Tolerantie aan de Nijl

Terwijl hier het hoofddoekjesdebat voortwoedde, zat ik in Egypte. Een absolute aanrader voor iedere geboren en getogen Nederlander die z’n zegje over islam en integratie wil doen, en een forse aantasting van hier vigerende vooroordelen. Natuurlijk, als een Japanse toerist na een tweeweekse rondreis in Nederland doet alsof-ie het land als z’n broekzak kent, moet ik ook lachen, maar toch: er valt wel degelijk í­ets te zeggen na zo’n tocht, zeker als je op voorhand ‘t een en ander hebt gelezen.

Egypte heeft een uitgesproken laissez-faire cultuur. De islam verbiedt er veel, maar alles kan, mits niet al te veel in your face gedaan. Waar Nederland zich openlijk beroept op haar gedoogbeleid, lijkt Egypte er een stille variant op na te houden: wie de vormelijkheid in acht neemt en niet te hard schreeuwt komt met veel weg, zelfs met homoseksualiteit. Uit Nederlands oogpunt ben je dan al snel geneigd te denken aan jaren-vijftigse heimelijkheid en gesjoemel, maar of dat een juiste analyse is weet ik niet. Ik heb eerder de indruk dat de verhoudingen er flexibel zijn, minder vastgezet door conflicten en starre posities, en verschillen in leefstijl minder betogend aangezet zijn.

“Och ja,” zei iemand toen ik hem vroeg naar de rechtszaken die recent tegen openlijke homoseksuelen zijn gevoerd – ze zaten met z’n veertigen in een kooi in de rechtszaal – “dat was geen beste beurt. Na zo’n proces zijn de fundamentalisten weer een tijdlang stil.” Je zult maar een van die gedaagde en veroordeelde mannen zijn, dacht ik daarop bij mezelf, feitelijk word je dan dus geofferd als zoethoudertje voor de fundamentalisten. Maar het rare is dat de grote steden in Egypte een verhoudingsgewijs bloeiende homoseksuele subcultuur hebben: kennelijk bestaan die twee werelden – van doen en van verbieden – in betrekkelijke vrede naast elkaar.

Die dubbelzinnigheid en afkeer van dogmatiek doordesemt alles, sterker, ze lijkt even onmisbaar voor het land als het water van de Nijl dat is. Als de Egyptenaren ergens een hekel aan lijken te hebben, is het rechtlijnigheid. Hun afkeer van de Saoudi’s past daar naadloos daarin. Saoudi’s worden veracht vanwege hun hypocrisie: ze hangen thuis de strenge moslim uit maar zetten op vakantie in Egypte ostentatief de bloemetjes buiten met veel Wein, Weib, Gesang en geldgesmijt, om eenmaal op honk beland weer een vroom gezicht te trekken.

Mijn geloof in de Nederlandse verdraagzaamheid is er enigszins onder druk komen te staan: ik heb bredere, en beter geïntegreerde tolerantie gezien in Egypte. Waar wij ons bijzonder druk maken over hoofddoekjes en chadors, integratie en assimilatie, en ons feitelijk geen raad weten met een in onze ogen afwijkend geloof, zag ik daar streng-gelovige moslims volstrekt relaxed reageren op zaken en mensen die faliekant tegen hun geloof ingaan. Moslims horen geen alcohol te drinken, maar niemand neemt het je een seconde kwalijk als je het als vreemdeling – of als moslim – toch doet.

Spectaculairder wordt die gemoedelijkheid waar het verschillen in opvattingen van vrouwelijke deugdzaamheid betreft. Ik had nimmer verwacht volledig gesluierde vrouwen geamuseerd te zien meedeinen met de bewegingen van een schaars geklede buikdanseres of zich zonder blikken of blozen te zien neervleien op een strandstoel pal naast een schaars geklede Europese toeriste. Het omgekeerde zie ik niet snel gebeuren: een Nederlander die zonder een blik van huiver of afwijzing een mevrouw in chador gadeslaat, laat staan dat een christen-fundamentalist rustig aanschuift naast een topless zonnebaadster.

Het hier heersende beeld van gesluierde vrouwen als dociel bleek in Egypte ook lastig houdbaar. Weliswaar leken zulke vrouwen hoofdzakelijk moeder en echtgenote te zijn – ik heb, buiten de marktvrouwen, geen gesluierde werkende vrouwen gezien – maar verder klopte het stereotype simpelweg niet. Niks neergeslagen ogen, niks schuchterheid. Ze liepen kordaat en zelfbewust rond.

Ik keek veel naar zulke vrouwen, vol belangstelling, en kreeg telkens vriendelijke knikjes en hartelijke gebaren terug. Mijn lief werd tot zijn verrassing uitgebreid beflirt door zo’n mevrouw, nota bene terwijl ze met drie andere volledig gesluierde dames in het gevolg van een heer liep. De geheel verpakte mevrouw die ik in een restaurant zag (ik heb – tersluiks, zo netjes was ik wel – bestudeerd hoe je dat nu precies doet, eten als je volledig gesluierd bent) liet man en zoon aan tafel zitten om de manager gedecideerd uit te leggen wat haar niet beviel. En in hun eentje achter het stuur zag je ze ook, wat in Caïro sowieso een prestatie is, want vergeleken met het verkeer daar is de Amsterdamse binnenstad tijdens de spits niet meer dan een dorpsplein.

Ik wil meer Nijl in ons debat. Panta rhei!

Missende miljonairs

Moet u ook zo turen in uw portemonnee als u iets betaalt? Ik ben nog steeds niet gewend aan die nieuwe munten, ook al zijn we een jaar verder. Alleen de halve euro vis ik er makkelijk uit, vanwege zijn ribbels, de rest moet ik eerst grondig bekijken voordat ik weet wat de waarde ervan is. Daarnaast mis ik de oude biljetten, vooral omdat ze zoveel mooier en sterker waren dan die grauwe flodderpapiertjes van nu. Die nieuwe zijn dik twee keer zoveel waard maar zien eruit als drie keer niks. Bovendien steekt de bovenkant ervan mijn portemonnee uit, die op Nederlands geld is gebouwd.

Deels is dat allemaal nostalgie – ik hoorde jaren terug een puber plagend spreken over zijn ouders die “nog uit de tijd stamden dat mensen met houten guldens betaalden”, moest smakelijk lachen, en ween nu dat die mooie uitdrukking plots is achterhaald – maar deels is het verzet en boosheid over de smoezelige prijsverhogingen die ons door de strot zijn geduwd.

Gisteren ontving ik de jaarlijkse inventarislijsten van een boekwinkel waarvan ik in het bestuur zit. Pagina’s vol met keurige kolommen: zoveel exemplaren van boek X, prijs zo-en-zo, ingekocht toen-en-toen. Da’s nodig om de waarde van de voorraad te kunnen bepalen, en derhalve de te betalen belastingen.

Wat meteen opviel was dat de verkoopprijzen van recent ingekochte boeken zo vreselijk vertrouwd oogden. Ze waren van het type €14,95, €22,50 en €19,95 – prijzen die je de eerste maanden na de introductie van de euro vrijwel nergens zag, omdat iedereen de guldens toen nog tot op de eurocent precies omrekende. In de eerste maanden van vorig jaar kwamen Nederlandse boeken, voorgeprijsd door het Centraal Boekhuis, dan ook binnen met stickers van €18,11, €17,34 of €11,62. Tegenwoordig is de vaste verkoopprijs van vrijwel alles wat de boekwinkel van Nederlandse leveranciers inkoopt, afgerond op halve euro’s en bijna hele euro’s. Alleen prijzen die de boekwinkel zelf mag bepalen hebben nog van die ongemakkelijke decimalen.

Heel handig met afrekenen, dat wel (en tevens een solide verklaring voor de vraag waar wetenschappers zich vorige week het hoofd over braken, namelijk waarom eurocenten minder hard rondreizen dan hogere muntsoorten).

Tegelijkertijd zijn deze ‘nette’ prijzen een teken aan de wand. Bezworen de Nederlandse Bank en (toen nog) minister Zalm ons begin vorig jaar immers niet dat het systematisch afronden naar boven absoluut niet getolereerd zou worden? Als ik de prijzen op de voorraadlijsten doorneem, is dat precies wat er is gebeurd. Niemand rondt naar beneden af teneinde een mooi bedrag te krijgen, aar altijd omhoog. Zulke schoonheidsingrepen tellen fiks aan. Van nogwat-62-cent naar nogwat-95-cent is een verhoging met ruim drie eurodubbeltjes, van nogwat-12-cent naar nogwat-50-cent een verhoging met bijna vier euroduppies. Dat is een gemiddelde van drie oude kwartjes.

Onbedoeld bevordert het Nederlandse beleid deze praktijk van tersluikse prijsverhogingen. Nederland vond dat we snel om moesten: alleen in de eerste maand van afgelopen jaar zag je derhalve producten dubbel geprijsd, daarna vervielen de oude aanduidingen. Sommige eurolanden handhaven de twee systemen naast elkaar, en als je buitenlandse kranten leest zie je dat burgers elders vaker dan wij hun oude muntsoort hanteren dan de nieuwe. Iets kost zoveel francs, marken of shilling (en pas als je betaalt reken je het bedrag gauw om). Zo’n aanpak maakt dat heimelijke prijsverhogingen sneller opvallen: de oude maatstaf blijft aanwezig en bruikbaar.

Dubbele systemen hebben in andere landen lang gewerkt. Zowel Engeland als Frankrijk hebben eerder meer dan een decennium lang prijzen aangegeven in oldpence en newpence, in oude franken en nieuwe franken. Waarom deden wij dat niet na de invoering van de euro? Het zou het gevoel dat we collectief worden genept in toom hebben gehouden, nog los van het feit dat de echte neppers daarmee automatisch te kijk zouden zijn gezet. Want afronden op prettig ogende prijzen deed je dan als vanouds met de gulden en de eurowaarde had zich daar maar naar te schikken. (En die centen zouden harder reizen, zodat je vaker de lol had om iets uitheems in je portemonnee aan te treffen.)

Toen de banken net begonnen te automatiseren, las je wel eens over ingenieuze oplichters die via een achterdeur in de programmatuur bij elke transactie één cent optelden, en die verzamelde centen later steels overboekten naar een te plunderen rekening. Niemand miste zo’n enkele cent, maar hij telde wel. Binnen een paar maanden waren zulke oplichters steevast multimiljonair en verdwenen ze naar een of ander tropisch eiland.

Iemand is er met onze centen vandoor, maar ik weet niet wie.

Leuke mening, nieuw?

[De traditiomele nieuwjaarsvoorspelling van de Parool-coluministen.]

De LPF-politiek – ik zeg wat ik denk maar a) ik denk niet na en b) zodra iemand protesteert leg ik mijn mening weer af, als was het een feestjurk, want c) uitspraken zijn er slechts om goede sier mee te maken, niet om je aan te binden – maakt school in Nederland. ‘Read my lips,’ bezweert iedereen de luisteraars, en alles wat eruit komt is hete lucht in bonte circusverpakking. Koning, keizer, admiraal, luchtballonnen bakken ze allemaal. En ze worden boos als je prikt. Censuur! Obstructie! Gebrek aan respect! Bovendien, scherpe voorwerpen zijn gevaarlijk en u dient preventief gefouilleerd te worden.

Nederland verheft zich, alle trossen gaan los. Aan het eind van 2003 loopt iedereen met zijn hoofd in de wolken, rotsvast overtuigd van eigen kunnen, alle bewijzen van het tegendeel en angst voor spelden niettegenstaande. Wij zijn vrij en wensen ongehinderd te zijn en onderwerpen ons te dien einde aan steeds meer controles, preventief onderzoek en datamining. Balkenende lanceert een plan om de dijken af te schaffen: ze belemmeren de nationale Freischweberei. Langs zijn ballonlijntje stuurt hij briefjes naar god en Harry Potter. Hij zegt de eerste dat we eraan komen en bidt de laatste om hulp en een behouden vaart.

Na de boerenkool en snert wordt soufflé ons nationaal gerecht. Pal boven Den Haag wordt een nieuwe hoofdstad gebouwd; architecten ontwerpen daartoe massieve luchtkastelen. Alleen twaalfjarigen die een bellenblaaspijpje bij zich hebben, hoeven zich niet te legitimeren; ze moeten echter wel bewijzen dat ze twaalf zijn. De AIVD verdenkt terroristische kleuters ervan luchtballonnen moedwillig te doen knappen.

Ergens in Nederland struikelt iemand over een wolk en valt naar beneden. Hij laat een traan. Die bevochtigt de aarde; daaruit groeit een bloem die omhoog reikt. Hij is geworteld.

Hofnar in de isoleer

Leuk hoor, die stukjes in de krant, maar soms vraag ik me af wie gekker is: degenen wiens ideeën ik tweewekelijks tracht te ondermijnen, of ik die die maar blijf bekritiseren. Het helpt namelijk geen klap. Al te idiote voorstellen gaan toch wel van tafel, maar er staan telkens nieuwe nitwits op. Wie is gekker? Zij of ik? Of wellicht de lieve lezers die geanimeerd knikken – goedzo, Spaink, mooi gezegd! – maar dan toch op diezelfde nitwits stemmen omdat… Omdat wat, eigenlijk?

Jaren terug zat ik geregeld in stembureaus om oproepkaarten in te nemen en verkiezingsbiljetten uit te reiken. In die tijd geloofde ik nog erg in wereldverbetering, tegenwoordig vooral in dweilen; die kraan dicht krijgen lukt toch niet. Mijn misvatting was de gedachte dat anderen kozen als ze stemden: dat ze in vrijheid hun afweging maakten, als verstandige mensen door praatjes en leuzen heen konden prikken, en bereid waren iets verder te kijken dan direct en kortzichtig eigenbelang.

Een oude mevrouw dreutelde bij het stemhokje. Ze wierp licht paniekerige blikken onze kant op. Ik vroeg of ik kon helpen. Ze zei dat ze het stembiljet niet kon lezen en vroeg me te helpen het in te vullen. ‘Maar natuurlijk,’ zei ik, ‘op welke partij wil u stemmen?’ ‘Nou, eh, eigenlijk op Hans Wiegel, want die is zo zielig, want zijn vrouw is net dood. Maar dat durf ik niet, wat ik zit in een katholiek tehuis en straks zetten ze me d’ruit.’

Uitleggen dat haar stem geheim was hielp vanzelf niet, daar ging het niet eens om. Wat me trof, was haar angstige horigheid: wiens brood men eet, wiens woord men preekt. Misschien dat ze ergens nog wel wist dat de staat voor haar brood betaalde, maar doorslaggevend was haar gevoel dat dat geen bescherming opleverde: ze was bang dat het bejaardentehuis haar eruit zou mieteren als dat erachter kwam dat ze niet op ‘hun’ partij had gestemd.

Dat is een vorm van existentiële angst die, ook al is-ie nergens op gebaseerd, een mens vies in de greep kan houden en waaruit men zich maar moeilijk kan losweken. Alleen een diepgevoelde sympathie – niet met een partij en diens principes, zelfs niet eens met de toenmalig lijsttrekker ervan, maar zuiver met een man wiens vrouw kort daarvoor was overleden – deed haar aarzelen. Angst en medelijden, daarop was haar stem gebaseerd.

Die mevrouw heeft me anders naar politiek doen kijken. We doen allemaal alsof een rationeel debat voeren uitmaakt, maar voor wellicht de meeste mensen is hun stem gebaseerd op heel andere dingen. Op hoe iemand uit zijn ogen kijkt. Hoe hij erbij zit in een debat. Of zijn vrouw nog leeft. Of-ie een gelukkig huwelijk in de roddelbladen kan promoten. En intussen gaat de politiek zelf steeds minder over de politiek: terwijl wij geloven dat het debat in de Tweede Kamer ertoe doet en dat het kabinet keuzes maakt, worden de meeste beslissingen elders ingegeven en zelfs elders bepaald: in Europees verband, door multinationals en door de existentiële maar irreële angsten van een diffuse massa.

Soms overweeg ik serieus het columnisme eraan te geven. Het helpt toch niks. Regelmatig vrees ik te verworden tot een roepende in de woestijn, een zot die steeds harder en schriller krijst dat de rest van de wereld gek is. Om iemand te worden die jaar in, jaar uit hetzelfde zegt en daarmee vooral haar eigen paniek en teleurstelling voedt. Een hofnar in een isoleercel: amusant om te lezen maar je dringt nergens tot door.

Tegelijkertijd zie ik de hoogmoed die in die somberheid schuilgaat. Met een stukje de wereld veranderen, Spaink, wat verwacht je nu helemaal! De macht van woorden is groot, maar raakt vooral mensen. Instituties gaan hun eigen stugge weg en er zijn veel ingrepen en heel harde worden nodig om daar ooit verandering in te kunnen brengen en meer stukjes dan een jaargang Parool kan herbergen.

Waar het uiteindelijk om gaat is zo’n mevrouw. Als niemand ooit tegen haar zegt dat haar stem geheim is en dat het bejaardentehuis haar het huis niet mag uitgooien, bestendigt haar angst zich. Denken dat ik – of wie ook – die angst kan wegnemen is akelige hooghartigheid. Dempen, dat kan wel, meehelpen dat het niet erger wordt. En soms iemand raken of een hart onder de riem steken.

Dweilen met de kraan open is een mooi ding. Want als niemand het water opneemt gaan er mensen kopje onder.

Jahjahs tegenstanders

TOEN ABOU JAHJAH bij monde van de Arabisch-Europese Liga voorstelde om burgerteams het optreden van de Vlaamse politie te laten controleren, glimlachte ik wrang. Precies hetzelfde had ik ooit voorgesteld na een voor mijn Zuid-Europese lief fysiek nogal pijnlijke aanvaring met de Vlaamse rijkswacht, een confrontatie die zijn aanleiding had gevonden in racisme en die publiekelijk veel vergelijkbare verhalen had losgemaakt. Mijn idee was overigens niet nieuw: in Zweden zijn burgercontroles in politiebureaus een tijdlang beleid geweest; die hebben daadwerkelijk geholpen om onoirbaar gedrag van de politie in toom te houden. Er waren immers pottenkijkers in de buurt, de politie stelde zich dientengevolge correcter op. De controle bleek derhalve een gewenste cultuuromslag te stimuleren.

Het vergelijkbare voorstel van Jahjah leidde echter tot extreme reacties. De Antwerpse commissaris van politie Lamine noemde het initiatief van de AEL een schofterige misdaad”. (Sinds wanneer kan een voorstel een misdaad zijn?) Premier Verhofstadt maakte het nog bonter: hij verweet Jahjah dat die doelbewust de politie wilde wegjagen” teneinde “criminaliteit vrij spel te geven”. Mij dunkt dat Verhofstadt er gevaarlijk ver op los interpreteerde: het gedrag van de politie observeren is van een totaal andere orde dan haar willen wegjagen. Voorts suggereren zijn woorden dat daar waar migranten zijn, ook per definitie criminaliteit heerst. Dat is een insinuatie waarvan elke gezagsdrager zich verre heeft te houden, en die je je zorgelijk doet afvragen hoeveel killer het klimaat nog kan worden.

Het kon nog erger: in Nederland willen CDA, VVD en LPF dat de regering de AEL op de Europese lijst van terroristische organisaties plaatst. Op grond waarvan in hemelsnaam? Het enige dat Jahjah heeft gedaan, is mogelijk iets opruiends roepen nadat de politie hem peper in het gezicht had gespoten, een reactie die eerstens slechts een vermoeden is en tweedens gegeven de omstandigheden te billijken lijkt.

Uit een serie artikelen over de EAL blijkt geen enkele misdaad hunnerzijds, laat staan dat het verwijt van terrorisme op enigerlei wijze geschraagd wordt. Jahjah is misschien niet altijd even vriendelijk, maar sinds wanneer is aardig zijn een vereiste in de politiek? Wat telt zijn de feiten: migranten in België hebben bepaald geen riante positie. De werkeloosheid is tweemaal hoger dan onder andere groeperingen, ze worden tien keer zo vaak opgepakt voor dezelfde feiten, en noch lokaal, noch landelijk hebben migranten stemrecht. Met andere woorden: ze ontberen de mogelijkheid om hun stem te doen gelden.

Juist in een land waar het Vlaams Blok een grote partij is, schrijnt dat: terwijl het politieke klimaat radicaliseert en het debat over migranten en de islam zich verhardt, bestaat er voor henzelf geen mogelijkheid zich daadwerkelijk voor een andere politiek uit te spreken. Zo zijn ze volstrekt afhankelijk van belangenbehartiging door anderen, van lobbyen en van publiciteit.

In interviews betoont Jahjah zich uiterst redelijk. “Allicht”, zeggen zijn tegenstanders nu, “hij zou wel gek zijn om zijn ware bedoelingen te openbaren.” Maar ik heb werkelijk geen onvertogen woord van hem gelezen, en je laten leiden door wat je vreest dat hij bedoelt is niets dan paranoia, zeker zolang er geen indicaties zijn dat zijn woorden mooier zijn dan z’n daden. Ja, hij roept op tot trots op zijn geloof; maar dat doen de EO en de SGP ook. Ja, hij is conservatief over vrouwenrechten en homoseksualiteit, maar dat zijn onze bisschoppen ook. Ja, hij organiseert tochten door Antwerpen, waar veel joden wonen en waar gelegitimeerde vrees voor antisemitisme bestaat; maar als het Vlaamse Blok door diezelfde stad mag marcheren en migranten hevige angst aanjaagt, is het bizar de AEL publiek vertoon te willen verbieden wanneer ze zich netjes gedragen. Jahjah wijst er terecht op dat ook zijn organisatie het grondwettelijk recht op betogen heeft.

Als ik zoetsappiger was, zou ik beweren dat Jahjahs struikelblok is dat hij andere religieuze en sociale conflicten voor het voetlicht haalt dan de bekende. In aanleg heftige aanvaringen tussen christelijke en seculiere opvattingen zijn genormaliseerd door vertrouwdheid, ze zijn bijna folkloristisch geworden, zoiets als de klassenstrijd. Ach ja, das war einmal, denken we vertederd, en ook al raken mensen nu nog vermalen in die botsingen, we vinden ze zelden onrustbarend. De discussie over de islam, over burger- en grondrechten die ook voor migranten gelden, over hoever de meerderheid mag gaan in het opleggen van haar normen is echter te vers om vertrouwd te zijn; vandaar de paniek.

Maar ik ben niet zoetsappig. Dus kan ik alleen zeggen dat de AEL willen verbieden de verhoudingen op scherp zet en bewijst dat CDA, VVD en LPF onvoldoende zijn ingeburgerd: die partijen verdienen een ernstige les in democratische grondbeginselen.

Alle bronnen vrijgeven

GroenLinks snapt dat technologie nooit neutraal is. Die partij kwam vorige week met het voorstel om de overheid voortaan software met open standaarden en open source te laten gebruiken, zeer tot de woede van Microsoft. Open standaarden zijn cruciaal voor een goede uitwisseling en afhandeling van informatie. Zonder zo’n protocol weet niemand hoe anderen informatie moeten aanleveren of wat aangeleverde of gevraagde informatie precies behelst. Het resultaat is een bont scala van programma’s die elkaars informatie niet aankunnen. Stel je voor dat elk benzinestation er een eigen standaard op zou nahouden: wat de een ongelood95 noemt, heet dan bij de ander ongelood98, over de grens hebben ze alleen gas, auto’s van Japanse makelij kunnen niet bij Shell terecht en Texaco levert uitsluitend benzine voor Amerikaanse auto’s. Het zou een rotzooitje wezen.

Bedrijven als Microsoft houden niet van open standaarden: als de concurrent weet met welke specificaties ze werken, geeft de concurrentie de kans hun product ‘na te doen’ of erop aan te sluiten, is de argumentatie. Ze maken liever software met eigenaardigheden, wat een uitwisseling met andermans product lastig maakt. Zo hopen ze gebruikers aan zich te binden. Voor de overheid is het natuurlijk uit den boze daarin mee te gaan: die heeft informatie algemeen toegankelijk aan te bieden, en niet te doen wat de gemeente Den Haag recent deed, een website aanbieden die alleen toegankelijk is met Internet Explorer. Wat Den Haag daarmee feitelijk deed, was Microsofts monopolie bevorderen, een wel heel vreemde opvatting van gemeentepolitiek.

Open source software gaat een forse stap verder: daarbij wordt de code vrijgegeven onder een zogeheten copyleft licentie (het best te vertalen als ‘publiceerplicht’). Makers geven hun werk vrij en anderen mogen die code naar believen gebruiken, verbeteren, aanpassen en uitbreiden op voorwaarde dat ze het resultaat van hun werk ook weer vrijgeven.

Het resultaat: flexibele software die van alle kanten wordt gecontroleerd, bijgewerkt en onderhouden. Fouten en onhandigheden worden centraal gepubliceerd en meestal binnen een week gerepareerd; soms door de oorspronkelijke maker, soms door een deskundige buitenstaander. Zo zetten drie open-sourceliefhebbers vorig jaar binnen een week een uitstekende, algemeen toegankelijke alternatieve site op toen de NS de fout van Den Haag herhaalde en je het spoorboekje op het web alleen nog met Microsofts browser kon raadplegen. De drie trokken daarmee tevens een lange neus naar de bouwers van de dure NS-site: hopla, in een week klaar, en voor niks.

Open source software blijkt een krachtig instrument te zijn. De software is transparant: iedereen kan de code controleren op rare achterdeurtjes of vergissingen. Veiligheidsproblemen worden snel gesignaleerd en opgelost.. (In Office97 zitten twee grote lekken, maar Microsoft weigert ze te repareren. Gebruikers moeten, A raison van zo’n duizend euro, maar overstappen op WinXP en Office2000, stelt het bedrijf.) De pool aan open source software groeit rap: je hoeft immers niet te wachten tot een bedrijf iets in productie wil nemen. Kennis wordt vrijelijk gedeeld, anders dan bij Novell of Microsoft die nooit de ins en outs van hun programmatuur vrijgeven – zij teren immers niet alleen op hun licenties, maar ook op hun consultants.

Politiek niet onbelangrijk is dat er forse besparingen haalbaar zijn. De kosten van Microsofts licenties zijn de afgelopen jaren schrikbarend gestegen: scholen zien het vereiste budget zowat verdubbelen, zonder dat ze er meer of beter spul voor in huis krijgen. Steeds meer bedrijven en organisaties stappen derhalve over op Linux-varianten. Het aardige is dat ze – indachtig het open source idee – vaak ook nauwkeurig vertellen hoe ze dat doen, om te voorkomen dat anderen opnieuw het wiel moeten uitvinden.

Crucialer nog – en GroenLinks stipt dat helaas maar kort aan – is de transparantie van software, de mogelijkheid om die te controleren op fouten en gaten. Software voor de belastingaangifte en voor stemmachines dienen openbaar te zijn, stelt GroenLinks terecht. Bij zulke programmatuur mag de code nimmer geheim zijn: niet zozeer omdat je de makers niet vertrouwt, maar omdat fouten in zulke software op alle mogelijke wijze dienen worden uitgesloten, en geheimhouding verhoudt zich slecht tot zulke controle.

Gisteren werd bekend dat de machines die de Nederlandse politie gebruikt om telefoons af te tappen waarschijnlijk niet betrouwbaar zijn. Ze zijn geleverd door een Israëlisch bedrijf, Comverse Infosys, dat al eerder is betrapt op het inbouwen van achterdeuren in tapinstallaties. Bronnen binnen de politie zeiden te vrezen dat de getapte informatie rechtstreeks naar Israël en de Mossad wordt doorgesluisd. Niemand die het controleren kan: alleen Comverse Infosys heeft de code.

Kip aan het kruis

Chris Korda is leider van de Church of Euthanasia. Die kerk maakt zich vooral druk over het milieu en overbevolking, maar doet dat niet à la Greenpeace, Lekker Dier of de Malthusser Bond. Er zijn al vriendelijke campagnes, redelijke lobbies en verontrustende cijfers genoeg. Voor hen geen advertenties met zielige zeehondenoogjes, geen walvisjagers die in de weg gevaren worden, geen foto’s van bedelende en hongerlijdende Afrikanen.

De CoE staat een hardhandiger aanpak voor door onze eigen dubbelhartigheid centraal te stellen. Als mensen vlees willen eten, best, maar waarom dan niet dat van onszelf? We begraven nu ons eigen goeie vlees. Met welk recht denken we dieren te mogen opofferen en een beestachtig bestaan te laten leiden voor onze geneugten? De koeien- en varkenshouderij kost bovendien meer voedsel dan het oplevert. Is het – aangezien er wereldwijd mensen honger lijden – niet wrang om juist aan dat dagelijkse Westerse lapje zoveel op te offeren? En oh, u wou moeder aarde redden? Heel loffelijk, meteen doen! De beste manier is uzelf van kant te maken, aangezien de mensheid de grootste verwoester van de aarde is. Save the planet, kill yourself stelde de CoE, en gaf een serie gedegen tips voor zelfmoordenaars.

Al snel stuitte de CoE op een nog groter hypocrisie dan die rond het milieu: die van het geloof. De christelijke kerken raken bijvoorbeeld hoogst ontzet bij het idee aan kannibalisme. Volkeren die hun doden aten om ze te eren, moesten hoognodig gekerstend worden. Wat leerden de kerken de heidenen vervolgens? Het lichaam van Christus te eten. Een priester van de CoE legde daarop een ironisch dwarsverband tussen katholicisme, kannibalisme en koteletjes: hij spijkerde een diepvrieskip aan een kruis en zei “deze kip is gestorven voor uw zonden”. Met een even groot gebaar wees de CoE Amerikaans religieus-rechts op hun inconsistenties: geschokt zijn over abortus, maar wel vinden dat homoseksuelen in de hel moeten branden en abortusartsen doodgeschoten mogen worden. De oplossing? Eat a queer fetus for Jesus.

Vals, ongemakkelijk, bijtend, sarcastisch, resoluut en hilarisch. Ik kende ze al van internet, maar nadat ik de CoE in 1997 op tv zag werd ik prompt lid, als eerste Nederlander. Ik moest plechtig beloven dat ik nooit kinderen zou krijgen (wij zijn tegen overbevolking, tenslotte) en dat was dat: ik was voor het eerst van mijn leven lid van een kerk. Oh, en ik kon nog martelaar van de kerk worden ook, vertelde Korda. Mocht ik ooit zelfmoord plegen – strikt op vrijwillige basis, uiteraard – en hen in mijn afscheidsbriefje noemen, dan promoveer ik vanzelf tot Sinte Spaink.

Toen Jonathan Swift in 1729 in een kort essay, A Moderate Proposal, uitlegde dat de Ierse katholieken, doodarm als ze waren, hun kinderen beter als voedsel aan de rijken konden verkopen – dan waren er minder kinderen te onderhouden, wat iedereen ten goede kwam, en bovendien kregen de armlastige ouders op die manier eindelijk wat inkomsten – las iedereen dat essay als een satirische aanklacht tegen de gruwelijke situatie in Ierland, waar mensen de hongerdood stierven als gevolg van onderdrukking door de protestantse Engelsen, en als een navrant commentaar op het gedrag van de mensheid in zijn geheel.

Nu Chris Korda zich als voorganger van de Church of Euthanasia zegt dat mensen beter elkáár kunnen opeten dan dieren, als ze per se vlees willen consumeren – “Waarom zouden we goed vlees onder de grond stoppen om daar te verrotten, terwijl miljoenen dieren in de bio-industrie moeten lijden voor onze gehaktbal?” – raakt de halve vaderlandse pers en politiek in de war. Het Amsterdamse gemeenteraadslid Hans Res – nota bene zelf slager – maakte zich zo boos dat hij burgemeester Cohen vroeg een optreden van Korda, morgen in Paradiso, te verbieden vanwege “de openbare orde”.

Korda laat bij haar (muzikale) optreden onder meer haar videoclip I like to watch zien. De aanval op de Twin Towers wordt daarin doorsneden met pornobeelden, zodat de ontploffende torens in spuitende fallussen veranderen. Schokkend, oordeelden sommigen, maar ik vond dat wel meevallen, en niet eens zo’n vergezochte analogie nu Amerika zelf meent dat het verkracht is en haar mannelijkheid wil oplappen door andere landen te overweldigen. De vergelijking is geen zier schandaliger dan die eerdere tussen de Golfoorlog en videogames, maar wel tien keer eerlijker: de geilheid van de camera’s is erin verdisconteerd, net als de onthutste fascinatie van de kijkers.

Beeld uit I Like To Watch. De clip is te downloaden
op www.churchofeuthanasia.org.

In de Verenigde Staten is de clip volstrekt legaal, er is zelfs amper commentaar op geweest. CDA-raadslid Hans Res wil Korda’s optreden verbieden. Roomser dan de paus. Maar hij zit dan ook bij een andere kerk.

De rechter heeft griep

JUANRA WERD IN JANUARI in Amsterdam gearresteerd. Spanje wilde hem hebben omdat hij de ETA namen en adressen van rechts-radicalen zou hebben verschaft. Het aanhoudingsverzoek specificeert wiens adres: dat van de voorzitter van het extreemrechtse CEDADE. Maar diens gegevens staan op Cedades website; daar valt niks aan te verklappen. Het enige andere bewijs voor Juanras tipgeverschap was een bekentenis van een andere Spaanse verdachte, die “een jongen van 35 jaar, lang, mager, intelligent en met blond haar, woonachtig ergens tussen Barcelona en Gerona” noemde. Dat zou dan Juanra zijn. De man in kwestie heeft, zodra hij kon, verklaard dat hij ernstig mishandeld is tijdens zijn verhoor. Zijn arts heeft foto’s van de talloze kneuzingen en striemen op het lichaam van de verhoorde.

Juanra moest zitten in afwachting van zijn uitleveringsverzoek. Vijf maanden in Vught, waarvan een paar weken in isolatie en een aantal maanden onder verzwaard regime.

Het OM verdedigde het uitleveringsverzoek, zoals hoort als ze eenmaal besluiten tot arrestatie over te gaan. Een probleem was wel dat het Spaanse OM niet over de brug kwam met specificaties. Het Spaanse OM was daar zelfs zo laks in – ze presteerden het onder meer om drie verschillende, elkaar tegensprekende versies van dezelfde documenten aan Nederland op te sturen – dat de Amsterdamse officier van justitie ijverig begon uit te leggen wat Spanje nu eigenlijk bedoelde. “Spanje hoort zelf te zeggen wat het bedoelt,” morde de rechter, en stelde Juanra vrij op borgtocht in afwachting van de definitieve beslissing tot uitlevering.

Die rechter, Rob Blexktoon, is gespecialiseerd in uitleveringsverdragen. Hij heeft dit jaar een aantal kritische artikelen gepubliceerd over de nieuwe Europese regels rond uitlevering, onder meer in het Nederlands Juristen Blad. Blexktoon blijkt tamelijk ongerust over dat Europese arrestatiebevel (EAB), een kaderbesluit dat alle lidstaten per januari 2004 moeten nakomen.

Uitleveringsverzoeken mogen van elke rechterlijke autoriteit komen, maar daar vallen openbaar ministeries ook onder; en die zijn – uit de aard van hun vak – natuurlijk altijd wat driester dan rechters, die die tenlasteleggingen van het om nu juist moeten controleren. Is er redelijk bewijs voor de verdenking? Is er een garantie voor een fatsoenlijke rechtsgang? Is de straf wel in overeenstemming met het evrm? Als iemand wordt uitgeleverd, wordt hem daar ter plekke dan niet plots meer ten laste gelegd? Wordt hij wel voor dingen gedaagd die wij ook strafbaar achten?

Blexktoon is er niet gerust op dat rechters nog plaats wordt gegund in de nieuwe procedure. Nu al is de officier van justitie van land A geneigd vlot mee te werken indien de officier van justitie van land B om uitlevering van een verdachte vraagt; al is het maar omdat de volgende keer hijzelf zo’n verzoek heeft, en dan kun je maar beter niet op oud zeer stuiten. Daarnaast is er te vaak iets mis met uitleveringsverzoeken. Bewijs is niet netjes vergaard, soms wordt de straf vals voorgesteld (Blexktoon noemt een wel heel dramatische falsificatie: van iemand die de doodstraf te wachten stond, werd gezegd dat hij ‘slechts’ levenslang zou krijgen – Nederland levert niet uit als er serieus risico is dat iemand de doodstraf krijgt) of de dagvaarding zelf rammelt. Bovendien is een goede rechtsgang lang niet altijd verzekerd. Blexktoon noemt marteling en al te lange voorarrest, soms van enige jaren.

Waar hij vooral bezorgd over is, is dat de minister binnen de nieuwe regeling niet langer mag ingrijpen Nu is het altijd nog de minister van Justitie die de definitieve beslissing tot uitzetting neemt, en zo’n weigering kan gebruiken om een betere algemene rechtsgang in een andere lidstaat af te dwingen.

De OvJ in Nederland anticipeerde al op zo’n mogelijke negatieve beslissing. “Juanra moet worden uitgeleverd. Nederland verliest internationaal haar gezicht.” En ze praatte alle tekortkomingen en fouten in de Spaanse uitleveringsverzoeken recht.

De dag voordat Juana weer moest voorkomen, kreeg zijn advocaat bericht. Blexktoon was ziek en werd vervangen. Juanra verloor en zit, in afwachting van de ministeriële beslissing, weer in Vught.

Hij weet nu al wat hem te wachten staat. Hij komt in Spanje in voorarrest en moet worden berecht in een speciaal hof in Madrid. Zeven van de negen rechters daar dienden onder Franco. Iedereen die ook maar in de verste verte in verband wordt gebracht met de eta, heeft er geen schijn van kans; meestal zitten zulke verdachten vijf jaar in voorarrest en krijgen ze een straf ter lengte van precies dat voorarrest.

Als we straks die nieuwe wet hebben, zal het net zijn of Blexktoon altijd griep heeft.

Vreemdelingen in de achtertuin

IN DE WINTER is er altijd wel een zwerver die zich in mijn tuin installeert. Ditmaal begon het al in de lente: een grote zwarte kat met felgroene ogen lag regelmatig op de tegels te zonnen. Hij was bijzonder schuw en maakte zich uit de voeten zodra ik buiten kwam. Toen een buurvrouw een emmer water over mijn zwarte kat leeggooide, in de veronderstelling dat Kimmijnkat die grote zwarte was die de vuilniszakken in de buurt kapot scheurde, realiseerde ik me dat de tuinlogé waarschijnlijk dakloos was en honger had. Ik begon buiten eten neer te zetten.

Hij besloop het eten alsof het nog doodgemaakt moest worden. Hij meed elk contact. Wel wachtte hij elke dag buiten tot er voer kwam en staarde me dan met intense ogen aan tot ik weg was. Een heus roofdier dat zijn omgeving nauwlettend in de gaten hield. Om zijn zelfbeeld te relativeren, noemde ik hem Tweety.

Na twee maanden kreeg hij gezelschap van een pluizige zwarte. Ze vochten om het eten, zodat ik voortaan twee bakjes buiten zette. Michael – zo doopte ik de tweede zwarte zwerver – herkende ik: die liep al een paar jaar geregeld over straat.

Tweety viel Michael regelmatig aan, zodat ik voortaan de wacht hield totdat Michael zijn eten op had en pas daarna naar binnen ging. Grenspatrouille spelen tussen etensbakjes en twee schrokkende katten. Soms stelde ik me in een hinderlaag achter de keukendeur op om Tweety te verrassen als hij dacht Michael stiekem een hens te kunnen geven.

Michael zocht mijn gezelschap, maar wilde ik hem aanraken dan deinsde hij paniekerig terug. Na een maand stal ik een aai: ik had hem gelokt door met een takje te spelen. Daarna begin hij me langzaam te vertrouwen. Tweety sloeg het schouwspel met van argwaan flikkerende ogen gade.

Kimmijnkat vond buiten ineens niks meer aan. Nu kwam ze daar toch al zelden – ze is erg oud en slaapt vooral, op bed en bij voorkeur op schoot – maar dat we aandacht besteedden aan die zwervers buiten, leidde tot schrille protesten.

“Maar lieverd,” zei ik dan troostend, “als jij dakloos was zou je toch ook graag willen dat er iemand voor je zorgde?”
“Sheesh,” zei Kimmijnkat dan, “‘t is niet voor niks dat zij dakloos zijn en ik niet. Ze zullen het er wel naar gemaakt hebben.”
“Nou zeg,” antwoordde ik dan, “jij hebt makkelijk praten. Jij wordt goed verzorgd.”
“Dat noem jij goed verzorgd?” kreet Kim, “ik kan niet eens meer mijn eigen tuin in!”
“Dat is waar,” zei ik verzoenend, “maar jij hebt een heel huis. En een schoot. En een bed.”
“Ja,” zei Kim, “en dat wou ik gráág zo houden.”

KimMijnKat in narrig gesprek met Zenon over ons vreemdelingenbeleid

Aangezien de keukendeur in de zomer meestal open staat, was dat laatste nog niet zo makkelijk. Zowel Tweety als Michael slopen geregeld naar binnen om Kims eten te stelen, waarna Kim me moedeloos aankeek. “Zie je wel, ik zei het toch. Jij geeft ze een vinger en ze pikken mijn hele hand.” Dan streelde ik haar, gaf iedereen wat extra eten en hoopte er maar het beste van.

Michael begon me buiten op te wachten. Als ik het huis uitkwam stak hij ter begroeting mauwend de straat over, en soms kwam hij op het geluid van mijn autootje af. Hoogst vertederend. Ik werd van de weeromstuit liever tegen Michael, wat zowel Tweety als Kimmijnkat met lede ogen aanzagen.

Toen het op een dag gruwelijk regende en ik mijn tuinmatras overhaast naar binnen sleepte, dook Michael de keuken in en installeerde zich erop. Ik had het hart niet hem in de stromende regen te zetten en liet hem begaan. Kim blies naar me. “Ik wed dat-ie nog luizen heeft ook,” snibde ze.

Kim (rechts) bekijkt Michael (links) vol argwaan

Michael was binnen. Daarna kon ik Tweety de toegang niet meer weigeren. Voor straf moest ik een maand lang in de keuken surveilleren als ik de menagerie eten had gegeven. En hoewel Kim de helft kleiner is dan zij, houden beide zwervers respectvol afstand en slaan ze alleen elkaar, nooit háár. Zij deelt af en toe stoer een mep uit om haar positie in de hiërarchie duidelijk te maken.

De zwervers acclimatiseren wonderbaarlijk goed. Michael rolt op zijn rug als ik langs loop, opdat ik zijn buik kan kroelen. Tweety leert aarzelend te snorren. Kim slaat soms racistische taal uit – “Ze ruiken ook zo raar!” – maar als ik haar veel aandacht geef, doet ze gewoon of ze de zwervers niet ziet.

Slapende katten blazen niet. Vlnr: Kim (die inderdaad heel
klein is), Michael, Tweety (een enorm grote kat)

In de keukendeur zit tegenwoordig een kattenluik. Ik vraag me af hoe mijn drie katten reageren als er straks een vreemdeling in de tuin zit.

Orders van Hogerhand

MIJN PLOEG WAS IN KATWIJK AAN ZEE INGEPLAND. Aan de boulevard werd ons uniforms en rangnummers uitgereikt, we kregen jute zakken en een schep en konden aan de slag. We schepten de zakken vol met zand en stapelden ze op. Na wat dralen kwam een echtpaar naar ons toe. “Eh, als ik vragen mag, wat bent u aan het doen?”

Ik geef toe, het moet een vreemd gezicht zijn geweest. Vier mensen in rode legerpakken die op het strand een wal van zandzakken opbouwden en daarachter levensgrote houten soldaten opstelden.

Strandpatrouille aan het werk
(foto: Ron Peperkamp)

“Tja, een heel verhaal,” zei onze wachtmeester eerste klas. “Den Haag, het begint bij Den Haag. U weet misschien dat daar het Internationaal Strafhof wordt gevestigd, waar oorlogsmisdadigers zullen worden berecht?” Het echtpaar knikte. De wachtmeester vertelde dat bijna honderd landen dat strafhof accepteren, maar Amerika niet, wat de zin van zo’n hof enorm ondermijnt. Maar dat was niet alles. Amerika zegt dat als er ook maar één enkele Amerikaan voor deze rechtbank wordt gebracht, ze hem met man en macht zullen komen bevrijden. Ze hebben zelfs een invasiewet aangenomen om in dat geval Nederland binnen te vallen. Dat is nooit eerder in de geschiedenis vertoond. Amerika onttrekt zich daarmee niet alleen aan de internationale rechtsorde, ze schenden hem bovendien. “Vandaar dat we ons kleine landje en dat mooie internationale hof willen beschermen,” zei de wachtmeester. Het echtpaar bezag de zandzakkenwal ineens met andere ogen. Het kon wel eens oorlog worden.

Maar iets knaagde. “Helpt dit dan?” vroeg het echtpaar. “Nou nee,” zei de wachtmeester eerlijk, “maar we doen in elk geval iets. Dit leek ons beter dan de zoveelste demonstratie. En wij hier zijn niet de enigen: overal langs de kust zijn strandpatrouilles als aan het werk. Al die houten soldaatjes doen precies waartoe wij gewone mensen zijn veroordeeld: toekijken en afwachten wat er gebeurt.” Dat was inderdaad heel ernstig, vond het echtpaar, als gewone burger sta je machteloos tegenover de grote politiek. “Vandaar dat wij soldaat zijn geworden, het leger van Hogerhand,” besloot de wachtmeester. “Met een leger kun je wél wat.”

Al weken scheppen pelotons als het onze zandzakken vol en maken ze bolwerkjes langs de kustlijn. Elke keer komen burgers vragen wat er aan de hand is en krijgen die vriendelijk uitleg. Geregeld komt de lokale krant langs en schrijft daarna een stukje over Hogerhand, over de invasiewet en over het belang van het Internationale Strafhof. Geleidelijk wordt er een linie langs de kust opgebouwd en krijgt het protest vorm. Overal waar de strandpatrouilles van Hogerhand langs zijn geweest, staan groepjes mensen na te praten: wat ze nu toch hebben gezien en gehoord!

Alles gebeurt anoniem. De Hogerhanders kennen elkaar meestal niet. De rekruten en leiding gebruiken literaire pseudoniemen: de wachtmeesters heten Bull Super en Willem Brakman, de marsorders komen van Neeltje Maria Min – vermoedelijk onder het motto “voor wie ik liefheb, wil ik waken”. Hogerhand wil geen woordvoerders, geen leiders hebben.

Al doende wordt een nieuwe vorm van protest uitgedacht en geschapen. De organisatie is geheel via internet opgebouwd. Wekelijks melden zich nieuwe rekruten aan (de helft van mijn peloton was nieuw) en worden er tientallen fortificaties gemaakt. Honderden mensen sturen hun portret op voor de houten soldaatjes. Bezoekers van de website betalen zandzakken of proviand, verf of hout. Mensen geven tijd en materiaal. Thuis stellen mensen roosters op, regelen logistiek, wassen uniformen en overleggen in de virtuele kazerne. Wie het idee steunt, draagt bij wat hij kan en wil, en als niemand meer meedoet of iets geeft stort Hogerhand automatisch in, net zoals Hogerhand zich nu vanzelf lijkt uit te breiden. Hogerhand is een Linuxleger. Het wrange is dat, mocht Nederland – of een ander modern land – ooit behoefte krijgen aan een ondergrondse, dat zo’n beweging zich waarschijnlijk langs deze lijnen zal ontwikkelen. Dit is het verzet van de toekomst.

Spaink als recruut
(foto: Ron Peperkamp)

“Op dit moment worden er dagelijks door 2 of 3 patrouilles nieuwe fortificaties gebouwd. Verspreid over bijna 100 km strand tussen Hoek van Holland en Den Helder, oogt het allemaal nog heel nietig. Maar iedere dag komen er weer een paar bij en zo werken we stapje voor stapje toe naar een hecht front – misschien niet helemaal aaneengesloten, maar in ieder geval indringend genoeg om bij de juiste mensen de juiste vragen op te roepen,” schrijft Hogerhand op haar website. Daarbij hoort de vraag waarom wij voor acht miljard Joint Fight Strikers kopen van het land dat belooft ons binnen te vallen als zij zich niet aan de internationale rechtsorde hebben gehouden.