar ook leerzaam. Uiterst leerzaam. Je ontdekt er bijvoorbeeld dat de anti-abortusbeweging zich niet distantieert van moord, dat zelfs rechters die geheel volgens het recht uitspraken deden in abortuskwesties op hun dodenlijst staan; dat mensen verblind kunnen raken, en waartoe dat leidt: moord en doodslag.

De afgelopen week zocht ik de bewuste homepage op en vond hem niet. Dat bleek aan een typefout te liggen, maar drie lange seconden vroeg ik me af: als die pagina van overheidswege is neergehaald, dat wil zeggen: door de Amerikaanse overheid, zou ik dan een kopie ervan hier in Nederland neerzetten? Heb ik liever dat zo’n pagina er wel is dan niet? Of beter gezegd: indien zo’n pagina er eenmaal is, vind ik dan dat een overheid het recht heeft om in te grijpen en zo’n pagina te verwijderen, oftewel te censureren? Nee.

En in die paar seconden besloot ik dat ik een kopie ervan zou neerzetten zodra een Amerikaanse rechter gelast hem daar te verwijderen. Ik wil dat mensen zelf zien hoe eng de anti-abortusbeweging is, en aan een overheid die mensen niet toestaat zulks zelf te beoordelen heeft niemand iets. Zo’n overheid houdt mensen voor goedgelovig, onkritisch en verslijt haar burgers voor meelopers; erger, zo’n overheid maakt haar burgers aldoende dom.

*

IN DUITSLAND MAG JE niet meer zeggen dat de jodenvervolging en de vernietigingskampen tijdens WOII een leugen zijn: dat is verboden. Het is onvergeeflijk dom om zulke uitspraken, hoe racistisch of antisemitisch ze ook zijn, te verbieden: alsof degenen die overtuigd zijn van het tegendeel – er zijn miljoenen joden vermoord tijdens de oorlog – zulke kasplantjes zijn en hun waarheid zo broos is dat die overheidsbescherming behoeft. Alsof er geen instituten zijn die, gedocumenteerd en wel, zulke stupide praatjes kunnen weerleggen. Alsof de overheid haar burgers dient te beschermen tegen kwetsende opvattingen. Alsof pijnlijke opvattingen verdwijnen wanneer degenen die ze koesteren, ze niet langer mogen uitspreken. Alsof debat niet helpt.

Dat is pas eng: geloven dat argumenteren, debatteren en discussiëren nutteloos is, of dat mensen er te dom voor zijn.

*

Naschrift: de Nuremberg Files verdwenen kort hierna van het net. Na lang nadenken besloot ik een mirror ervan te beginnen. Dat leidde tot veel commotie. Uiteindelijk heb ik de mirror weer verwijderd. Het hoe en wat kunt u op de genoemde url lezen.