De klant is geen koning

Wij moeten consument in de zorg worden, stellen WVS en allerlei overheidsadviesraden. Veel elementen die begrepen zijn in de notie dat patiënten tot klanten zouden moeten transformeren, zijn uitermate loffelijk: patiënten moeten meer en betere informatie krijgen, ze moeten de mogelijkheid hebben een weloverwogen keus te maken uit het zorgaanbod, behandelaars dienen hen niet als objecten van zorg te beschouwen maar als volwaardige partners, er dienen goede klachtenprocedures te zijn, patiënten mogen inzage verlangen in hun dossier; ze dienen kortom een volwaardige stem te hebben in hun behandeling. Allemaal zulke prachtige ideeën dat haast niemand het er mee oneens is. Met die vaststelling worden die beeldschone uitgangspunten prompt ook wat beaat.

Waar ik bezorgd over ben is de sterke nadruk die in deze gedachtengang wordt gelegd op geld als machtsmiddel. Zo zouden patiënten zich, bijvoorbeeld door zich via platforms te bundelen, tot inkoopmacht kunnen ontwikkelen, meent onder meer de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ): patiënten vormen dan een duidelijk herkenbare groep die een vuist kunnen maken jegens de zorgleveraars, de pillenmakers en de verzekeraars.

Mij lijkt dat een schromelijke overschatting van de rol van de consument in de moderne maatschappij. Consumenten hebben helemaal niet zoveel macht. Wat ze aan macht hebben, bestaat doorgaans uit ‘nee’ zeggen. Consumenten weigeren soms bepaalde producten aan te schaffen, en wat zodoende te lang op de schappen blijft liggen, verdwijnt uiteindelijk uit het assortiment. Klanten beslissen soms om bepaalde winkels of bepaalde producenten te boycotten. Zulk stemmen-met-de-voeten heeft inderdaad enig effect, Albert Heijn kan ervan meespreken. Maar voor de rest is het nog steeds een producer’s market: de producent bepaalt het aanbod, en datgene waarvoor wordt geadverteerd, verkoopt.

Consumenten hebben weinig positieve macht, de macht om iets in de schappen te krijgen. Het heeft jarenlange druk van milieu- en dierenbeschermingsorganisatie, de oprichting van natuurwinkels plus verandering in de bio-industrie gevergd om het beleid van supermarkten aan te passen, en die uiteindelijke aanpassing is minimaal.

n de zorg- en medische sector zal de inkoopmacht van patiënten per definitie nooit groot worden. Deels omdat de inkoopmacht van consumenten altijd al marginaal is, wat voor klant-patiënten nog meer geldt dan voor klant-klanten; klant-patiëntengroepen bestaan immers hoe dan ook altijd uit deelgroepen van de bevolking, en zijn derhalve getalsmatig klein. Deels omdat het geld van patiënt-klanten er toch minder toe doet dan dat van verpleeg- en zorginstellingen, van verzekeraars en uitleveranciers: daar valt meer te halen. Deels ook omdat je als patiënt toch altijd meer patiënt bent dan klant: als het ziekenhuis van je weloverwogen keuze geen vrije bedden heeft, wacht je niet een half jaar. Dan ga je bijna altijd naar het ziekenhuis dat nummer drie of vier op je lijstje staat. Het alternatief is immers om maanden langer door te lopen met je kwaal, wat je je lang niet altijd kunt permitteren. Als de rolstoel die je wilt niet leverbaar blijkt, neem je genoegen met een ander type. Je moet wel: je hebt er immers een nodig, daarom begon je die hele exercitie.

Een kopersstaking – de feitelijke achtergrond van de macht van consumenten – is in de gezondheidszorg ondenkbaar. Je zou letterlijk je lichaam in de strijd moeten werpen, en dat is een griezelige, onredelijk hoge prijs om te betalen.

Pak de prelaten

Dezelfde linkse mensen die eerder de katholieken op de korrel namen, maken zich nu boos op degenen die kritiek hebben op de islam, schreef Joost Zwagerman zaterdag in de Volkskrant. ‘Vroeger stal je als cabaretier en columnist de show met grappen over benepen confessionelen in het algemeen en roomse gluiperds in het bijzonder. (..) Staat er nu echter een ander op om de moslims onder ons eens op een soortgelijke manier te wijzen op de archaïsche dogma’s van hun religieuze mores, dan zijn het diezelfde columnisten die klaarstaan met een breed uitgemeten morele verontwaardiging over stigmatisering en vernedering van een bevolkingsgroep.’ Da’s buitengewoon hypocriet, zegt Zwagerman, en een bizarre travestie: juist degenen die indertijd van harte meehielpen aan de ontkerkelijking, piepen nu het hardst als iemand iets scherps zegt over de islam.

Volgens mij slaat Zwagerman de plank wat mis. Critici en columnisten zeggen zelden iets scherps over de islam: de meesten, ikzelf inclusief, hebben zich simpelweg nooit voldoende in dat geloof verdiept om er iets zinnigs over te kunnen zeggen. Het commentaar van mensen die erin thuis zijn (zoals Hafid Bouazza) wordt verwelkomd, niet afgedaan als stigmatiserend. Wat wel te makkelijk gebeurt is dat individuele aanhangers van de islam in de hoek worden gezet als inherent achterlijk, anti-democratisch en anti-liberaal, alsof islamitisch zijn zich per definitie niet laat verenigen met moderniteit. Daartegen bezwaar aantekenen lijkt me niet meer dan normaal, zeker voor wie ingezien heeft dat linkse kritikasters indertijd bijwijlen erg lomp konden zijn met hun kastijdingen van de katholieken.

Daarnaast – en dat lijkt me een cruciaal verschil – waren de confessionelen aan de macht in de jaren die Zwagerman ons als spiegel voorhoudt. De KVP maakte de dienst uit en legde haar maatschappelijke moraal unverfroren op, ook aan al wie niet gelovig was: vrouwen werd het werken belet, seks zonder boterbriefje was verwerpelijk, abortus, de pil en homoseksualiteit waren doodzonden. In zo’n context is het logisch om de prelaten van de religie die zulke waarden beheerden te bekritiseren of in hun hemd te zetten. Giechelig doen is trouwens altijd een goede strategie om macht te ondermijnen en dat is precies waar het toen om ging: de macht van het geloof op de maatschappij verzwakken.

De islam ontbeert die macht hier, en daarmee vervalt de grondslag van Zwagermans betoog. De stukjes- en ingezondenbrievenschrijvers die nu ten strijde trekken tegen de islam, hebben het voorts zelden over de islam zelf (of een van de stromingen daarbinnen) en vrijwel altijd over individuele gelovigen. Dat is alsof je de macht die de Paus een halve eeuw geleden had, aan de kaak zou stellen door kritiek te leveren op de mensen die bidden voor het eten. Daar zat ‘m de pijn niet, in dat godsvruchtig of ritueel vouwen der handen door de kleine luiden. De pijn zat ‘m in het opleggen van de praktische consequenties van dat geloof aan derden. De pijn zat ‘m in de prelaten.

Zo lang kritiek op de islam wordt geuit in de vorm van gezeur en misbaar over haar kleine luiden, acht ik het niet meer dan terecht om te waarschuwen voor stigmatisering. Daarnaast helpt het geen zier om alle islamieten over één kam te scheren, en te doen of elke moslim ouderwets is. De relativering van het katholicisme kwam goeddeels van binnenuit. Die kritikasters van toen schreeuwden ook maar wat vanaf de zijlijn.

Moslims en waarden & normen

De zoon van een goede vriendin – laat ik hem Piet noemen en haar Anna – is een tijdje terug moslim geworden. Hij vat zijn geloof serieus op: geen alcohol of varkensvlees, vasten tijdens de Ramadan en voor dag en dauw bidden. Overdag werkt hij hard en ‘s avonds lopen hij en zijn vrienden de deur bij elkaar plat. Hij had altijd al een hang naar het religieuze, en aangezien hij op straat vriendjes werd met moslims en zodoende veel over hun godsdienst hoorde, leek hem dat een logische keus. De moskeegangers zijn reuzetrots op hem: witte jongens die lid worden zijn zeldzaam. Piet zelf vindt het niet zo bijzonder: hij is gewoon gelovig, net als de meeste van zijn vrienden. Daar praat je verder niet over.

Piet was jarig: hij werd achttien en dus volwassen. Het feest werd gevierd met al zijn vrienden en familie. ‘Uhm, ik moest toch wel even slikken,’ vertelde een familielid later aan mijn vriendin. ‘Zoveel Marokkanen in je huis. Ik greep meteen naar mijn portemonnee.’ Anna ontplofte beheerst: ‘Je moest je diep schamen. Het zijn de vrienden van mijn kind. Waar zie je hen, waar zie je mijn kind voor aan? Wat denk je toch allemaal, geloof je nu heus dat alle Marokkanen dieven zijn?’

Anna’s familielid werd wat ongemakkelijk na haar uitval, want nee, dat had hij nu ook weer niet bedoeld. Maar ja, je hoort van die rare dingen he, en dat blijft hangen. Die Marokkaanse jongens, hoe keken die nu eigenlijk naar haar, vroeg hij bedeesd verder. Vonden ze haar geen hoer, zo zonder man? Anna lachte. ‘Ze zeggen meestal heel beleefd: “Dag moeder van Piet,” en ze staan geregeld met z’n allen in de keuken te koken en dan vragen ze of ik ook iets wil.’

Van een ander familielid kreeg Anna een krantenknipsel overhandigd waarin werd beschreven dat binnen moskeeën soms jongeren werden geronseld voor de Jihad. Ze kreeg dat stukje uit zorg toegespeeld, het was lief en goed bedoeld, maar behalve dat sprak er ook angst uit. Je weet het maar nooit, met die moskeeën… Voor je het weet gaat zoiets mis.

Waarna Anna vriendelijk uitlegde dat voor jonge kinderen en jongvolwassenen overal gevaar dreigt. Op school hadden Piets (Nederlandse) vrienden hem de coffeeshops ingesleept waar altijd wel een paar (witte) volwassenen andere dingen begonnen te pushen. Op de sportschool liepen geregeld (witte) mannen met steroïde anabolen te leuren. Overal zit gespuis, maar als het om moslims of Noord-Afrikanen gaat scheren we plots iedereen over een kam en verdenken we ze en masse van van alles.

Piet wordt niet met de nek aangekeken en in zijn buurt grijpen witte mensen niet naar hun portemonnee. Hij ziet er immers niet uit als moslim. Maar veel van zijn vrienden wel. En waar Anna Piets geloof zo nodig kan verdedigen en al doende die angsten en vooroordelen misschien een beetje kan ontwrichten, krijgen zij die kans niet: Anna’s familieleden en al die andere Nederlanders die islamieten niet vertrouwen, praten daarover niet met die islamieten zelf. Zo gaan die dingen helaas: wat je vreest, dat schuw je. Waarmee je je angst in stand houdt, ook als die op niets geschraagd is.

Die verdenkingen en vooroordelen blijven. En ze worden gevoeld. Pierre Bokma gelezen in het PS van afgelopen zaterdag, die zich boos maakte dat de koran alle andere godsdiensten afwees en vooral in geboden en verboden handelde? Doet de bijbel anders? Nee, maar als de koran hetzelfde doet is het ineens vreselijk eng.

Moslims ervaren het klimaat jegens hen als gaandeweg vijandiger, meldden de inlichtingendiensten eerder deze maand. Het erge is dat daardoor ook de grote groep moslims die zich democraat acht, zich ontheemd begint te voelen: ”Te constateren valt dat een groeiend aantal moslims zich door opiniemakers en opinieleiders in het maatschappelijk verkeer onheus bejegend voelt. Hierbij komt dat in hun ogen de overheid zich niet – of onvoldoende – als onpartijdige arbiter opstelt. Deze gedachte leeft onder de kleine groep van politiek radicale moslims maar ook binnen een groot deel van moslims dat zich wel verbonden voelt met – en gebonden acht aan – de principes van de democratische rechtsstaat,’ schrijft de AIVD.

Naarmate de islam en haar gelovigen meer worden gewantrouwd en geweerd, verhardden de linies zich. Juist in de uitstoting die zo op gang gebracht wordt ligt een grote voedingsbron voor radicalisering, waarschuwt de AIVD. Anders gezegd: de radicalisering waarvoor we hier zo bang zijn komt niet uit de islam voort, maar uit onze argwanende behandeling van haar aanhangers. Wat gij niet wilt dat u geschiedt…

Macht en moraal

Amerika wil, zo meldden de kranten vorige week, op de minstens zeven grote Europese vliegvelden – waaronder Schiphol – zijn eigen inspecteurs neerzetten om alle vertrekkende passagiers te screenen. Deze ‘immigratiebeveiliging’ zou terroristen moeten onderscheppen voordat ze Amerika bereiken. Maatschappijen die vluchten naar Amerika willen blijven verzorgen, moeten nu al uitgebreide informatie over alle passagiers naar de VS sturen om hun landingsrechten te behouden: het gaat om zaken als nationaliteit, creditcardnummer en maaltijdkeuze (terroristen eten anders dan oppassende burgers, of proef ik per ongeluk een vooroordeel jegens iedereen die geen varkensvlees wil eten?). Daarnaast leeft al langer het plan om op alle vluchten naar de VS zogeheten ‘air marshals’ te stationeren, bewapend veiligheidspersoneel dat in burger mee vliegt.

Een raar idee, natuurlijk, die Amerikaanse politie op Schiphol. Voor dergelijke controles hebben we onze eigen marechaussee: die doet zijn werk naar behoren. En sinds wanneer kan een vreemde mogendheid het recht opeisen om op Nederlands grondgebied controles uit te voeren op Nederlandse passagiers? We zijn toch geen Amerikaanse kolonie, of wel soms? Och nee, ‘t is geen eis, repliceerde de VS, maar ja, dat was het overhandigen van die passagiersgegevens ook niet. Dat was slechts economische chantage: overhandigen of we trekken je landingsrechten in. Waarop de rest van de wereld zich en masse schikte. Alleen Brazilië nam tegenmaatregelen en riep dat zij zulke gegevens dan ook wilde van alle passagiers die vanuit de VS naar Brazilië vlogen. Politiek gezien een hilarische zet, maar van privacy blijft op die manier niet veel over.

Bij de Nederlandse regering (en bij die van een paar andere Europese landen met drukke internationale vliegvelden) ligt binnenkort de vraag of ze dat Amerikaanse verzoek inwilligen. Balkenende en Donner zijn vast voor, die zagen er ook geen been in om zich tegen het verschaffen van die passagiersgegevens te verzetten. ‘Het recht op privacy is schuilplaats voor het kwaad’ zei de Groningse korpschef Welten eind vorig jaar namens de Raad van Hoofdcommissarissen. De regering lijkt het hartelijk met hem eens te zijn, vergetend dat je om één kwaaie te pakken de privacy van tienduizenden onschuldigen systematisch moet schenden.

Donner kwam afgelopen week alvast met een nieuw voorstel om cybercriminaliteit in te dammen. En passant worden daarin nieuwe bevoegdheden voor Justitie omschreven: hulpofficieren mogen plots telefonisch beslag laten leggen op gegevens van individuele gebruikers zonder dat er een rechter-commissaris aan te pas komt. (Waar telefonische bevelen toe leiden heeft een brave internet-gebruiker vorig jaar met grote schrik ontdekt: een misverstaan IP-nummer leidde tot een politie-inval, een vernielde voordeur en een onterechte verdenking van het verspreiden van kinderporno.)

Donner wil daarnaast dat de gezamenlijke providers, justitie en een auteursrechtenorganisatie dwingend kunnen adviseren over de verwijdering van illegaal materiaal op het net: zonder transparantie in de besluitvorming, zonder beroepsmogelijkheid van de gebruiker, en – erger – zonder dat enige instantie die de rechten van gebruikers in het oog houdt zijn zegje kan doen. De rechten van gebruikers komen simpelweg niet in het plaatje voor. Maar wat legaal en illegaal is is lang niet altijd duidelijk, en soms vindt een rechter zelfs dat inbreuk gerechtvaardigd is: de zaak die Scientology tegen mij heeft aangespannen wegens auteursrechtinbreuk sleept al ruim acht jaar en heeft het zelfs tot de Hoge Raad geschopt nadat het Haagse Hof oordeelde dat de vrijheid van meningsuiting in dit geval boven auteursrecht ging. Kan een klein clubje in dwingend conclaaf voortaan nu heus dergelijke complexe beslissingen voor zijn rekening nemen?

Zulke voorstellen – van Donner tot de Amerikaanse politie gestationeerd te Schiphol – maken me buitengewoon ongerust. Ze suggereren dat voor het bestrijden van criminaliteit zowat alles moet wijken, inclusief de rechten van burgers. Maar wat of wie wil je nu eigenlijk beschermen? Diezelfde burgers, toch? De slang bijt in zijn eigen staart: om gewone burgers tegen criminaliteit en terrorisme te beschermen, worden de rechten van diezelfde burgers aangetast en moeten ze steeds kleine beetjes privacy inleveren. Opsporingsbevoegdheden worden veel te gemakzuchtig verruimd (alsof opsporing ooit makkelijk kan worden), privacy wordt schaarser, en er zijn steeds minder waarborgen dat doodnormale burgerrechten fatsoenlijk worden verdisconteerd in fora waar verstrekkende beslissingen worden genomen.

Ondertussen meldt Balkenende keer op keer dat het volk haar eigen moraal moet gaan verbeteren. Spreek voor jezelf, kan ik dan niet nalaten te denken. De minister-president levert de soevereiniteit van ons land in, durft bouwfraudeurs niet aan te pakken, en verruilt concrete burgerrechten voor vage bezweringsformules als ‘nationale veiligheid’. Balkenende buigt telkenmale voor economische macht. Een geweldig moreel voorbeeld, die man.

De patiënt in de computer

In 2006 moet het elektronisch patiëntendossier landelijk zijn ingevoerd: een centraal bijgehouden medisch dossier waartoe alle behandelaars toegang hebben. Zo’n elektronisch dossier (EPD) voorkomt, zo hoopt men, dat de ene arts niet weet wat de andere arts de patiënt in kwestie heeft voorgeschreven of dat onderzoeken dubbel worden uitgevoerd. Op zich een prachtig plan, hoewel ik me altijd afvraag of je een gebrek aan samenwerking eigenlijk wel via de techniek kan afdwingen.

Aan dat EPD zitten echter nog allerlei vragen vast die slecht of niet doordacht zijn, En de tijd dringt: over pakweg twee jaar zou het systeem werkend moeten zijn en gaan al uw medische gegevens, de informatie over uw medicijngebruik en de verslagen van uw fysiotherapeut erin.

De toegangsproblematiek – wie mag het EPD bekijken; wie mag gegevens invoeren; wie mag gegevens muteren – is buitengewoon complex. Het idee is dat alle betrokkenen het dossier moeten kunnen raadplegen. Maar dat is een veel te eenvoudig uitgangspunt. Als patiënt (en als beleidsmaker) wil je evident niet dat de bedrijfsarts zomaar toegang heeft tot alle gegevens, dat heeft hij nu trouwens ook niet. Maar hoeveel mag een verpleegkundige weten, hoeveel de vroedvrouw of de laborant? Hoort de opticien toegang tot zo’n systeem te hebben? De psychiater, de psycholoog? Wie regelt de niveaus van toegang? Kan de patiënt zelf iemand ‘promoveren’ en hem of haar hogere toegang geven of ontzeggen? Tot welk niveau krijgt de patiënt zelf eigenlijk toegang?

Deels zijn deze vragen natuurlijk dezelfde als bij een papieren systeem, maar juist omdat EPDs veel vollediger zullen zijn dan de dossiers die nu her en der over een en dezelfde persoon bestaan – immers, de bedoeling is dat alle medische informatie per persoon wordt verzameld en geordend – worden deze vragen navenant prangender.

Daarnaast maakt de aard van het EPD dat er plots twee heel nieuwe categorieën beroepsgroepen toegang hebben tot de patiëntendossiers: ten eerste datatypisten (die oude gegevens en de notities van computervrezende artsen moeten invoeren), ten tweede de systeembeheerders. Alleen voor artsen en verpleegkundig personeel geldt thans een geheimhoudingsplicht, compleet met privacyregels en sancties. Ook aan de niet-medici die met het EPD te maken krijgen, de systeembeheerders en datatypisten, zal een geheimhoudingsplicht moeten worden opgelegd. Gebeurt dat niet, dan zou ik als patiënt heel ongerust worden van zo’n EPD.

Voorts roept het karakter van een EPD een heel nieuw probleem op. Misbruik maken van gegevens – ze ontvreemden, bijvoorbeeld – wordt aanzienlijk makkelijker. Een kopie van iemands medisch dossier maak je niet zo een-twee-drie, maar een bestand op een floppy zetten is een fluitje van een cent. En ik wil wedden dat er grof te verdienen zal zijn aan zulke medische spionage: bladen als Story en Weekend zullen vermoedelijk goud geld betalen voor het EPD van Maximá, Frans Bauer of de minister-president. Werkgevers zullen erg nieuwsgierig zijn naar het medisch dossier van hun sollicitanten, verzekeringsbedrijven naar dat van hun klanten. ‘Wist mevrouw X echt niet dat ze een chronisch progressieve ziekte had toen ze zich bij ons aanmeldde?’

Los van slechte bedoelingen: ook met de beste intenties of uit onnadenkendheid wordt er thans al te soepel met medische informatie omgesprongen. Nu al is het gebruikelijk dat allerlei instanties, al dan niet bedoeld, persoonlijke medische informatie van hun cliënten uitwisselen. (Verzekeringsmaatschappijen krijgen bijvoorbeeld, zuiver via de rekeningen die ter declaratie bij hen binnenkomen, een vrij gedetailleerd beeld van de actuele conditie van hun verzekeringsnemers.) Met de ingebruikneming van EPDs zal die hoeveelheid enthousiast uitgewisselde informatie alleen maar toenemen. Er is voorts amper wetgeving ter bescherming van medische gegevens, terwijl (om database- en privacy-deskundige Simson Garfinkel te citeren) ‘op geen enkel gebied het verschil tussen enerzijds de gegevensbescherming die mensen verwachten en anderzijds de alledaagse realiteit zo groot is als juist in de medische sector.’

Toch is juist de zekerheid dat met medische gegevens bijzonder secuur wordt omgesprongen, cruciaal. Immers, de bereidwilligheid van mensen om pijnlijke of gênante zaken aan specifieke personen of instanties te openbaren, staat of valt met hu vertrouwen dat er zorgvuldig met zulke gegevens wordt omgesprongen. Wie zou er nog een aidstest doen als hij weet dat er kans is dat die gegevens morgen op straat liggen? Maar juist die geheimhouding is een lastig ding, en des te moeilijker te handhaven naarmate meer mensen toegang tot gegevens hebben. Zoals Garfinkel zegt: ‘De geheimhouding van feiten vergt de medewerking van alle betrokkenen. Het openbaar maken ervan vergt slechts één klootzak.’

Orkut pirates privacy and copyright

On-line friend networks such as Friendster and Friend-of-a-friend have fallen somewhat out of grace. Orkut however is different. It is soaring: less than a month after it was launched (on January 23), Orkut can boast almost 100.000 members and it seems to be discussed everywhere, both on the net and In Real Life.
Basically, it is everybody’s own responsibility to assess how much they want to disclose. Many of these on-line communities or interfaces, however, also affect other people’s privacy. Orkut however takes things a few steps further: it is a real privacy pirate. And it claims the legal right to all your content.

Microsoft was bashed for less

[Originally appeared in the Dutch net magazine Netkwesties.]

On-line friend networks such as Friendster and Friend-of-a-friend have fallen somewhat out of grace. Orkut however is different. It is soaring: less than a month after it was launched (on January 23), Orkut can boast almost 100.000 members and it seems to be discussed everywhere, both on the net and In Real Life.

The idea behind such friends’ networks is simple. After joining, you describe your interests and particularities such as age, sex and relational status, you make a list of your friends and invite them, and thus you map your social networks onto Friendster or Orkut. After registering you can take a look at the friends of your friends or investigate who else shares your interests. You can invite the new people that you find in this way to become part of your own network and thus create new ties.

That’s basically it. It’s all a tad trite, basically a great way of doing away with your time, although admittedly it must be fun to suddenly find an old friend in this way.

But indeed: Orkut is different. Unlike Friendster or Friend-of-a-friend, it is incredibly hip, and it is especially popular especially amongst the internet savvy. Orkut’s close ties to Google, the internet’s best search engine (Orkut was developed by a Google employee during company hours), may have greatly promoted Orkut’s cool factor: Google doesn’t often affiliate itself with a new toy, so that if it does, it must mean something. Such spill-over of good-will works.

Even when Orkut is different.

All more or less formalised on-line networks depend on databases. Friendster puts your profile together with that of all other Friendsters in a huge file and thus preserves everything that you were willing to spill about yourself: who your friends are, whether you smoke, your favourite films and bands, your political preferences. The sheer amount of private data that is being preserved makes such databases rather sensitive, even though the participants have entered those data themselves. People usually do not mind telling their friends that they have experimented with drugs, but when their mother or boss makes an appearance on that same network, the situation somehow changes.

Basically, it is everybody’s own responsibility to assess how much they want to disclose. Generally, it isn’t very smart to put things on-line which you do not want to be retrievable until kingdom come, be it in a usenet posting on your own web site or in Friendster or Orkut. Anybody participating on the net should be aware that the internet’s collected memory lasts a tad longer than an analogue conversation. On the net, everything is archived and usenet postings and web pages are kept for eternity.

Many of these on-line communities or interfaces, however, also affect other people’s privacy. According to a critical article in The Register of February 10, 2004, Plaxo encourages you to put your whole address book on-line. When a vague acquaintance is a Plaxo member, there is a good chance that your vcard – address, telephone number, mobile, date of birth – is on-line too. Swell: one’s privacy gets compromised because others are naive.

Orkut however takes things a few steps further: it is a real privacy pirate. If an acquaintance were to invite me to join Orkut, Orkut itself reserves the right to retain the data pertaining to me and use them for its own purposes. By now, I am labeled as part of several of Orkut’s circles of friends – I have even received mail for events within these circles – while I am not a member myself. Hence, Orkut ‘knows’ who my friends are, even while I keep my mouth tightly shut.

Besides, Orkut’s architecture provides a wonderful spamming tool. After having joined Orkut, you have the option to mail all your friends in one go; another option is to mail all friends of your friends. A friend of mine who has joined, Paul, has 89 Orkut friends. Not a particularly huge circle in Orkut terms, because people spread invitations like viruses and the lack of more nuanced labels promotes every acquaintance to a friend. (A strategy that quite erodes the meaning of the term friendship. ‘A person is lucky when he has five real friends,’ an acquaintance of mine often states. If Paul would take these 89 Orkut friendships seriously, he and I would never meet again due to his sudden lack of time.)

These 89 Orkut-inflated friends each have their own huge circle. With a simple mail to ‘friends of my friends’, Paul would reach circa 4500 people at once (roughly: 89 time 89, then half the result to account for the double instances). It is a matter of time before spammers abuse this option. More to the point: what on earth is the practical and honest use of an option to mail all ‘friends’ of all your ‘friends’ with one simple click?

Orkut does weird things with such – and all other – mail. Everything that one mails through Orkut, will be kept and preserved. In its privacy policy, Orkut states:


When you invite new members into your network or send messages through the orkut.com service, we collect and maintain the information associated with those messages, including email addresses and content on secure servers.

Any ISP who would remotely consider doing the same, would be slashed and thrashed by all digital rights / civil liberties organisations – and rightfully so. For a number of years already, Europe has been hotly debating data retention of internet traffic. Anybody who cares two hoots about privacy is greatly alarmed by these plans to oblige providers to retain such data: after all, data retention is meant to enable data retrieval. Knowing who mails who when and about what, renders rather detailed information about people: for instance, it means knowing the networks that people participate in. It also means that you can get implied by proxy if a member of your network is a police suspect. For this reason, such information is considered to be highly sensitive and is very much contested.

Orkut does not only store traffic data. It stores all content. Without a time limit. While Orkut does store this data on secured servers (it would only be yet more scandalous if these servers were not secured), the mere storing makes this data retrievable for anybody who manages to secure an authority’s compliance. Isn’t it odd that data retention for ISPs causes huge debate on international platforms, while a company can do so without even causing any digital rights organisation to twitch a muscle?

Or, erm, perhaps that is not too odd. Because members, supporters, founders, financiers and employees of such digital rights and civil liberties organisations themselves have joined Orkut en masse. From Dutch ex-hackers Felipe Rodriquez and Rop Gonggrijp to Electronic Frontier Foundation front man John Perry Barlow, from Esther Dyson to all-time top-15 hacker Julf Helsingius: all are on Orkut and have founded their own Orkut communities: Hippies From Hell, Electronic Frontier Foundation, Hack-tic. Because they were curious. Because it was brought to us by Google. Or because it’s just hip. Or perhaps for the same reason that I have a supermarket loyalty card: because my concerns for privacy diminish when I think I have something to win if I give up my privacy.

Orkut can boast more oddities. In its terms of service, their claims to copyright are explained:


orkut.com’s proprietary rights

By submitting, posting or displaying any Materials on or through the orkut.com service, you automatically grant to us a worldwide, non-exclusive, sublicenseable, transferable, royalty-free, perpetual, irrevocable right to copy, distribute, create derivative works of, publicly perform and display such Materials.

In other words, Orkut claims the rights to anything that its members post or publish through Orkut, be it a photograph of their daughter, a plot for a film that is in the making or an incipient business plan. Orkut claims the eternal, worldwide and royalty-free right to re-publish, perform, display and/or distribute whatever its members mail or mention.

Of course, such a provision would probably not be upheld in court, should Orkut wish to exercise the rights it granted itself and should a user sue Orkut. But the mere fact that Orkut whipped up such a condition for the use of its network is rather remarkable. Through its close affiliation with Google, one would have expected a less Microsoftish, less Disneyesk provision.

Speaking of which: a few years ago Microsoft was planning to issue a .NET passport. .NET passport users would (unwittingly) allow Microsoft to collect information on which sites they visited, whom they mailed, what they bought where. These plans led to a confrontation between Microsoft and the European Commission, who stated that the gathering and storing of such data was illegal. In the end, Microsoft was forced to cancel its .NET passport plans.

Unlike that .NET passport, Orkut is completely voluntary. And unlike Microsoft, Orkut is being used by highly informed civil right activists. That doesn’t only make it more difficult to fight Orkut’s conditions, it also means that Orkut might be our Trojan horse. After all, can EFF and other civil rights’ organisations keep up their complaints about .NET like plans after having joined Orkut so heartily, so massively and so uncritically?

Orkut spot met privacy en auteursrecht

Microsoft zou voor minder op z’n donder krijgen

Online vriendennetwerk Orkut heeft een waarlijk vliegende start gemaakt: drie weken na oprichting zijn zowat al mijn internettende vrienden al lid. Het wordt druk besproken, zowel op het net als in Het Echte Leven.

Het principe achter al die vriendennetwerken is simpel: je meldt je aan, zet een beschrijving van je interesses neer, geeft op wie je vrienden zijn, stuurt ze een uitnodiging en vormt al doende cirkeltjes. Vervolgens kun je bekijken wie de vrienden van je vrienden zijn of opzoeken wie er je interesse deelt. Met die vers gevonden mensen kun je vervolgens ook banden aanknopen. Heel gezellig en een geweldige manier om je tijd te verliezen. ‘t Heeft allemaal niet veel om het lijf, ook al is het natuurlijk erg leuk om een verloren gewaande kennis terug te vinden.

Maar Orkut is anders. Het kan – anders dan Friendster of al die andere online communities – rekenen op een forse dosis sympathie van de meer doorgewinterde internetters en groeit derhalve als kool. Dat Orkut hechte banden heeft met Google – Orkut is in bedrijfstijd gemaakt door een werknemer van Google – zal daaraan niet vreemd zijn: als Google zijn goedkeuring aan iets nieuws hecht, is dat nieuwe verschijnsel alleen al door dat stempel vanzelfsprekend vreselijk hip.

Zelfs als Orkut anders is, zo blijkt.

Alle min of meer geformaliseerde online netwerken bestaan bij gratie van databases. Friendster stopt je profiel samen met dat van alle andere Friendster-leden in een groot bestand en bewaart derhalve alles over jezelf wat je hebt willen prijsgegeven: wie je vrienden zijn, of je rookt, wat je favoriete films en bandjes, je politieke voorkeuren zijn. Al die persoonlijke informatie maakt zo’n database enigszins gevoelig materiaal, ook al heb je al die gegevens zelf ingevoerd: mensen willen gewoonlijk gerust tegen hun vrienden zeggen dat ze graag experimenteren met drugs, maar als hun baas of hun moeder op datzelfde netwerk verschijnt, komt de zaak toch iets anders te liggen.

Soit, eigen verantwoordelijkheid en zo. Het is sowieso dom om zaken op het net te zetten waarvan je bij enig doordenken weet dat je ze liever niet algemeen of tot in lengte der dagen bekend wilt hebben, ongeacht of dat nu in een online community of een Usenet-posting is. Het geheugen van het net gaat immers langer mee dan een gesprek. Op internet wordt van alles gearchiveerd en blijven Usenet-berichten en webpagina’s voor de eeuwigheid bewaard.

Maar veel van die on-line gemeenschappen schenden de privacy van derden. Volgens een kritisch artikel in The Register van 10 februari, stimuleert Plaxo haar leden bijvoorbeeld om hun hele adresboek pardoes in die gemeenschap neer te zetten. Als een vage kennis van je bij Plaxo zit, loop je een redelijke kans dat ook jouw visitekaartje (naam, adres, telefoonnummer, geboortedatum) er is te vinden. Dank u wel: door andermens’ onnadenkendheid liggen dan ook uw en mijn gegevens er voor het oprapen.

Orkut is – zoals gezegd – anders. Orkut spot met alle regels op het net en daarbuiten. Als een kennis mij via Orkut uitnodigt, behoudt Orkut zich het recht om mijn gegevens voor eigen doeleinden te bewaren. Ik zit thans zelfs in Orkut-vriendenkringen – en krijg daar wel eens mail van – zonder dat ik mezelf ooit heb aangemeld. Orkut ‘weet’ derhalve wie mijn vrienden zijn, ook al houd ik zelf mijn mond dicht.

Orkut is door haar opzet trouwens geweldig gereedschap voor spammers. Binnen Orkut kun je niet alleen in een keer al je vrienden mailen, maar ook alle vrienden van je vrienden. Een vriend van mij, Paul, heeft 89 Orkut-vrienden, geen bizar grote kring voor Orkut omdat iedereen elkaar werft en tot intimus bombardeert. (Een strategie die de betekenis van het woord vriend nogal uitholt. ‘Een mens mag blij zijn als hij vijf ware vrienden heeft,’ zegt een andere vriend van me geregeld. Als Paul zich echt met al die 89 Orkut-vrienden gaat bezighouden, zou dat betekenen dat dat ik ‘m nooit meer zie wegens zijn plotselinge tijdgebrek.) Die Orkut-geïnfleerde vrienden hebben allemaal ook zo’n bulk aan contacten. Met een eenvoudig mailtje aan ‘friends of my friends’ kan Paul in een keer zo’n 4500 mensen bereiken (grofweg 89 x 89, en daar dan weer de helft van omdat er doublures in zitten). Je kunt erop wachten dat spammers dat gereedschap gaan misbruiken. Sterker: wat voor praktisch doel heeft het in hemelsnaam om alle ‘vrienden’ van je vrienden tegelijk te mailen?

Orkut doet trouwens iets raars met die mail. Alles wat je via Orkut verstuurt, wordt bewaard. In haar privacy policy meldt Orkut:


When you invite new members into your network or send messages through the orkut.com service, we collect and maintain the information associated with those messages, including email addresses and content on secure servers.

Met andere woorden: Orkut bewaart de inhoud van de mail die je via hen verstuurt.

Een provider die hetzelfde van plan is, zou – terecht – onder vuur komen te liggen van alle digitale burgerrechtenbewegingen. In Europa is al een paar jaar een groot debat gaande over het bewaren van verkeersgegevens (wie mailde wanneer aan wie) en zowat iedereen die privacy een goed hart toedraagt, maakt zich ernstige zorgen over die bewaarplicht. Wie met wie mailt en dus wie in welke netwerken zit, geeft een nogal gedetailleerd beeld van mensen en is informatie die niet zonder meer uit handen gegeven mag worden, reden waarom ook het bewaren – en dus opvraagbaar maken – ervan bepaald niet onomstreden is.

Orkut bewaart zulke gegevens zonder meer. Bij Orkut gaat het bovendien niet alleen om de verkeersgegevens, ook de inhoud van ieders mail wordt bewaard. Zonder termijn. Dat gebeurt weliswaar op beveiligde servers (het zou een nog groter schandaal zijn dat die servers ni­et waren beveiligd), maar niettemin zijn zulke gegevens, simpelweg doordat ze bewaard worden, opvraagbaar geworden door iedereen die een bevoegde autoriteit weet in te schakelen. Is het niet raar dat over het bewaren van zulke gegevens grote debatten in parlementen worden gevoerd, en onderwijl een enkele partij dat op eigen houtje doet zonder commentaar uit te lokken van organisaties die digitale burgerrechten bewaken?

Of nee, heel vreemd is dat niet. Want sympathisanten, leden, medewerkers, oprichters en financiers van diezelfde digitale burgerrechtenorganisaties zijn zelf en masse lid geworden op Orkut. Van ex-hackers Rop Gonggrijp en Felipe Rodriquez tot privacy-voorvechter Maurice Wessling en internet-advocaat Christiaan Alberdink Thijm, ze zitten er allemaal op en hebben er hun eigen communities gesticht: ‘Hippies from Hell’, ‘Electronic Frontier Foundation’, ‘Hack-tic’. Uit nieuwsgierigheid. Of omdat het hip is. Of om dezelfde reden waarom ik een Albert-Heijnbonuskaart heb: privacy kan me iets minder schelen als ik denk dat er iets te halen valt.

Orkut heeft meer idioterie. In de terms of service zet Orkut uiteen hoe ze het auteursrecht beziet:


orkut.com’s proprietary rights

By submitting, posting or displaying any Materials on or through the orkut.com service, you automatically grant to us a worldwide, non-exclusive, sublicenseable, transferable, royalty-free, perpetual, irrevocable right to copy, distribute, create derivative works of, publicly perform and display such Materials.

Op alles dat je via hen verstuurt – een foto van je dochter, een verhaaltje, een plot voor een te maken film of een zakelijk plan – geef je Orkut rechten. Ze dichten zichzelf het recht toe om wereldwijd, zonder royalties, onherroepbaar en voor de eeuwigheid uit te mogen kopiëren, distribueren en te mogen uitbaten wat je schrijft of bedenkt.

Wie ruzie krijgt met Orkut in geval het bedrijf een dergelijk recht te gelde wil maken, heeft gerede kans de rechter aan zijn zijde te vinden. Maar dat Orkut überhaupt met dergelijke gebruiksvoorwaarden komt aanzetten, is opmerkelijk. Juist van het net-savvy Google en haar medewerkers zou je beter mogen verwachten.

Microsoft had een paar jaar geleden plannen voor een . NET paspoort en wilde daartoe allerlei informatie van haar gebruikers vergaren: welke sites bezochten ze, wie mailden ze, wat kochten ze waar. Dat leidde tot een fikse ruzie met de Europese Commissie, die stelde dat het bewaren van zulke gegevens indruiste tegen Europese regelgeving. Microsoft blies haar paspoortplannen uiteindelijk af.

Orkut is, anders dan Microsofts voorgestelde paspoort, geheel vrijwillig. En Orkut wordt, anders dan Microsoft, naar hartelust gebruikt door goed-geïnformeerde burgerrechten-voorvechters. Dat maakt Orkut niet lastiger te bevechten, maar ook ons eigen paard van Troje.

Wellicht is het tijd dat Bits Of Freedom, Neerlands enige digitale burgerrechtenbeweging, een nascholingscursus geeft aan haar eigen oprichters, (mede-)financiers en een van haar medewerkers. En dan beloof ik mijn AH-bonuskaart op te geven.

Wereldgriep

Volgens de tellingen van het Aidsfonds zijn er wereldwijd al 3 miljoen mensen aan aids overleden en zijn 40 miljoen mensen met het virus besmet. Bijna driekwart van de besmette mensen zijn Afrikanen, meest mensen tussen de 25 en 45. Dat laat op termijn een gebied van bejaarden en wezen over, een ramp waarvan haast niemand de proporties werkelijk kan overzien: er blijven simpelweg te weinig mensen over om te werken, om de kinderen op te voeden, om de ouderen te verzorgen en het land te besturen. Ethiopië kent grote groepen dakloze aids-wezen, kinderen die amper verzorgd worden en die geen opleiding kunnen volgen.

Maar hoe vreselijk aids ook heeft huisgehouden, dat zinkt in het niet vergeleken met de Spaanse griep. ‘Griep’, dat klinkt akelig maar niet ernstig: alsof je na twee weken weer op de been staat. Dat was bepaald niet het geval, de Spaanse griep was een heuse plaag. Op een wereldbevolking van 1,8 miljard mensen raakte een kwart besmet en stierven er naar schatting 40 miljoen. Als we dat omrekenen naar onze huidige wereldbevolking van 6375 miljoen mensen, dan hebben we het over 1594 miljoen zieken en 130 miljoen doden.

Dat zijn onvoorstelbare aantallen. Het hele openbare leven zou instorten: geen openbaar vervoer, geen water of elektriciteit (behalve voor de overvolle ziekenhuizen), geen bevoorrading van winkels, het betalingsverkeer stokt, het halve bestuur ligt plat. Er zouden te weinig verpleging, te weinig ziekenhuisbedden en te weinig medicijnen zijn. De politie was dan ziek en overal braken relletjes uit waartegen niemand goed kon optreden. Winkels zouden worden geplunderd. En veel, heel veel mensen zouden vreselijk ziek zijn, hun geliefden en soms ook hun huis verliezen, en ze zouden ten einde raad zijn.

De kans is groot dat een verse Spaanse griep meer impact heeft dan de vorige. We leven dichter op elkaar en reizen veel meer dan een eeuw geleden: die dichtheid en beweeglijkheid helpt enorm bij de vlotte verspreiding van besmettelijke ziektes.

De aarde zou het wel kunnen gebruiken, zo’n ziekte, dat is wellicht nog het allerergst. Wij mensen wonen haar uit. We nemen te snel in aantal toe en we plegen roofbouw op dieren, aarde, lucht en water. We verspreiden ons als ene plaag. De aarde kan wel een vals virus gebruiken om ons in toom te houden. Maar je moet er niet aan denken.

Toch is dat precies wat mensen doen. In de epidemiologie wordt steeds openlijker gesproken over de kans dat er een opvolger van de Spaanse griep de kop opsteekt, en ik zie steeds vaker horrorfilms over gruwelijke, besmettelijke ziektes die uitbreken en miljoenen mensen ineens te grazen nemen. Horrorfilms zijn altijd een geweldige graadmeter voor de angsten van een cultuur, en dit is kennelijk een angst in opkomst. In die films komt het meestal op het nippertje goed, gewoonlijk dank zij de dappere inspanningen van wetenschappelijk en medisch personeel, maar in de echte wereld weten de deskundigen het nog zo net niet.

Aids was de eerste grote ziekte van onze tijd. Aids heeft ons de angst opnieuw geleerd. Daarna kwamen de dierenplagen: de vogelgriep, de varkenspest. Uit angst dat die ziektes op mensen zouden overslaan (of onze export zouden aantasten) zijn er toen miljoenen dieren over de kling gejaagd. Met mensen doe je dat niet zo snel, een massamoord plegen, ook niet als de hele wereldbevolking op het spel staat. Wat we wel kunnen doen is volstrekt onduidelijk. SARS – een ziekte die, net zoals aids dat eerder had gedaan, van dier op mens oversloeg – heeft ons geleerd hoe snel een dodelijke ziekte van land naar land kan springen: SARS nam gewoon het vliegtuig. De vogelgriep heeft ons geleerd dat mensen ontvankelijk kunnen zijn voor vogelziektes; gelukkig lijkt zo’n ziekte tot op heden niet van mens op mens overdraagbaar.

De grote angst van deskundigen is dat een vogelgriep op varkens overslaat en daar een dodelijk verbond aangaat met varkensgriep. Zo’n mutatie levert namelijk een variant op die mensen op elkaar kunnen overdragen: wij zijn buitengewoon gevoelig voor varkensgriep en besmetten elkaar daar heel gemakkelijk mee.

De dieren die we houden, leven nog meer opeengepakt dan wij en we vervoeren ze de hele tijd. Als in een stal iets naars uitbreekt, is er meteen geen houden meer aan. We hebben daar al te veel akelige beelden van gezien: van levenloze roze biggetjes in stalen grijpers en kipjes die bij honderdduizenden werden geruimd, tot Chinese politieagenten die levende kippen in het vuur gooien.

We maken door onze leefwijze onze dieren kwetsbaar, en daarmee ook onszelf.

Eendagsvliegen

Kamervoorzitter Weisglas stelde kortgeleden voor dat parlementsleden die uit hun partij stappen, verplicht zouden moeten worden hun zetel aan die partij terug te geven. Weisglas deed zijn voorstel naar aanleiding van de dreigende afsplitsing van Lazrak van de SP. Lazrak is, zo zei Weisglas, ‘op het ticket van de SP in de Kamer gekomen. Kiezers willen dat hun partij zo sterk mogelijk vertegenwoordigd is in de Kamer. Er is niemand geweest die een groep-Lazrak wil.’

Mogelijk wil niemand een lijst Lazrak, maar dat doet niet veel terzake. Net als alle andere kamerleden is Lazrak, zoals dat zo prachtig-parlementair heet, ‘zonder last of ruggespraak’ gekozen. Kamerleden staan weliswaar op een partijlijst, maar ze worden op persoonlijke titel benoemd en zijn niet horig aan hun partij. Hun zetel is om die reden helemaal van henzelf, niet van de partij waarvan ze lid zijn. Dat betekent ook dat parlementariërs, in het geval zich een breuk voordoet tussen hen en die partij, het recht hebben die zetel te behouden en als eenmensfractie door te gaan.

Natuurlijk willen keizers hun partij zo sterk mogelijk vertegenwoordigd zien in de Tweede Kamer, daar heeft Weisglas volkomen gelijk in. Maar partijen zijn geen moloch: binnen een en dezelfde fractie bestaan geregeld kleine en grote meningsverschillen, soms is er zelfs sprake van een openlijke richtingenstrijd. Kiezers zijn verstandig genoeg om dat te weten, het hele principe van voorkeursstemmen is erop gebaseerd: binnen de partij van je keuze hoop je zo accenten te kunnen leggen en licht te kunnen sturen. Als zetels van een partij zouden zijn in plaats van parlementariërs, zou het volstaan alleen de lijsttrekker op de stembiljetten te zetten: wie de andere zetels bezetten, doet er in die opzet niet toe.

Dat zetels van mensen zijn en niet van partijen, is een belangrijk principe. Weisglas zou dat bij uitstek moeten weten, je bent niet voor niets kamervoorzitter. Juist de wetenschap dat iemand in het uiterste geval kan opstappen en dan zijn zetel mag behouden, geeft parlementsleden een zekere vrijheid om naar eer en geweten hun eigen opstelling te kiezen, ook indien die tegen de gevestigde partijlijn ingaat. Het dwingt de kamerfracties om meningsverschillen coulant te benaderen in plaats van met de botte bijl. Die partij kan mensen die in een afwijkende mening volharden er immers niet zonder consequenties uit gooien: ze mogen hun zetel immers meenemen, en in het uiterste geval zou het een gestage afkalving van een partij betekenen. Met andere woorden: dat een kamerzetel aan een persoon is toegekend in plaats van aan een partij, voorkomt kadaverdiscipline en bevordert interne conflictoplossing, en daarmee intern debat en inhoudelijke verandering.

Het toeval wil dat Lazraks verwijt aan de SP nu juist is dat er binnen die partij teveel kadaverdiscipline heerst. Marijnissen maakt er als enige de dienst uit, stelt Lazrak, de rest heeft zich naar hem te voegen. De documentaire De Tweede Kamer van René Roelofs die in de herfst van vorig jaar werd uitgezonden, geeft Lazrak geljk: de SP kent een buitengewoon strakke hiërarchie. Tijdens de fractievergaderingen van de SP werden de overige SP-kamerleden geregeld afgesnauwd door Marijnissen, hij had de agenda volledig in handen, en wie het niet met hem eens was zag zich het woord ontnomen of werd afgebekt.

Weisglas zal zo’n effect niet wensen, daar is hij teveel democraat voor. Zijn zorg ging vermoedelijk meer uit naar de effecten van afsplitsingen: elk uitgetreden kamerlid dat aan zijn zetel vasthoudt wordt automatisch fractievoorzitter, heeft recht op een aparte fractiekamer en een secretariaat, en (uiteraard) op spreektijd in commissies en plenaire vergaderingen. Naarmate partijen meer zouden versnipperen wordt het kamerdebat chaotischer en slechter gevoerd – want die eenmensfracties willen wel iets zeggen maar ontbreekt de tijd zich goed in dossiers te verdiepen. Eenmensfracties doen er in de politiek amper toe en komen na verkiezingen zelden in de kamer terug. (Die wetenschap zet omgekeerd een rem op iemands aandrang voor zichzelf te beginnen. Je weet op voorhand dat je al snel roemloos ten onder gaat.)

In Rotterdam is het spel van afsplitsing in volle gang: inmiddels hebben vier fractieleden zich van Leefbaar Rotterdam afgescheiden, die zowat allemaal voor zichzelf zijn begonnen. De Rotterdamse gemeenteraad kent thans zodoende maar liefst dertien fracties (waarvan een deel elkaar wel kan villen).

Het niveau van de Rotterdamse politiek gaat er niet op vooruit. Maar die situatie is een rechtstreeks gevolg van de crisis waarin de politieke partijen – Leefbaren incluis – zich momenteel bevinden. Dat is een probleem dat je met kadaverdiscipline niet oplost.