Wordt uw provider ook rechter?

Vandaag bespreekt de Tweede Kamer een voorstel waarin de wettelijke aansprakelijkheid van providers wordt geregeld. Wat moet een provider doen als er klachten binnenkomen over materiaal dat klanten on-line hebben gezet? Dien je een provider te beschouwen als de verantwoordelijke uitgever of is hij, net zoals de telefoondienst, een common carrier die niets te maken heeft met de inhoud van wat zijn infrastructuur doorgeeft? Moet een provider dat materiaal verwijderen, en zo ja onder welke condities? Is hij verplicht de gegevens van de klant in kwestie aan de klager af te geven? Kan een klager de provider verantwoordelijk stellen als die niets onderneemt, en bijvoorbeeld een schadevergoeding eisen van de internetprovider?

Het wetsvoorstel is voor een groot deel gebaseerd op de jurisprudentie. In juni 1999 oordeelde de rechter dat wanneer er ‘in redelijkheid niet valt te twijfelen’ aan de juistheid van een klacht over materiaal dat bij een ISP wordt gehost, de provider gehouden is het betwiste materiaal onverwijld te verwijderen. Doet hij dat niet, dan wordt hij zelf medeverantwoordelijk voor wat z’n gebruiker doet. De provider handelt kortom onrechtmatig als hij in zo’n geval niet ingrijpt.

Een nieuwe uitspraak van een hogere rechtbank verwierp die zo belangrijke uitspraak van 1999 echter en kegelde daarmee de bestaande jurisprudentie omver. Die ontwikkeling kon niet meer in het wetsontwerp of de bijbehorende toelichting worden meegenomen, daar is het betreffende arrest te vers voor: het is nog geen drie weken oud. Zodat de Tweede Kamer plotseling met de vreemde figuur zit dat de memorie van toelichting jurisprudentie aanhaalt die niet meer bestaat. (En ik bevind me in de parallelle rare positie dat ik jurisprudentie heb gemaakt en gebroken: beide uitspraken, de oude en de nieuwe, komen namelijk voort uit de zaak die Scientology tegen mij en mijn provider heeft aangespannen.)

Ik ben blij met die zojuist omver gehaalde jurisprudentie. Indertijd was de uitspraak een goede, maar wat je later zag ontstaan was onduidelijkheid. Wanneer raak je nu medeverantwoordelijk als provider? Wat is redelijke twijfel? In de praktijk blijkt dat de ene provider iets sneller ingrijpt dan de andere. Sommige providers accepteren klachten zonder veel vragen te stellen, andere verzoeken standaard om een precisering van de klacht. Wanneer je om zo’n nadere toelichting vraagt, leert de ervaring, laat een deel van de klagers niks meer van zich horen. Soms raken ze afgeschrikt door het papierwerk maar regelmatig ook klagen ze maar een eind weg in de hoop dat het iets uithaalt: ze klagen als een schot hagel. Niet geschoten is altijd mis.

Voor de gebruiker betekent dat verschil in interpretatie dat de ISPs er op nahouden, dat ze bij de ene provider meer bescherming genieten dan bij de andere. Sommige providers zijn immers dapperder – of koppiger – dan andere. Ze geven niet zomaar gehoor aan klachten, ze willen een onderbouwing daarvan voor ze actie ondernemen. Feitelijk hebben de gebruikers daardoor bij de ene provider meer rechten dan bij de andere.

De aanstaande wet gaat net een stapje verder dan de oude jurisprudentie. De minister stelt dat een provider alleen mag ingrijpen wanneer materiaal ‘onmiskenbaar onwettig’ is. Naar schatting is in 90% van de gevallen de status van een klacht kraakhelder: wat die gebruiker heeft neergezet, mag gewoon niet (kopieën van liedjes of films, of kinderporno). Slechts in tien procent is de status van het betwiste materiaal onduidelijk, en dan heeft iedereen ervan af te blijven totdat zekerheid is verkregen over de status van dat materiaal. De klager moet dan eerst naar de rechter en kan pas na een uitspraak in zijn voordeel eisen dat de provider ingrijpt. Dat voorkomt dat de provider op de stoel van de rechter moet gaan zitten.

Maar je zou dat helderder willen. Je kunt denken aan een verbod op het verwijderen van betwist (maar niet onmiskenbaar onwettig) materiaal. Of je kunt, om te voorkomen dat providers – zoals na 1999 gebeurde – toch zachtjes op de stoel van de rechter worden geduwd, centrale afspraken maken die klagers verantwoordelijk stellen voor de consequenties van hun eisen: als klagers willen dat betwist materiaal wordt verwijderd, moeten ze providers vrijwaren van eventuele schade als die uitvoering geven aan de eis. Want anders loopt de provider immers weer het risico dat de gebruiker een zaak tegen hem aanspant.

Die provider moet uit het midden. Hij kan niet beoordelen wat rechtmatig is en moet zich niet hoeven wapenen tegen boze klagers of boze gebruikers. Providers moeten doorgeven, rechters moeten oordelen. Ieder zijn vak, daar zijn gebruikers ook bij gebaat.

Een rechtszaak van acht jaar

Wat kan een mens gelukkig worden van een rechtszaak! Veel champagne, zo’n tweehonderd felicitaties in mijn mail en een grote glimlach op mijn gezicht. Precies acht jaar nadat de kwestie ontstond heb ik voor de derde keer, nu stelliger dan ooit, gewonnen in de zaak die Scientology tegen mij en mijn provider heeft aangespannen. De citaten uit OT II en OT III (het hogere cursusmateriaal van de sekte) die ik op mijn website heb gezet zijn niet alleen legaal maar ook noodzakelijk vond het hof: ze dienen immers om mijn kritiek op de sekte te ondersteunen en die geloofwaardig te maken.

Het oordeel dat het hof over Scientology velt is opmerkelijk hard. De rechters stellen nog net niet dat ze een criminele organisatie vormen, maar het scheelt weinig. Uit het arrest: “Uit de [overlegde] teksten blijkt Scientology c.s. met hun leer en organisatie de omverwerping van democratische middelen niet schuwen. Uit die teksten volgt tevens dat met de geheimhouding van OT II en OT III mede wordt beoogd macht uit te oefenen over leden van de Scientology-organisatie en discussie over leer en praktijken van de Scientology-organisatie te verhinderen.

Het is de tweede keer dat een Nederlandse rechtbank Scientology zo scherp veroordeelt. In 1992 boog het Amsterdamse Hof zich over de vraag of de manier waarop Reader’s Digest de sekte had beschreven, door de beugel kon. Het bewuste artikel bevatte frasen als “gevaarlijke sekte”, “de zogenaamde religie blijkt in werkelijkheid een uiterst winstgevende zwendelbeweging”, “die haar leden en ieder die kritiek op haar heeft op maffia-achtige wijze intimideert”, “kwade kracht”, “criminele organisatie”, “de oprichter van deze organisatie was een fantast en een oplichter”, “bedrog en zwendel”, en “camouflage en zwendelactiviteiten”. Ook toen liet het hof de vrijheid van meningsuiting boven het belang van de sekte prevaleren en voegde daaraan toe: “De in het artikel gekozen bewoordingen zijn, tegen de achtergrond van de ernst van de aan de kaak gestelde misstanden [..] niet onnodig grievend te achten.”

Het zal je maar gezegd zijn. Of je zult je kind er maar op school hebben. Scientology runt een basisschool – de Lafayetteschool in Amsterdam-Oost – waar sekteleden hun kinderen onderwijs laten volgen. De inspectie voor het onderwijs publiceerde twee jaar geleden een vernietigend rapport over het onderwijs op die school: de methodes voor taal en rekenen voldoen niet aan de leerdoelen, er worden geen landelijk genormeerde toetsen gehanteerd, de zorg voor de leerlingen wordt over de volle breedte als negatief beoordeeld, ga maar door. Ze rommelen daar maar een eind weg, zou je denken; maar echt ingrijpen durft de inspectie niet. Scientology presenteert zich immers als kerk, en dan mag je veel. Met de twee arresten in de hand waarin de organisatie achter de school wordt gekenschetst als op zijn best ondemocratisch en op zijn slechtst crimineel, kun je je afvragen of zo’n school überhaupt nog bestaansrecht heeft.

Ook Narconon – een van de vele mantelorganisaties van de sekte – presteert ondermaats. Narconon geeft voor een ‘succesvol’ afkickcentrum te zijn. Tal van internationale rapporten geven aan dat Narconon slechtere resultaten boekt dan zowat elk ander afkickcentrum; daarnaast fungeert het centrum als sluis voor de sekte zelf. Als je al afkickt, beland je van de regen in de drup: van junk tot sektelid. Maar verslaafden mogen van het ministerie ‘zelf kiezen’ of ze naar Narconon willen. Mij lijkt het tijd te worden dat een gedupeerde – arresten in de hand – daar eens een zaak van maakt.

Of neem al die managementbedrijven: Scientology grossiert tegenwoordig in wervings-, selectie- en consultancybureaus, Silhouet, Modus Operandi, Job Fit, Improved Conditions, U-man. Allemaal van die leuke bedrijfjes die uw personeel beoordelen, doorlichten en opleiden, maar die ondertussen niet alleen zieltjes willen winnen maar vooral managers op hun hand willen krijgen, opdat zo’n bedrijf omgeturnd kan worden in een Scientology-liaison. Of soms ook uitgemolken kan worden en nadat de winst is weggehaald en doorgesluisd, kan worden weggeworpen. Je mag hopen dat een werknemer die plots verplicht Scientologycursussen moet volgen, gewapend met deze twee arresten naar de rechter stapt.

Maar ik ben nog wel even bezig. Ook al heeft Scientology nu drie keer verloren, ze zullen doorgaan; dat is nu eenmaal het beleid. In de stukken die ik citeer schrijven ze zalf al dat ze niet procederen om te winnen, maar om hun tegenstanders te intimideren. Mijn advocaat rekende voor dat de gang naar de Hoge Raad en het Europees Hof nog tussen de vijf en acht jaar kost. Ik ben dus net over de helft van mijn rechtsgang.

Webwereld, 5 september 2003: Scientology

Interview door Maarten Reijnders voor Webwereld over de toen al acht jaar durende rechtszaak die Scientology tegen XS4ALL en mij voerde. Het Hof had daags ervoor (gelukkig) de zoveelste voor ons positieve uitspraak gedaan.

» Artikel Webwereld: ‘Spaink versus Scientology’

Gratis lunch

De ‘fatsoenlijkste actiegroep van het land’ noemde een andere krant ze, de bewoners van Spaarndam die via beleefde brieven de luchthaven hoopten te bewegen hun dorpje te mijden na invoering van de vijfde baan. Het was een smakelijke casus voor politiek sociologen: poldermodel versus Polderbaan. In 1996 boekte de actiegroep succes. Schiphol beloofde de nieuwe uitvliegroutes zo aan te passen dat ze langs, niet over Spaarndam zouden gaan. In 2002 meldde de luchthaven en passant dat er ‘een kleine verschuiving’ zou plaatsvinden in de nieuwe uitvliegroutes. Sinds deze zomer scheren er soms tot 300 vliegtuigen per dag over het dorp, een permanente stroom van loeiend lawaai veroorzakend, en de grens is nog niet bereikt.

Cerfontaine schuift de verantwoordelijkheid voor de onhoudbare herrie op het bord van de regering. Gisteravond stelde hij op een bijeenkomst in Spaarnwoude van geen afspraak te hebben geweten en dat die afspraak bovendien niet met hem was gemaakt maar met Jorritsma, de vorige minister van Verkeer en Waterstaat. De inconsistentie tussen beide opmerkingen daargelaten, lijkt mij dat als de minister die over Schiphol gaat uitspraken doet over het beleid van de luchthaven en de grenzen van het daar geoorloofde luchtverkeer, Schiphol zich daaraan heeft te houden. De beloftes van de minister zijn immers niet gratuit maar bepalend, tenzij het parlement een andere koers afdwingt uiteraard.

Terwijl de kranten aantonen dat onderzoekscommissies die zich over de nieuw vast te stellen geluidsnormen bogen in regeringsstukken bewust verkeerd zijn geciteerd en Schiphol in haar becijfering van het lawaai fundamentele ‘rekenfouten’ heeft gemaakt, maakt de verse staatssecretaris van Milieu, de CDA’er Van Geel, zich op voor de volgende discussieronde. ‘Er bestaat niet zoiets als een gratis lunch, zeggen de Amerikanen,’ filosofeerde de staatssecretaris gisteren. ‘Ik zou dat willen parafraseren met: er bestaat niet zoiets als een gratis vliegveld. We moeten niet de illusie hebben dat we in Nederland risicoloos kunnen wonen. En we moeten niet denken dat we ons geld kunnen verdienen in de logistiek zonder dat iemand daar last van heeft.’

De discussie gaat echter niet over de risico’s van luchtverkeer, maar over wetsovertredende geluidsoverlast, over geschonden afspraken, over bedrog en valse voorlichting, en uiteindelijk over de vraag of Schiphol geen staat binnen de staat is geworden. De zaak afdoen als een kwestie van burgers die van de overheid al te vergaande bescherming eisen en die menen in een soort verzekeringsstaat met gewaarborgde uitbanning van elk gevaar en een profijtelijke no-claim korting te leven, is vals en onzindelijk. Van Geel zet Spaarndam – en het parlement, dat een aantal lastige maar legitieme vragen voor de regering en Schiphol in petto heeft – ermee neer als broze, licht bezopen popjes die oneigenlijke verwachtingen koesteren en die ageren op grond van hysterische eisen. Als mensen die je niet serieus hoeft te nemen.

Van Geel ziet weinig verschil tussen de commotie rond Schiphol en ‘de hypes rond SARS en legionella’ en wijst gepikeerd op ‘de maatschappelijke verontrusting die grote hoogten bereikt, de roep om maatregelen die steeds verdergaand wordt’. In het geval van Schiphol zijn het juist niet de eisen om beschermende maatregelen die steeds verder gaan, het is de luchthaven die tomeloos uitbreidt en verdergaande rechten opeist, die meer overlast veroorzaakt en zich steeds minder gelegen laat liggen aan overleg, aan regels en normen. De maatschappelijke verontrusting waarvan Van Geel gewag maakt gaat niet over persoonlijke risico’s; die handelt over democratie, openheid en eerlijkheid en over de pijnlijke vraag of burgers nog wel op de overheid kunnen vertrouwen nu die het parlement vals heeft voorgelicht.

Maar Van Geel wijdt daar geen woord aan. Het is een kwestie van psychologie, meent hij. ‘Het lijkt tegenwoordig soms wel of we in de angstige Middeleeuwen terug zijn: alsof de Verlichting nooit heeft plaatsgevonden. Irrationele angsten en politieke correctheid lijken de agenda te bepalen.’ Het volk moet zich niet zo kinderlijk gedragen, zegt-ie eigenlijk, als volwassenen onder elkaar dienen we te accepteren dat men dient te betalen voor het middagmaal en dat alleen de zon voor niks opgaat.

Ondertussen mietert Van Geel zelf een belangrijk kenmerk van de verlichting weg: de gedachte dat burgers rationele wezens zijn die rechten hebben waarmee rekening gehouden dient te worden, en de gedachte dat er een sociaal contract tussen burgers en staat bestaat waaraan beiden zich hebben te houden. Verbreekt een van beide partijen dat contract, dan verliest de staat onherroepelijk haar legitimiteit. Burgers die zich machteloos voelen ten opzichte van de staat denken en doen soms rare dingen. Belangrijker nog: ook de overheid kan niet gratis lunchen.

Nederlandse spampraktijken

Vraag een internetgebruiker naar spam en hij zucht: ‘Ik krijg verdorie steeds meer van die troep.’ Vraag een marketeer naar de mogelijkheden die internet biedt en hij wordt lyrisch: ‘Zoveel nieuwe mogelijkheden om mensen te bereiken!’ Maar haast niemand wil op deze manier worden bereikt: mensen ergeren zich meer aan ongevraagde massamail dan aan andere vormen van reclame. Uit een onderzoek uit december 2002 bleek dat ongevraagde reclame door maar liefst 85% van de ontvangers als hoogst irritant wordt gezien. 1 Spam neemt onderwijl schrikbarend in volume toe.

Spam is spotgoedkoop voor de adverteerder, dat is een deel van het probleem. Voor reclame in andere media moet flink worden betaald: folders, advertenties en spotjes zijn duur. Massamail daarentegen kost haast niets. Iedereen met een computer en een internet- verbinding – en steeds meer mensen en bedrijven hebben beide – kan spammen voor zijn site of product. Het kost je als verzender hooguit je account (en je reputatie). Professionele spamruns worden al vanaf 129 dollar aangeboden: voor dat bedrag koop je een mailing naar 5 tot 28 miljoen e-mail adressen. 2

Een belangrijk verschil tussen gewone reclame en spam is dat waar advertenties tijdschriften en zenders voor de consument betaalbaar houden, de kosten van spam worden afgewenteld op het internet zelf – en dus op de gebruikers. Providers hebben nu al gemiddeld tweemaal zoveel mailservers nodig vanwege spam: de helft van alle e-mailverkeer bestaat tegenwoordig uit ongevraagde reclame (aan het begin van dit jaar was dat nog 40%). Abusedesks maken overuren, providers moeten zich in bochten wringen om e-mail beheersbaar te houden.

Spam werkt, dat is het tweede deel van het probleem. Al gooit bijna iedereen zulke mail geërgerd weg, als een promille van alle geadresseerden positief reageert, doet de spammer al goede zaken. Wired publiceerde deze maand de uitgelekte verkoopcijfers van een Viagra-spammer 3: in vier weken tijd bestelden 6000 mensen een of meer verpakkingen. De omzet in die ene maand behelsde ruim een half miljoen dollar. Zolang er eens per dag een koop wordt gesloten, is spammen lucratief, juist omdat de kosten zo laag zijn. Anders gezegd: de overlast wordt mede in stand gehouden door naïeve consumenten die op spam ingaan.

Spam is ondertussen een dusdanig groot probleem geworden dat sommigen denken dat e-mail als medium eraan tenonder zal gaan. Provider MSN blokkeert dagelijks een slordige 2,5 miljard spammails. Zelf krijg ik tegenwoordig bijna 150 spams per dag, waarin mijn echte mail bijna verzuipt. Het is alsof er dagelijks honderd reclamefolders in mijn brievenbus worden gepropt.

Hardcore, mainsleaze en opportunisten

XS4all, een provider die zich meer dan gemiddeld met spambestrijding bezighoudt, gebruikt in haar typologie van spammers de volgende indeling 4:

  • Hardcore spammers, die elke legale en illegale methode gebruiken om hun massamail te lozen. Elke voorzichtige aanpak is zinloos, aangezien deze categorie onder meer systematisch andermans machines misbruikt. Dat doen ze onder meer via open proxies en open relays, oftewel onbeveiligde computers, en via spam trojans: virussen die andermans computer ombouwen tot open relay. 5 Doorgaans is volstrekt onduidelijk wie erachter zit. Het bijhouden en gebruiken van zwarte lijsten van misbruikte IP-nummers is een vrij effectieve (maar arbeidsintensieve) remedie tegen deze groep spammers. (Elke computer die met internet is verbonden, heeft een uniek IP-nummer; via dat IP is de bron van spam en de locatie van een website te achterhalen. Via diezelfde IP-nummers kunnen providers spammers blokkeren: hun eigen mailservers raadplegen de zwarte lijst, en zodra het om een ‘fout’ IP gaat dat mail wil afleveren, weigeren ze die of markeren ze hem als spam.)
  • Mainsleaze spammers, die even onverbeterlijk zijn, maar zich technisch in verhouding tot de hardcore spammers netter gedragen: ze misbruiken tenminste andermans computers niet. Het betreft meestal organisaties uit de direct-marketingsector of bedrijfjes die hen faciliteren. Ook tegen hen is het gebruik van zwarte lijsten redelijk effectief; daarnaast kunnen ze, omdat ze vindbaar zijn, bij herhaald wangedrag eventueel worden afgesloten, afhankelijk van de gedragscode van de provider.
  • Opportunistische spammers, die ofwel niet goed doorhebben wat spam is, wat er verkeerd aan is en hoe hinderlijk het is, ofwel niet weten hoe slecht spammen voor hun reputatie is. Deze categorie is redelijk opvoedbaar, hoewel die educatie vaak een tijdrovende kwestie is en soms ‘naming and shaming’ vergt.

De hardcore en de mainsleaze-categorie spammen beroepsmatig. Ze gebruiken speciale programma’s om massamail te versturen en adressen van het net te oogsten, en handelen veelal in adressenbestanden. Beide groepen maken een afweging tussen hun winst en hun reputatie: zolang het netto rendement van een spamrun of van een marketingopdracht voor een klant de nadelen overstijgt, blijven ze doorgaan. Het is immers hun broodwinning.

Voor de opportunistische categorie is spam een goedkope manier om mensen op hun site of product te attenderen. Zodra ze ontdekken dat hun reputatie erdoor wordt geschaad, zijn ze gewoonlijk genegen hun leven te beteren.

In april is een meldpunt voor Nederlandse spam opgericht. Nu Spamvrij.nl een paar maanden functioneert en een ruime hoeveelheid in Nederland uitgevoerde spamruns heeft gedocumenteerd, is het mogelijk om na te gaan hoe de verhoudingen in Nederland liggen. Hoe ziet spammend Nederland eruit?

20 tot 30 miljoen spams per dag

In de categorie die werkelijk alles uit de kast haalt om hun massamail in ieders mailbox te dumpen en daarbij illegale handelingen niet schuwt, is er in Nederland maar één kandidaat: Cyberangels. De organisatie, gerund door Martijn Bevelander (mede-eigenaar en directeur van de ISP Megaprovider, die onlangs om die reden door de branchevereniging NLIP werd geschorst (6), is een berucht spamhaus. Een van hun klanten, de Argentijnse groep SuperZonda, was alleen al goed voor 20 à  30 miljoen spam mails per dag.

Vanaf de IPs van Cyberangels zijn duizenden portscans verricht, bedoeld om open proxies te vinden van waaraf gespamd kon worden. Soms werden andermans computer gekraakt om de spamvertised websites te hosten; onder meer British Airways werd daar slachtoffer van 7.

Nadat commotie ontstond over de rol die Bevelander in dit spamhaus speelde, dumpte Cyberangels hun domein cyberangels.nl. Spamvrij.nl wist het domein binnen het half uur te bemachtigen. Dat had als neveneffect dat Spamvrij.nl plots ook alle mail ontving die voor dat domein werd bezorgd. De eerste dag dat Spamvrij.nl over het domein beschikte, kwamen er bijna 6000 mails voor Cyberangels binnen.

Elders heeft Spamvrij.nl een analyse van die mail gepubliceerd 8. Wat mij daarbij opviel was dat er tussen de krap 6000 mails die in de loop van die eerste dag bij Spamvrij.nl werden bezorgd, slechts 371 klachten zaten: 225 over spam waarin websites werden geadverteerd die op het Cyberangels-netwerk stonden, 146 over portscans vanaf door Cyberangels beheerde IP-nummers.

Met SuperZonda’s geschatte spamoplage van 20 tot 30 miljoen per dag in het achterhoofd zijn 225 klachten over spam een te verwaarlozen percentage. Nu werd veel van SuperZonda’s mail al voor aflevering geblokkeerd – dat is precies het nut van blacklists; aan de hand daarvan beslis je als provider welke afzender je liever niet aan de deur hebt – maar toch. Kennelijk bestaat er grote gelatenheid over spam: gewoon maar weg mieteren, niet klagen. Anderzijds zijn 146 klachten over portscans op een dag er absurd veel; dat levert een goede indicatie op van de hoeveelheid illegaal verkeer die vanaf het Cyberangels-netwerk vandaan kwam.

“Wij gaan zorgvuldig met e-mail marketing om”

Nederlands eerste mainsleaze spammer was AbFab. Dat bedrijf maakte zichzelf eind 2001 in één klap gehaat bij Nederlandse internetters door 50.000 massamails voor NRC Handelsblad te versturen. De spam belandde bij de duvel en z’n ouwe moer: niet alleen bij bestaande abonnees maar ook bij technische (beheer)adressen. Veel mensen ontvingen hem bovendien meermalen. Marie-José Klaver, freelancer voor die krant, schreef boos in haar column: ‘Zelf heb ik ongeveer twintig aanbiedingen voor proefabonnementen gekregen op de verschillende e-mailadressen die ik gebruik. [..] De reputatie van NRC Handelsblad als kwaliteitskrant is zwaar beschadigd. Wie vijf spamberichten heeft ontvangen, is voorlopig niet meer bereid te geloven dat NRC Handelsblad door intelligente mensen wordt gemaakt.’ 9

NRC Handelsblad voelde zich genoopt publiekelijk excuses aan te bieden en werd vergeven; AbFab niet. Die had geen spijt betuigd en had NRC Handelsblad belazerd door ordinair te spammen, vermoedelijk tegen forse betaling. Bovendien bleef het marketingbedrijf ongevraagde reclame rondsturen, wat uiteindelijk zelfs tot een rechtszaak leidde die AbFab pas in hoger beroep won, hoofdzakelijk omdat de Nederlandse wet (nog) geen regels tegen spam kende 10. AbFab ging in januari 2003 failliet.

AbFabs onbetwiste troonpretendent is First Impressions, een direct marketingbedrijf geleid door Rob de Heus. Spamvrij.nl ziet tegenwoordig zo’n twee tot drie spamruns van De Heus per week. Naar eigen zeggen heeft De Heus de beschikking over 2 miljoen Nederlandse e-mail adressen en stuurt de firma wekelijks honderdduizenden mails rond. De Heus beweert alleen met ‘permissie’ en gericht mail te sturen, de klassieke tegenwerping van alle direct marketeers. In werkelijkheid zendt het bedrijf ook willekeurige mensen ongevraagde reclame, zodat eenpersoons-huishoudens reclame voor Romac bedrijfsreinigingsmachines in hun mail treffen of platgemaild worden over Frama frankeermachines – met alle gevolgen voor de reputatie van die bedrijven van dien.

Waar De Heus, in tegenstelling tot andere spammers, wel netjes in is, is dat wie zich bij hem uitschrijft inderdaad gewoonlijk van de lijst wordt afgehaald. Maar mensen schijven zich zelden uit bij ongevraagde massamail. Deels omdat sommige spammers een verzoek tot uitschrijving beschouwen als bewijs dat het misbruikte adres daadwerkelijk in gebruik is en het vervolgens voor goed geld verder verkopen, deels omdat er teveel (ook Nederlandse) spammers zijn die verzoeken tot uitschrijven botweg negeren. Bovendien: waarom zou je je uitschrijven voor iets waarvoor je je nooit hebt ingeschreven? Zo blijft het e-mailbestand van De Heus onveranderd groot, een ‘prestatie’ die het bedrijf als aanbeveling jegens zijn klanten gebruikt.

Spamvrij.nl heeft een aantal bedrijven voor wie De Heus heeft gespamd benaderd met de vraag of zij weten dat hun mail ook naar ongeselecteerde adressen gaat. Eén bedrijf bedrijf reageerde geschrokken en zei meteen alle banden te zullen verbreken; een ander zei wel wat klachten te hebben ontvangen, doch vooral positieve reacties, maar niettemin voortaan af te zien van de diensten van De Heus en First Impressions ‘omdat het een relatief dure vorm van reklame is.’ 11 Of zijn klanten er veel beter van worden is de vraag, maar De Heus verdient goed geld. Een spamrun uitvoeren kost hem immers vrijwel niets.

“Maar dit waren geselecteerde adressen!”

Momenteel worden bij Spamvrij.nl elke dag twee tot drie Nederlandse spamruns aangemeld. (Nederlandse spammers houden zich overigens goeddeels aan de arbeidstijden: er wordt weinig in het weekend of in de avonduren gespamd, en ook de vakantie was te merken. We zijn en blijven een gereguleerd land.) Het aantal meldingen groeit gestaag; eerder dit jaar ging het nog om een tot twee runs per dag – maar de toename kan ‘m ook zitten in de toenemende bekendheid van de organisatie. We krijgen gaandeweg immers ook meer meldingen per spamrun.

De lijst van Nederlandse bedrijven die ooit hebben gespamd wordt zodoende wekelijks langer. De meeste ervan zijn geen hardcore spammers maar opportunistische spammers die een goedkoop reclamemedium denken te hebben ontdekt. Gelukkig verdwijnen er ook bedrijven van de lijst: die hebben beterschap beloofd. Boze providers helpen daar erg bij, net zoals het openbaar maken van namen, zoals Spamvrij.nl doet.

Te vaak blijkt het nodig bedrijven de principes van nette mailinglijsten uit te leggen. ‘We hebben onze mailing alleen gestuurd aan geselecteerde adressen,’ zegt een spammer dan, er geheel aan voorbijgaand dat het de ontvanger is die zou moeten bepalen wat hij aan reclame wil krijgen, niet de verzender, omdat zijn mailbox anders geheel vol zou lopen, en omdat de gebruiker betaalt voor het ontvangen van zijn mail. Of: ‘Maar ze kunnen zich toch uitschrijven?’, zich niet realiserend dat het precies andersom hoort: pas na een inschrijving stuur je iemand massamail.

Opvoeding helpt. Bedrijven moet eindeloos en met veel geduld worden uitgelegd hoe het wel moet. Wat bepaald niet helpt is dat marketeers gouden bergen blijven beloven en zelf ondertussen te vaak de regels grof schenden. Zoals E2Ma bijvoorbeeld, dat een compleet adressenbestand van een Nederlandse zoekmachine overnam en 60.000 adressen lustig bespamde met reclame voor financiële producten van de DSB Groep. DSB kon er niet veel aan doen, maar E2ma had absoluut beter moeten weten: andermans adressenbestanden overnemen mag simpelweg niet. Niettemin deed E2ma of ze van de prins geen kwaad wist.

Regulering en wetgeving

De Heus heeft al diverse malen van provider moeten wisselen: spammen wordt niet overal getolereerd. Na een paar van zulke gedwongen verhuizingen vindt een massamailer gewoonlijk een provider die wel coulant is jegens spam en klachten niet honoreert. Er ontstaat een tweedeling tussen internet providers: spammen is een niche-markt geworden, en er zijn providers die – zoals Cyberangels ook deed – zich hoofdzakelijk op die markt richten.

Providers die al te soepel omgaan met spammers en open proxies, komen uiteindelijk zelf op zwarte lijsten te staan. Dat leidt ertoe dat ook de nette klanten van zulke ISPs uiteindelijk moeite krijgen hun mail afgeleverd te zien. en hetzij massaal weglopen, hetzij massaal protesteren. Chello en LaDot hebben daar eerder de vingers aan gebrand; beide bedrijven hebben hun beleid inmiddels herzien. Wanneer (vermoedelijk) eind oktober de regels voor elektronische reclame worden aangepast na de herziening van de Telecommunicatiewet, wordt spammen iets moeilijker.

Bedrijven moeten volgens die nieuwe voorstellen hetzij expliciete toestemming van de geadresseerde hebben om massamail op te sturen, hetzij een eerder zakelijk contact met hem hebben. Een bedrijf als De Heus komt onder die nieuwe regelgeving in de problemen, reden waarom hij en andere direct marketeers momenteel zwaar lobbyen bij het parlement om de toch al niet heel strenge voorstellen verder te versoepelen.

Het grootste probleem bij de aanstaande wet is dat er geen sancties op overtreding staan. Spammen wordt een economisch delict. Maar hoe kun je als ontvanger een zaak gaan voeren? Het is immers zelden die ene mail van dat ene bedrijf dat de ontvanger financiële schade berokkent: het is juist het totale volume dat hinder en nadeel oplevert. Mogelijk kunnen providers gezamenlijk een zaak aanspannen (zoals XS4ALL eerder tegen AbFab heeft gedaan) of kan een consumentenorganisatie een proefproces voeren.

De hardcore en de mainsleaze spammers verdwijnen echter waarschijnlijk naar het buitenland. Het net is immers internationaal. Spammen ook.

Noten:

Show 11 footnotes

  1. Interview-NSS, ‘Ongevraagde E-mailreclame meest irritante reclame’, 16 december 2002.
  2. Op http://202.63.201.239/promotional werden in juli 2003 spamruns voor die prijs aangeboden. Een discussie erover staat op groups.google.com.
  3. Brian McWillams, ‘Swollen orders show spam’s allure’, in Wired, 6 augustus 2003.
  4. De indeling is van Vincent Schönau, medewerker Abuse Team XS4ALL, in een lezing bij de Megabit Spamcarroussel, 26 juli 2003. De toelichting op elk van de categorieën is van mij.
  5. De werking van een zo’n spam trojan, Proxy-Guzu, wordt beschreven in Kevin Poulsen, ‘Rise of the Spam Zombies’, The Register, 27 april 2003.
  6. Persverklaring NLIP d.d. 8 juli 2002, ‘NLIP schorst lid’.
  7. BBC-journalist Andrew Bomford beschreef hoe SuperZonda onder meer een site waar Russische postorderbruiden werden aangeboden in het netwerk van British Airways wist te parkeren. ‘Spam peddlers hijack computers’, 1 juli 2003.
  8. ‘Analysis of incoming cyberangels.nl mail’, 7 juli 2003, www.cyberangels.nl.
  9. Marie-José Klaver, ‘Wordt e-marketeer! Vandaag nog!’, NRC Handelsblad, 26 oktober 2001.
  10. XS4all spande een zaak tegen AbFab aan, won in kort geding en verloor in hoger beroep. XS4all is in cassatie gegaan.
  11. Romac in een reactie aan Spamvrij.nl op 15 juli 2003.

Tussen Freud en Flexa

Twee dagen nadat mijn lief nogal abrupt mijn ex was geworden, ging de telefoon. Een oudere ex van hem, dat wil zeggen: ze werd zijn ex lang voor mij, een van zijn eerste.

Ooit las ik in een roman de theorie dat er feitelijk altijd maar één actuele ex is, namelijk de laatste. Zodra er een nieuwe ex geboren wordt verschuift iedereen een plaats in de emotionele rangorde en verwordt de ex van daarweervoor gewoon tot ‘een vroeger lief’ – een soort emotioneel wegpromoveren – en is wie net nog ‘mijn lief’ was de echte Ex. De laatste ex is kortom altijd de Ware Ex, zoals-ie eerder de Ware Liefde was.

Wat er allemaal gebeurd was, vroeg Eerste Ex. Ik legde dat kort uit, met wat tranen erbij, maar voorts ook voor mezelf verrassend kalm. ‘Maar om een incident maak je een verhouding van ruim vijf jaar toch niet uit?’ wierp ze tegen. Dat klopt, dus legde ik meer uit.

Waarna ik een lange reprimande kreeg. Ik moest begrijpen dat de vroege dood van zijn moeder traumatisch was geweest, wat er des te harder had ingehakt omdat moeders altijd sterk moeten zijn voor kinderen en hij haar zwakte niet had kunnen aanzien. Dus als iemand zwak werd vreesde hij altijd dat ze dood zouden gaan. Maar omdat hij dat trauma inmiddels zo vaak had herbeleefd lukte het hem gaandeweg er beter mee om te gaan, dat scheelde. Daarnaast, vervolgde Eerste Ex, was het evident dat werk de vader representeert, en aangezien hij al zijn liefde en inzet aan zijn werk had gegeven had hij uiteraard respect in retour verwacht; feitelijk was hij derhalve opnieuw door zijn vader afgewezen. Voorts had hij gezien de situatie uiteraard last van castratie-angst, en tenslotte: als hij depressief was werd hij altijd destructief, zo werkte dat nu eenmaal bij hem. Het beste dat ik kon doen was hem bellen en hem vragen of-ie alsjeblieft terug wou komen, adviseerde Eerste Ex.

Een prachtige, op-en-top Freudiaanse analyse. (Eerste Ex is psychoanalytica, ik schrok van haar ouderwetsigheid.) Ik wist onderwijl niet of ik moest giechelen of gewoon maar ophangen, en hoorde Eerste Ex gelaten aan, hier en daar een tegenwerping plaatsend: leuk dat ik hem moest begrijpen, maat hoe zat het dan met het andersomse begrip, namelijk het zijne voor mij? En dat ik geen zin had zijn moeder of zijn therapeut te zijn.

Daar ging het niet om, zei Eerste Ex, ik hield toch van hem? Ja, zei ik, en: zo zijn mannen nu eenmaal, zei zij, en toen zaten we vast. Want zij vond dat ik moest inschikken en ik zei: ‘Deze keer niet.’ En dacht stiekem, en Freudiaans, ‘volgens mij probeer je nu via mij te doen wat je zelf indertijd niet kon en moet ik nu ook jullie geschiedenis goedmaken.’ ‘Je bent te trots,’ zei ze, en ik antwoordde: ‘Vast. Maar zonder trots was ik mij niet. En ik wil niet hem terugnemen door mezelf weg te doen.’

Toen het gesprek was afgelopen realiseerde ik me dat de kardinale fout in zo’n Freudiaanse verklaring is dat alles in termen van iemands hoogstpersoonlijke psychologie wordt beschreven en anderen daarmee tot decorstukken worden gedegradeerd waartegen dat interne drama wordt opgevoerd. Maar andere mensen zijn geen bijrollen of requisieten, zeker niet voor zichzelf. Iedereen is z’n eigen drama. Waar blijf je met je Freud als die andere persoon in een verhouding d’r eigen makke heeft?

Nadat ik dat allemaal had bedacht, klauterde ik het keukentrapje weer op. Mijn huis was gedurende de verhouding nogal verslonst geraakt en ik vond het daags na de breuk de hoogste tijd om schoon schip te maken en iets van orde te herstellen. Allemaal sublimatie zou Eerste Ex hebben gezegd, had ze me gezien. Maar verven met adrenaline gaat goed: de douche was in twee dagen klaar.

Tegen de buitengewoon vriendelijke mevrouw van de doe-het-zelfwinkel biechtte ik bij mijn tweede bezoek van die week op dat ik iets aan het afreageren was: ik had net een verhouding verbroken. Ze knikte wetend, therapeutisch verven, dat doen alle vrouwen. Toen zij haar vorige verhouding had verbroken, had ze het hele huis onderhanden genomen, tot op de laatste spijker.

Mijn vader wou, toen hij hoorde van de breuk en het verven, meteen komen helpen, een aanbod dat ik – vast heel oedipaal – ogenblikkelijk aannam (maar ik wil helemaal niet trouwen, ook niet met hem). Ik heb liever Flexa dan Freud. Maar er gaat niets boven sublimatie.

Spainkbos

Ergens tussen 1810 – het jaar van de geboorte van zijn tweede zoon – en zijn eigen overlijden in 1819, is Johann Herman Spaink vanuit Jever (bij Oldenburg, in Duitsland) naar Amsterdam verhuisd. Johann Herman is teruggegaan naar zijn geboorteplaats en stierf daar. Zijn zonen niet: die bleven in Amsterdam. Van die twee broers – beiden reizigers en kooplui – stammen alle Nederlandse Spainken af.

Mijn broer en ik zijn verre nazaten van die twee Jeverse zonen. We blijken een nicht in de dertiende graad te hebben (dat wil zeggen: heel vaak ‘achter-achter-‘ zeggen, of, wiskundiger: zes generaties omhoog lopen, bij de stamvader beland weer zeven generaties zakken en dan kom je vanuit ons uit bij Jet, en vice versa).

Jet heeft de stamboom met groot geduld in kaart gebracht. De fascinatie was er al langer; internet – plus het struikelen over mij en een volle nicht – bracht de motivatie. Ze heeft eindeloos archieven uitgepluist en met veel precisie takken, twijgjes en zijbomen verkend, en nu is de stamboom een eind op streek. We weten in elk geval nu hoe zij en ik aan elkaar vast zitten en wie allemaal deel uitmaken van die dertien tussenliggende generaties.

Zo’n familieboom toont meer dan ik bevroeden kon. Je ziet alle sociale aspiraties en teleurstellingen van mensen erin terug. Zo blijkt er een sjieke tak te bestaan, de Abbink-Spainks. In Apeldoorn hadden mijn ouders en ik ooit een straatbordje gezien met die naam erop en toen moesten we allemaal giechelen: ‘Hee… dat zijn wij — niet!’.

Sinds Jets stamboomgepluis weten we dat de Abbink-Spainks wel degelijk familie zijn: pa Abbink was bezorgd dat zijn stamnaam zou uitsterven toen zijn enige dochter Maria Magdalena in 1891 met Pierre François Spaink wilde trouwen, en preste schoonzoonlief tot het erbij kopen van de achternaam van zijn aanstaande. Voilà , de geboorte van een dubbele naam, wat de Abbink-Spainks instant nouveau richesse verschafte. (En waarschijnlijk vervreemding van de rest van de familie. Maar nu zijn ze alsnog betrapt. Sorry.)

Ja, collega-auteur Laurens Abbink Spaink is ook familie! En een andere Abbink-Spaink werkte zich nog op tot burgemeester. Maar hoe komen jongens uit zo’n Duitse familie al binnen een paar generaties aan zulke Franse namen als Laurens en Pierre François? En hielp het je vooruit, in die jaren, als je Frans van origine klonk? Dat zijn intrigerende raadsels.

Mijn overgrootvader Hendrik Frederik blijkt dirigent-saxofonist van het orkest van Holland-Amerikalijn te zijn geweest en hield de gasten bezig tijdens de lange oversteek. (Toen ik elf was ging ik op muziekschool en kreeg daar de saxofoon toegewezen. Ik kon er niks van en hield na zes lessen op. Talent is kennelijk niet overdraagbaar. Maar een saxofoon krijgen kennelijk wel.) Hendrik Frederik kwam steeds terug van zijn reizen naar Amerika, maar er zijn ook geëmigreerde Spainken; die moeten nog getraceerd worden.

Jets opa begon tijdens de Tweede Wereldoorlog een ijzerwinkel in Amersfoort. ‘Spaink heeft het!’ stond triomfantelijk op de pui. Zijn neef in de – even tellen – negende graad (mijn opa) was toen horlogemaker te Amsterdam en had elf kinderen, en moest elk veertje driemaal omdraaien om al die monden te voeden. De Amersfoortse tak was ondertussen licht gelovig geraakt, de Amsterdamse tak atheïstisch. Ondertussen was er ook een Haags-Leidse tak ontstaan waar later nog een professor aan ontsproot. En er was inmiddels een bosje vernoemd naar de psychiater Spaink: het Spainkbos in Apeldoorn. Werklui, middenstand en halve notabelen: binnen anderhalve eeuw had de familie van die kleine reiziger uit Jever zich volmaakt gediversificeerd.

Wat me nog het meest frappeerde was al het kleine maar immens belangrijke leed dat zo schrijnend zichtbaar werd in het stamboomonderzoek en waar mensen publiekelijk maar zo zelden over spreken. Zoons doodgereden in een ongeluk, kinderen gebrouilleerd met hun ouders, bastaard- en aangenomen kinderen, moeders die niet weten wanneer hun kleinkinderen zijn geboren, vaders die hun kinderen mishandelden, jong overleden kindjes en echtgenoten, scheidingen – al die gruwelijke dingen die mensen meestal in stilte verbijten en waar ze enorm onder lijden, staan in al hun kille naaktheid in die stamboom van het Spainkbos. Dingen waarvan mensen zelden hardop de moeilijke kanten laten zien. Dingen die je tegelijkertijd enorm vormen, ook al probeer je de moed erin te houden en niet te versagen.

‘t Is niet dat het voorkomt, maar hoe vaak. We zijn geneigd zulke dingen als uitzondering te beschouwen, wat meewerkt aan de stilte eromheen. Sociale gêne isoleert, maar het idee dat je een uitzondering bent nog meer. En juist die stilte snijdt mensen af, zelfs als ze door takken en twijgjes verbonden zijn.

Vervuilde post

Spam wordt een steeds groter probleem op internet. De schattingen lopen uiteen, maar circa de helft van alle mails die heden ten dage worden rondgestuurd, is ongevraagde reclame. Het aandeel van spam loopt in rap tempo op: een jaar geleden maakte het nog ‘slechts’ een derde van alle mailverkeer uit. Die toename vindt plaats ondanks het feit dat steeds meer mensen inkomend verkeer vanaf bewezen foute internet-adressen weigeren. Zelf krijg ik tegenwoordig minstens honderd spams per dag, en ik moet geregeld mijn inbox langdurig schoonpoetsen wil ik mijn serieuze mail kunnen terugvinden. Dat is hoogst ergerlijk.

De wereld verbeteren is een te grote klus, maar je eigen buurt opruimen is doenlijk. Sinds een paar maanden zit ik daarom in het bestuur van Spamvrij.nl: een stichting die Nederlandse spam tracht te beteugelen door te inventariseren wat er zoal aan Nederlandse spam wordt rondgestuurd en wie daarvoor verantwoordelijk zijn. We publiceren zogeheten ‘spamruns’: welke bedrijven spamden wanneer over wat, en hoe vaak doen ze dat. We benaderen zulke bedrijven en instanties regelmatig en leggen dan uit dat spammen slecht voor hun imago is; we informeren providers over binnengekomen klachten. En we publiceren – indien mogelijk – de reacties van spammers als hen wordt verteld dat wat ze doen niet erg op prijs wordt gesteld.

Soms lijkt het vechten tegen de bierkaai. Toen we begonnen, zagen we maximaal twee spamruns per dag van Nederlandse bedrijven en instanties. Nu zijn dat er gemiddeld al drie. Soms ook zijn we opgetogen: er zijn providers die snel ingrijpen en die accounts van waaraf is gespamd meteen afsluiten, of bedrijven die beteuterd snappen dat het toch wel erg dom was om een stapel adressen van een website te graaien en die lastig te vallen met hun aanbiedingen.

Want zeg nu zelf, wat moet je nu in hemelsnaam met een mailing van de firma Romac die je hun industriële bedrijfsreinigingsmachine aanbiedt als je überhaupt geen bedrijfsleider bent maar gewoon een vrijgezellenflatje en een alledaags baantje hebt? Of met een mail van TNO Telecom over SMS-diensten als je helemaal geen mobieltje bezit? Wat moet je met al die clubs en bedrijven die je ter eigen verdediging zeggen dat je je toch van hun mailinglijst kunt afmelden? Je hebt je niet aangemeld, dus waarom zou je je moeten afmelden om van hun zooi verschoond te blijven?

Een groot verschil tussen spam en reclame die in de brievenbus valt, is dat bedrijven bij huis-aan-huis reclame zelf voor de kosten opdraaien. Ze moeten een ontwerp maken, een folder drukken en laten verspreiden. Bij spam gaat het om eenvoudige mailtjes die een bedrijf geen lor kosten – in een uur of drie kun je er, tegen lokaal inbeltarief van een paar eurocent per minuut, tienduizenden versturen. Geweldig medium! zeggen de marketeers. Rot op, zeggen de ontvangers.

Want bij spam betalen zij: voor het ophalen van hun mail, voor de extra mailservers die providers moeten inzetten om de verdubbeling van mail aan te kunnen, voor het ontwerpen en implementeren van spamfilters. En er is geen reclame die mensen zo hinderlijk vinden als spam in hun binnenkomende mail. Bijna tachtig procent van de internetters heeft er een godsgruwelijke hekel aan, vermoedelijk juist omdat het zo onontkoombaar is en zo bot en plompverloren tussen je privécorrespondentie belandt. Alsof je thuis wordt opgebeld voor een wervend reclamepraatje voor spul dat je niet wilt terwijl je net zo genoeglijk met je moeder zat te praten.

Wie eraan verdienen zijn e-mail marketeers zoals het (nu godlof failliete) Abfab en het (al te springlevende) First Impressions. Ze beloven hun klanten gouden bergen qua internet marketing, en doen dan niks dan spammen – waarmee ze van de klant grof geld binnenhalen voor een klus van niks en diens imago prompt fors en langdurig bederven. Want wie spamt, wordt geblacklist; wie spamt, krijgt een slechte reputatie. Wie spamt, schaart zich in de sector Viagra en el-cheapo hypotheken, zelfs al verkoopt-ie chique spul. Spammers gebruiken achterbuurtmethodes – overrompeling, en het jatten van je adres – en dat straalt af op een bedrijf.

Dus dat vertellen we bedrijven en instanties, en dan boeten ze soms in. Wat nog meer helpt, is dat providers spam spuugzat worden: want zij ontvangen alle klachten en moeten menskracht inzetten om die af te handelen.

Maar er zijn providers die alle klachten aan hun laars lappen. Spammers zijn ook klanten, redeneren ze vermoedelijk, en als spammers overal worden afgesloten kunnen wij fors geld vragen om ze te handhaven. Er is immers een niche in de markt zolang bedrijven niet snappen dat ze hun waar niet in de correspondentie van mensen moeten leuren.

De definities van euthanasie

Drie weken geleden verscheen het derde rapport over de Nederlandse euthanasiepraktijk. De teneur: er wordt gaandeweg meer gemeld. Werd in 1995 slechts in 41% van de gevallen gemeld dat het om euthanasie ging, nu is dat aantal gestegen tot 54%, terwijl ten tijde van het onderzoek euthanasie nog steeds strafbaar was en artsen vaak huiverig waren om te melden. Net zoals in andere jaren – dit is het derde grootschalige onderzoek naar de Nederlandse euthanasiepraktijk – blijken er zo’n 900 gevallen te zijn waarin de arts ingrijpt zonder uitdrukkelijke toestemming van de patiënt.

Van dat laatste wordt iedereen altijd erg nerveus. Mensen vrezen dat artsen eigenmachtig bepalen wanneer iemands einde is gekomen, zonder overleg en zonder toestemming. Het merendeel van die negenhonderd gevallen betreft echter het ingrijpen bij mensen bij wie het stervensproces is ontaard. Het gaat dan om situaties zoals de arts Van Ooijen aantrof: een patiënte wier stervensproces zich gruwelijk ontwikkelde. Van Ooijens patiënte was comateus, had de lijkvlekken al op haar lichaam en haar wonden waren aan het rotten; ze lag kortom te sterven, en dat proces duurde gruwelijk lang: al meer dan een dag.

Ingrijpen in zo’n situatie wordt van oudsher als ‘stervenshulp’ aangemerkt, niet als euthanasie. Euthanasie is wat je verzoekt om de natuurlijke stervensfase te vermijden, niet wat je doet om wreed sterven te bekorten. Het is daarom te billijken dat Van Ooijen zijn ingrijpen niet heeft gemeld – alleen euthanasie hoeft immers te worden gemeld, stervenshulp niet – en dat de rechter zijn handelen heeft gekwalificeerd als moord is schandalig. Artsen zijn uiterst onzeker geworden door dit vonnis: in gevallen waar ze voordien vanzelfsprekend zouden ingrijpen, wachten ze nu af, uit angst voor de rechter. In de praktijk betekent dit dat enerzijds de euthanasiewet voor ernstig zieken de zachte dood mogelijk maakt, maar anderzijds de jurisprudentie verhindert dat een wreed stervensproces mag worden bekort. Wie geen wilsverklaring heeft, is daarmee nu feitelijk slechter af dan vroeger.

Bij de 46% die niet gemeld wordt, zijn meer vraagtekens te zetten. Meer en meer hoor ik artsen zeggen dat ze het zogenaamde ‘terminale sederen’ maar niet melden. Het betreft dan (meestal) kankerpatiënten wier morfinedosis wordt opgehoogd omdat ze veel pijn hebben; door de morfine glijden ze dan uiteindelijk weg. Maar zulk handelen hoeft helemaal niet te worden gemeld: het is immers geen handelen dat het inleiden van de dood als oogmerk heeft. Het is pijnbestrijding, een legitieme medische handeling, en is ook in landen waar euthanasie verboden is, normale praktijk. Waarom Nederlandse artsen deze handeling steeds meer als euthanasie gaan betitelen, is een raadsel. Of de onderzoekers zijn meegegaan in deze nieuwe, vrij curieuze definitie van euthanasie, is niet duidelijk. Maar als het zulke gevallen zijn die niet worden gemeld, is er niet veel aan de hand – behalve begripsverwarring.

De onderzoekers viel voorts op dat alle gedane meldingen zo keurig netjes waren verzorgd en inhoudelijk zo helder waren. Dat dank je de koekoek: iedereen, van arts tot patiënt, heeft ondertussen geleerd hoe hij zijn zaak dusdanig moet presenteren dat die allerwegen als evident en onomstreden wordt beschouwd. Artsen hebben geleerd het lijden van hun patiënten in sterke, somatische termen te beschrijven, patiënten om hun situatie in termen van de euthanasiecriteria te kenschetsen.

Heeft u in de normale wereld ooit een ernstig zieke horen uitspreken dat hij ‘ondraaglijk en uitzichtloos’ lijdt? Welnee, zo iemand zegt dat hij werkelijk ‘verrekt van de pijn’ en er ondertussen ‘geen gat meer in ziet’. Maar in alle documentaires over euthanasie hoor je patiënten precies die woorden gebruiken: ‘Dokter, ik lijd ondraaglijk, mijn situatie is uitzichtloos.’ Die woorden zijn de sleutel tot euthanasie gaan vormen, het Sesam-open-u van de zachte dood. Wie andere termen gebruikt, krijgt als patiënt de deur aanzienlijk minder makkelijk open en stelt zich als arts bloot aan nauwkeuriger onderzoek door de toetsingscommissie.

We bezweren de praktijk, kortom, en dompelen haar in een heel specifiek vertoog dat euthanasie moet legitimeren. We zoeken precies de juiste woorden om te bereiken wat we willen, en alleen wie spreken kan, mag zachtjes dood. Dat sluit de comateuzen, de stervenden, de wilsonbekwamen, de kinderen en de dementerenden uit. De Nederlandse euthanasiepraktijk is een parel, iets waar we als land trots op mogen zijn en als patiënt gerust over kunnen zijn. Maar we zouden elkaar – arts en patiënt – een groot plezier doen als we minder op de rapporten en verslagen zouden letten, en meer naar de intenties zouden kijken. Het gaat immers niet om de woorden, maar om de praktijk.

Het nieuwe gezicht van overheidscensuur

[Op 13 en 14 juni 2003 organiseerde het bureau FOM (Freedom of the Media) van de OVSE (de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) een conferentie over vrijheid van de media en internet. Het resultaat daarvan: de zogeheten Amsterdam recommendations, aanbevelingen die namens de OVSE/FOM naar alle aangesloten lidstaten zijn gestuurd. Eerdere teksten die ik voor de OVSE/FOM ter voorbereiding van dit congres schreef, zijn

Burgemeester Job Cohen en OSCE/FOM directeur Freimut Duve,
vlak voor de opening van het congres

nternet, wijd verspreid en ver vertakt als het is, is feitelijk piepjong. Diensten als e-mail en discussiegroepen zijn weliswaar ouder, maar de ‘big bang’ vond precies tien jaar geleden plaats. 1993 was het jaar dat de eerste webbrowser werd gelanceerd, het jaar dat het Witte Huis en de VN een website openden, en tevens het jaar dat het grote publiek toegang kreeg tot het net. In die tien jaar is het internet onvoorstelbaar rap gegroeid. Inmiddels worden er wereldwijd een paar miljard mails per dag verstuurd, zijn er bijna vijftigduizend discussiegroepen op Usenet en ligt het totale aantal webpagina’s ver boven de drie miljard.

De crux van het net is dat mensen, waar ook ter wereld, informatie kunnen opvragen en uitwisselen. Regelmatig betreft het informatie die overheden hun bevolking liever willen onthouden of binnen hun landsgrenzen zelfs verboden hebben. Waar censuur op tijdschriften of kranten betrekkelijk makkelijk is te realiseren, is dat op internet lastiger, juist door het open en internationale karakter van het net. Er is immers altijd wel een land te vinden waar dergelijke informatie wel legaal en vrij voorhanden is. Nadat Singapore websites verbood waar politieke of religieuze discussies plaatsvonden die niet met het nationale beleid strookten, weken zulke sites uit naar andere landen; de meeste van die sites zijn daardoor nog steeds lokaal toegankelijk. Australië heeft betrekkelijk strenge fatsoenseisen opgesteld waaraan websites in dat land moeten voldoen, maar het land kan – tenzij het tot draconische, Chinese maatregelen overgaat – niet voorkomen dat haar onderdanen sites in het buitenland bezoeken die de nationale toets der kritiek niet kunnen doorstaan.

In de tien jaar dat het net stormenderhand groeide, zijn de censuurmaatregelen die overheden treffen echter ook volwassener geworden – en daarmee efficiënter. De OVSE, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, heeft als een van haar kerntaken het bewaken van de vrijheid van de media in de veertig aangesloten landen. Journalistiek en informatie op het net verdienen niet minder bescherming dan die in andere, oudere media. Het is het hoog tijd om censuurmaatregelen rond het net te identificeren en inventariseren: vandaar dat we daar dit weekend in Amsterdam met experts over congresseren.

Wat ons in de voorbereiding voor het congres opviel – die onderzoekingen zijn gebundeld in ons boek From quill to cursor – is dat censuur van gezicht lijkt te veranderen. Ondemocratische regimes censureren als vanouds: ze stellen, zoals China en Saudi-Arabië – scherpe nationale proxies in: webservers die simpelweg verzoeken om bepaalde informatie weigeren. Maar ook moderne, democratische landen filteren en blokkeren steeds meer informatie, soms zonder dat de eigen bevolking daar weet van heeft, of stellen onhoudbare eisen aan internetjournalistiek.

Zo hebben Spanje, Italië, Turkije en Finland bestaande mediawetten van toepassing verklaard op het internet (of zijn daarmee bezig). In Italië betekent deze aanpak bijvoorbeeld dat iedereen die op het web wil publiceren, zich bij de overheid als journalist dient te registreren en moet melden wie de drukker is van zijn website. Dat laatste is uiteraard een onmogelijke eis, die naar juristen vrezen vooral tegen critici van de overheid gebruikt zal worden. Voorts claimt de Italiaanse overheid middels deze wet jurisdictie over websites die in het buitenland worden gehost; een juridisch monstrum. In Spanje betekent de maatregel dat internet providers verantwoordelijk worden gesteld voor materiaal dat hun abonnees publiceren en dat zij de inhoud daarvan dienen te screenen. Voorts mag volgens de nieuwe wet elke ‘bevoegde autoriteit’ een website sluiten, een daad die eerder een gerechtelijke uitspraak vergde.

Filteren is een andere moderne, en steeds populairder, censuurmaatregel. Amerika stelt filtersoftware verplicht voor openbare scholen en bibliotheken, met als oogmerk te voorkomen dat kinderen worden blootgesteld aan seks en geweld. Maar de betreffende software blijkt altijd veel meer te censureren dat officieel vermeld, en maakt ook volstrekt legitieme pagina’s ontoegankelijk. Onderzoeker Ben Edelman, spreker op de OVSE-conferentie, heeft lange lijsten aangelegd van ten onrechte geblokkeerde pagina’s. De Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen heeft universiteiten en internet providers bevolen neo-nazi sites te blokkeren, maar ook deze maatregel weert bewijsbaar aanzienlijk meer dan bedoeld en dan grondwettelijk verantwoord is.

Wat ons vooralsnog het meeste zorg baart, is de sterke nadruk die Westerse overheden en internationale instanties leggen op ‘zelfregulering’: de overheid komt niet met wetten, maar verwacht dat de betrokken partijen zelf hun verantwoordelijkheid nemen en ingrijpen waar nodig. De Raad van Europa is een van de vele supranationale instanties die deze methode aanbevelen; ook Nederland is er een warm voorstander van.

Het probleem van zelfregulering is dat gebruikers en hun rechten daarbij vermoedelijk het onderspit delven: zij zijn geen georganiseerde partij en hebben geen vertegenwoordigers. Zelfregulering betekent in de praktijk dat internet providers hun abonnees reguleren – daar komt weinig ‘zelf’ aan te pas. Voorts wordt deze zelfregulering met name aanbevolen op gebieden die juridisch schimmig zijn: het meest genoemd is ‘hate speech’, oftewel discriminerende of opruiende taal. Het is echter zelden in een oogopslag duidelijk of neerbuigend, platvloers of uitdagend taalgebruik daadwerkelijk de grenzen van het toelaatbare overschrijdt, en voor het beantwoorden van zulke lastige vragen zijn nu juist rechtbanken ingesteld. Het beoordelen van dergelijke heikele kwesties rond vrijheid van meningsuiting is in een rechtstaat geen taak die providers toevalt. Temeer niet daar gebruikers in dat geval alle civiele rechten ontberen: er is geen transparantie, geen toetsbaarheid van de beslissing, geen recht op verdediging, noch recht op beroep.

‘Zelfregulering’ lijkt, zo vrezen wij, vooralsnog nog het meest op privatisering van censuur. De overheid laat het aan het bedrijfsleven – in casu internet providers – over om paal en perk te stellen aan de rechten van gebruikers, zonder dat diezelfde overheid aan te spreken is op haar gedelegeerde censuur. Dat zijn ontwikkelingen die de vrijheid van de media en van expressie bepaald niet bevorderen.

Karin Spaink, external advisor OVSE/FOM
Christiane Hardy, senior advisor OVSE/FOM