Vraaggesprek

De tarieven voor de thuiszorg zijn danig verhoogd. Nogal wat mensen zijn daar zo van geschrokken dat ze die zorg subiet hebben opgezegd. Triest maar begrijpelijk: want wie structureel zorg nodig heeft kan over het algemeen niet werken, en wie werkloos of arbeidsongeschikt is, heeft het zelden breed. Zeker niet onder Balkenende. Ondertussen stijgen de eigen bijdragen op allerlei gebied: dat merk je flink. En dus voelde Ferry Mingele afgelopen vrijdag de minister-president aan de tand. ‘De organisaties voor thuiszorg schreeuwen moord en brand. Duizenden mensen hebben de thuiszorg opgezegd. Wat vindt u daarvan?’ Dat moord en brand, dat deugde al niet. Met die term gaf Mingele die organisaties meteen iets hysterisch, hij haalde hun ernst weg: alsof ze alleen maar wat blèren en niet argumenteren.

Balkenende legde eerst uit dat de tarieven in de thuiszorg sinds 1997 niet zijn verhoogd. Dat de uitkeringen in die jaren evenmin zijn verhoogd hield hij wijselijk voor zich, noch liet hij merken weet te hebben dat sinds de invoering van die euro al het andere wel danig in prijs was gestegen. Deze maand waren het juist de de ziektekostenverzekeringen die mensen deed schrikken. Maar goed, zulk selectief citeren schijnt bij het vak van politicus te horen.

ijn tweede argument was een retorisch juweel. Balkenende zette de zorgbehoevenden van later in als wapen en als methode om de vraag van de zorgbehoevenden van nu in te perken: ‘We moeten ook kijken of we de thuiszorg op langere termijn kunnen behouden voor de groepen die het echt nodig hebben.’ De vergrijzing zal de druk op de thuiszorg alleen maar doen toenemen, dat is een open deur, de waarschuwingen daarover zijn al bejaard (en hebben vast zelf thuiszorg nodig). Maar ‘t is ook al jaren bekend dat veel mensen die dagelijkse zorg nodig hebben, die momenteel niet kunnen krijgen: personeelstekort, wachtlijsten en bureaucratie spelen hen parten. Balkenendes probleem, zo prettig en veilig geprojecteerd in de toekomst (later is er immers een ander kabinet en is Balkenende allang éminence grise), is al actueel.

Dieper in Balkenendes opmerking ligt een vileine suggestie besloten: we moeten nu de thuiszorg minder bereikbaar maken om haar te kunnen behouden voor de mensen die het later echt nodig hebben. De valsheid zit ‘m in dat woordje ‘echt’. Die mensen van nu, daarvan valt nog maar te bezien hoe echt en hoe erg ze afhankelijk zijn van hun thuiszorg. Zei onze premier onderhuids.

Kort daarna werd hij explicieter. Mingele legde hem wat woorden in de mond: ‘Heeft u een verklaring voor het feit dat kennelijk toch veel mensen – de organisaties spreken over duizenden – nu hun thuiszorg opzeggen? Is dat bijvoorbeeld een teken dat die thuiszorg eigenlijk ook niet zo nodig was?’ Balkenende trapte ‘m er vol in. ‘Het was natuurlijk al bekend dat er destijds mensen profiteerden van een betrekkelijk laag tarief.’ Dus die bezuiniging was eigenlijk heel goed, nu kwam het eindelijk weer op de eigen verantwoordelijkheid aan, mensen moesten leren zelf weer keuzes te maken. Er werd geprofiteerd.

Balkenende verduidelijkte dat laatste nog wat voor de slechte verstaander. ‘Er zijn natuurlijk ook mensen die best kunnen zeggen: “nou, ik ga iets anders bedenken, ik heb mensen die me helpen, of ik ga het op een commerciële manier doen of wat dan ook, ik vind zelf een oplossing.” Sommige mensen zeggen ook “ja als ik een keuze moet maken tussen deze bedragen voor de thuiszorg of mijn vakantie…” ook dan worden keuzes gemaakt.’

Het klonk warempel of iedereen vroeger (u weet wel, vroeger toen we nog met guldens betaalden en geen eigen verantwoordelijkheid kenden) zonder meer bij de thuiszorg terecht kon. Alsof er nooit indicaties werden vastgesteld, geen inkomenstoetsen of zorgevaluaties en andere duur klinkende woorden werden gehanteerd om kaf van het koren te scheiden, zodat de mensen die het echt nodig hadden, overbleven. Alsof thuiszorg een luxe is in plaats van bittere noofdzaak.

Op hulp van vrienden en familie (de zogeheten mantelzorg, wie verzint toch in hemelsnaam die vreselijke termen) wordt nu al een bijzonder zware wissel getrokken omdat er te weinig mensen door de reguliere thuiszorg kunnen worden geholpen. Erger, er zijn teveel mensen die voor hun dagelijkse beslommeringen zoals eten, wassen en aankleden, volledig afhankelijk zijn van zulke mantelzorg door naasten. Er zijn zelfs al jarenlang wachtlijsten bij de vrijwilligersorganisaties die de mantelzorgers wat moeten ontlasten.

Dat hindert Balkenende allemaal niets, hij vindt de mantelzorg met liefde en zonder kennis van zaken opnieuw uit. Als-ie er zijn begroting maar mee kan dekken.

Pokeren in verwondering

Je schijnt te moeten terug- en voorblikken op Oudjaar, maar dat doe ik zelden. Vooruitkijken doe ik immers altijd al en de dag die ik gewoonlijk reserveer voor het omzien is mijn verjaardag – wat feitelijk om het even is, ik ben namelijk eind december jarig, laat me even rekenen, zesenveertig al, ja dank u!, nee het grijs camoufleer ik tegenwoordig, op die ene lok na dan. Maar bij deze dan: omdat het de eerste keer is in mijn twaalf Parooljaren dat ik precies op Oudjaar mag schrijven.

‘You play. You win, you lose. You play,’ schreef Jeanette Winterson ooit. Een mooi motto. Haar opmerking herinnert me eraan dat je gerust hoog spel mag spelen zolang je er maar rekening mee houdt dat je kunt verliezen, en vooral dat het spel zelf de moeite waard moet zijn want tot uitsluitend winnen komt het toch nooit, en voor een balans tussen winst en verlies doe je het evenmin (dat is immers niets dan een pas op de plaats, oftewel stilstand).

‘You win, you lose.’ Ik heb dit jaar een lief verloren, uit eigen beweging weliswaar, maar toch was ‘t je reinste poker: je weet wel waar je niet meer tegen kunt, maar nooit hoe je je zult voelen als je je daar eenmaal van hebt ontdaan. Zeker in de liefde niet: want juist de kleine dingen die zo gewoon-vertrouwd zijn geworden blijken later de grootste schatten, wier flonkering je alleen maar ontging omdat je er te lang te dicht met je neus bovenop zat. Tot mijn verrassing mis ik mijn lief amper. Ik mis hem nog het meest als we elkaar weer zien en het heel vanouds is, zonder de latere stenen des aanstoots erbij die we op elkaars weg hebben gelegd. Dan krijg ik plots heimwee. Verder zit er een troostende symmetrie in komen en gaan: toen lief kwam werd mijn hoofd op stelten gezet (en leerde ik afscheid te nemen van oud vuil en zeer), nu lief weg is gebeurt hetzelfde, ook met mijn huis (ik heb ‘t opgeknapt en van oude gebreken ontdaan).

‘You win, you lose.’ Ik ben een broertje kwijt en vrienden rijker. Mensen kun je niet van elkaar optellen of aftrekken, zodat een verandering in de kring van intimi en getrouwen nooit op gelijkspel uitkomt maar altijd winst en verlies blijft zonder enige vereffening. Wat ik wel heb geleerd is om te spelen: bijwijlen een risico te nemen, met kans op verlies, gokkend op verbetering of verdieping. Dat pakt vaker goed uit dan de vrees voor risico’s ingeeft, maar daar dient angst dan ook voor: een mens behoudend te maken. Dat vrienden verliezen hebben geleden, vind ik erger: vooral omdat zodra leed een ander treft je zo machteloos aan de zijlijn staat en niets kan dan steun en troost bieden, of soms – hopelijk – een wijs woord. Anders gezegd: in hoe je eigen leed afhandelt kun je tenminste nog kiezen, bij dat van je vrienden slechts delen.

‘You win, you lose.’ Het enige spel dat me echt beangstigt is dat van de politiek. Daar lijken ze steeds meer om de knikkers te spelen en te vergeten dat alles wat ze doen, echte mensen raakt, wezens van vlees en bloed. Balkenende kleedt de verzorgingsstaat uit, intussen ontkennend dat die al sinds de jaren tachtig (Wiegel en Van Agt) met de kaasschaaf en de buikriem onderhanden is genomen. Elf procent van de mensen in Nederland leeft momenteel onder het bestaansminimum zei de radio laatst, en ik was van schrik een uur stil. Dat is geen spel meer, dat is erop of eronder, en een griezelig, heilig geloof in zelfredzaamheid ook voor hen die zijn uitgerangeerd. Bovendien pokert het kabinet met andermans geld en bestaan. Dat heet niet: gokken, dat heet: vals spelen.

‘You lose.’ Waar ik me niet over verbaas is dat de actie van de kunstenaar die nep-overheidsformulieren voor de aangifte van illegalen rondstuurde, op woede stuitte. Sterker, ik was blij met die boosheid: die toont dat veel mensen mededogen en fatsoen in hun donder hebben. Waar ik van schrok is dat veel mensen het bewuste formulier getrouw accepteerden. Dat zegt namelijk dat ze er niet van opkijken dat de Nederlandse overheid zo’n melding van ze zou vergen. Hun gelatenheid over dat nepformulier is de grootst denkbare motie van wantrouwen tegen het kabinet: van hullie daar kun je kennelijk alles verwachten.

Als gelatenheid de overhand neemt in de politiek, verliezen wij het allemaal. Politiek is geen spel van hullie daar. Wie niet meespeelt, verliest per definitie.

De eigenrichting van het MDI

Nu het stof wat is opgetrokken – na een publieke ruzie in Het Parool tussen Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) en Maroc.nl, twee artikelen in Netkwesties (hier staat het mijne), een stroom reacties in allerlei webfora en nadat het MDI eindelijk recente jaarverslagen online heeft gezet – is het mogelijk een balans op te maken van de werkwijze van het MDI en haar voorman Ronald Eissens. Op minstens vier punten zijn er fundamentele kanttekeningen te plaatsen: ondoorzichtigheid, liegen over cijfers, onzorgvuldig bestuur en overijverige interpretatie van de wet.

Wat allereerst opvalt, is hoe buitengewoon moeilijk het is om informatie van het MDI zelf te krijgen over haar werkzaamheden. De enige jaarverslagen die online stonden, waren oud en bestreken de periode 1997 tot aan 2000. Meer recente informatie gaf het MDI simpelweg niet, ook niet aan mensen of instanties die het meldpunt daar gericht om vroegen. Nadat het MDI in het kielzog van mijn artikel Netkwesties schimmigheid was verweten, zette het meldpunt druppelsgewijs de jaarverslagen van 2001 en 2002 op haar site (en verwijderde daarnaast, heel onlogisch, oudere jaarverslagen).

Een organisatie als het MDI moet het van publiciteit en transparantie hebben. Alleen door inzage te geven in de ontvangen meldingen kan het MDI haar functie van monitor uitoefenen: hoeveel klachten over discriminatie ontvangt de organisatie precies, hoe ernstig zijn de betwiste uitlatingen, om wat voor type discriminatie gaat het eigenlijk, wat gebeurt er precies met klachten, wat is het effect van de interventies van het MDI? En alleen door het publiek duidelijk te maken welk soort uitlatingen inhoudelijk over de schreef gaan, kan het MDI bevorderen dat internetgebruikers foute opmerkingen gaan schuwen.

Die transparantie heeft het MDI nimmer betracht. De enige publiciteit die het meldpunt verkoos, was de algemene stelling dat antisemitisme toeneemt, aangevuld met harde aanvallen op zowel Maroc.nl als Indymedia.nl, fora die door MDI-directeur Eissens respectievelijk als ‘een vieze modderpoel’ en als ‘een publiek urinoir’ werden gekwalificeerd. Maar uitleggen welke uitlatingen op de bewuste fora dan zover over de schreef gingen, weigerde hij apert. Niet alleen publiek, maar ook in correspondenties met de bewuste fora.

Dat is buitengewoon vreemd. Sterker, het is onfris. Waarom zou je in hemelsnaam een forum publiek aanvallen als je tegelijkertijd halsstarrig weigert uit te leggen wat daar in jouw ogen inhoudelijk verkeerd gaat? Eissens antwoord op dergelijke vragen komt neer op: “Ze merken vanzelf wel wat ze fout hebben gedaan. We hebben immers aangifte tegen ze gedaan.”

Ben je bovendien niet gehouden om, als je iemand publiek aanvalt, hem of haar door specificatie van je klacht de gelegenheid te bieden zichzelf te verklaren of te verdedigen? Wie precisering van zijn klacht bewust en herhaaldelijk achterwege laat, zoals het MDI in haar uitlatingen in de pers over Maroc.nl en Indymedia.nl heeft gedaan, wekt ten minste de schijn dat het eerder te doen is om verdachtmakingen en zwartmakerij, dan om een integer debat over de grenzen van het recht en van de vrijheid van meningsuiting, en hoe om te gaan met het spanningsveld tussen beide.

De cijfers

Het tweede opmerkelijke feit is het verschil tussen de cijfers van het MDI en hun uitspraken daarover. MDI-directeur Eissens verklaart in de pers geregeld dat antisemitisme fors toeneemt, maar nauwkeurige lezing van de eigen, ten langen leste geplaatste jaarverslagen staaft die uitspraak niet. Een analyse in de vorige editie van Netkwesties liet zien dat het aantal klachten over antisemitisme in de loop der jaren verhoudingsgewijs zelfs iets is gedaald, zij het licht.

Geen wonder dat het MDI die cijfers niet wilde publiceren, zou de cynicus zeggen: als de feiten de mening van het MDI niet schragen is dat jammer voor die cijfers… Veel spraakmakender – maar nimmer door het MDI ten overstaan van de pers meegedeeld – is dat het aantal meldingen van discriminerende opmerkingen over moslims, Turken en Marokkanen groeit en in absolute zin het aantal meldingen van antisemitisme nu overstijgt.

Waarom worden die cijfers over discriminatie van moslims door het MDI zo achteloos behandeld? Vanwaar die zo exclusieve aandacht voor antisemitisme, getuige ook de publieke aanval van het MDI op Maroc.nl? Dat is toch niet de enige vorm van discriminatie waarover het MDI zich druk heeft te maken?

Er hoeft toch geen wedstrijd gevoerd te worden tussen de verschillende vormen van discriminatie? Discriminatie van Marokkanen is simpelweg even fout en verkeerd als discriminatie van joden en behoeft even veel aandacht, kritiek en maatregelen.

Onzorgvuldig bestuur

Als derde is er de kwestie van onbehoorlijk bestuur. Het MDI telt een aantal werknemers en een directeur, Ronald Eissens. Het bestuur wordt gevormd door de stichting Magenta. Dat de directeur van het MDI de levenspartner is van een van de bestuursleden van datzelfde Magenta is al minder netjes: zo’n intieme relatie maakt de onderlinge verhoudingen apert onzuiver, en wie netjes is vermijdt zulke verwikkelingen. Andere bestuursleden hebben dan immers altijd een informatieachterstand en partijdigheid van zo’n bestuurslid – of het verwijt ervan – ligt op de loer.

Maar pertinent onacceptabel is dat datzelfde bestuurslid – Suzette Bronkhorst – tevens werknemer is van de stichting. Dat mag simpelweg niet. Bronkhorst heeft als bestuurslid de taak Eissens te instrueren en te controleren; als werknemer is ze zijn ondergeschikte en heeft ze formeel zijn orders op te volgen. Die bizarre constructie maakt niet alleen de verantwoordelijkheden buitengewoon schimmig en ondoorzichtig, maar geeft Eissens feitelijk volledig de vrije hand.

Dat de rest van het bestuur van het MDI voorts niets in de pap te brokkelen heeft, is de ethische doodsklap. Penningmeester Onno Rodbard heeft thans een spreekverbod opgelegd gekregen van medebestuurslid Bronkhorst, op grond van zijn eerdere openheid over de geldstromen in Netkwesties. In dat eerste gesprek zei Rodbard dat “het meldpunt .. ook eigenlijk van hun is”. Dat wil zeggen: het is van Eissens en Bronkhorst.

Daarmee diskwalificeert hij zichzelf en het bestuur volledig als controlerende instantie: ze zouden er net zo goed niet kunnen zijn. Voorzitter Brieuc-Yves Cadat zegt publiekelijk al helemaal niets: hij reageerde simpelweg niet op een groot aantal verzoeken om informatie of opheldering.

Het MDI draait volledig op subsidie van het ministerie van Justitie. Je zou dan toch iets meer controle en verantwoording willen eisen dan wat twee geliefden elkaar bij het ontbijt vertellen.

Het handelen van het MDI

Tenslotte: de overijverige interpretatie van de wet door het MDI. In het jaarverslag 2002 meldt het MDI: “Van 1.238 uitingen constateerde het Meldpunt dat er sprake was van strafbaar materiaal. Naar aanleiding hiervan werden 881 verzoeken tot verwijdering [van de bewuste teksten, KS] verzonden. In 557 gevallen werd dit verzoek opgevolgd door verwijdering en in 324 gevallen niet. Van deze 324 uitingen zal over 143 aangifte worden gedaan (26 dossiers) en 169 zullen aan het [Openbaar Ministerie] worden voorgelegd voor verdere toetsing.”

Allereerst is toetsing aan de wet natuurlijk voorbehouden aan de rechter, niet aan het Meldpunt. De rechter is de enige instantie die een oordeel kan vellen over de toelaatbaarheid van publieke uitingen, juist omdat er altijd sprake is van een delicate afweging tussen verboden en rechten – in casu: van het discriminatieverbod versus de vrijheid van meningsuiting.

De formulering dat ‘het Meldpunt .. constateerde dat er sprake was van strafbaar materiaal’ is dan ook op zijn minst voorbarig en aanmatigend. Aangenomen dat een goed geïnformeerde burger – en dus ook het Meldpunt – zich een globaal beeld kan vormen van wat de rechter wel en niet toelaatbaar acht, kan het meldpunt hooguit iemand waarschuwen dat zijn uitlatingen waarschijnlijk niet door de beugel kunnen indien iemand aangifte zou doen, en dienen ze het daarbij te laten (of zelf aangifte te doen, wat iedereen natuurlijk vrij staat).

Al het meerdere is eigenrichting. En het MDI doet meer. Ze sturen brieven op hoge poten – zie bijvoorbeeld de brief die het MDI aan Geenstijl.nl stuurde waarin het dreigen met aangifte als dwangmiddel wordt gebruikt en onmiddellijke verwijdering van materiaal wordt geëist. Het MDI gedraagt zich daarmee als beoordelaar en handhaver van de wet.

Naar uit het jaarverslag 2002 blijkt, zijn die boze brieven redelijk effectief: veel van de omstreden uitlatingen werden terstond verwijderd. Maar van de resterende 324 uitlatingen, oftewel ruim een derde van alle door het MDI strafbaar geachte uitspraken, wil het MDI zelf uiteindelijk over slechts 143 metterdaad aangifte doen. Over 169 gevallen willen eerst ze zelf nog hun licht opsteken bij het Openbaar Ministerie om uit te zoeken of die nu wel of niet kunnen.

Hoe nu? Het MDI had zich naar eigen zeggen toch al uitgebreid vergewist van de strafbaarheid van alle 881 uitlatingen waarvan ze verwijdering verlangden? Waarom bindt het meldpunt plots in wanneer zijzelf voor het blok wordt gezet, doordat de aangeklaagden weigerden hun opmerkingen te verwijderen?

De 324 opmerkingen die niet werden verwijderd, zouden toch – volgens MDI’s eigen logica – terstond tot aangifte moeten leiden? Was die strafbaarheid ervan wellicht niet zo evident als het MDI het aanvankelijk voorstelde, aangezien ze over ruim de helft van alle niet verwijderde uitlatingen eerst overleg willen voeren nu puntje bij paaltje komt?

Wat zegt die zo plots optredende aarzeling voorts over de strafbaarheid van de wel op verzoek van MDI verwijderde berichten? Was daar wellicht ook, ondanks de stelligheid van het MDI, ruimte voor aarzeling en behoefte aan overleg met het OM? Met andere woorden: in hoeveel gevallen is er onder grote druk van van het MDI materiaal verwijderd waarvan de strafbaarheid helemaal niet zo evident was als het MDI jegens de betrokkenen deed voorkomen?

Die vragen worden des te prangender voor wie verder leest in het jaarverslag van 2002. Want uiteindelijk blijkt dat het MDI in 2002 helemaal niet over 143 gevallen aangifte heeft gedaan, maar over slechts zes. Deze zes aangiften bestreken bij elkaar 70 uitlatingen.

De rest wordt in portefeuille gehouden: ze zijn blijkens het jaarverslag ‘in voorbereiding’ dan wel ‘in dossier’. Kennelijk bieden de betreffende uitlatingen te weinig houvast om terstond tot aangifte over te gaan, terwijl zulks wel de grond was waarop het MDI eerder onmiddellijke verwijdering eiste.

De ‘grondige toetsing’ die het MDI zegt te verrichten, blijkt wel heel wankel, en het dreigen met aangifte doen is precies dat: een dreigement, dat zelden wordt waargemaakt.

Wat de kwestie van aangiftes nog lastiger maakt is dat het MDI de jurisprudentie over onrechtmatige uitlatingen op internet in minstens twee gevallen bewijsbaar fout heeft geïnterpreteerd, namelijk in de aangifte tegen Indymedia.nl en in die tegen Maroc.nl.

De zaak waar eenieder zich op verliet als het ging om de verantwoordelijkheid van providers was die van Scientology versus XS4all en Spaink (arrondissementsrechtbank Den Haag, 96/1048, 9 juni 1999). In die uitspraak legde de Haagse rechtbank vast dat een provider “die ervan in kennis wordt gesteld dat een gebruiker van zijn diensten op diens home page auteursrechtinbreuk pleegt of anderszins onrechtmatig handelt, terwijl aan de juistheid van die kennisgeving in redelijkheid niet valt te twijfelen, zelf onrechtmatig handelt indien hij alsdan niet ingrijpt. Van de Service Provider mag dan worden verwacht dat hij de inbreukmakende documenten uit zijn computersysteem verwijdert”.

Met andere woorden: wie een klacht heeft over een gebruiker, mag de provider slechts dan verantwoordelijk stellen wanneer aan twee voorwaarden is voldaan:

  • de provider moet op de hoogte zijn gesteld van de kennelijke onrechtmatige handeling, en
  • aan de juistheid van die kennisgeving kan in redelijkheid niet worden getwijfeld.

De aangiften tegen Indymedia.nl en Maroc.nl die het MDI heeft ingediend, richtten zich beide op de webfora van die sites: op publiek toegankelijke plaatsen waar derden berichten en reacties kunnen plaatsen. Wat betreft de webfora bevinden Indymedia en Maroc.nl zich in de positie van providers: ze plaatsen het materiaal niet zelf, ze zijn slechts doorgeefluik voor anderen.

Indymedia en Maroc.nl kunnen derhalve alleen verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van die berichten indien zij expliciet op onrechtmatige berichten worden gewezen en vervolgens niet ingrijpen. Het MDI heeft echter altijd geweigerd Maroc.nl en Indymedia.nl te wijzen op de precieze berichten die hun wrok wekten.

Met die weigering ontnam het MDI beide webfora niet alleen de mogelijkheid in te grijpen, maar negeerde het MDI ook de jurisprudentie: alleen door een provider – en analoog: een webforumhouder – van tittel en iota op de hoogte te stellen, kan hem verantwoordelijkheid worden aangerekend bij niet-ingrijpen.

Het MDI heeft feitelijk zijn eigen glazen ingegooid door niet opener te zijn tegenover Maroc.nl en Indymedia.nl over de aard van hun klachten: door hen niets te vertellen, pleitte het MDI hen onbedoeld vrij. Eerst informeren, dan pas aansprakelijk stellen: zo hoort het.

Geen wonder dat het OM op 20 december j.l. te kennen heeft gegeven niet tot vervolging van Maroc.nl over te gaan, ondanks de met veel tam-tam omgeven aangifte van het MDI. Het OM kent de jurisprudentie uiteraard wel…

Zeker voor een organisatie die geheel door het ministerie van Justitie wordt gefinancierd is een dergelijke vrije en overijverige interpretatie van de wet – compleet met eigenrichting – een buitengewoon pijnlijke zaak.

Mij lijkt dat de inzet van MDI niet kan zijn om op eigen houtje berichten te laten verwijderen. Wat het MDI wel zou kunnen – en nalaat – is om in goed overleg met webforahouders methodes te ontwikkelen om zorgvuldig te kunnen modereren en secuur met het blokkeren van berichten of deelnemers om te gaan, en daarnaast – eveneens in goed overleg – soms een proefproces te beginnen teneinde de jurisprudentie te verfijnen.

Maar het MDI heeft een andere weg gekozen: die van dreigementen en de publieke aanval via de pers, zonder overleg of transparantie.

Requiem voor een garage

Kom je thuis van een paar dagen buitenland, worden je buren gesloopt. Vanmorgen schoof ik, nog nasuizend van de reis, de vitrage open om te zien waar die herrie toch vandaan kwam: het heien van de nieuwe flats hiertegenover is immers al maandenlang voorbij. Tot mijn schrik zag ik de overburen vermaald worden. Heel grondig: met zo’n gebekte rupsbandenmachine die dak, muren en stutten in een paar uur tijd weghapt en in afvoercontainers uitbraakt.

Het was een garage met een oud woonhuis ernaast. Dat de gemeente het bouwsel weg wilde hebben was bekend, er kwamen mooie koopflats aan met water eromheen. Die plannen riepen veel verzet op: er zat gif in de grond, dat tegen alle regels in een bak in het kanaal zou worden gedumpt, de flats werden minstens twee verdiepingen hoger dan afgesproken, met als gevolg dat het licht in veel bestaande huizen volledig wordt weggenomen. Er is jarenlang geprocedeerd en de wijk won meestal. De gemeente – of de deelraad, tegenwoordig weet je nooit meer met wie je van doen hebt – veranderde dan prompt de regels.

Toen ik midden vorige week vertrok was de garage nog in vol bedrijf. Hij bracht leven in de straat. Er werkten meestal vier tot vijf mannen uit alle windstreken: Zuid-Amerikanen en Noord-Afrikanen, zo op ‘t oog. De baas versleet ik voor nurks totdat ik hem begon te groeten, sindsdien knikte hij vriendelijk terug. Er was altijd wat te zien: van de politie die weer eens poolshoogte kwam nemen (kijken of er illegalen werkten, dacht ik dan altijd) tot klanten die een scène schopten als de rekening hoog was uitgevallen of hun auto nog niet klaar was. Ze lieten zich nergens door van slag brengen, de mannen van de garage.

‘s Zomers zaten ze op klapstoeltjes in de zon, ‘s winters drentelden ze in en uit, en eens per twee jaar schilderden ze de buitenboel krakend wit. Een tijdje deden ze in old-timers en stonden er geregeld zwaar verchroomde Amerikaanse sleeën geparkeerd. Ze hielden een oogje in het zeil: als er vreemd volk aan deuren morrelde of ander onraad was, zagen zij dat. Toen er eens rook uit mijn ramen kwam – broodjes vijftien minuten op vol in de magnetron bakken is niet zo’n goed idee – belden ze meteen aan om te waarschuwen.

En nu werden ze gesloopt. Het hing in de lucht, de nieuwe en te hoge flat schuin achter ze had zes weken geleden de nok bereikt. De garage zou worden uitgekocht maar ze procedeerden nog, geloof ik.

Ik haastte me naar buiten en keek geschrokken naar de machine die de garage aan flarden hapte. Er stonden overal mensen met meewaren te kijken. Een straatgenoot vertelde me dat de boel vrijdag was ontruimd, er waren nog wat machines en bakken met gereedschap afgevoerd.

Een man kwam naast me staan kijken. ‘Tsja,’ zei hij, ‘het moest er eens van komen, he,’ of woorden van gelijke strekking. Ik uitte mijn verbazing over de toch zo plotselinge sloop. ‘Nu ja, ze wisten het al lang,’ zei hij. ‘Dat maakt het niet minder vervelend,’ zei ik, ‘bovendien was die garage het oog van de straat, ik zal ze missen.’ Hij zweeg even. ‘Het huis werd illegaal bewoond,’ zei hij. ‘De bouw van die flats zelf is nu ook niet bepaald netjes gelopen,’ verzuchtte ik, terugdenkend aan de bizarre inspraakprocedure waarbij de buurt alles mocht behalve inspreken en de gemeente dwars tegen bestemmingsplannen en wat dies meer zij inging. De man zei nog iets dat erop neerkwam dat alles volgens de regels was gegaan. Ik antwoordde dat de gemeente de regels daartoe dan ook had aangepast.

Ik keek nog eens naar de man. Een mij onbekend gezicht. ‘Woont u hier?’ vroeg ik. ‘Nee,’ zei hij. Ik bleef hem aankijken. ‘Ik ben van de deelraad,’ vulde hij na een korte aarzeling aan. De motivatie achter zijn ogenschijnlijk zo spontaan aangeknoopte gesprekje was plots glashelder. De man stond hier om de effecten van de besluiten te aanschouwen en de eventuele onlustgevoelens van straatgenoten door tegenspraak de kop in te drukken. Wat slim. En wat kortzichtig. Alsof de straatbewoners die zo verschrikt hadden staan kijken die sloop plots met instemming zouden bezien door zijn zalvende woorden. Alsof we zulke kalmerende woorden niet gedurende die hele inspraakperiode en alle rechtszaken hadden gehoord.

Ik deed een stapje weg bij de man van de deelraad en keek nog even naar het slopen. Dag garage. Dag inspraak.

[Update: De garagehouder is twee maanden na de sloop van zijn levenswerk overleden.]

Impulsieve plannen

Vorige week werd het Nationaal Actieplan Suïcidepreventie gepresenteerd. Ik belandde in een radiopanel waar het stuk werd besproken. Zoals gewoonlijk bedacht ik de juiste vragen en opmerkingen pas achteraf, toen ik allang weer thuis zat. (‘Nooit meer een panel doen, Spaink!’ roep ik dan tegen mezelf. En hoop er de volgende keer iets beters van te maken.)

Het plan bevat veel mooie woorden en weinig wol. Natuurlijk is het een uitstekend idee om spoorwegen beter te beveiligen: zelfmoord plegen door voor de trein te springen is gruwelijk, je maakt daarmee de machinist tot een machteloos instrument van je eigen dood en zadelt een ander op met gruwelijke schuldgevoelens. Maar de NS zegt al jaren dat ze dat wil doch doet er niet al te veel aan. Een paar jaar geleden spande een machinist nog een zaak aan tegen de NS omdat hij vond dat ze te weinig deden op dat vlak, en hem en zijn collega’s met de zooi lieten zitten. In de beveiliging van openbare gebouwen zit meer schot: hoge gebouwen met zo’n fijne open binnengang worden tegenwoordig vaak opgeleverd met valschermen en andere constructies om springen te bemoeilijken.

‘Dat klinkt alsof u denkt dat zelfmoord kan worden uitgebannen,’ zei ik. Persoonlijk geloof ik niet dat dat kan: het aantal zelfmoorden is procentueel door de jaren heen betrekkelijk stabiel, ongeacht wat er aan preventie is bedacht. ‘Vergeet niet dat tachtig procent van alle zelfmoorden impulsief gebeurt,’ zei mede-panellid Joost Zwagerman, ‘en zodra je de mogelijkheid wegneemt kan die impuls niet worden gerealiseerd.’ Hij relativeerde dat getal weliswaar iets – het is niet zo dat je ‘s morgens gelukkig opstaat en ‘s middags, als je je op de dertiende verdieping bevindt van een open kantoor met een binnentuin op de begane grond ineens bedenkt: ‘Ja! De gelegenheid doet zich voor, nu spring ik!’ – maar was er niettemin van overtuigd dat de gelegenheid feitelijk de zelfmoordenaar maakt.

Ik weet het niet. Ik loop al bijna een decennium mee in zelfmoordgroepen op het net, en zie daar geregeld verhalen verschijnen over iemand die ik daar kende en hoe verrast de familie was. ‘Het ging niet altijd even goed met hem, maar zelfmoord… Nee, daar was hij helemaal niet mee bezig,’ melden ze onthutst in de lokale krant, en wij weten dan dat zo iemand al maandenlang sprak over het hoe en waarom van zijn aanstaande dood.

Veel mensen die serieus zelfmoord overwegen, doen hun uiterste best hun omgeving niet te alarmeren. Soms om die omgeving te sparen, maar meestal omdat ze repercussies vrezen, zoals verijdeling van hun plannen of een gedwongen opname. Ze houden zich doelbewust beter dan ze zich voelen. Ze mijden specifieke gespreksonderwerpen en bereiden hun dood in diepe stilte voor hun directe omgeving voor; ze wissen alle sporen van gesprekken in nieuwsgroepen of op mailinglijsten om zulke fora te beschermen tegen eventuele media-hetzes of rechtszaken van nabestaanden. Is een zelfmoord zonder evidente tekenen voor- of achteraf een impulsieve zelfmoord, of is dat juist het tegendeel: een goed voorbereide zelfmoord?

Het actieplan wil voorts veel speerpunten (‘hot spots’ in het huidige jargon) en risicogroepen onderzoeken, daar ‘speciale preventiestrategiën op ontwikkelen’, en expertise opbouwen. Allemaal heel loffelijk maar ook buitengewoon nietszeggend. Over de vraag hoe preventie kan worden gepleegd, is het stuk bijvoorbeeld volstrekt onduidelijk. Het grote probleem in de psychiatrie en psychologie is dat hulpverleners meestal volstrekt niet met patiënten overweg kunnen die over zelfmoord beginnen. Er wordt daar veel gezwaaid met behandelcontracten – ‘je moet nu tekenen dat je gedurende de komende tien weken geen zelfmoordpoging zult ondernemen, doe je het toch, dan kun je mijn patiënt niet meer zijn’- die (nog afgezien van de absurditeit van zo’n contract) eerder dienen om de behandelaar dan de cliënt te beschermen, en die bij de hulpvragers alleen maar het idee versterken dat zelfmoord een onmogelijk gespreksonderwerp is dat bovendien met sancties is belast. Bovendien, hoe kun je als hulpvrager ooit fatsoenlijk praten over je echte gedachten en angsten als je vreest dat een gedwongen opname het gevolg zal zijn? Het actieplan noemt het probleem niet eens.

Er zijn mensen die al jarenlang in het hulpverlenerscircuit verkeren en die door verschillende therapeuten als ‘uitbehandeld’ worden beschouwd. Als de hulpverlening ze opgeeft, waarom zouden die mensen zichzelf dan niet mogen opgeven, vroeg ik. ‘Tsja’, zei psychiater Neeleman, een van de schrijvers van het actieplan, ‘als je er niet vroeg bij bent wordt het wel heel moeilijk om iemand te behandelen.’ En daar liet hij het bij. Mij lijkt dat zijn plan juist daar had moeten beginnen.

‘Een vieze modderpoel’

Een paar weken geleden stuitte ik op een ingezonden brief in Het Parool waarin bestuurslid Dick Sipkes van Maroc.nl zich beklaagde over de werkwijze van het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI). Lange tijd verwijderde Maroc.nl berichten waarover het MDI klachten had ontvangen: het MDI stuurde de klachten aan Maroc.nl door en Maroc.nl deed er wat aan. Men betitelde de samenwerking over en weer als “prettig”. Tevens had Maroc.nl een eigen klachtenprocedure.

In de zomermaanden van 2002 liep het mis. De bestuursleden waren op vakantie en hadden – erg dom, erkenden ze later ootmoedig – geen vervangende moderators aangesteld. Een discussie tussen buurtende bezoekers van Joods.nl en een vaste Maroc.nl-bezoeker liep uit de hand. Het MDI kreeg vervolgens een serie klachten van (vermoedelijk) de Joods.nl-bezoekers op zijn bureau gedeponeerd. Na de vakantie greep het bestuur van Maroc.nl rap in en de rust keerde weer.

Ogenschijnlijk, tenminste. Maroc.nl maakte een afspraak met het MDI om te bezien hoe ze dergelijke escalerende ruzies voortaan konden bezweren. Het MDI zegde die afspraak op het laatste moment af en weigerde een nieuw gesprek. Het meldpunt motiveerde deze opstelling later schriftelijk met de denigrerende opmerking “wij organiseren geen praatgroepjes bij een kopje thee”. Een nogal bevreemdende kwalificatie voor een instantie die volgens haar eigen site veel aan voorlichting wil doen.

Kort daarna hoorde Maroc.nl via de pers dat het MDI “het helemaal gehad heeft met die site” en bij het Openbaar Ministerie aangifte tegen Maroc.nl had gedaan. MDI-directeur Ronald Eissens meldde voorts publiekelijk dat Maroc.nl niets dan “een vieze modderpoel” was. Maroc.nl had geen idee tegen welke berichten op hun forum de aangifte zich richtte en het MDI wilde daar geen helderheid over verschaffen. Maroc.nl heeft ruim een jaar later nog niets van het OM gehoord.

Maroc.nl heeft een paar keer geprobeerd zijn versie van de gebeurtenissen in de publiciteit te krijgen, maar dat mislukte schromelijk. Kranten herhalen telkenmale het verhaal van het MDI als zou Maroc.nl een beerput zijn tegen wie aangifte loopt, zonder wederhoor bij Maroc.nl te vragen. Maroc.nl heeft uiteindelijk besloten een klacht bij de Raad voor Journalistiek te deponeren, gericht tegen Het Parool, dat de beschuldigingen van het MDI zonder enige verificatie herpubliceerde.

Dat verhaal kwam me bekend voor. Vreselijk bekend. In april 2003 speelde zich iets dergelijks af tussen Indymedia.nl en het MDI. Indymedia.nl werkt via ‘open publishing’: iedereen kan er iets schrijven en dat wordt zonder meer gepubliceerd. Als de redactie wordt geattendeerd op stukken die over de schreef gaan, verhuizen ze die naar de bittenbak.

In de herfst en winter van 2002 liepen de emoties op Indymedia.nl steeds hoger op: de opkomst van Fortuyn werd er met argwaan gadegeslagen, en er kwamen nogal wat rechtse lummels een potje stoken op de fora van Indymedia. Het MDI meldde Indymedia geregeld dat er een klacht over een anti-semitische of racistische bijdrage was binnengekomen. Indymedia verhuisde zo’n bericht dan gewoonlijk naar de afvalbak.

In de lente van 2003 stokte de communicatie plots. Vlak daarna verscheen een groot artikel in de Volkskrant waarin MDI-directeur Ronald Eissens zich bij monde van een Volkskrant-redacteur beklaagde over Indymedia, dat hij ‘één groot urinoir’ noemde. De kop van het paginagrote stuk: ‘Anti-semitische walm’. Eissens beweerde in dat artikel onder meer: “Het linkse web Indymedia.nl plaatst geregeld anti-semitische teksten en weigert ze te verwijderen.”

Dat laatste was aantoonbaar niet waar: Indymedia had eerder, na overleg met het MDI, juist wel anti-semitische berichten verwijderd. Dat Indymedia.nl zulke stukken zelf niet plaatst maar dat de bezoekers het doen, is een verschil dat Eissens helemaal uit het oog verloor. Eissens deelde de Volkskrant mee dat het MDI aangifte tegen Indymedia.nl had gedaan, en gaf en passant Maroc.nl nog een veeg uit de pan door in datzelfde interview die site “een rotte appel” te noemen.

De Volkskrant vroeg Indymedia.nl niet naar diens versie van het verhaal, maar slikte de weergave van Eissens voor zoete koek. En Eissens weigerde Indymedia in te lichten over welke berichten die aangifte precies handelde. Ook Indymedia.nl heeft bij mijn weten nadien niets van het OM gehoord.

Wat is dat MDI eigenlijk? Op de site word je niets wijzer. Er staat uitgebreid uitgelegd hoe ze te werk gaan. Tussen neus en lippen vertellen ze dat ze door de overheid worden gesubsidieerd en dat ze hun inkomsten aanvullen door de “verkoop van producten (website design en onderhoud)”. Een meldpunt tegen discriminatie dat websites zit te bouwen?

Maar daarmee houdt het op. Wie werken er bij het MDI, wie zitten er in het bestuur? Hoeveel meldingen van discriminatie krijgen ze jaarlijks binnen en hoeveel daarvan beoordelen ze als terecht? Wat beschouwen ze precies als discriminatie? Gaat het alleen om anti-semitisme, of ook om moslimhaat? Vallen homofobe uitspraken volgens het MDI onder discriminatie?

Hoe vaak slagen ze erin de beheerders van webfora te overtuigen dat ze specifieke berichten beter kunnen verwijderen? Hoe vaak hebben ze aangifte gedaan? Hoe vaak leidde zo’n aangifte metterdaad tot een veroordeling? Hoe effectief is het MDI?

Allemaal niets over te vinden. Het laatste jaarverslag dateert van 1999, en cijfers van na die tijd zijn nergens te vinden. Ze lijken er wel te zijn: het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) verwijst in zijn eigen rapportage, lopend tot mei van dit jaar, immers naar cijfers van het MDI over 2001 en 2002. Maar het MDI verschaft deze rapportages niet aan de bezoekers van haar eigen site.

Een bestuurslid van Maroc.nl vertelde me dat hij herhaaldelijk om het laatste jaarrapport van het MDI heeft gevraagd, maar het simpelweg niet van ze krijgt. Waarom staan zulke cijfers niet online? Is het MDI, als gesubsidieerde instantie, niet gehouden zo breed mogelijk inzage te geven in zijn werkzaamheden?

Waarom is Eissens in hemelsnaam zo idioot stil over de goede werken die hij verricht, behalve als hij met overtrokken beschuldigingen kan uitpakken in een krant?

[Werd vervolgd in De eigenrichting van het MDI.]

De man die geen das wou zijn

Freimut Duve steekt keurig in het pak. Hij heeft woest grijs haar en een beminnelijke glimlach. En hij heeft een buitengewoon mooie maar moeilijke baan: hij staat aan het hoofd van het bureau Freedom of the Media van de OVSE.

(Nu moet ik uitleggen wat de OVSE is. De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa is een vrijwillige alliantie van 55 landen, meest Europese, plus een fors aantal landen in Centraal-Azië en landen grenzend aan de Middellandse Zee. Maar ook Amerika is lid. Buiten de Verenigde Naties is de OVSE de enige supranationale instantie die het mandaat heeft om in te grijpen als ergens iets heel erg fout gaat. Buiten de wekelijke assemblee werkt de OVSE vooral via haar drie bureaus, de kroonjuwelen van de OVSE: minderheden, mensenrechten en persvrijheid. Duve staat al zes jaar aan het hoofd van dat laatste juweel.)

Duve gaat weg. Hij heeft er twee termijnen opzitten – meer mag niet – dus binnenkort komt er een ander in zijn plaats; wie is nog onduidelijk. Gisteravond was Duve in De Balie om zijn beleid toe te lichten en verantwoording af te leggen aan wie maar wilde vragen.

Dat deed hij met verve. Duve is zo’n klassieke sociaal-democraat die niet alleen nooit zijn principes heeft verloren maar daarnaast ook een overtuigende visie heeft, iemand die je zonder schaamte naast Willy Brandt en Joop den Uyl kan zetten: iemand die bevlogen is en mensen inspireert. En hij is – trouw aan zijn functie als bewaker en promotor van de persvrijheid – een man van het woord. Zijn wapen is (pluriform) debat, zijn werkwijze gebaseerd op overtuiging en kennis, en zijn inzet is de jeugd: ‘in defense of our future’.

Maar hij is nooit te beroerd om streng te wezen. Het bureau Freedom of the Media heeft – wellicht meer dan de andere twee kroonjuwelen van de OVSE – voor debat binnen de OVSE gezorgd en soms woedende reacties losgemaakt. (‘Als ik nu herbenoemd zou moeten worden werd ik zonder meer weggestemd,’ zei Duve, ‘en daar ben ik trots op. Het betekent dat ik mijn werk goed heb gedaan.’) Zijn standpunt is dat debatteren leuk en vooral heel zinnig is, maar dat woorden wegen. En woorden bestaan pas als ze worden uitgesproken. Stille diplomatie is niet zijn aanpak: op andere vlakken kan dat mogelijk wel werken, maar juist als het over persvrijheid gaat, is publiciteit primair.

Als ergens iets mis is stelt hij formele vragen aan zo’n land. Als zo’n land dan niet antwoordt, maakt hij een persbericht van zijn vragen en stelt ze nogmaals in de assemblee van de OVSE. En uiteindelijk gaat hij op bezoek in zo’n land – aangesloten OVSE-landen kunnen hem met goed fatsoen niet weigeren te ontvangen – en peutert dan regelmatig een gevangen genomen journalist los.

Het klinkt minimaal, maar het is vaak meer dan de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken kan of wil. Duve is zich daarnaast buitengewoon bewust van de functie van beelden: nooit naar een land gaan waar het absoluut mis is (zoals Turkmenistan, Oezbechistan, Kyrgyzstan) ook al zijn die landen OVSE-lid, want je weet dat je daar misbruikt wordt na een bezoek. Zeker waneer je de Represenative for the Freedom of the Media bent: dan staan er daags na het bezoek van die promotiefoto’s in alle overheidskranten dat Duve op bezoek was, foro’s juist genomen als Duve zijn beminnelijke glimlach tentoon spreidt. ‘Ik wil hun etalage niet opsieren,’ zei Duve, en: ‘ze willen mij maar al te graag benutten als camouflage’. Duve vindt dat sommige keizers geen kleren aanhebben en weigert dan das voor hen te spelen. In zulke gevallen bewerkstelligt hij dat er rapporteurs op pad gaan maar laat hijzelf zich niet zien. Zijn das zou misbruikt worden.

Daarnaast is hij niet eenzijdig in zijn kritiek. De voormalige Oostbloklanden vormen een bron van zorg voor hem – na de val van de muur hebben ze hun hang naar democratie ingeruild voor onafhankelijkheid en afschaffing van staatsinstanties, zodat werkelijk alles er nu wordt geprivatiseerd – maar hij was ook de eerste die de persconcentratie onder Berlusconi bekritiseerde, en de EU dringend verzocht zich daarover uit te laten. De EU gaf echter niet thuis. Duve stond alleen.

Na afloop was er een kleine receptie. Er waren veel mensen die, ondanks hun kritiek, waren gevallen voor Duve. Hij is iemand aan wie je kunt optrekken, concludeerden we. Hij is een moderne held. Met mooi haar, en met een goeie das. Die hij weigert uit te lenen.

Maak ons mooi

Je kunt makkelijk skeptisch zijn over Make me beautiful. Mensen die zich de kop breken over een wipneus of dodelijk ongelukkig zijn over hangende borsten zijn een makkelijk doelwit: hoe oppervlakkig toch om je over zulke zaken te bekommeren! Schoonheid komt toch sowieso van binnenuit? Daarnaast is het licht pervers om geld aan zulke zaken uit te geven: zolang er kindjes in Afrika verhongeren en er dagelijks duizenden mensen aan aids sterven, horen Westerse wipneuzen bepaald geen prioriteit te zijn.

De ellende met dat standpunt is dat als iemand geen neuscorrectie laat uitvoeren, dat uitgespaarde geld niet naar die hongerende kindjes of verre aidspatiënten gaat maar eerder naar een vakantie naar Tenerife. Ook zit er een ingebakken arrogantie in dat standpunt, hoe mooi en ethisch het verder ook moge klinken. De mensen die ergens mee zitten, namelijk met die wipneus, wordt voorgehouden dat aids hebben of ondervoed zijn erger is. Alsof ze dat niet al wisten. En alsof het voor hun eigen gevoel uitmaakt dat een anoniem en abstract iemand aan de andere kant van de wereld slechter af is dan zij. Dat een ander elders het aanzienlijk rotter heeft dan jij, maakt jou niet gelukkiger of tevredener; hooguit schuldbewuster. (Juist wie leed zo op een schaal wil afzetten, maakt geluk tot materialisme en plicht: omdat zij het slechter hebben dan wij, hoort u gelukkig te zijn. Dat moet. U mag niet klagen.)

Je kunt aantekenen dat zo’n programma de schoonheidscultus bevordert, benevens de gedachte dat het lichaam maakbaar is, plooibaar in de handen van de medische wetenschap, die ons kan maken waar de natuur ons heeft gebroken. Zo’n serie doet niets dan het verlangen naar een voor de meesten onhaalbaar ideaal aanwakkeren, zodat de kijkers nog ontevredener worden over hun eigen puilende buik dan ze al waren. In plaats van fysiek verschil te accepteren, leren we dat je het weg kunt opereren, terwijl de markt voor cosmetische chirurgie ondertussen een forse impuls krijgt.

Allemaal maar. Maar nadat ik drie keer een parade van hangbuiken, lege borsten en grote of wippende neuzen had gezien (‘zullen we nu we toch bezig zijn die mond meteen nog maar wat opvullen, mevrouw?’) viel mij iets heel anders op. Al die mensen – vrouwen, in overgrote meerderheid: aan hun uiterlijk worden strengere eisen gesteld dan aan dat van mannen, en ze voelen dat tot in hun merg – die zo naar die ingrepen hadden gehaakt, h adden weinig geld. Ze hadden hun geluk en ongeluk aan die fysieke… – janee gebreken waren het niet eens, maar als je zegt ‘onvolkomenheden’ doe je de mensen in kwestie onrecht, want dat klinkt al te luchthartig voor wat zij als een probleem ervoeren dat hen daadwerkelijk in hun dagelijkse bezigheden beperkt – aan die fysieke makke opgehangen en konden zelf zulke chirurgie niet bekostigen.

En plotseling snapte ik waar het programma over ging. Niet over de zin en onzin van cosmetische chirurgie en de vraag of er nu echt iets verandert als je neus anders oogt. Want als de eerste de beste soapster of presentatrice haar oogleden corrigeert of iets aan haar borsten laat doen, hoor je niemand poeha’en dat zulk geluk toch maar oppervlaktediep is en het streven naar zulk uiterlijk vertoon een bewijs van onoverkomelijke domheid. Dan wordt er hooguit gegrapt over de vraag of die gooi naar grotere schoonheid wel is gelukt.

Er zit een vals klasseding in de kritiek op Make me beautiful. Vanessa mag haar borsten vergroten en Emma Brunt haar gezicht liften omdat ze dat zelf kunnen betalen, maar als Mien uit Appelscha zulke dingen ook wil en Net5 betaalt, gaan we plots allemaal hypocriet giechelen over zoveel kortzichtigheid. Je kunt Net5 bekritiseren over het exploiteren van andermans (al dan niet misplaatst) ongeluk en misbehagen, maar wat ze doen is mensen met weinig geld een keer laten mee-eten van de ruif van welgestelden. Of dat gekochte geluk vervolgens beklijft, doet er niet zo toe. We vragen ons toch ook nooit af of de nationale lotto wellicht een vals kapitalistisch streven promoot?

In een van de afleveringen ging een mevrouw in de revisie die tweemaal op eigen houtje was afgekickt: eerst van de heroïne, daarna van de drank. Haar lichaam had zwaar te lijden gehad van haar verslavingen, en ze beschouwde het aanleggen van een platte buik als de kroon op haar jarenlange strijd. Moet je iemand die zo hard gevochten heeft om haar leven te herscheppen nu voorhouden dat de maakbaarheid van het lichaam een illusie is? Welnee. Ze heeft hoogstpersoonlijk het tegendeel bewezen.

De machowereld van Financiën

CDA-staatssecretaris Joop Wijn kondigde afgelopen vrijdag aan dat alleenstaanden meer belasting moeten gaan betalen, ten gunste van gezinnen. Hij verdedigt die gedachte met een beroep op respectieve draagkracht: ‘Er moet niet worden gekeken naar iemands bruto inkomen, maar naar iemands besteedbare inkomen. Er moet rekening worden gehouden met de onvermijdbare uitgaven die mensen hebben. Als een alleenstaande veertigduizend euro verdient en een echtpaar met drie kinderen ook, vind ik dat de alleenstaande meer belasting moet gaan betalen.’

Wat een curieus argument. De buitengewoon onvermijdbare kosten van een huis zijn verhoudingsgewijs lager voor stellen, die immers met hun tweeën de huur of hypotheek kunnen opbrengen. Wie alleen woont heeft net als een gezin een koelkast nodig, maar kan die aanschaf met niemand delen. Daarnaast zijn kinderen een keus: niemand is verplicht ze te krijgen; maar wie ze graag wil kan moeilijk verlangen dat degenen die een weloverwogen ándere keuze maken, aan zijn keus mee betaalt, bovenop de door iedereen opgebrachte kinderbijslag. Aan die tegemoetkoming in de kosten van kroost ging Wijn steels voorbij. Gezinnen worden toch al gesteund?

Als Wijn serieus naar vrij besteedbaar inkomen wil kijken, zijn veelverdieners een aanzienlijk interessanter groep. Wanneer een alleenstaande dertigduizend euro verdient en een echtpaar met drie kinderen drie ton, pakt Wijns argument over vrij besteedbare inkomens toch iets anders uit. Maar daar had-ie het niet over. Wijn zette feitelijk de kostwinner die veertigduizend euro verdient en daarmee vrouw en kinderen onderhoudt, tegenover een alleenstaande met hetzelfde inkomen.

Wat duidelijk maakt dat het Wijn niet te doen is om eerlijkheid, een faire lastenverdeling of nivellering, ook al wilde hij het graag zo voordoen. Het gaat hem om het steunen van een specifieke leefvorm. De belastingen moeten ‘aansluiten bij de belevingswereld van de mensen’ lichtte hij in het weekend nog maar eens toe, en die belevingswereld ‘is het gezin’. Het CBS telde begin dit jaar 12 miljoen mensen van 20 en ouder, waarvan 2,4 miljoen mensen alleen wonen: bijna een kwart van alle volwassenen. Hun belevingswereld telt niet. (Emma Brunt, Theodor Holman en ik af langs de zijdeur, beschaamd. Of stellen zonder kinderen nu wel of niet als gezin meetellen, houdt Wijn nog even in beraad. De witte rook wordt over een paar maanden verwacht: dan maakt hij zijn definitieve plannen bekend.)

Met welk recht wil Wijn gezinsvorming en -behoud fiscaal stimuleren? Is er ooit afgesproken dat gezinnen meer steun verdienen dan alleenstaanden? Met welk recht promoot de staat, via het belastingstelsel, het gezin als geprefereerde woon- en leefvorm, want ‘aansluitend bij de belevingswereld’? (Onderwijl een kwart van de volwassenen ter lande abrupt terzijde schuivend.) Zulk beleid is een vergaande inmenging in de privésfeer. Ontmoedigen mag de staat immers alleen die gedragingen die ze afwijst als moreel zwak of maatschappelijk ongewenst, en sinds wanneer verdient alleen wonen in hemelsnaam die status?

Er kleeft iets vunzigs aan Wijns gedachtegang: de suggestie dat die alleenstaanden er maar op los leven, hun geld egoïstisch verbrassend (‘money makes the world go round,’ roept de VVD in koor, tenminste, dat verwacht je dan), onderwijl die arme gezinnetjes laten verkommeren. Veel alleenstaanden hebben helemaal niet zoveel te verteren, tweeverdieners doorgaans veel meer (‘Pak ze!’ denkt Wijn.) Maar Wijn wil dan ook, je hoort het in alle hoeken en gaten van zijn betoog, een kostwinnersmodel.

Dat model heeft het CDA eerder geprobeerd in te voeren. In 1982, onder Van Agt, entameerde die partij de tweeverdienerswet die gezinnen met één inkomen moest ontlasten. In de praktijk betekende die wet dat getrouwde vrouwen op forse schaal uit het arbeidsproces vielen: hun deeltijdbanen kostten het gezin vaak meer dan hun werk opleverde. Die fiscale regeling, gebaseerd op het klassieke gezinsmodel, bond vrouwen aan een patroon dat niet echt meer paste. En passant bleek diezelfde regeling tevens een flink tekort aan arbeidskrachten in de zorg en het onderwijs te veroorzaken: want juist dat waren de sectoren waar veel vrouwen in deeltijd werkten. De vrouwen die toen uit het arbeidsproces vielen, worden momenteel moeizaam met her- en zij-intredingsprogramma’s geworven. Was allemaal nergens voor nodig geweest, als het CDA maar wat feministischer was geweest.

Nadien is met veel gepriegel en gepruts een fiscaal stelsel ingevoerd dat recht doet aan individualisering en die vrouwen helpt een zelfstandige positie te verkrijgen, ook financieel. Want dat is wel overheidsbeleid, zorgen dat vrouwen hun onafhankelijkheid bewaren. Het CDA trekt zich daar geen lor van aan. Wijn, overtuigd homoseksueel maar verder kennelijk zo rooms als de paus, is een heuse macho-mannenbroeder.

Privacy poedels

Aanstaande zaterdag worden de Big Brother Awards uitgereikt: een poedelprijs voor personen, instanties en bedrijven die de privacy schenden.

“Maar als je toch niks te verbergen hebt…?” zeggen mensen vaak. Nu heb ik niks te verbergen, of nu ja, een paar dingen uiteraard, maar ik wil toch liever enige zeggenschap houden over wie wat van mij weet. Als ik zelf aan mijn ouders vertel dat ik wel eens xtc gebruik is dat mijn beslissing; het is heel anders indien iemand zulke dingen achter mijn rug om uitvist en die gegevens bewaart, voor derden opvraagbaar maakt of doorverkoopt. En juist over zulke zaken gaat die privacy-poedelprijs: om al die instanties en organisaties die – meestal zonder dat je dat doorhebt – gegevens over je verzamelen en daar dingen mee doen waarop je geen greep hebt. Het lastige is dat al die voorstellen en ontwikkelingen elkaar versterken, en als burger – ook een die niks te verbergen heeft voor de overheid – raak je zelf zowat opvraagbaar.

Neem Translink, een consortium van onder meer de NS en Connexxion. Die zijn bezig met de invoering van een chipkaart voor het openbaar vervoer in heel Nederland. Handig, zeggen ze, want dan hoef je niet meer te rommelen met gepast geld, en het is ook veiliger voor de chauffeur. Dat is allemaal waar. Maar op zo’n OV-chipkaart worden ook al je reisbewegingen vastgelegd: wanneer nam iemand welke trein, bus of tram; welke routes legt-ie gewoonlijk af, wanneer week hij van zijn normale parcours af? Translink kondigt aan dat ze zulke informatie zullen gebruiken voor marketingdoeleinden. Dat betekent: gebeld gaan worden tijdens het eten met de prangende vraag wat u van lijn 11 vindt, en spam ontvangen van bedrijven bij uw favoriete in- en uitstaphaltes.

Dat Translink zulke gegevens vastlegt en bewaart, betekent ook dat derden ze kunnen opvragen. De politie, bijvoorbeeld. Die mag (binnenkort zelfs zonder tussenkomst van de rechter-commissaris) opvragen welke reizigers er allemaal op dinsdagavond 7 oktober uitstapten op het Mercatorplein, en kan die mensen ontbieden als mogelijke getuigen of daders van de verkrachting die zich daar afspeelde. En of ze meteen even hun DNA willen afstaan, voor de zekerheid. Nee hoor, niet dat we u verdenken, maar we moeten de kring verdachten kleiner krijgen, ziet u. Heus, we weten wel dat u niets heeft te verbergen, maar toch, he.

Het principe dat iedereen onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen, verliest op die manier zijn waarde en betekenis. Ieders gangen kunnen – soms nog jaren na dato – worden nagetrokken. De explosie aan uitzoekwerk die zulke ontwikkelingen voor de politie heeft, worden nooit verdisconteerd in zulke plannen. De politie verzuipt straks in alle gegevens die ze tot haar beschikking heeft. En je krijgt rare dingen, we hebben ze al eerder gezien: toen de Duitse politie op zoek was naar verborgen RAF-leden werd iedereen wiens gas- en lichtrekening plotseling steeg, onder verhoogde attentie geplaatst. Wie de pech had in diezelfde periode plots te gaan samenwonen kon er donder op zeggen dat-ie gecheckt werd door de inlichtingendiensten. (Overigens werd geen enkel RAF-lid op die manier getraceerd.)

Translink denkt niet na over zulke consequenties van haar plannen. Bits of Freedom, de organisatie die de Big Brother Awards hier in het leven heeft geroepen, wel. Bits of Freedom is bevreesd dat onder het motto van veiligheid ieders rechten langzaam eroderen, en dat burgers steeds maar transparanter moeten worden – niks te verbergen, immers? – terwijl bedrijven en overheidsinstanties steeds minder verantwoording afleggen over wat ze nu precies met de aldus vergaarde informatie doen, en wat ze er feitelijk aan hebben waar het criminaliteitsbestrijding betreft.

Dat argument dat je toch zeker niks te verbergen hebt zou twee kanten moeten op gaan. Overheid en bedrijfsleven horen inzage te geven welke gegevens ze verzamelen, beheren, bij elkaar voegen, bewaren, doorverkopen en aan derden overhandigen; in de vraag met welk doel ze zulke gegevens bewaren; en zeker in de vraag hoe efficiënt of nuttig hun plundering van onze persoonsgegevens is. Waarom zouden we tappen makkelijker maken – zoals de overheid wil – indien diezelfde overheid weigert te vertellen hoe vaak telefoontaps nu eigenlijk behulpzaam zijn in het oplossen van een criminele zaak? Waarom moeten wij transparant worden, en hoeven overheid en bedrijfsleven dat niet te zijn?

Ondertussen verdient het bedrijfsleven aan onze (onschuldige) geheimen. KPN blijkt geheime telefoonnummers al jarenlang te verkopen aan marketingbureaus, zonder haar clientele dat verteld te hebben. Dat leverde KPN een nominatie voor de Big Brother Award op.

Zaterdag openbaar ik een geheim: wie die verdomde poedelprijs heeft gewonnen. Dat mag, want ik zit in de jury.