De rechtstaat als gokpaleis

WAT DOODZONDE DAT Peper slechts moest aftreden omdat hij met bonnen had gerommeld: aanzienlijk liever had ik hem zien vallen over zijn opinies over rechtstaat, rellenbestrijding en ordehandhaving. Was het immers niet Peper, toen vers benoemd op Binnenlandse Zaken, die samen met burgemeester Patijn in antwoord op de serieuze berisping die de laatste van de Nationale Ombudsman ontving vanwege de manier waarop tientallen actievoerders (en hen die daarvoor werden versleten) waren opgepakt tijdens de Eurotop, verongelijkt riep: “Oh, zijn we ons boekje te buiten gegaan met deze massale preventieve arrestaties en hebben wij de wet overtreden? Heus? Nu, dan dient de wet maar te wijken. Wij zullen hem veranderen zodat voortaan wel mag wat wij nu doen.” En Peper toog voortvarend aan het werk.

Het is niet mis wat Peper samen met minister Korthals aan wetswijzigingen heeft geproduceerd. Mensen mogen volgens nieuwe wetgeving preventief worden opgepakt en daarna twaalf uur worden vastgehouden. Het gaat niet om een reactie op strafbare feiten die al gepleegd zijn, noch gaat het om een betrapping op heterdaad, het gaat – en ik citeer vice-premier Jorritsma uit de Volkskrant van 5 mei 1998, “om feiten die mogelijk zullen worden gepleegd” (cursivering van mij). Arrestaties niet op grond van feiten, zelfs niet op grond van waarschijnlijkheden, maar op grond van “feiten die mogelijk zullen worden gepleegd“.

Hier worden cruciale rechtstatelijke principes met voeten getreden.

Wilt u die zin goed tot u laten doordringen? “Feiten die mogelijk zullen worden gepleegd”. Iets wat mogelijk zal gebeuren, is immers geen feit. Iets dat mogelijk zal gebeuren is een kans, een gok, geen zekerheid. Een staat die haar juridisch stelsel schoeit op de leest van verwachtingen, extrapolaties en projecties is geen rechtstaat meer. Dat is een casino. Wanneer de staat gokpaleis speelt, verkwanselt zij de rechten van haar burgers. Dit fenomeen van de preventieve arrestatie – of nee, laten we het “bestuurlijke ophouding” noemen zoals de nieuwe wet dat doet, dat klinkt vriendelijker, nietwaar? – is een principiële wijziging in het strafrecht.

Er is weliswaar toestemming vooraf nodig vooraleer een dergelijke preventieve arrestatie – oh pardon: “bestuurlijke ophouding” – kan plaatsvinden; de politie mag zoiets niet op eigen houtje doen. Maar degene wiens toestemming is vereist, is volgens deze zelfde wet… de burgemeester. U weet wel, van die meneren die op hun donder kregen van de Ombudsman en later ook door de rechter in het ongelijk werden gesteld vanwege hun vergaande methodes om “mogelijke” rellen in de kiem te smoren. Juist ja. Degene wiens toestemming vereist is zijn de Patijnen en de Pepers. Zij die eerder de wet overtraden en hem vervolgens naar hun hand zetten.

Deze grofstoffelijke wet is speciaal ontworpen met het oog op grootschalige evenementen, in casu de Europese kampioenschappen voetbal van aanstaande zomer. Nu zorgt voetbal altijd voor grote rellen dan politiek wangedrag en dito wanbeleid, dat weet iedereen, dus wellicht is het inderdaad zaak je goed voor te bereiden.

Maar had dan goddomme voorzichtigjes een noodwet ontworpen, denk je als fatsoenlijk mens, zodat je voor een uitzondering en een fundamentele inbreuk op ieders civiele rechten een uitzonderingswet schept in plaats van een juridisch monstrum dat bedoeld is om permanent te bestaan en voortaan in tal van gevallen toegepast te worden, ook indien er niet gevoetbald of ge-Eurotopt wordt. Het gaat nota bene om situaties waarin elke burgemeester al sedert lang het recht had om noodverordeningen en noodbevelen af te kondigen. Waarom zulke gevaarlijke excepties in hemelsnaam tot gewone regel gemaakt?

Er is meer. “Groepsgeweld”, dat vage illusoire begrip, wordt voortaan strenger gestraft. Tegenwoordig is het voldoende om je op te houden in de nabijheid van iemand die een steen door een ruit of tegen een ME-busje keilt om zelf te worden aangehouden. Je bent lid van een gewelddadige groep immers, hoe slecht gedefinieerd die groep ook is en hoe ad-hoc die ook is samengesteld, en de daden van de groep worden het individu aangerekend, ongeacht wat dat individu zelf deed. Had je maar niet in de buurt moeten zijn, redeneert Justitie. Je aanwezigheid spreekt boekdelen en vormt op zich voldoende bewijs. Habeas corpus (ik heb een lichaam), dat zeker, maar non habeat rechten anymore als dat lichaam zich per ongeluk op de verkeerde plaats bevindt.

Zulke nieuwe opsoringsbevoegdheden zijn zo onrustbarend en ondermijnen de rechtstaat zo principieel, dat ik bad dat Peper daa¡rover zou vallen, en liefst Korthals erbij.

De kamer liet Peper toen niet vallen. De Tweede Kamer mauwde in de debatten over de Wet Opsporingsbevoegdheid alleen dat ze wil dat alle GSMs aftapbaar worden gemaakt (er niet bij stilstaand dat dat grotendeels al kan). De Kamer wilde eigenlijk dat de justitiële opsporingsbevoegdheden verder uitgebreid werden.

In zo’n politiek klimaat ben ik blij dat Peper nog ergens over kon vallen. Maar ik had liever gehad dat hij en Patijn al persona non grata in de politiek werden toen ze zich niets aantrokken van rechtbanken en Ombudsmannen.

*

VRANKRIJK, EEN VAN de weinige overgebleven Amsterdamse kraakbolwerken en indertijd het doelwit bij uitstek van Patijns preventieve arrestaties, hield een week geleden een voorlichtingsbijeenkomst over de deze en andere recente opsporingsbevoegdheden. Er waren zo’n vijftig mensen aanwezig, die allemaal nogal schrokken van de nieuwe ontwikkelingen. En terwijl ik me afvroeg hoe dat nu toch kon — een debat over zulke onderwerpen trok tien jaar geleden honderden mensen en zou niet in Vrankrijk zijn georganiseerd maar in De Balie, en zou grote, ongeruste stukken op alle opiniepagina’s van de kranten hebben gegenereerd — realiseerde ik me dat ik nauwelijks iets had gelezen over de kamerbehandeling van de nieuwe wet.

Kennelijk interesseert dit onderwerp opiniërend Nederland niet. Dat is reden tot zorg, meer nog dan de nieuwe wetten zelf.

[Zie ook: In naam der, uh… macht!, Het Parool, 30-11-1999]

Transvrouwelijkheid

ACHT MAART WAS HET, internationale vrouwendag, en ik zou spreken over transgender. Er waren mannen geweest die kaartjes hadden willen kopen, maar was niet de bedoeling: het was immers vrouwendag. Maar iets had de organisatie niet lekker gezeten en mijn onderwerp wakkerde dat debat aan. Waarom zou je iemand die als man geboren was en vreselijk veel moeite had gedaan om vrouw te worden, niet binnenlaten? Die had als verse vrouw toch ook belang bij feministische zaken en debatten? Misschien was het wel discriminatie om ze niet toe te laten?

Maar dan: als je hen binnenliet, waarom anderen dan niet? Travestieten, of gewoon geïnteresseerde of sympathiserende mannen? En waarom hadden we het alleen over mannen, en over man-naar-vrouw transseksuelen? Als je eerder vrouw was geweest en nu man, mocht je dan wel naar binnen? Als een man-naar-vrouw transseksueel “eigenlijk” nog man was, dan was een vrouw-naar-man transseksueel volgens diezelfde redenering uiteraard “eigenlijk” nog vrouw, en had hij dus een vrije doortocht.

Ik hakte de knoop door, dat kan namelijk als je spreekster bent. “Van mij mag iedereen binnen,” zei ik, “en als jullie mannen niet binnenlaten ga ik jullie vanavond plagen in mijn verhaal.” Maar ze waren al om.

De eerste keer dat ik zo’n debat meemaakte was in het Amsterdamse vrouwenhuis. Transseksuelen, zo stookten een paar vrouwen, hoorden daar niet thuis: hun geschiedenis, hun vorming, hun opvoeding waren anders en strookten niet met die van vrouwen. “Maar ze voelen zich vrouw,” zei ik, “en ook al zou ik bij Demeter niet weten wat dat is, je vrouw voelen, voor hen was het belangrijk genoeg om hun lichaam te laten transformeren. Moeten wij – die maar zo per ongeluk vrouw werden – hen het recht ontnemen zich bij ons te voegen? Hebben wij er wat voor gedaan dan, om vrouw te zijn? Is het onze verdienste?”

De butches, wier mannelijk uiterlijk geheel onomstreden was, zwegen. Dat mocht namelijk wel, butch zijn. Femme wezen was al weer een stuk ingewikkelder; dan heulde je namelijk eigenlijk met de vijand die verderfelijke vrouwelijkheid heette. Heel verwarrend allemaal. Pas op bijeenkomsten van de damessecties van de linkse partijen mochten transseksuele feministen voor het eerst binnen. Ze moesten zich behoorlijk bewijzen, niet alleen in onze maar ook in hun eigen ogen: of ze wel vrouw genoeg en feministisch genoeg waren.

Het werd een uiterst aangenaam debat in Groningen. Er zat een handvol mannen en een half dozijn transseksuelen. [Wat een onzin. Alsof je het aan iedereen af kan zien. Wie weet zaten er wel twintig.] [En waarom telden we alleen de man-naar-vrouw transseksuelen? Wie weet was een deel van diegenen die als man oogden, inclusief baard en pijp, van origine wel dame. Weet jij veel.]

Ik vermoed regelmatig dat de crux van deze nog altijd wat ongemakkelijke omgang tussen feministen en transseksuelen hierin besloten ligt dat transseksuelen iets ambiëren wat de meeste feministische vrouwen nu juist hebben willen afzweren, en soms met veel pijn en moeite van zich af hebben weten te zetten: vrouwelijkheid.

Risico’s en verantwoordelijkheid

VERANTWOORDELIJKHEID is een raar ding. Iedereen gaat ervan uit dat hij het zelf heeft en er als enige over beschikken kan. Maar zodra het een kwestie tussen twee of meer mensen betreft wordt die verantwoordelijkheid vaak in evenzovele partjes opgedeeld en als gezamenlijk gedragen bezit beschouwd, ongeacht hoe onverantwoordelijk de ander partij zich gedraagt en onverlet wie de lasten van andermens’ onverantwoordelijkheid zal moeten dragen.

Zo’n benadering van gedeelde verantwoordelijkheid werkt alleen wanneer alle partijen te vertrouwen zijn en eenzelfde opvatting hebben over hoe ver ieders verantwoordelijkheid strekt. Met andere woorden vooraleer van gezamenlijke verantwoordelijkheid sprake kan zijn, dient er gefundeerd wederzijds vertrouwen te zijn. Zulk vertrouwen wordt echter slechts opgebouwd nadat iemand bewezen heeft zich verantwoordelijk te gedragen. Gedeelde verantwoordelijkheid kun je nooit poneren dan zou die immers vooraf gaan aan vertrouwen, wat een onmogelijkheid is.

In mijn vriendenkring brak daar recent een heftige discussie over uit. Een jongeman had op een feestje een dame opgepikt – H, een licht verloren meisje, een half kind nog, zo een zonder enige robuustheid en overduidelijk hunkerend naar liefde – en had met haar de nacht doorgebracht. Ze hadden gevreeën. Na twee condooms was hij door zijn voorraadje heen en wilde hij niettemin verder vrijen. H had geaarzeld en, schuw en indirect als ze was, had ze niet rechtstreeks naar zijn seksuele status gevraagd maar hem haar eigen informatie geoffreerd, op wederkerige openheid hopend. Hij had niets gezegd. H vatte dat op als bevestiging van zijn gezondheid. Wat een domme misvatting was: de jongeman in kwestie, V, heeft herpes en heeft eerder al tenminste twee vrouwen besmet.

Toen iemand anders en plein public ontdekte dat de twee naar bed waren geweest, informeerde hij het meisje ter plekke over V’s status en adviseerde haar dringend om zich na de incubatietijd te laten onderzoeken. Ze raakte nogal in paniek om V’s bedrog, om haar gezondheid, over haar eigen gedrag. Er ontstond discussie. Was zij niet ook dom geweest? Ja natuurlijk; te goedgelovig ook.

Waarna sommigen concludeerden dat H even onverantwoordelijk was geweest als V, en dus ook fout. Daarmee nu ben ik het volstrekt oneens. Zij had meer moeten aandringen op een helder antwoord, dat was evident, en haar viel te verwijten dat ze dat niet had gedaan.

Maar V viel aanzienlijk meer te verwijten. Hij had informatie achtergehouden die voor H van eminent belang was; zij was degene die te lijden zou hebben onder een eventuele nieuwe besmetting, niet hij. Terwijl zij het recht heeft met haar eigen gezondheid te spelen (zoals iedereen zijn aderen mag laten vervetten, zijn longen mag zwartroken, zijn verstand mag verzuipen in drank, mag je ook willens en wetens onveilige seks hebben), heeft hij niet het recht haar te bedriegen noch het recht om haar willens en wetens een risico te laten lopen zonder haar tegelijkertijd over dat risico te informeren. Zijn leugen maakt hem tot een bedrieger.

Dat is waar die discussie over gedeelde verantwoordelijkheid spaak liep. Haar domheid trof alleen haarzelf, niemand dan zij kon er het slachtoffer van worden. Sterker: zij had het recht een gecalculeerd risico te nemen, maar dat recht ontnam hij haar. Omgekeerd trof zijn achterhouden van informatie niet hemzelf doch uitsluitend haar. Zij moest nu immers in angst en spanning verkeren of ze herpes heeft of niet, en zo ja, dan zou ze opgescheept zitten met een ongeneeslijke ziekte die, met pech, nogal kan huishouden in een lichaam.

In de discussie klonken telkens stemmen op dat beiden verantwoordelijk waren geweest H had, door akkoord te gaan zonder een condoom te vrijen, iets van V’s onverantwoordelijkheid overgenomen. Is het heus zo dat gezamenlijke verantwoordelijkheid tot honderd procent reikt en een fout van de een tegen een fout van de ander weggestreept kan worden? Mag je V zijn doelbewuste achterhouden van informatie kwijtschelden omdat H immers indirect was en zij zijn zwijgen te makkelijk in positieve zin interpreteerde?

Volgens mij niet. Met wie liegt, kun je geen verantwoordelijkheid delen. En buiten dat is verantwoordelijkheid geen ding dat twee mensen samen dragen en dat zich slechts laat optellen tot honderd procent. Ieder heeft de zijne, voor de volle honderd; maakt tweehonderd procent tussen twee mensen. En als H de hare slecht gebruikt zegt dat nog niets over die honderd eigen procent waar V voor had moeten staan.

De kwestie is des te prangender omdat niemand precies weet wat veilig is en wat niet waar het om seksuele ziektes gaat. Wie een seksueel overdraagbare ziekte heeft weet nooit exact waarmee en wanneer hij zijn partner kan treffen; het enige dat helpt en hoofdbrekens voorkomt is te zorgen dat je partner in staat is een gecalculeerd risico te nemen, en weloverwogen en geïnformeerd voordelen tegen nadelen kan afwegen.

Van aids geloofden we jarenlang dat de overdracht van het virus hoofdzakelijk anaal plaats vond; later werd duidelijk dat ook bij standaard heteroseksueel verkeer het helemaal niet zo moeilijk was om aids te krijgen. Vorige maand bleek dat rond acht procent van de nieuwe besmettingen vrijwel zeker uitsluitend het gevolg is van orale seks. Geen wondjes, geen anaal verkeer, geen rücksichtlose, van poppers vergezelde orgieën gewoon van afzuigen, terwijl de communis opinio onder artsen was dat je in zulk geval niet veel kon gebeuren.

Niemand weet honderd procent wat veilig is. Maar op iedereen die weet wat hijzelf heeft, rust de plicht om anderen te informeren en die anderen het recht op een overwogen keuze te verschaffen. Anderen hebben het recht om weloverwogen een risico te nemen; maar ze moeten dan wel weten wat jij weet. Relevante informatie achterhouden is mogelijk crimineel maar in elk geval gruwelijk onbeschoft — om niet te zeggen onverantwoordelijk.

Zelfmoord gaat niet op recept III

Er is al maandenlang een mooie, bijzondere en soms hartverscheurende discussie over zelfmoord gaande op deze site, waarin mensen die de zelfmoord dichtbij zijn met elkaar spreken en mensen die zelfmoord niet begrijpen met veel respect meepraten over hun eigen reserves en hun eigen leed, hoeveel moeite dat ze ook kost. Ik vind het een klein en te koesteren wonder dat al die mensen hier zo in gesprek raken over hun problemen, hun aarzelingen, hun angsten en hun woede. Meestal gaat het goed, hoewel een enkele keer de emoties hoog oplaaien of ineens iemand niet echt meer luistert maar vooral met ‘adviezen’ komt.

Dit is het derde deel van deze discussie.

Daarna heb ik besloten er een forum voor te maken:

Zelfmoord gaat niet op recept II

Er is al maandenlang een mooie, bijzondere en soms hartverscheurende discussie over zelfmoord gaande op deze site, waarin mensen die de zelfmoord dichtbij zijn met elkaar spreken en mensen die zelfmoord niet begrijpen met veel respect meepraten over hun eigen reserves en hun eigen leed, hoeveel moeite dat ze ook kost. Ik vind het een klein en te koesteren wonder dat al die mensen hier zo in gesprek raken over hun problemen, hun aarzelingen, hun angsten en hun woede. Meestal gaat het goed, hoewel een enkele keer de emoties hoog oplaaien of ineens iemand niet echt meer luistert maar vooral met ‘adviezen’ komt.

Dit is het tweede deel van deze discussie.

Daarna heb ik besloten er een forum voor te maken:

Zelfmoord gaat niet op recept I

English preface:

If you’re looking for the Suicide Methods File that used to be on my website, I’m not hosting a copy any more. The Methods File was too sloppy and too inaccurate, and thus not worth the hassle (read: being tarred by sloppy journalism) that it caused me. If you’re interested in methods, you’re better off studying wikipedia.org/wiki/Suicide_methods. Meanwhile, I redirected the old url for the Methods File that I hosted to an article that I wrote about the benefits of open-minded discussion about suicide. That column has become the starting point for an amazing discussion amongst people who ponder suicide, people who can’t understand suicide, and people who have suffered because of the suicide of their nearest and dearest. You’ll find that discussion in the comments. It’s all in Dutch, however.

Nederlands voorwoord:

Op mijn oude site stond een kopie van de Methods File, een overzicht van manieren om zelfmoord te plegen. Na de reorganisatie van mijn site (zomer 2008) heb ik besloten de Methods File niet langer te hosten, om twee redenen:

  • De Methods File was op veel punten onnauwkeurig of onvolledig
  • Ik heb er geregeld gedoe over gehad (nare publiciteit en dergelijke), en als de tekst goed & degelijk was geweest had ik dat gedoe graag voor lief genomen, maar vanwege al zijn gebreken was-ie me dat niet langer waard. Wie een alternatief voor de Methods File zoekt, kan beter terecht op http://en.wikipedia.org/wiki/Suicide; die informatie is aanzienlijk degelijker.

Omdat de Methods File niettemin nog steeds veel werd opgevraagd op mijn site en die bezoekers ervolgens op een dode pagina belandden, heb ik een redirect gemaakt die naar een column leidt die gaat over nut & risico van het openlijk praten over zelfmoord; die column staat hieronder. In de maanden daarna is deze tekst getransformeerd tot een lang en openhartig gesprek tussen allerlei mensen over zelfmoord: een gesprek tussen mensen die er na aan toe zijn (of zijn geweest), mensen die zelfmoord niet begrijpen of afwijzen, en mensen die te maken hebben met de gevolgen van andermens’ zelfmoord. Het is de meest gelezen en drukst bezochte discussie op mijn website, en ik vind het een parel. Ik wil iedereen die hier leest en schrijft bedanken voor hun eerlijkheid: ze helpen allemaal om een breekbaar maar imposant monument op te richten voor openlijke discussie over moeilijke en erg pijnlijke kwesties.

 

Zelfmoord gaat niet op recept

JE ZOU SOMS ÉCHT denken dat mensen niet weten waarover ze het hebben. “Als mensen nu een recept vinden in zo’n discussiegroep over zelfmoord, dan is dat misschien het laatste duwtje voor ze. Je maakt het ze te makkelijk.” Zulke argumenten vlogen over tafel toen in januari van dit jaar bekend werd dat er een ‘zelfmoord site’ op het Nederlandse deel van het Internet stond, en worden nu opnieuw aangehaald nu er plannen zijn voor de oprichting van een Nederlandse discussiegroep over zelfmoord.

Zelfmoord is nimmer makkelijk en niemand doet luchthartig een poging daartoe. De betrouwbare middelen zijn meer dan bekend, je hebt geen webpages of farmaceutische repertoria nodig om die te weten te komen. Vrijwel alle effectieve manieren om dood te gaan zijn gruwelijk cru ophanging, verstikking, verdrinking, koolstofvergiftiging, kogels en arsenicum. En alle zachtere middelen, in de vorm van medicijnen, zijn vrijwel onbereikbaar. Aan een overdosis barbituraten gaat haast niemand dood, hoewel je de ongelukkige pubers niet de kost moet geven die denken dat je met moeders valium of een doosje aspirine een heel eind komt.

Ooit, ik was midden twintig en diep en langdurig ongelukkig, wilde ik dood. Ik sprak daar ternauwernood over. De mensen tegenover wie ik daar uiteindelijk voorzichtig iets over losliet, wilden er niet op reageren. “Kop op meid, zo erg is het vast niet,” zeiden ze, of “het gaat wel over, wacht maar af”, of “zelfmoord is egoïstisch, het is een schreeuw om aandacht”. Dan hield ik mijn mond verder maar.

Op een avond besloot ik dat het heus genoeg was geweest. Curieus genoeg gaf die beslissing enorme verlichting ik kon in de paar weken daarna beter doen alsof, en vond tijdelijk de kracht om allerlei dingen te regelen. Ik bezocht mijn vrienden en deed opgewekt (uitsluitend om hun latere gedachte dat het aan hen had gelegen, voor te willen zijn en die in de kiem te smoren). Ik attendeerde een woningzoekende kennis op het feit dat ik binnenkort ging verhuizen, en gaf hem het adres van mijn verhuurder. Ik schreef brieven en legde die klaar. Ik betaalde rekeningen en zegde de huur op.

Op een koude maandagmiddag heb ik bij vijf verschillende apotheken vijf doosjes aspirine gekocht en alle honderd pillen doorgeslikt, waarna ik op bed ging liggen. De nacht ervoor had ik expres niet geslapen, in de hoop dat de uitputting in combinatie met de aspirines zou maken dat ik in slaap viel voordat mijn maag zou gaan opspelen. Ik werd gruwelijk ziek. Binnen een half uur kroop de kots omhoog bij elke beweging die ik maakte, zodat mezelf ijselijk stil hield. De uren kropen voorbij, ik ijlde half, en als ik na een halve dag op de klok keek bleken er hooguit vijf minuten verstreken te zijn.

Zes uur nadat ik die aspirines had geslikt en nog geen spoor van slaperigheid vertoonde, heb ik – verslagen, het was een nederlaag – de telefoon gepakt en een ambulance gewaarschuwd. Waarna het leegpompen der maag volgde, de verplichte gesprekken met een psychiater, de boze reacties van ouders en vrienden. Maar niemand die me vroeg waarom ik nu zo hard dood had gewild en hoe het was om daarin mislukt te zijn.

Toen wist ik niet dat aspirines niet helpen. Nu wel. Later – de gedachte aan zelfmoord blijkt een onvervreemdbaar deel van me – leerde ik over andere, effectiever methodes. Het opmerkelijke is die kennis helpt. De wetenschap dat ik zelfmoord kan plegen als ik dat onontkoombaar acht, heeft me nadien al meermalen door langdurige depressies heen gesleept het kan namelijk altijd nog. Te weten dat er een uitweg is maakt donkere periodes aanzienlijk draaglijker.

*

WAT IK SINDSDIEN (en daardoor) heb geleerd is dit het helpt immens om te weten dat je doodsdrang serieus wordt genomen en niet onbespreekbaar is of terzijde wordt geschoven. Sterker du moment dat iemand daadwerkelijk weet hoe eventueel een einde aan zijn leven te maken, wordt het relatief makkelijker om onder ogen te zien wat hem dan nog wel aan het leven bindt.

Voor wat betreft informatie die op websites – sinds jaar en dag ook op de mijne – te vinden is en de angst dat die mensen net dat duwtje geeft wat ze zoeken het is nimmer bewezen (hoe graag sommige wetenschappers dat ook zouden willen) dat het voorhanden zijn van adequate informatie tot meer zelfmoorden leidt. Er lijkt eerder sprake van een verschuiving in gekozen methodes mensen die toch al dood wilden kozen een minder pijnlijke of effectiever methode.

Ik overleefde mijn poging, serieus als hij was. Mensen die zelfmoord overleven, zijn vaak later blij dat ze er niet in geslaagd zijn, beweren onderzoekers regelmatig. Echter, zulk onderzoek is niet alleen uit de aard der zaak bevooroordeeld – de doden spreken niet, en zij die opgelucht zijn dat hun poging is gelukt komen per definitie niet in de statistieken voor – ook is het evident dat zij die overtuigd dood wilden, hardere methodes kiezen dan degenen die vooral een signaal willen geven, die willen zeggen dat ze het niet meer aan kunnen, maar wellicht, ergens, in een hoekje van hun geest, niet echt dood willen.

Met andere woorden: de overlevingskans onder de mensen die zich hebben toegelegd op hun dood is kleiner, terwijl die van degenen die in een opwelling of uit ernstige, doch onvoorbereide drang een poging doen, klein is. En ingewikkelder nog had ik toen het loodje gelegd, dan had ik later überhaupt geen spijt kunnen hebben. Ik was dan immers nu dood.

De grootste vergissing van iedereen die zich verzet tegen het verspreiden van informatie over zelfmoord (en over hoe dat vooral niet te doen), is dat ze denken dat potentiële zelfmoordenaars zo labiel zijn dat ze alles aangrijpen. Deden ze dat inderdaad, dan reed er geen trein meer op tijd en waren alle treinmachinisten overspannen.

Bestuur en openbaarheid

IN ZWEDEN KENT DE grondwet een vergaand recht op openbaarheid. Dat recht stelt dat alle communicatie tussen burgers en ambtenaren en alle documenten die ambtenaren met andere overheidsdienaren uitwisselen, per definitie openbaar zijn, enkele nauw omschreven uitzonderingen daargelaten. Je kunt als doodeenvoudig burger opvragen wat voor belastingaanslagen iemand heeft gekregen (tegenwoordig kan dat zelfs per terminal bij alle belastingkantoren). Je kunt inzage verlangen in rechtbankdossiers, in ambtelijke correspondentie, in bijlagen, in voorbereidende beleidsstukken, in begeleidende stukken, in afwikkelende stukken en in zijdelingse stukken.

Je kunt als burger zelfs opvragen wanneer en hoe vaak welke stukken zijn opgevraagd (want daar houden ambtenaren vervolgens lijsten van bij). Je hoeft nooit een reden op te geven waarom je welk stuk dan ook thuis gestuurd wilt hebben: je hebt er simpelweg recht op. Je kunt ze zelfs anoniem opvragen. Ambtenaren zijn verplicht gehoor te geven aan je verzoek. Inzage is gratis; voor kopieën is een klein administratief bedrag verschuldigd.

Dit Zweedse grondrecht – het offentlighetsprincip – is in het leven geroepen om het uitgangspunt dat burgers hun vertegenwoordigers moeten kunnen controleren, te schragen. Immers: wat is het controlerecht van burgers op diegenen die namens hen regeren en beleid maken waard, indien burgers niet over de middelen beschikken om die controle uit te voeren? Niets. Zonder de middelen erbij te verschaffen is zo’n recht een wassen neus.

Het offentlighetsprincip werkt preventief: het helpt corruptie te voorkomen. Wie weet dat zijn declaraties zonder meer kunnen worden opgevraagd, zorgt dat ze in orde zijn. Niettemin zijn er uitsluitend door datzelfde offentlighetsprincip in de loop der jaren allerlei schandalen in Zweden boven gekomen, meestal omdat de pers door nijvere burgers werd getipt.

In Motala bleken gemeentebestuurders zich op kosten van de stad te buiten gaan aan privéreisjes, bij elkaar ter waarde van een kwart miljoen, en kochten ze aandelen met gemeentegeld. De zaak kwam boven toen een krant de rekeningen van de gemeente uitploos. Er volgden twee veroordelingen en gevangenisstraffen, waarvan een van anderhalf jaar. De commissaris van de koning in Årebro nam zijn eigen echtgenote in dienst en diende zijn declaraties slechts gedeeltelijk in: hij gaf slechts de eindbedragen, zonder specificaties. Hij werd vervolgd wegens fraude. Een voormalig vice-premier deed privé-uitgaven via haar regeringscreditcard en liet ook na aanmaningen haar rekening onbetaald; dat kwam haar op ontslag te staan. Een directeur van rijkswaterstaat werd vervolgd omdat hij regeringsorders plaatste bij bedrijven waarin hij privébelangen had. En – dit is een primeur – in Malmö maakten gemeenteambtenaren dienstreizen naar Stockholm via Kopenhagen: een route die niet alleen vijf maal zo duur is maar ook meer te declareren diensturen opleverde; ze deden dat uitsluitend om onderweg belastingvrij alcohol te kunnen aanschaffen.

Het is het soort schandaal op de onthulling waarop hier te lande Vrij Nederland het alleenrecht leek te hebben, vroeger, toen ze nog aan onderzoeksjournalistiek konden doen, en tijd en geld hadden om een verslaggever vrij te maken om nauwgezet iemands reilen en zeilen na te gaan. Talloos zijn de bestuurders geweest die op die manier het loodje moesten leggen omdat hun corruptie werd blootgelegd. Tegenwoordig hebben kranten en tijdschriften tijd noch menskracht om de onkreukbaarheid van ambtenaren en politiek vertegenwoordigers na te gaan, en zijn ze voor zulke zaken afhankelijk van tipgevers. Tipgevers, die net als journalisten zelf bronnen nodig hebben om vermoedens te ontzenuwen of te staven, bewijzen te leveren en documentatie op te bouwen vooraleer ze een kwestie in de openbaarheid brengen.

*

“WAAR ZIJN JULLIE JOURNALISTEN eigenlijk mee bezig? Ik vermag niet te bevroeden waarom iemand wil weten wat een minister met wie heeft gegeten. Ik begrijp er niets van,” kloeg oud-premier Barend Biesheuvel laatst in de Volkskrant. Biesheuvel is de bedenker van de Wet Openbaarheid Bestuur. De WOB was, zo stelde hij, uitsluitend bedoeld om beleidsstukken en voorbereidende stukken op tafel te krijgen, niet om inzage te verschaffen in bonnen en declaraties.

Het klinkt logisch: het gaat niemand iets aan wat een minister eet en met wie. Maar de kwestie is genuanceerder. Privé is niet altijd privé voor wie een vertegenwoordigende functie heeft. Wie betaald wordt door de staat – door burgers, belastingbetalers, onderdanen en ingezetenen – kan thuis vijf gangen voorschotelen aan al wie hij uitnodigt, maar moet er rekening mee houden dat zelfs zo’n thuisdiner pikant en mogelijk zelfs dodelijk kan zijn indien zijn gast Haider heet, of Janmaat.

Wat ministers en hoge ambtenaren doen (en eten) is simpelweg niet altijd privé, net zoals een vakantie van Beatrix zich niet onttrekt aan publieke beschouwing. Elke burger kan dronken met z’n auto tegen een paaltje rijden en hoeft dan niets meer te verwachten dan een boete, maar als het een CDA-burgemeester van een preutse noordelijke gemeente betreft die zojuist bij de hoeren is geweest, ja, dan heeft hij een politiek probleem en is zijn privégedrag niet zo privé meer, al was het maar omdat zijn publiek beleden moraal flagrant in strijd is met zijn persoonlijk gedrag. In dat geval hebben zijn onderdanen, en zeker zijn kiezers, het recht om zoiets te weten en is het in ieders belang wanneer burgers en journalisten de gebeurtenissen kunnen natrekken.

Overigens vindt bijna iedereen het vanzelfsprekend dat mensen die een beroep op een uitkering doen, hun financiën regelmatig en tot in detail openbaren. Bijstandsambtenaren vergen ambtshalve dat elke uitkeringsgerechtigde uitgebreide informatie overhandigt: heeft u grote uitgaven gedaan? Kunt u niet besparen op de krant? Hoeveel geeft u uit aan huur, aan gas en licht? Hoeveel heeft u op uw girorekening staan? Was die koelkast nodig? Nog geld van iemand gekregen? Dat is normaal, vindt men. Deze mensen leven immers van overheidsgeld en dienen daarom verantwoording af te leggen over wat in andere omstandigheden privé zou zijn.

Gelijke monniken, gelijke kappen. Het Zweedse offentlighetsprincip zou ons goed staan, ook al is Bram Peper tegen.

Vrouwelijkheid is een product

“EIGENLIJK ZIJN ALLE VROUWEN travestieten, en zijn sommige mannen het ook,” zei Maarten ‘t Hart gistermiddag in De Balie, aan het eind van zijn lezing over travestie. Waarmee hij wilde zeggen dat mannen die voor vrouwen willen doorgaan daar vooral zo goed in slagen omdat vrouwen in de laatste decennia veel make-up zijn gaan gebruiken, waardoor het voor mannen op hun beurt doenlijk is geworden vrouwen na te bootsen door diezelfde strategie te volgen. Als vrouwelijkheid uitsluitend in het lichaam besloten zou liggen, zou er immers geen beginnen aan zijn haar te personifiëren voor wie als man geboren is.

‘t Hart definieerde ‘vrouwelijkheid’ daarmee terecht als een sociaal construct, als het resultaat van noeste arbeid en de vrucht van flink vijlen en schaven. En dus als een verschijningsvorm die door beide seksen aan te nemen is en die geen van beide seksen op voorhand gegeven is.

Vrouwelijkheid zoals wij die gedefinieerd hebben is geen natuur, het is een product. Vrouwen doen permanent hun best ‘vrouwelijk’ te zijn, te blijven of te worden, en sommige mannen houden er bijwijlen hetzelfde doel op na — maar alleen mannen die vrouwelijkheid nastreven krijgen het predikaat “travestiet” opgespeld. Misschien, zo plaagde ‘t Hart, is het eerlijker ook de inspanning die vrouwen zelf leveren op dezelfde manier te beschrijven: als travestie.

Het was een uiterst onderhoudende lezing, gelardeerd met intrigerende biologische weetjes en persoonlijke anekdotes. ‘t Hart was afwisselend intiem, verleidelijk, laconiek, koket en komisch; alle zorgelijkheid en kommer waarmee hij in de eerste jaren na zijn publieke coming-out als travestiet over zijn bestaan als dame sprak, waren verdwenen. En hij gaf hilarische doorkijkjes in de lessen die hij heeft geleerd. De gezichtsuitdrukking die vrijwel zonder mankeren een sterk vrouwelijke trek aan een mannengezicht gaf, zo instrueerde hij het publiek, was: verbaasd kijken. Ogen opengesperd, wenkbrauwen opgetild, een zweem van een glimlach — onnozelheid? onkunde? onbegrip? — rond de mondhoeken spelend: het werkt. En hij deed het voor. Verdomd. Hij werd op slag nog een paar graden vrouwelijker. Klassiek vrouwelijker, dan wel.

Want wat ik intrigerend vond, is dit: ‘t Hart geeft duidelijk aan een bepaald type vrouw na te streven: de wellevende, elegante Wassenaarse, een dame van stand, een toonbeeld van beschaving en verfijning, met soms licht wufte trekken. Maar nimmer rebels, obstinaat, doortastend of wat dies meer zij. Zijn beschrijving van vrouwengedrag maakte dat evident: vrouwen lopen altijd met de knieën dicht bij elkaar, zitten met over elkaar geslagen benen, maken hun lichaam klein, lopen de trap met één tree tegelijk op en zijn beschaafd. Maar wat dan te denken van vrouwen die — zoals ik, en veel van mijn vriendinnen — altijd wijdbeens zitten (zelfs indien gehuld in korte jurk), die even gretig versieren en verleiden als mannen dat doen, die sprintjes trekken en de trap met twee treden tegelijk nemen (ik deed dat allebei, toen ik nog goed ter been was, zelfs met naaldhakken aan), die de etiquette niet in acht nemen en die geen kapperskapsel dragen?

Ook zij zijn vanzelfsprekend vrouwen, geeft ‘t Hart desgevraagd ruimhartig toe, maar op hen baseert hij zich niet. Het resultaat is dat ik me nauwelijks kan herkennen in zijn vrouwbeeld: hij neemt alle lessen serieus ter harte die ik, soms opgelucht en soms na diep zelfonderzoek, heb afgelegd. Wat zou ik hem graag een paar feministische lessen bijbrengen… Al was het maar omdat nette meisjes weliswaar naar de hemel gaan, maar slechte vrouwen overal komen — en daarbij doorgaans meer plezier en avontuur beleven.

Want wie wil er nu een Wassenaarse zijn? Zulke dames zitten dag in, dag uit achter de sherry, zijn lid van de golfclub en een paar liefdadigheidscomitées, geven manliefs centen uit en vervelen zich stierlijk. Dan liever bedrijfsleidster zijn, of Bach-pianiste, of succesvol schrijfster die haar religieuze verleden van zich heeft afgeschud. Liever zelf de touwtjes in handen nemen.

“Maar ja, wie ben jij om dat te zeggen,” plaagt mijn lief me dan. “In het diepst van je denken ben jijzelf namelijk een man.” “Duh. Ik kleed me in elk geval beter dan de meeste van jullie,” antwoord ik dan, maar verder geef ik hem gelijk. En zo raakt ook mijn vrouwelijkheid gereduceerd tot verschijning. Niks geest, niks identiteit. Wat allemaal waar is, en ikzelf maal allang niet meer om wat ik nu ben qua m/v, zolang ‘t maar niet al te macho wordt.

Veel mensen brengen tegenwoordig allerlei eigenschappen die vroeger strikt voorbehouden waren aan hetzij de ene sekse, hetzij de andere, in hun persoon samen. Dat betekent in feite dat ze niet heel zwaar meer tillen aan standaarddefinities van mannelijkheid en vrouwelijkheid: dat ze het een zijn staat ze niet in de weg het andere ook te beleven.

Het grote raadsel van travestie ligt voor mij daarom nog altijd hier in besloten: dat sommige mensen een andere verschijningsvorm nodig hebben om aan de beperkingen van hun rol of opvoeding te ontsnappen, een wormgat te vinden dat ze aan de do’s and don’ts van hun sekse kan laten ontsnappen. Zo ook Maarten ‘t Hart. Een groot deel van het genoegen dat travestie hem verschaft, bestaat eruit dat hij anders kan zijn dan hij voelt als man te kunnen zijn: hij spreekt over andere onderwerpen, hij gedraagt zich anders (eleganter, koketter, koopzuchtiger, met meer aandacht voor uiterlijkheden), hij beweegt zich anders. Zijn travestie vormt de doorgang tussen twee werelden die hijzelf als diametraal tegenovergesteld heeft gedefinieerd: die van mannelijkheid en die van vrouwelijkheid.

Maar die werelden zijn heel goed buiten de klerenkast te verenigen. Het enige dat daarvoor vereist is, zijn dames met ballen en mannen met compassie. Of met verbaasd-geïntrigeerde ogen.

Zelfmoord en internet

De Volkskrant zat kennelijk verlegen om een hype of journaliste Ellen de Visser om een manier om eenvoudig te scoren: een andere reden kan ik niet bedenken voor de publicatie van het artikel van zaterdag 29 januari over Thisbes zelfdestructie-site. Zelden heb ik zo’n kortzichtig artikel in de Volkskrant gezien. Daarenboven stond het stuk vol eenvoudig te ontzenuwen fouten en uiterst eenzijdige informatie. Maar laat ik niet in debat gaan met de journaliste in kwestie: die kan immers, zo heeft ze zelf helaas bewezen, niet goed lezen en weet haar bronnen slechts selectief te vinden. Visser laat zelfs haar doelwit niet aan het woord. Sinds wanneer doet de Volkskrant niet aan hoor- en wederhoor, en waarom laat Visser iemand die aangevallen wordt niet haar kant van het verhaal vertellen?

Een cruciaal en in de discussie volkomen over het hoofd gezien punt is dat alle informatie die in de zogeheten Suicide Methods File staat, afkomstig is uit openbare en legale bronnen: uit medische boeken, geneeskundig repertoria, chemische handboeken, boeken over zelfmoord en euthanasie, brochures van de Hemlock Society etc. Vinden degenen die nu zo geschokt reageren op de Methods File dat dergelijke boeken uit openbare bibliotheken verwijderd moet worden? Zo ja, waarom heb ik een dergelijke oproep dan nimmer gehoord? De tegenwerping zal luiden dat de informatie die in de Methods File wordt aangeboden, hier samengebald is, en dat de piekerende zelfmoordenaar die plots voor het grijpen heeft, zonder veel moeite te hoeven doen. Ah. Maar de Nederlandse Vereniging voor Euthanasie geeft vergelijkbare informatie aan haar leden: goed gedocumenteerde do’s and don’ts over zelfmoord. De Vereniging voor Vrijwillig Leven doet dat eveneens. Moeten hun brochures ook verboden worden?

Op welke grond eigenlijk? Informatie verstrekken over zelfmoord is legaal. Zelfs mag je instructie over zelfmoord geven, in tegenstelling tot wat Vissers bronnen beweren. Wat niet mag, is iemand daadwerkelijk helpen: pillen verschaffen, gevulde spuiten aanleveren. Noch mag je iemand aanzetten tot zelfmoord. Tsja. Als Thisbes pagina’s niet strafrechtelijk kunnen worden aangepakt, meent Arensman, een wetenschapper die in het artikel uitgebreid aan het woord komt, “dan moet dat maar op ethische gronden”. Heeft die wetenschapper nooit geleerd dat iemand niet op ethische gronden voor de rechter te slepen valt? Dat ethische meningsverschillen stof voor discussie zijn, doch voor de maatschappij, niet voor rechters?

Maar aanzetten tot zelfmoord doet deze site nu juist wél, beweren Vissers bronnen, en suggereren daarmee dat Thisbe inderdaad strafrechtelijke vervolging verdient. Visser citeert ter onderbouwing van die stelling iemand die beweert dat wankelmoedige pubers soms slechts een heel klein duwtje nodig hebben om zelfmoord te plegen. Dat laatste is waar. Maar zoals Francisco van Jole in een debat over de kwestie opmerkte: Kurt Cobain hoeft zich maar een kogel door de kop te jagen, Take That hoeft zich maar op te heffen, of tientallen jongeren — al dan niet voordien depressief — willen zich plots het leven benemen, en sommigen slagen daar helaas in. Moet je Cobain of die puberpopgroepjes daar dan verantwoordelijk voor houden? (Of wellicht dienen we te pleiten voor een verbod op opheffing van puberbandjes. Nee, beter nog: laten we de oprichting van puberbandjes verbieden. Dat is voor iedereen beter.)

Als een depressieve puber of makkelijk beïnvloedbare volwassene na lezing van de site zelfmoord pleegt, betekent dit inderdaad dat deze website hem daartoe heeft aangezet? Thisbes pagina’s laten hoofdzakelijk zien dat zelfmoord een vrij gruwelijke en vooral erg pijnlijke aangelegenheid is. Wie een romantisch idee van zelfmoord heeft, ziet zich die illusie door Thisbes pagina’s wreed ontnomen. Zelfmoord is een doodserieuze zaak, blijkt eruit, iets dat niet zonder goede voorbereiding kan en dat een forse mate van koelbloedigheid veronderstelt.

Mensen die op deze pagina stuitten wenden zich niet meer tot de hulpverlening, meent voorts een andere deskundige die in het artikel aan het woord komt. Dat is niet alleen een opmerking die van zelfonderschatting van de branche getuigt (en wie wil er nu hulp van een instantie met zo’n lage zelfdunk, vraag je je af), ook klinkt er een curieuze vorm van broodnijd in door. Alsof mensen niet allebei kunnen raadplegen; alsof de psychiatrie het monopolie eist op gespreken met mensen die met zelfmoordplannen rondlopen. De zaak ligt veel ingewikkelder. Er zijn mensen die al jaren bij psychiaters en psychologen onder behandeling staan, die al langer dan ze lief is anti-depressiva gebruiken, en het helpt ze geen zier. Ze willen nog steeds oprecht dood. En serieuze vragen daarover worden door de hulpverlening helaas meestal uit de weg gegaan.

Thisbe doet dat niet. Dat siert haar, en om die reden verdient ze eerder een pluim dan een slecht beargumenteerde woede-aanval. Temeer daar uit ander onderzoek — dat de Volkskrant niet citeert — blijkt dat suïcidale mensen tegen de verwachting (inclusief die van henzelf) in soms ineens opknappen indien hun doodswens openhartig besproken kan worden. Soms omdat er dan ineens een fixatie uit de weg is geruimd; soms omdat ze, wanneer de dood eindelijk minder onbereikbaar lijkt, ze onder ogen kunnen te zien wat ze toch nog aan het leven bindt.

De volgende deskundige die aan het woord komt, de eerder genoemde Arensman, beweert dat tachtig procent van de mensen die een mislukte zelfmoordpoging doen daar later spijt van heeft en uiteindelijk blij is niet in hun opzet geslaagd te zijn. Werkelijk, ik had de wetenschap hoger aangeslagen dan dit. De controlegroep kan immers niet meer spreken, wat elk onderzoek naar satisfactie over slagen versus mislukken tot giswerk reduceert. Het is evident dat mensen die halfhartig zijn in hun doodsverlangen — en wier zelfmoordpoging derhalve eerder als noodkreet, als hulpvraag of als opwelling beschouwd moet worden — minder effectief zullen zijn dan zij die hun zelfmoord lange tijd grondig hebben voorbereid. De overlevingskans bij een goed voorbereide zelfmoord is klein, terwijl de overlevingskans bij een noodkreet of opwelling gewoonlijk groot is. Onder de overlevenden zijn degenen die niet echt dood wilden daarom vrijwel zeker oververtegenwoordigd. De zeventig, tachtig of negentig procent van mensen die opgelucht zijn over hun succesvolle suïcide, zijn uit de aard der zaak niet in Arensmans statistieken terug te vinden. Ze zijn dood. En wilden dat van ganser harte.

In alt.suicide.holiday — een Internet nieuwsgroep over zelfmoord, en tevens de bron van de Methods File — komen met regelmaat mensen aan het woord wier poging mislukt is. Ik zou willen dat Arensman ook hen in zijn onderzoek betrekt. De boosheid, de wanhoop over hun mislukking is tastbaar. Ze willen nog steeds. En sommigen zullen daar binnenkort in slagen. Anderen echter komen in alt.suicide.holidays tot de ontdekking dat ze uiteindelijk ní­et dood willen, of ontdekken dat ze — nu ze weten hoe ze zichzelf eventueel van het leven kunnen beroven — zich al een stuk rustiger voelen. Van hun uitstel komt soms afstel. Dat is een verdienste van de discussie, ni­et van een verbod erop of van een verbod op informatie over zelfmoord.

De commotie over Thisbes site is overigens opmerkelijk: het lijkt haast alsof haar pagina de enige ter wereld over zelfmoord zou zijn. Er zijn er echter honderden, al dan niet goed gedocumenteerd. Thisbes site bestaat al twee jaar. De Suicide Methods File wordt al jarenlang elke twee weken in de betreffende nieuwsgroepen gepost en staat op tientallen plaatsen op het net. Op mijn eigen internetpagina’s staat hij al ruim vier jaar… Zie www.spaink.net/varia/suicide_methods.html

Een andere misvatting die uit het Volkskrant artikel spreekt, is dat Thisbes pagina ook de middelen toegankelijker zou maken. Dat is pertinent niet het geval. Alle huis-, tuin- en keukenmiddelen waarnaar mensen in hun onwetendheid regelmatig grijpen, worden op Thisbes site ten stelligste afgeraden: ze zijn simpelweg niet effectief. Met mazzel maken ze je slechts erg ziek voor een paar dagen, met pech houd je er blijvende fysieke beschadigingen aan over. Alle wel als effectief — en pijnloze — methoden aangeduide manieren zijn uiterst ingewikkeld. Je hebt er medicijnen voor nodig waar bijzonder lastig aan te komen is, en die — in tegenstelling wat de goegemeente vreest — niet zomaar “op Internet te bestellen” zijn.

Ik heb het ooit eens uitgezocht voor iemand, bij wijze van experiment. Ik kreeg de namen op van twee of drie medicijnen, en heb drie dagen lang op het net gezocht of ze ergens te vinden waren. In India misschien? In Mexico dan? Bij een groothandel wellicht? De speurtocht leverde niets op — en ik weet de weg op het net. Voor alles is een doktersrecept nodig dan wel een bewijs dat je arts bent.

De enige niet-medische en toch effectieve manieren van zelfmoord die er bestaan, zijn koolmonoxide-vergiftiging (wat met alle CO2-filters op moderne auto’s nog zo simpel niet is), ophanging en je van een hoog gebouw storten. Dat nu kan elk mens zelf bedenken; daar hebben ze Thisbe niet voor nodig. Om dan op je achterste benen te gaan staan wanneer zij dat ergens opschrijft, is zacht gezegd nogal dom.

Lotgenoten

AL JARENLANG BEN IK jurylid van De pen als lotgenoot, een literaire wedstrijd voor verhalen over handicaps en ziektes. Ego-documenten heet dat tegenwoordig, zo’n verhaal over wat menzelf of zijn omgeving is overkomen. De prijs is ooit ingesteld door de Nationale Commissie Chronisch Zieken, als onderdeel van haar streven meer aandacht te scheppen voor de positie van mensen met chronische kwalen, hun integratie te bevorderen, en het begrip tussen (nog) gezonde en chronisch zieke mensen te stimuleren. Zulke dingen.

Allemaal heel nobel, en hoogste verantwoord. (Hoewel je, wanneer je als jurylid achter elkaar drie verhalen over Alzheimer en vijf over ME en borstkanker leest, nog wel eens mies wordt van alle ellende. Dan helpt het erg wanneer die misère relativerend of humoristisch beschreven wordt. Mijn eerste leesavond als jurylid barstte ik in huilen uit.)

De prijs is mooi. Niet dat-ie veel om het lijf heeft – publicatie in een boek, een mooie vulpen met inscriptie, en schijnwerpers – maar hij dient een zinnig doel. Deze teksten fungeren als oriëntatiepunt voor mensen in vergelijkbare omstandigheden, vormen een manier voor verwerking, zijn een steun voor lotgenoten en hun intimi, en bovenal, broodnodig: ze bieden een alternatief op menselijke maat voor het medisch jargon waarmee iedere serieus zieke mens wordt overvallen. Ik lees ze inmiddels graag, deze verhalen, hoewel het niet altijd makkelijk is rustig te blijven onder het erin verzamelde leed.

In die jaren van jurylidmaatschap zijn er enorm veel verhalen door mijn handen gegaan; ik denk wel zo’n tweehonderd. Verhalen van jongeren, van bejaarden, van ouders, van overlevenden, van nabestaanden, van doorbijters, van hoe-dan-ook-toch-dood-te-gane-mensen. Van mannen, en veel meer van vrouwen. (Mannen schijnen het moeilijker te vinden te schrijven over lek & gebrek dan vrouwen. Hun teksten zijn ook vrijwel zonder uitzondering stoerder.) Tientallen ziektes en kwalen zijn de revue gepasseerd: veel ME (modern om te hebben, erg populair om over te schrijven); een beetje MS, nogal wat dementie, schrikbarend veel reuma en spierdystrofie, en allerlei, veel te veel, soorten kankers. Prostaat. Borst. Bot. Hersentumor. De auteurs zijn jong, oud, alleen, verliefd, opgegeven, dapper, mistroostig, cynisch, nuchter, kleinzielig, sober, saai, kletskousen, van zichzelf vervuld, sterk, altruïstisch – noem maar op. Alles zit erbij.

Maar wat ze nooit zijn is homosueel. Of zwart, bruin of geel. Is dat niet raar?

Voor een deel heeft het te maken met wie lid is van patiëntenverenigingen en wie niet – in zulke kringen worden de oproepen tot mededinging immers verspreid – en autochtonen zijn vaker lid van zulke clubs dan allochtonen. Zaken als taalbarrières spelen daarbij een grote rol, en manieren van opvang en hulpverlening al evenzeer: bij mensen die recent naar Nederland zijn geïmmigreerd is het niet alleen volstrekt begrijpelijk dat ze minder snel geneigd zijn hun verhaal, als ze dat al willen opschrijven, niet in het Nederlands te doen maar in die van henzelf, en dat ze simpelweg niet zijn aangesloten bij ziekenclubs en zodoende nooit horen van zo’n prijs. (Maar zijn er dan geen ingeburgerde allochtonen met ziekte en schrijflust? Kom nou toch. Er zijn voldoende allochtonen, eerstegraads dan wel tweedegraads, die het Nederlands perfect beheersen en die veel te vertellen hebben. En ik ben eerlijk gezegd zelfs razend benieuwd of er andere opvattingen over ziekte heersen in zulke niet van oorsprong Nederlandse kringen, dan die gewoon zijn in de westerse calvinistische of katholieke cultuur.)

Dat ik in al die jaren slechts een verhaal heb gezien waarin iemand een hoofdrol speelde die de damesliefde was toegedaan, dat vind ik eigenlijk nog raarder. Ik ken zat mensen die homosueel zijn en iets ernstig mankeren. Aids, bijvoorbeeld. Of borstkanker. Een dwarslaesie. Een geamputeerde voet. Een anti-biotica vergiftiging. Er zijn goddome zelfs — dacht ik tenminste — clubjes van dove homoseksuele mensen. En zat mensen die boos zijn dat de COC’s ter lande ontoegankelijk zijn en daar uitgebreid hun gram over halen. Waarom schrijven die mensen niet? Waarom ken ik dat prachtige verhaal over die spastische meneer die zich een paar keer per jaar door zijn verzorgers in het leer laat hijsen om per elektrieke rolstoel in de Amstel- en Warmoesstraat te gaan cruisen, alleen uit zijn mond en zie ik zijn – of vergelijkbare – verhalen nooit in deze wedstrijd?

Bereiken de oproepen voor De pen als lotgenoot de homo’s en lesbo’s onder de chronisch zieken nooit? Lezen die hun patiëntenblaadjes dan niet, of sterker, zijn ze — indien chronisch ziek — geen lid van patiëntenclubs? Of schrijven damesdames en herenheren niet over ziekteleed? Ik geloof er geen lor van. Wel geloof ik dat ze hun verhalen, voor zover aanwezig en in eigen ogen memorabel, naar hun eigen cluborganen sturen.

En hoewel het goed en zinnig is om in XL artikelen te hebben over ziekte en verderf, meen ik dat het zonde is om in andere fora niet te spreken. Want — afgaande op wat zich nu begint uit te kristalliseren in een mooie en indrukwekkende reeks verhalen — zou je haast gaan geloven dat er geen chronisch zieke, gehandicapte of ten dode opgeschreven lesbo’s en homo’s bestaan. Alsof het rijk der zieken aan homofobie lijdt.