Schietstoel naar het paradijs?

De paus is dood. “De meer dan 50.000 gelovigen op het Sint Pietersplein in Rome reageerden verslagen op het nieuws,” meldde het ANP zondag. Die verslagenheid begrijp ik eerlijk gezegd niet goed, evenmin als het fervente bidden der gelovigen dat de paus vooral zou blijven leven. Wie een goed christen is, gaat volgens de kerk naar de hemel: dat moet binnen de leer toch een prachtig en benijdenswaardig iets zijn? Het leven hier is een tijdelijk verschijnsel, dat weet elke gelovige, een voorbereiding op het hiernamaals. Om dat hiernamaals draait het, en de paus is daar volgens de katholieken nu.

Waarom dan toch dat verdriet? Waarom geen blijdschap dat hun leidsman te bestemder plekke is aangekomen en eindelijk God zelf in het gelaat mag schouwen? Misschien dat individuele christenen aarzelen of zijzelf, als puntje bij paaltje komt, hun entrée hebben verdiend, maar in geval van de paus kan – nee: mag – daar geen twijfel over bestaan. Als Gods plaatsvervanger op aarde heeft hij qualitate qua recht op een zetel, anders was hij geen plaatsvervanger. Als er één schietstoel naar het paradijs is, moet dat de zetel in Vaticaanstad zijn.

Misschien gunnen de gelovigen de paus zijn plekje in de hemelen weliswaar van harte, maar hadden ze hem nog graag wat bij zich gehouden. Dat lijkt me echter een zelfzuchtig verlangen, en daarmee fundamenteel onchristelijk. De man was oud en al jaren ernstig ziek, zijn dood komt zelfs een agnost als mij voor als een langverwachte verlossing voor de man persoonlijk.

Ook zorgen over Wojtyla’s opvolging kunnen moeilijk de oorzaak zijn van dit massale verdriet, of tenminste: zulke zorgen zijn in strijd met de theorie. De paus is onfeilbaar, dat ligt in het ambt besloten, en de gelovige die in twijfel trekt of de volgende paus het ambt op juiste wijze zal vervullen, trekt feitelijk het hele instituut in twijfel. Elke paus is een goede paus. Voor rechtgeaarde katholieken, dan.

Als ongelovige mag ik daar anders over denken en hopen op een verlichter paus. Wojtyla heeft zich tot een der strengste, rigide pausen van de laatste eeuwen ontwikkeld en heeft daarmee veel mensen kwaad berokkend. Zijn straffe veroordeling van het gebruik van condooms heeft hem medeverantwoordelijk gemaakt voor de aidsramp die zich met name in Afrika voltrekt, een ravage die honderdduizenden doden en evenzovele wezen in haar kielzog voert.

Zijn eigen clerus heeft hij op schandalige wijze de hand boven het hoofd gehouden toen de verhalen loskwamen over misbruik van kinderen door Amerikaanse priesters. Rome heeft rechtszaken geschikt, schadevergoedingen betaald, en uiteindelijk, toen de mediarel te groot werd, schuld bekend: maar bijna alle schuldigen en medeplichtigen zijn intern herplaatst. Tot een poging te doorgronden hoe degenen die zich als hoeders hadden moeten gedragen tot dergelijk wangedrag in staat waren, is het nooit gekomen, laat staan tot de wens te begrijpen hoe het in hemelsnaam kon gebeuren dat de plaatselijke clerus de verschillende zaken zo lang in de doofpot had weten te houden.

De paus heeft daarnaast vrouwen en homoseksuelen herhaaldelijk voor het hoofd gestoten: de eerste groep door ze stelselmatig als kerkfunctionaris te weigeren, de tweede door ze uit te sluiten van het huwelijk.

Ik mag hopen dat God minder rooms is dan de paus was en dat hij Wojtyla genadeloos op zijn donder geeft. In het vagevuur met die man!

Zelfmoord per internetdokter

De inspectie stelt momenteel onderzoek in naar de arts die een 44-jarige Gelderse vrouw via internet een recept voor Depronal gaf: de vrouw blijkt de pillen gebruikt te hebben om zelfmoord te plegen. De Tweede Kamer stond op haar achterste benen en eiste een verbod op het voorschrijven van medicijnen via internet. De ECD/FIOD kondigde een ‘diepgaand onderzoek’ aan naar internetartsen en -apothekers.

Volgens mij heeft internet er niets mee te maken. Die mevrouw beduvelde een arts en maakte hem tot instrument van haar dood. Ze had dat ook kunnen doen door in levende lijve bij zomaar een arts langs te gaan en daar een zielig verhaal te vertellen over vakantie, vergeten pillen en ondraaglijke rugpijnen, of had een willekeurige arts kunnen bellen met datzelfde verhaal.

Ze had redelijke kans gehad dat ze ook dan in haar opzet was geslaagd. Artsen zijn tegenwoordig weliswaar voorzichtig met het voorschrijven van Depronal, juist omdat het medicijn zo effectief is voor zelfmoord, maar dat is een kwestie van de paar pillen die je dan per keer krijgt opsparen en stug (of juist met grote tussenpozen) om vervolgrecepten vragen, of shoppen totdat je een arts vindt die in je leugens trapt.

Wie dood wil, slaagt daar meestal wel in. Daar kan die internetdokter niet veel aan doen. Omdat mensen in spoedgevallen bij een dokter terecht moeten kunnen die niet de hunne is, is er geen sluitende methode te verzinnen die bedrog of misbruik uitsluit. Temeer daar wie wanhopig naar de dood zoekt, inventief raakt. Geen enkele arts heeft grip op de manier waarop patiënten de voorgeschreven middelen gebruiken: netjes gedoseerd zoals bedoeld, of als bewuste overdosis.

De arts in kwestie meldt in een persbericht (dokteronline.com) terecht dat de KNMG begin dit jaar een richtlijn heeft aangenomen die het aanvragen van medicijnen via internet onder voorwaarden mogelijk maakt. Tevens wijst hij erop dat het voordeel van een consult via internet boven het meer gebruikelijke telefonische consult is dat via internet alle informatie die uitgewisseld wordt, meteen vastligt en gedocumenteerd is: in die zin werkt hij transparanter, en derhalve meer controleerbaar, dan collega’s die per telefoon een recept afgeven.

(Waar ik overigens wel van schrok, was zijn zijdelingse uitleg waarom je geen recept nodig hebt voor een succesvolle zelfmoord. ‘Met 20 tabletten paracetamol, vrij verkrijgbaar bij benzinestation en supermarkt, kan iedereen suïcide plegen.’ Met twintig paracetamols kun je hooguit je lever beschadigen maar dood ga je er niet van. Een gevaarlijk advies. Ik hoop werkelijk dat zijn verdere kennis van het farmaceutisch repertorium diepgaander is dan hier geëtaleerd.)

Onder deze rel gaan drie belangrijker kwesties schuil. Een: we wijzen kennelijk nog steeds makkelijk naar het internet als bron van veel kwaad, zonder ons er voldoende rekenschap van te geven dat het internet niets anders is dan een communicatie- en informatiekanaal. Fouten die mensen op internet maken, maken ze ook daarbuiten: het gaat om de fouten, niet om het medium. Twee: we hebben een kennelijk panische behoefte om fouten en misbruik uit te sluiten, en zijn dan – vrees ik – bereid het kind met het badwater weg te gooien. Drie: we hechten tegenwoordig aan mondige patiënten die vaardig gebruik maken van moderne techniek, maar oh wee als ze dan iets doen dat Den Haag niet aanstaat.

Vrouwenpraat

Snappen hoe je lichaam werkt vind ik niet minder belangrijk dan snappen wat je hoofd of de wereld doet, zodat ik op zoek wou naar informatie toen ik vorig jaar vermoedde dat ik in de overgang raakte. Want vol verbazing constateerde ik dat ik daar weinig van weet. Over vrouwenbloed en baarmoeders hoor of lees je zelden iets, alle huidige – relatieve – openheid over seks en lichamelijkheid ten spijt.

Was zesenveertig niet wat jong? Begon de menopauze tegenwoordig misschien vroeger vanwege goede voeding, net zoals meisjes steeds op jongere leeftijd gaan menstrueren? Als je nooit veel last hebt gehad van je menstruatie, heb je dan ook een betrekkelijk probleemloze overgang? (De natuur is zelden rechtvaardig, en in dit geval zou dat me goed uitkomen: dan zou ik ook hier moeiteloos doorheen fladderen.)

Geen antwoord op te vinden. Het was hoogleraar vrouwengezondheid Marli Huijer die me in een gesprek de basics uitlegde: ja, vrouwen raken steeds eerder in de overgang, en nee, dat heeft niks met voeding te maken maar alles met die vroegrijpheid van meisjes. Je hebt namelijk een beperkt aantal eitjes, een kleine vijfhonderd: hoe vroeger die aan hun rijping en reis beginnen, hoe eerder je door je voorraad heen bent en de overgang zich derhalve aankondigt. En nee, er was geen correlatie tussen menstruatie- en overgangslast.

Ik vroeg vriendinnen en kennissen naar hun verhalen. Gek dat ik daar expliciet naar moest vragen, op één vriendin na had niemand ooit eigener beweging gemeld dat ze middenin dat overgangsgedoe zat. Waarom meld je wel terloops in een gesprek dat je zeurpijn hebt van je menstruatie maar niet dat je last had van de menopauze? Waarom had ik daar zelf eerder nooit naar geïnformeerd, uit interesse voor hen, en waarom moest er eigenbelang aan te pas komen alvorens ik het onderwerp aansneed?

De antwoorden die ik kreeg waren vrij eenduidig: ‘Breek me de bek niet open.’ Bijna iedereen vond het een rotperiode. De een blééf bloeden, de ander zat in een emotionele roetsjbaan, de derde werd mal van die opvliegers. Dat maakte de stilte rond het onderwerp eens zo bevreemdend: er zijn momenteel grofweg een miljoen vrouwen in de overgang en kennelijk gaat dat bij veel van hen gepaard met gedonder, maar je hoort er zelden iemand over. Niet in de kranten, niet op tv, niet in de bladen, en niet onder je vriendinnen. Tenzij je er doelgericht naar vraagt.

Als het onder vrouwen zelf een drukbesproken onderwerp was, kon je nog speculeren dat de media de menopauze niet interessant genoeg vinden: een vrouwenkwestie. (Over een toestand is het altijd moeilijker te berichten dan over een gebeurtenis, dat helpt ook niet.) We houden er echter ook zelf onze mond over. Waarom is dat?

Hebben we angst weer tot vrouwenkwaaltjes gereduceerd te worden? Willen we niet voor zeur worden versleten? Zijn we bang dat als we vertellen van die roetsjbaan en over wekenlang zonder aanleiding huilend opstaan, we inboeten aan moeizaam verworven respect? Dat we worden afgedaan als emotionele vaatdoek, terwijl we eindelijk het stereotype van de irrationele, onberekenbare vrouw een beetje achter ons hebben gelaten? Het zou me niet verbazen.

Alleen donderen we van de weeromstuit in een andere valkuil: het zwijgend gedragen lot. Tanden op elkaar en doorgaan. De fout die we maken is te denken dat praten gelijk staat aan klagen en zeuren.

Keuzemenu

De helft van de bellers slaagt erin de belastingtelefoon te bereiken, las ik vorige week. Na hoeveel pogingen, vraag je je dan af. ‘Kies een vijf voor overige vragen.’ Dat deed ik die dag zo’n dertig keer, en elke keer weer zei dezelfde vriendelijke mannenstem onvermoeibaar: ‘Al onze medewerkers zijn in gesprek, probeert u het op een later tijdstip nog eens,’ waarna de ingesprektoon het overnam. Soms geraakte ik niet eens tot dat keuzemenu en werd me na de eerste optie al verteld dat het te druk was.

Toen ook etenstijd geen verlichting bood besloot ik een sluipweg te proberen: expres helemaal aan het begin een verkeerde keuze maken en daarna een beetje onbenullig doen dat ik niet wist waar mijn vraag thuishoorde. De meneer die ik op die manier te pakken kreeg, vertelde me vriendelijk dat ik elders moest wezen met mijn vraag (ha, dat wist ik!), verbond me goedgemutst intern door naar de goede afdeling en daarna was ik in vijf minuten klaar.

Bij het UWV nemen ze vrijwel meteen op. Niet dat ik daar veel mee opschoot. Het duurde twee dagen voor ik via dat landelijk telefoonnummer te horen kreeg wie mijn arbeidsdeskundige was, een toch tamelijk feitelijke en daarom simpel te beantwoorden vraag. Die arbeidsdeskundige kon ik niet aan de telefoon krijgen, ik moest een brief sturen; dat deed ik nog diezelfde dag. Zes weken later was er taal noch teken, zelfs geen ontvangstbevestiging. Het kostte een week en ettelijke telefoontjes (‘ik stuur een verzoek naar de betreffende afdeling om contact met u op te nemen’) plus een meneer die medelijden kreeg en me het rechtstreekse nummer van de betreffende afdeling aan de hand deed. Ik had eindelijk de goede mevrouw aan de lijn.

‘Uw brief heeft niet echt prioriteit,’ zei ze. Die indruk had ik al, mijn brief was ondertussen immers zeven weken oud. Maar mijn prioriteiten strookten niet helemaal met die van het UWV, ik zat al die tijd nerveus – en wat balorig over de verspilde weken – te wachten op hun antwoord. Gelukkig nam ze niettemin even de tijd voor me en handelde mijn vragen over mijn arbeidsongeschiktheidsuitkering in een kwartiertje deskundig af.

Wat een tijd wordt er niet verspild met zulke landelijke informatienummers. Ik heb dat van het UWV zo’n tien keer gebeld en de medewerkers achter de keuzemenu’s daar telkens weer mijn vragen moeten voorleggen (soms op dezelfde manier sluipsmokkelend als bij de belastingtelefoon: als de mevrouw achter menu twee submenu vier zei dat ze niks kon doen probeerde ik de meneer achter menu twee submenu vijf, en die bleek dan wel de opdracht te kunnen uitzetten dat iemand contact met mij moest opnemen; niet dat daar altijd iets van kwam, maar het gaf me tenminste het gevoel dat er beweging in de zaak zat), er zijn vijf of zes van zulke ‘opdrachten’ uitgezet om mij te bellen, en mijn dossier heeft nu minstens vijf aantekeningen extra verworven.

Bij elkaar heb ik er ruim een hele werkdag ingestopt om die ene, voor mij zo prangende vraag beantwoord te krijgen en heb ik een halve werkdag van al die medewerkers opgesoupeerd. Het navrante is dat er steeds maar niets gebeurde. Er werden alleen maar vragen en belverzoeken heen en weer geschoven. Er werden geen antwoorden geproduceerd, waar de hele excercitie toch om te doen was.

De bureaucratie is tegenwoordig in gesprek met keuzemenu’s.

Rechtstaat

Op verzoek van de gemeente Amsterdam schreef socioloog Herman Vuijsje een lesboek voor multiculturele scholen, bedoeld om de rechtszaak toe te lichten tegen de verdachte van de moord op Theo van Gogh. Het idee om scholieren de beginselen van de grondwet en de rechtstaat bij te brengen, is prachtig. Jammer alleen dat de boekjes uitsluitend bedoeld zijn voor multiculturele scholen. Waarom zou je niet alle leerlingen zo’n aanschouwelijk democratisch lesje geven? Ook onder Nederlanders zijn toch vast voldoende scholieren te vinden die baat hebben bij een spoedcursus grondrechten?

Je vindt zulke hulpbehoevende mensen zelfs onder politici. Voorstellen die onze grondrechten eroderen vliegen je tegenwoordig om de oren, met als voorlopig hoogtepunt de plannen om zonder tussenkomst van de rechter beperkingen op te leggen aan mensen die verdacht worden van terroristische plannen. Donner wil beroeps- en straatverboden en een meldingsplicht bij bestuurlijke maatregel opleggen, zonder toetsing bij de rechtbank. Oftewel: zonder dat bewijs tegen zo iemand hoeft te worden overlegd en zonder dat er een aanklacht tegen hem is ingediend. Dat hoort niet.

Mensen hebben het recht te weten waarvan ze verdacht worden en het recht zich tegen verdenkingen te verweren. Ze hebben recht op een advocaat en recht op een eerlijke rechtsgang. Ook mensen die gruwelijke dingen beramen – een moord of een aanslag – hebben die onvervreemdbare rechten. Dat is precies waar de rechtstaat om draait: dat we mensen een eerlijke rechtsgang garanderen, ook als zijzelf niet eerlijk zijn of niet in die rechtstaat geloven.

Zulke principes zijn niet alleen geboren uit de wens moreel juist te handelen, ze zijn ook bedoeld om de burger te garanderen dat de overheid zonder aanziens des persoons optreedt en zich niet aan willekeur bezondigt. In laatste instantie zijn zulke principes ontworpen om te zorgen dat het handelen van de overheid zelf controleerbaar blijft. Welk onderzoek heeft justitie of een inlichtingendienst precies uitgevoerd, hoe duidelijk en overtuigend zijn hun aanwijzingen, is er gerede twijfel mogelijk aan de ten laste gelegde feiten?

Uiteindelijk hebben alle burgers, hoe netjes en rechtschapen ook, er immers belang bij dat de overheid zuiver procedeert. Een rechtszaak draait niet alleen om de vraag welke bewijzen er zijn voor de verdenkingen die op iemand rusten, maar ook hoe die bewijzen verkregen zijn en hoe solide ze zijn. Ook het gedrag van de overheid is in een strafzaak in het geding.

Je hoort het vaker de laatste jaren: wie een al te gruwelijke misdaad heeft verricht, kan zich niet langer beroepen op de rechten die anderen toekomen. Dat klopt: precies daarom mogen zulke mensen ook van hun vrijheid worden beroofd. Maar de rechtstaat vereist dat we ze pas hun grondrechten mogen ontnemen nadat er voldoende rechtsgeldig bewijs tegen hen is verzameld en nadat is gebleken dat zulk bewijs volgens de regels is verkregen – opdat duidelijk is dat de staat zelf niet heeft gerotzooid om ze in het gevang te krijgen. Dat hechten aan die zuivere rechtsgang, dat bewaken van de rechtstaat, doen we niet alleen voor die verdachten, maar ook voor onszelf. We bewaken de rechtstaat om zelf een zuiver blazoen te houden (opdat we zeker weten dat we iemand niet abusievelijk in het cachot zit), maar ook omdat alleen dat ons de middelen in handen geeft de overheid te blijven controleren.

Maar die les moeten sommige politici nog leren.

Ondeelbaar dood

Het kabinet overwoog toestemming voor orgaandonatie standaard te maken: behalve als iemand bij leven ‘nee’ zegt, zouden diens organen na overlijden mogen worden hergebruikt. Het plan sneuvelde op de tekentafel, zodat we bij het oude systeem blijven: alleen een jawoord telt, en je nabestaanden mogen je instemming opzij schuiven.

Ik kom er niet goed uit. Dat je nabestaanden je mogen overrulen vind ik raar, net zoals ik het ongehoord vind wanneer nabestaanden andere laatste wensen van hun dode niet respecteren: hoe kun je een lief of vriend nu beter eren dan door zijn of haar wensen hoog te houden, ook als die tegen je eigen ideeën ingaan? Wie die regel wil veranderen, heeft mijn zegen.

Orgaandonatie blijf ik lastig vinden. Veel mensen hebben moeite met het idee dat hun lichaam na hun dood wordt versneden, maar daar zit mijn aarzeling ‘m niet in: als iemand er iets wijzer van wordt, mogen mijn dode hersenen best in plakjes worden versneden voor een databank. Tegen bij leven doneren heb ik ook geen enkel bezwaar: geven wat je kunt missen vind ik een buitengewoon goed concept.

Mijn weerstand zit deels in de gedachte dat ik vind dat lichamen geen voorraadkast zijn. Die terughoudendheid is echter niet onverzettelijk: als het leven van een goede vriend met een nier van mij gered zou worden, zou ik die nier bij leven zonder meer afstaan. Denk en hoop ik. Voor goede vrienden rek je je eigen grenzen immers wel vaker een stukje op, sterker: dat is een onderdeel van vriendschap. (Juist daarom heb je als nabestaanden naar mijn mening ook niet het recht iemands instemming met orgaandonatie teniet te doen omdat je daar zelf moeite mee hebt.)

Mijn bezwaar houdt sterk verband met mijn opvatting over de dood. Bij leven zou ik wellicht een nier afstaan, maar na mijn dood heb ik alles van mij toch maar liever dood. De dood is voor mij ondeelbaar, daar zit het ‘m geloof ik in. Plus in mijn weerzin tegen dat voorraadkast-idee, tegen die reparabele en herbruikbare lichamen. In eindeloos klussen aan lichamen heb ik nooit geloofd, ik vind die gedachte ronduit naar;,reden waarom ik me heilig heb voorgenomen bij ongeneeslijke kanker af te zien van behandeling. Ik meen om dezelfde reden op voorhand oprecht dat ikzelf ook geen orgaan van een ander ziu willen hebben: als iets in mijn lichaam het opgeeft, naakt de dood, en dat accepteer ik liever dan eindeloos te laten sleutelen.

Waarna een goede vriendin die hele gedachtengang onderuit haalde: of ze voor zichzelf een transplantatie wilde als de nood aan de man was wist ze niet, maar omwille van haar zoon zou ze het subiet doen. Hij is jong, nog geen twintig, en zijn vader is dood. Voor hem, simpelweg opdat hij dan nog een tijdlang een ouder houdt, zou ze een transplantatie willen (en alle levensrekkende behandelingen in geval van een fatale kanker). En omdat ze weet hoe belangrijk haar eventuele wisselnier voor hem zou zijn, zou ze omgekeerd willen dat andere moeders haar nieren of hart zouden kunnen krijgen. Daarmee rekte ze mijn vriendschapsnotie nogal op: wat ik bij leven voor vrienden zou doen, zou zij na haar dood voor alle moeders doen. Omdat ze zelf moeder is.

Misschien is het tijd voor mij om vriendjes met de hele wereld te worden.

Dan maar de lucht in!

Amerika houdt in Guantánamo Bay al dik drie jaar ettelijke honderden mensen vast zonder enige vorm van proces. Ze worden verdacht van terrorisme. Die verdenking volstaat kennelijk om hen van hun meest elementaire rechten te beroven en rechtstatelijke principes opzij te schuiven. De gevangenen in kwestie weten niet hoe de aanklacht tegen hen luidt, ze hebben geen advocaat, ze zijn van de buitenwereld afgesloten, hun zaak verschijnt – áls-ie al voorkomt – voor een militair tribunaal dat met minder waarborgen omkleed is dan de gewone rechter. De meesten van hen worden al helemaal niet meer verhoord, ze zitten maar gevangen te wezen, zonder veroordeling, zonder rechtsgang. Dat er geregeld rapporten naar buiten komen over hun marteling maakt de Amerikaanse zaak er bepaald niet beter op.

Vorige week bleek dat Amerika niet van plan is deze mensen ooit vrij te laten. Niet dat er alsnog een proces volgt, zonder advocaat en onder militair regime, nee: zonder enige vorm van proces zullen deze mensen de rest van hun leven in een speciaal te bouwen gevangenis moeten slijten. De motivatie? De VS zijn bang dat deze mensen na hun vrijlating een terroristische bedreiging kunnen gaan vormen.

Dat laatste zou je dan nog bijna gaan begrijpen. Als ik ruim drie jaar zonder enig proces en zonder advocaat vast wordt gezet en daar bovenop wordt gemarteld, word ik ook bloedlink en zou ik weinig scrupules hebben jegens de staat die mij dit heeft aangedaan.

Erger is de cirkelredenering: deze mensen zitten vast op verdenking van terroristische acties, na dik drie jaar is er nog steeds geen zaak tegen ze rond en dan wordt als argument tegen hun vrijlating gesteld dat ze mogelijk later een terroristische bedreiging zouden kunnen gaan vormen. Ze waren immers al een terroristische bedreiging meenden de Amerikanen? Dat was toch de argumentatie om ze vast te zetten en hen elk contact met de buitenwereld en met een advocaat te ontzeggen? Nu zelfs na een systematische schending van hun burgerrechten geen bewijs is geleverd dat deze mensen eerder kwaad in de zin hadden, wordt de toekomstige ‘terroristische bedreiging’ van stal gehaald.

Aan zo’n logica is geen ontkomen. Wie eenmaal als bedreiging is bestempeld wordt via een cirkelredenering tot toekomstig risico gebombardeerd, en dat volstaat kennelijk om de rechtstaat opzij te schuiven.

Nederland waagt zich tot mijn grote verdriet ook aan die Van Speijk-achtige manoeuvre: de rechtstaat opblazen onder het mom haar zodoende te beschermen. De AIVD’er die wordt verdacht van het lekken van gevoelig materiaal aan terroristische cellen mag, zo meldde de krant gisteren, van justitie niet met zijn advocaat spreken. Outman Ben A. kan in zo’n gesprek, zo redeneert justitie, staatsgeheimen schenden en dat moet tegen elke prijs worden voorkomen. Ook als die prijs de rechtstaat is, die immers waarborgt dat elke verdachte recht heeft op bijstand door een advocaat. Outmans advocaat vertelde eerder al dat het dossier waarop het Openbaar Ministerie haar aanklacht tegen Outman baseert, voor haar nutteloos is: een groot deel van de stukken is zwart gemaakt. Ook mag Outmans advocaat niet met andere AIVD’ers spreken, wat nodig is om te bezien of wellicht iemand anders het lek geweest zou kunnen zijn.

Om de het land te beschermen tegen mogelijk gevaarlijke mensen, holt justitie zelf maar alvast de rechtstaat uit. Dan maar de lucht in.

Welkom in de Europese Unie

Alleen al om tactische redenen is de Turkse toetreding tot de Europese Unie wenselijk. Een islamitisch lid helpt om het groeiende wantrouwen tussen Westerse en islamitische landen te slechten – aanzienlijk meer dan een discussie over waarden en normen, het zoveelste boek van Ayaan Hirsi Ali of een interview van Andries Knevel. Binnen de NAVO, waar Turkije overigens al sinds 1952 lid van is, vervult het land vaak diezelfde geografische en politieke brugfunctie, en niemand heeft daar nog spijt van gehad.

Juist wie de groei van moslimfundamentalisme vreest, zou de Turkse toetreding moeten toejuichen: Turkije is bekender met dat gevecht dan elk ander Europees land en spreekt daarover met meer kennis van zaken dan menig ander, mogelijk met uitzondering van Marokko. (Wanneer realiseren Westerse landen zich eindelijk dat moslimfundamentalisme en -terrorisme aanzienlijk meer slachtoffers heeft gemaakt in islamitische landen dan in Amerika, Spanje of Nederland?) Premier Erdogan zit geregeld knel tussen de seculiere en de religieuze stromingen in zijn land, en door zijn inspanningen om het land naar opener en democratischer richting te sturen te ‘belonen’ met een EU-lidmaatschap geven we zijn inzet een steuntje in de rug. Europa toont met een dergelijke acceptatie bovendien dat het Turkije serieus neemt en voor vol aanziet, en dat is een gebaar van onschatbare waarde.

Maar de mensenrechten dan? Die verbeteren er. Juist met het oog op toetreding heeft Turkije haar strafrecht en -praktijk aangepast. Niet dat alles er nu koek en ei is, maar als dat werkelijk het criterium is, zijn er meer landen wier lidmaatschap nodig eens ter discussie moet komen te staan. Over Spanje verschijnen bijvoorbeeld al jarenlang grimmige rapporten van Amnesty International en van de VN-commissie voor mensenrechten waarin onomstotelijk aangetoond wordt dat Spanje geregeld gevangenen martelt, en Europa ligt daar zelden van wakker. Amnesty wees er vorige week nog op dat de Europese Raad en de Europese Commissie zulke rapporten systematisch negeert.

Dat de EU zich plotseling wel zorgen over mensenrechten maakt als het Turkije betreft, acht ik dan ook een gelegenheidsargument, geen principiële kwestie – helaas, want ik had liever dat de EU mensenrechten wel uiterst serieus nam, vooral in eigen huis. We vinden onszelf vaak voorbeeldiger dan bij nadere beschouwing gerechtvaardigd is.

Vers bloed in de EU kan daarnaast helemaal geen kwaad, zoals het optreden van Nederland in de afgelopen maanden bewees. Als EU-voorzitter bruuskeerde Nederland niet alleen het ons eigen parlement in de kwestie rond software-patenten, maar ook – en dat is pijnlijker – het Europese Parlement en diverse lidstaten. Het Europees Parlement had al eerder serieuze kritiek op het voorstel geformuleerd, maar in herziene versies had de Raad hun amendementen grotendeels terzijde geschoven. Tal van landen en instanties uitten ook daarna grote bezwaren maar Nederland wilde het voorstel er per se doordrukken. Amendementen van Luxemburg en Duitsland werden botweg genegeerd: Nederland zette het voorstel als hamerstuk op een vergadering van (nota bene) de Europese Landbouwraad.

Totdat het kersverse EU-lid Polen roet in het eten gooide. De Poolse staatssecretaris van informatica reisde halsoverkop naar Brussel af en eiste discussie. Hamerstuk afgevoerd, goddank. En tenminste i­ets van de democratie gered – dankzij de Polen, die immers nog niet helemaal gewend zijn aan het eindeloze masseren en passeren dat wij internationale consultatie noemen.

Je zou meer van dergelijke landen in de EU wensen.

Excuus-Truus en Alibi-Ali

Hirsi Ali – het gaat haar goed, ze is ondanks de bedreigingen aan haar adres onverdroten strijdbaar, liet ze laatst per brief aan het VVD-congres en per interview in NRC Handelsblad weten – werkt momenteel aan Submission 2 en aan een nieuw boek, waarin ze zal aantonen dat de islam vrouwen onderdrukt. Haar afwezigheid uit de kamer, zo liet ze volk en partij tezelfdertijd weten, is ‘uit vrije wil’.

Me dunkt dat die laatste opmerking tegen de klippen op strijdlustig is, uit vrije wil duikt niemand onder. Zeggen dat ze onder haar vrijheidsbeperkingen lijdt beschouwt ze mogelijk als een zwaktebod: ze wenst voor alles te laten zien dat ze ongebroken is. Maar juist met die overdreven stoerheid roept Hirsi Ali nieuwe vragen op. Ze hoort haar werk in de Tweede Kamer te doen, ze hoort niet niet ‘uit vrije wil’ afwezig te zijn en een boek te schrijven. Had ze gezegd dat ze van de nood een deugd maakte, dan was haar schrijverij meer dan te billijken geweest, maar nu is de enige vraag die ik heb of de royalties van dat boek dan aan het parlement zullen toekomen: ze schrijft immers in werktijd.

Dat is echter kibbelarij. Belangrijker is de vraag wie Hirsi Ali met dat boek denkt te helpen. Ze blijft unverfroren volhouden dat haar doel is de moslima’s te bevrijden, maar wie een beetje heeft opgelet – en dat zijn helaas te weinig mensen – moet constateren dat Hirsi Ali, ondanks de massieve publiciteit voor haar ideeën in de afgelopen jaren, nog steeds amper aanhang heeft onder moslima’s. Hoewel Opzij haar juichend inhaalt als de stem van de derde feministische golf, heeft Ali (anders dan voortrekkers van de eerste en de tweede golf zoals Aletta Jacobs en Joke Smit) geen golf onder vrouwen teweeg gebracht, laat staan een van feministische herkenning.

Sterker, Hirsi Ali zoekt helemaal geen aansluiting met vrouwen. Niet met de organisaties die al jarenlang strijden voor een zelfstandige verblijfstitel voor buitenlandse vrouwen (de afhankelijkheid van de verblijfsvergunning van hun man betekent dat zij moeten kiezen tussen mishandeling dan wel uitzetting naar hun land van herkomst). Niet met de islamitische vrouwen die in Blijf-van-mijn-lijfhuizen zitten. (Ik schrok erg toen Hirsi Ali in een tv-gesprek met hen al hun gedegen bezwaren tegen Submission zonder argumentatie terzijde schoof.) Niet met de Marokkaanse vrouwenorganisaties. Niet met Nederlandse feministen. Hirsi Ali zoekt – en vindt – alleen aansluiting bij de VVD (waar ze momenteel vooral fungeert als een dam tegen de wassende overloop naar ‘de groep’ Wilders), bij de Vrienden van Van Gogh, nu niet bepaald mannen die bekend staan om hun warme feministische gevoelens, en bij Cisca Dresselhuys, die hoofddoekjes en integratie al langer tot speerpunt maakt.

Zijn die moslima’s soms te dom – oh, sorry: te ‘achterlijk’ – om Hirsi Ali te kunnen begrijpen en haar te steunen? Of speelt er wellicht iets anders? Bijvoorbeeld dat Hirsi Ali zich inzet voor een strijd die helemaal niet om het feminisme en vrouwenbelangen draait, maar over wij-tegen-zij, het zogenaamde verlichte Westen tegen hullie-van-daar? Een strijd waarbij met de mond beleden feminisme wordt ingezet als neo-kolonistisch argument: dat ‘wij’ die inboorlingen wel eens flink zullen gaan opvoeden, en hen – eindelijk – beschaving zullen bijbrengen?

Ik vrees het laatste. Hirsi Ali is niets dan een excuus-Truus voor de VVD. Het erge is dat haar lawaaierige optreden ons verhindert echt te luisteren naar moslima’s.

Ladies, goodnight!

TV-kijken werd weer leuk toen ik een groter toestel kreeg. Eerder had ik door mijn slechte ogen – blinde vlekken vanwege de ms – vaak moeite te zien wat ik zag. Prompt raakte ik verslingerd aan Sex & the City. Dat was rijkelijk laat, de serie begon net aan zijn vijfde seizoen, en heel toepasselijk: ik had net besloten dat mijn vriendje zijn zesde seizoen niet mocht afmaken.

Wat een geweldige serie. Heel verfrissend ook om een ander Amerika te zien dan dat van de natie die in de war raakte toen Janet Jackson per ongeluk een blote borst toonde: in Sex & the City zag je de hoofdrolspelers zonder omhaal vrijen. (Het enige wat ik nooit heb begrepen is waarom ze in bed altijd hun beha aanhielden. Een tegemoetkoming aan Amerikaanse preutsheid kon dat niet zijn, want verder zagen we zowat alles. Uiteindelijk hield ik het er maar op dat het een kwestie van product placement van sjieke lingeriemerken moest wezen.) Lavend aan de serie was dat die vier dames werkelijk alle lastige zaken van het moderne leven bespraken, van werk en vriendschap tot liefde en seks, en daarbij niet alleen hun vriendjes fileerden maar ook elkaars gedrag en motieven onderhanden namen.

Natuurlijk waren de hoofdrolspeelsters licht overtrokken: Samantha leek werkelijk aan niets dan seks te denken (maar wist ondertussen een goedlopend PR-bedrijf op de been te houden), Carrie vond ik te meisjesachtig met teveel poppenkleertjes, Charlotte was al te romantisch en snobistisch. In Miranda kon ik me nog het meest vinden, minus kind dan: licht cynisch, adrem en professioneel. Met die vier karakters kon je elke situatie vanuit verschillende standpunten bekijken.

Maar dan nog kun je een flauwe serie maken. De kracht van Sex & the City was juist dat ze alle heimelijkheden op tafel legden, niet alleen seksuele kwesties. Zoals Miranda die zich wekenlang te buiten ging aan taart eten toen ze zich rot voelde, de zoetigheid uiteindelijk wanhopig maar manmoedig in de vuilnisbak flikkerde en toen zo laag zakte dat ze uit de vuilnisbak vrat. (Bevrijdende lach aan mijn kant: oh god ja been there done that, ineens slaat oude gêne over in zelfleedvermaak, wat veel gezonder is.) Charlottes gedoe met een echtgenoot die impotent blijkt, en haar aanvankelijke pogingen de schone schijn van een gelukkig huwelijk op te houden. Samantha die zich soms afvraagt hoe dat nu moet met haar versierdrift als ze oud wordt (want oudere mannen zijn aanzienlijk meer in tel dan oudere vrouwen).

En tussendoor steeds weer die belangrijke vragen, die nooit sluitend beantwoord kunnen worden en zich telkens opnieuw aandienen: wat wil ik in een verhouding, tot waar ga ik om iemand te houden, waar slaat liefde om in gewenning en kun je daartegen, wat geef je op als je iemand de bons geeft, kun je liefde en vrijheid combineren? Het prettige was dat al die vragen gesteld werden tegen de achtergrond van een volkomen vanzelfsprekendheid van werken en blijven werken (dat ze allemaal zulke riante inkomens hadden was minder realistisch, maar in de context vergeeflijk) en in het besef dat vriendschap de enige constante is in een wereld waar liefdes komen en gaan. In die zin was Sex & the City een glamourversie van het feminisme: wees financieel onafhankelijk, slik niet alles, zorg voor jezelf, neem je eigen motieven onder de loep en blijf slim.

Dames, ik zal jullie missen.