We kunnen het zelf veel beter

Toen zich vorige week maandag politiewagens en helikopters naar Centraal Station spoedden, dachten veel mensen hetzelfde. Daar zul je het eindelijk hebben, een aanslag. Al Qa’ida, of wat ervoor door wil gaan, heeft Amsterdam bereikt. Ik proefde gelatenheid – je kunt er toch niks tegen doen, laten we hopen dat het niet al te erg is – en vreemd genoeg ook opluchting: het wachten was voorbij. Het sirenegejank vertelde ons dat het zwaard dat al onbestemde boven ons hing te dreigen eindelijk was gevallen. Het was Damokles niet, het bleek de NS maar. Er was ‘gewoon’ weer een trein ontspoord, zodat het treinnet rond Amsterdam dagenlang in de war was.

Pas door dat voorval ging ik echt nadenken over aanslagen in Amsterdam. Al een paar weken kreeg ik mails van complotdenkers die voorzagen dat de IJtunnel tijdens Sail zou worden opgeblazen, de gemeente waarschuwde me dat mijn buurt beperkt bereikbaar zou zijn en de kranten meldden dat de politie paraat was. Ik slikte het voor zoete koek. Ja natuurlijk, een groot festijn, ruim twee miljoen bezoekers werden verwacht: een uitgelezen gelegenheid voor terroristen en would-be terroristen. Net als veel mensen om me heen koos ik voor onverschilligheid: niet teveel aan denken en je handelen er niet door laten leiden. Immers, als eenling kun je niets beginnen tegen zo’n aanval, je kunt je alleen schikken, duimen dat je vrienden en geliefden ontzien zullen worden en hopen dat daarna niet iedereen helemaal gek wordt.

Pas twee dagen na de chaos die de NS veroorzaakte, realiseerde ik me de denkfout. Terroristen zijn niet dom. Wie een greintje verstand heeft, weet dat juist tijdens deze dagen iedereen extra op zijn qui-vive is. Je kans om als aanstaande terrorist gepakt te worden is kort voor en tijdens een festijn, ondanks de mensenmassa, groter dan anders, juist ook omdat er veel meer politie op de been is en iedereen – voor zover dat kan – heimelijk rekening houdt met een aanslag.

Belangrijker: het is terroristen er helemaal niet om te doen om grote bijeenkomsten te verstoren. Hun doel is het dagelijks leven uit het lood te slaan, te zorgen dat mensen zich juist tijdens hun meest gewone en liefst noodzakelijke bezigheden – boodschappen doen, naar je werk reizen, ergens koffie drinken – niet meer veilig voelen. Van Hezbollah en Aum Shinrikyo, van Molukse kapers tot Al Qa’ida: ze bombarderen markten en terrasjes, planten gif of bommen in de metro, ze blazen treinen op of kapen die. Festijnen kun je als noodmaatregel nog afschaffen of zwaar beveiligen, ieders dagelijks leven niet. Dat is nu juist wat terrorisme zo angstig maakt.

De enige aanslag tijdens een groot festijn die ik me in het Westen kan bedenken, is die bij de Olympische Spelen in München in 1972, toen de Zwarte September enkele leden van de Israëlische ploeg neermaaide en de rest in gijzeling hield. Die aanslag was gericht: de terroristen wilden specifiek Israël treffen, niet de bezoekers van de Spelen, laat staan de stad München als geheel.

Waar komt ons huidige idee toch vandaan dat massale festijnen bij uitstek het doelwit zouden zijn van terroristen? Die angst hebben we ons uitsluitend zelf aangepraat, en ondertussen verstoort de NS ons dagelijks leven meer dan Al Qa’ida. We hebben helemaal geen terroristen of rampen meer nodig om ons vrees in te boezemen: we kunnen dat zelf veel beter.

Hacken als publieksvoorlichting

Een machine hacken doe je om te zien hoe het mechanisme erachter werkt. Pas toen ik als kind mijn wekker uit elkaar had gehaald snapte ik hoe je met een veer en wat radertjes de tijd kunt bijhouden. Dat ik de boel de eerste keer niet in elkaar terug wist te zetten, was een kleine prijs om voor die kennis te betalen.

Moderne apparaten zijn fiks complexer dan mijn oude opwindwekker was. Sinds alleen al het normaal bedienen van een doorsnee-apparaat een duimdikke handleiding vraagt, lijkt het hacken van die machines nog maar voor een enkel genie te zijn weggelegd. Maar dat is een misvatting.

Makers van apparatuur en mechanismen volgen gewoonlijk elkaars sporen. Verbeteringen en verfijningen gaan uit van eenzelfde premisse: dat het apparaat zó bediend moet worden, dat je er X mee moet kunnen doen terwijl voorkomen moet worden dat iemand Y doet. Hun eigen vertrouwdheid met hun product zorgt voor vaste gewoontes en uiteindelijk voor blinde vlekken. De goede hacker is in staat buiten die gebaande paden te denken en kan met verse ogen naar een apparaat kijken.

Zo ontdekte Toool, een groep mensen die zich toeleggen op het begrijpen van hang- en sluitwerk, recent dat vrijwel alle sloten een manco hebben, inclusief de sloten die door beveilingsbedrijven en de politie worden aangeraden. Met een speciale sleutel en een paar tikjes erop krijgen ze vrijwel elk slot binnen een paar seconden schadevrij open. Hun ontdekking verklaarde een grote serie diefstallen zonder sporen van braak. Fabrikanten van sleutels werken nu aan nieuwe typen sloten, en de slimme onder hen laten hun prototypes door Toool testen. De samenwerking tussen slotenmakers en Toool maakt zo uiteindelijk uw sloten veiliger.

Niet alle fabrikanten reageren zo verstandig als slotenmakers. Wat Toool doet heet ‘reverse engineering’: iets uit elkaar halen om de werking al deducerend te achterhalen. Sommige bedrijven bewegen momenteel hemel en aarde om reverse engineering strafbaar te stellen, of beginnen rechtszaken tegen mensen die een lek of fout in hun machines of software hebben gevonden en dat in een publicatie of een lezing beschrijven. Dit laatste onder het motto dat hackers ‘bedrijfsgeheimen’ of auteursrecht schenden.

Op die manier wordt hacken gecriminaliseerd. Dat is dom. Je wilt juist dat buitenstaanders producten testen en fouten aan bedrijven en consumenten melden. Want wat je niet wilt is dat bedrijven zulke fouten voor zich houden en dat kennis ervan alleen in het geheim circuleert of in foute handen valt. Hacken is publieksvoorlichting en bedrijfsopvoeding ineen, en een pleidooi voor een verstandig gebruik van techniek.

Op diezelfde conferentie waar Toool hun kunnen demonstreerde, sprak ook een Nederlander die sinds jaar en dag machines bestudeert waarmee vingerafdrukken worden gelezen. Hij liet zien hoe hij in tien minuten een andermans vingerafdruk kan afnemen en een latex vingertopje weet te maken waarmee hij elke machine om de tuin leidt. Zijn oplossing: laat vingerlezers controleren of ze levend materiaal lezen. Maar fabrikanten weigeren die oplossing vooralsnog.

Daarmee geven ze ons een vals gevoel van veiligheid. Als we zo hameren op het belang van vingerafdrukken – bijvoorbeeld in ons aanstaande paspoort – moeten we ook hechten aan een goede verificatie om onze eigen afdruk te laten beoordelen. Anders doet al die techniek niets anders dan slimme criminelen een betere dekmantel geven, namelijk die van uw of mijn vingerafdruk. En wij betalen uiteindelijk de rekening van die falende techniek.

Schrikkelkatje

Gelukkig wilde de dierenarts wel hier komen. In haar laatste uur wilde ik niet met haar slepen, en als je dan toch dood moet, dan liever thuis. Kim was op: haar achterpoten weigerden steeds vaker dienst, ze was half blind en doof en werd steeds angstiger. Ze was geboren op schrikkeldag in 1984, zij en ik hadden langer bij elkaar gewoond dan mijn ouders en ik. Ze heeft al mijn liefdes overleefd en is ouder dan mijn ms.

… me ernstig afvragen of haar laten doorleven voor haar is of voor mezelf. Of: als ik nu een einde aan haar laat maken, is dat dan om mezelf de last te besparen van een klagende, zielige kat die soms een uur kan zitten mauwen om ik weet niet wat want alles wat ze zou kunnen willen heb ik gegeven of gedaan? En: als ik het uitstel, ontken ik dan dat ze al eigenlijk helemaal op is, omdat ik haar nog niet wil missen? Beter naar haar kijken. Elke dag opnieuw snel, doch goed beslissen. Wijs wezen.

Hoe beslis je in godesnaam voor een ander, ook al is die ander je huisdier? Ze was mijn grens al lang gepasseerd, maar dat was mijn grens. Hoe kom je erachter waar een ander zelf de grens legt? Hoe scheid ik daarbij mijn belangen van de hare? Ik legde mijn dilemma voor aan de dierenarts die haar onderzocht. ‘Liever een week te vroeg dan een paar dagen te laat,’ zei hij, ‘je wilt ze de pijn besparen.’

Raar dat we die regel bij dieren zo makkelijk accepteren. Bij dieren mogen we onze grens opleggen, bij mensen vinden we het normaal hun grens te passeren door die eindeloos te evalueren, uit het oogpunt van onze zorgvuldigheid.

De paradoxale overeenkomst is dat in beide gevallen anderen beslissen wanneer je mag gaan, tenzij je zieke lichaam hen te snel af is. In de dood ben je afhankelijker van anderen dan ooit. Katjes kunnen bovendien geen zelfmoord plegen als ze het niet met jouw grens eens zijn.

De dierenarts is het met me eens: Kim is op. Hij legt me precies uit wat hij gaat doen. Ik houd haar in mijn armen als hij haar verdooft en ik probeer rust uit te stralen zodat ze niet bang wordt. Zo lief en gewoon mogelijk doen, voor haar. ‘Moordenaar,’ scheld ik mezelf intussen uit, ‘moordenaar! Kim, ik heb opdracht gegeven je dood te maken,’ en ik voel me schuldig, tegelijkertijd wetend dat als dierenartsen zulke dingen niet mochten doen, ik over een week eigenhandig haar nekje had gebroken omdat ik haar inderdaad de pijn en paniek van een steeds verder opkruipende verlamming wil besparen.

… mensen en katten zijn twee totaal verschillende soorten die over en weer elkaars gezelschap zoeken, zonder horigheid of materieel gewin. Honden laten zich onze wet voorschrijven, kanariepietjes en hamsters zijn afhankelijk en gevangen, maar katten komen uit vrije wil naar ons toe en velen geen dwang. We geven ze voedsel, warmte en veiligheid, we krijgen een warme schoot, kopjes en soms een haal – maar geen van beide partijen is de ander de baas. De twee wilde zwervers die bij me zijn ingetrokken bewijzen het, ze komen en gaan naar het ze belieft, maar steeds vaker zijn ze hier, uit vrije wil. De verhouding tussen mensen en katten geeft me altijd hoop.

Nu ze dood is, lijkt ze nog kleiner dan eerst. Die hele middag aai ik mijn platte, dode katje.

Lange adem

‘t Is werkelijk een never-ending story, die rechtszaak van Scientology tegen mij en zowat alle Nederlandse internetproviders. De kwestie ontstond in september 1995: we zijn nu al bijna tien jaar verder en voorlopig niet klaar.

Met dit opmerkelijke verschil dat Scientology na twee aangespannen kort gedingen, een bodemprocedure, twee keer beroep en eenmaal cassatie, nu ineens slappe knieën kreeg en de zaak plotseling introk, twee weken voordat de Hoge Raad uitspraak zou doen. Handdoek in de ring, voor het zingen de rechtbank uit. Dit nadat advocaat-generaal Verkade, de specialist op het gebied van auteursrecht (waar deze zaak om draait), in een advies aan de Hoge Raad de vloer had aangeveegd met de eisen van de sekte.

Ze hadden alle eerdere procedures tegen ons al verloren, dus dit vernietigende advies kon niet echt een verrassing wezen voor de volgelingen van L. Ron Hubbard. We denken dat ze geen uitspraak van het hoogste college in Nederland willen die zegt dat mensen gewoon mogen citeren uit hun hoogste (en duurste) cursusmateriaal, of waarin wordt gesteld dat het recht op vrijheid van meningsuiting soms boven het auteursrecht staat, zeker wanneer het onfrisse clubjes betreft.

Maar nu zijn de rollen ineens omgedraaid. Scientology wilde niet meer procederen en wij wilden de zaak in dit stadium wel doorzetten. Wij hadden dat advies van de advocaat-generaal immers ook gelezen, en vermoedden dat we zouden gaan winnen. Bovendien was XS4all, de provider die mijn advocaat betaalt, door de sekte inmiddels flink op kosten gejaagd. Dat geld wil je dan graag verzilveren met een klinkende uitspraak. Zodat wij nu de Hoge Raad dringend hebben verzocht om alsnog uitspraak te doen. Tegen het eind van het jaar horen we of dat al dan niet gebeurt.

Het is een ingenieuze truc, je tegenstanders via rechtszaken te achtervolgen. Scientology excelleert erin en heeft er zelfs een speciale ‘oorlogskas’ voor. Sommige critici zijn kapot geprocedeerd doordat ze rechtszaak op rechtszaak te verduren kregen; dat ze die meestal wonnen hielp hen maar tot op zeer beperkte hoogte. Advocaten zijn immers duur. Uiteindelijk ga je als gedaagde dan aan de kosten van de rechtsgang ten onder. Als Scientology kansloos lijkt in een zaak, vatten ze dat niet op als tegenargument. Ze starten ‘m gewoon, procederen een eind weg en laten ‘m op het nippertje vallen. Dan is er geen uitspraak in hun nadeel maar is de gedaagde financieel een stuk lichter. In een aantal geschriften heeft Hubbard die aanpak zelfs tot staand beleid verklaard: ‘een rechtszaak voer je niet om te winnen, maar om je tegenstander te intimideren.’ Vandaar dat wij hopen dat de Hoge Raad niet in dit spelletje trapt en alsnog uitspraak wil doen.

Ondertussen hopst Tom Cruise banken op en af, de loftrompet over Scientology stekend. Natuurlijk zie je als ster alleen de leuke kanten van een sekte en word hij er in de watten gelegd – ook al beleid van Hubbard: als je beroemdheden binnenhaalt, heb je gratis reclame – maar je vraagt je werkelijk af of de man geen kranten leest. Zijn verhalen over de zegeningen van de ‘kerk’ zijn dusdanig losgezongen van de realiteit en zijn gedrag is zo exorbitant, op het manische af, dat hijzelf momenteel het mikpunt van spot is geworden. Het verschil is dat ik over een jaar van ze af ben, en hij nog lang niet.

Slotgracht

Terwijl de Nederlandse politiecommissarissen speculeren over een ‘virtuele slotgracht’ die om alle grote steden kan worden gelegd – via gezichts- en kentekenherkenning en het volgen van mobiele telefoons zou permanent moeten worden geregistreerd wie de stad inkomt of verlaat – maakt Europa plannen om een vergelijkbare slotgracht om alle lidstaten te leggen. De Europese Commissie wil, ook al is door het Europees met klem geconstateerd dat deze plannen ongrondwettelijk zijn, alle communicatiegegevens van burgers vastleggen. Met wie je wanneer mailt en waarover, met wie je chat en wie daarbij zijn, met wie je wanneer en hoe lang belt, waar je mobiele telefoon is, wat je op het web leest – al deze zogeheten ‘verkeersgegevens’ van alle burgers zouden voor minstens een jaar moeten worden vastgelegd.

Aan zulke plannen is niets virtueels. Ze betekenen een onvoorstelbare inbreuk op het leven van 450 miljoen Europeanen, net zoals de voorstellen van de politietop een enorme inbreuk op de privacy van 16 miljoen Nederlanders behelzen. Als China of Iran zulke plannen maken, zouden we op onze achterste benen staan en er schande van spreken en de plannen totalitair noemen.

Het argument waarmee zulke plannen steeds worden ontworpen en verdedigd, is de jacht op terroristen. De angst is voor terreur is zo groot, dat veel gerechtvaardigd en te verkopen lijkt. Maar buiten het argument dat je in je plannen nooit kapot mag maken wat je beschermen wilt, namelijk onze vrijheid, zijn er overwegingen waarmee we terdege rekening moeten houden.

‘Wie niets misdaan heeft, heeft ook niets te vrezen,’ zeggen de plannenmakers. Maar wie niets misdaan heeft, hoeft ook niet in de gaten gehouden te worden. Is het gerechtvaardigd om de gangen van alle Europeanen en alle Nederlanders vast te leggen om tien, twintig mensen te vangen? Is er dan nog wel sprake van proportionaliteit?

Een ander probleem is dat zulke technieken nooit sluitend zijn (want te onnauwkeurig en te breed), en sommige mensen zullen er ten onrechte uit worden gevist. Je hoeft geen groot voorspeller te zijn om te begrijpen dat mensen die iets afwijken van het gewenste gemiddelde telkens de pineut zullen zijn. Zulke onterechte aanhoudingen en onderzoeken zullen – daar kun je gif op innemen – mensen vervreemden en ze het gevoel geven uitgesloten te worden. De jaren zeventig hebben ons geleerd dat zulke processen radicalisering en extremisme in de hand werken. Dat maakt de slotgrachtplannen volstrekt contra-productief, nog los van het feit dat een overheid die zo bemoeizuchtig en invasief te werk gaat, zelf tegenstand en oppositie in het leven roept. Aan een overheid die haar burgers zo wantrouwend bejegent, zullen veel mensen zich niet langer loyaal betonen.

Het laatste argument, dat van de glijdende schaal, zien we zich nu al ontwikkelen. De Amsterdamse commissaris Welten kondigde meteen al aan dat die slotgracht ook zou helpen mensen te snappen die boetes of achterstallige belasting open hebben staan. Mag je voor futiliteiten als een financiële schuld nu werkelijk de burgerrechten van alle inwoners schenden?

De Erasmus Universiteit heeft vorige week een rapport gepubliceerd naar het nut van de plannen. Niet één politiecorps gaf aan dat ze nu mensen hadden moeten laten lopen die ze op basis van verkeersgegevens wel hadden kunnen oppakken. En allemaal wilden ze die gegevens wel graag hebben. Voor de zekerheid.

De hamvraag is of wij bereid zijn voor de zekerheid van de politie onze burgerrechten op te geven.

Vastgepind, of vlinderen

‘Maar vrouwen aan de top hebben toch niks veranderd?’ zei hij. ‘Kijk naar Neelie Smit-Kroes, kijk naar Thatcher.’ ‘Ja hallo,’ zei ik. ‘Die hadden het veel druk met aan de top komen om nog veel meer te kunnen doen. Mannen die alleen maar hard werken om bovenaan te komen, bekritiseer je niet, waarom vrouwen dan wel? Moeten zij soms betere mensen zijn dan mannen? Daarnaast, als jij vindt dat er in het bedrijfsleven of de politiek iets veranderd moeten worden, is het toch mal dat je vrouwen daarop afrekent? Doe het dan zelf, of stel die mannen aan de top verantwoordelijk!’

Het was vriendelijk gekibbel, daar niet van. Boris Dittrich, die laatst in Opzij had gemeld dat vrouwen de politiek zo weinig hadden veranderd zong in mij na. Wellicht veranderen vrouwen er minder dan we hadden gehoopt, maar haalde dat hun recht op deelname aan de politiek onderuit? Welnee. Als dat het argument was, kun je bovendien heel D66 wel opdoeken, maar die conclusie trok hij niet. Dittrichs argument had trouwens evengoed kunnen luiden dat de aanwezigheid van homoseksuelen weinig in het reilen van het parlement had veranderd, dus volgens zijn eigen logica deed hijzelf er dubbelop niet toe.

Een avond later stond ik in Paradiso bij La nuit du Maroc, ik in Arabische kleding, mijn metgezel in prachtig pak. We waren eerder geblinddoekt op het podium in de grote zaal gezet en waren daar vergast op een voetwassing, religieuze liederen, muziek, wierook en geblaas op blote schouders. Nu stonden we in de bovenzaal te luisteren naar zang. Een vijftienjarig meisje had loepzuiver een westerse cover gezongen, en nu zong Rajae el Mouhandiz, de diva van de avond.

‘Hm, ‘t is wel mooi maar bepaald geen Arabisch,’ fluisterde ik tegen mijn metgezel; ik houd erg van Arabische muziek en had me op een overdosis verheugd. Pas toen we naar een andere zaal liepen, zag ik de parallel. Ik was in dezelfde val gelopen als mijn gesprekspartner de dag ervoor. Waarom wil ik musicerende Marokkaanse Nederlanders of Nederlandse Marokkanen in hemelsnaam vastpinnen op het maken van Arabische muziek? Zingen ze heel geïntegreerd westerse muziek, staan ze nota bene in Paradiso en dan is het weer niet goed. Wil ik dat ze leuk iets etnisch doen, voor mijn plezier, en moeten ze aan mijn smaak voldoen.

Ik veegde de betrapte blos van mijn wangen en zette mijn vooroordeel van me af. De bovenzaal van Paradiso veranderde langzaam in een disco waar Arabische muziek met pop werd gemengd. De vrouwen lokten met hun heupen, een meisje met oranje hoofddoek nog het wildst. Links voor ons vormde zich een cirkel: steeds werd de volgende naar het midden gehaald om daar een minuut of wat te dansen, terwijl de rest eromheen klapte; ook mannen lieten zich heupwiegend in het midden trekken. Beneden werd kasbah-muziek gespeeld. In een zijzaaltje rolde iemand tapijten uit en gaf ons kussens om op te zitten; de waterpijp ging langs.

Er liepen Nederlanders van allerlei origine: Spaans, Marokkaans, Berbers, Egyptisch, Gronings, Hollands, Surinaams. Alles vlinderde door elkaar heen. Iedereen leek te roken en het werd een prachtig gemengd feest. Met een Spaanse had ik een gesprek over ondernemerschap, met een Berber over zelfmoord, met een Groninger over Japan. Dat ik later die avond opnieuw blossen had, was zuiver van plezier.

Verweven

Nabijheid telt. Een belangrijke reden om in de stad te wonen is dat die een keur aan café’s, debatcentra, bioscopen, restaurants en feesten heeft. Niet dat ik veel gebruik maak van die faciliteiten, maar het kan, daar gaat het om. Al die opties geven een stad een ander ritme, een ander klimaat dan een dorp.

Met vrienden ben ik vaak te lui – te weinig bellen hoe het met ze is, pas afspreken als zij iets van zich laten horen, dat werk – maar ze zijn er, en daar gaat het om. Ik weet ze in de buurt en dat maakt me tot een ander mens. Gehechter. Ingebed. Verweven.

Er wonen ondertussen heel wat vrienden ver weg. Twee van mijn beste vriendinnen wonen al jaren in Wenen, twee andere goede vriendinnen zitten half in Frankrijk, een goede vriend in Australië. De hechtdraadjes trekken aan mijn vlees, ze schuren vooral als er iets is en ik niet vlot langs kan komen om te luisteren, maar gelukkig gaat het ze gewoonlijk goed. Zodat ik me jegens hen vaak net zo laks gedraag als jegens mijn Amsterdamse vrienden, en ik ook de emigranten uiteindelijk nog evenveel zie als eerder, namelijk weinig.

Maar wat ik mis is die dagelijksheid: vanzelfsprekend, door verhalen, anekdotes en observaties getuige en deelgenoot worden van andermans leven. Als je iemand te weinig ziet, ken je op het laatst alleen de buitenkant, het grote gebaar en de dito gebeurtenissen, maar nooit de kleine stapjes die iemand zet en geleidelijke veranderingen die hij doormaakt. Je mist het innerlijke proces en hebt alleen nog weet van de uitkomsten ervan.

Afgelopen weekend is er weer een goede vriend vertrokken. Op proef zegt-ie, maar wij achterblijvers denken dat het uitdraait op een permanente emigratie. Werk noch vriendin bonden hem aan Nederland en bijgevolg woog de verharding van het politieke klimaat hier hem steeds zwaarder, er was geen compensatie. Dus toog Paul naar Canada, waar een bedrijfje lonkt en waar hij neutraler tegenover de politiek kan staan.

Paul is goed in veranderen. Ik leerde hem zeven jaar geleden kennen: een authentieke nerd, zo’n sociaal gehandicapt computertalent, met een slechte huid bovendien. Tegenwoordig praat hij met iedereen, zonder zich af te vragen of hij daarbij een raar figuur slaat, en de laatste jaren ging-ie er op feestjes steevast met de mooiste vrouwen vandoor. (De truc is dat hij aandacht aan ze besteedt.) Terwijl hij zich vroeger bij voorkeur onzichtbaar maakte en gewoon wat observeerde, praat en luistert hij nu naar hartelust. Zijn houding is veranderd: rechterop, rustig. Zelfs zijn huid is er immens op vooruit gegaan.

Hij redt het wel in Canada, en er is hem daar ongetwijfeld een mooi liefdesleven beschoren. Maar ik vind het jammer dat ik niet meer uit de eerste hand zal kunnen zien hoe hij verder verandert en zijn Nederlandse vrienden het voortaan met gecondenseerde versies moeten doen. Alsof je via het achtuur-journaal van iemands leven op de hoogte wordt gesteld in plaats van het mee te maken en zelf mede-drager van zijn geschiedenis te zijn.

Mijn eigen leven wordt rafeliger door zijn vertrek: Paul is een van de twee getuigen van de ineenstorting van mijn vorige liefdesverhouding, iemand aan wie ik niks hoef uit te leggen omdat hij alles al weet. Het weefsel van mijn leven raakt weer wat meer verzwakt.

Demonstratief zoenen

Op het Amsterdamse Leidseplein wordt vanavond tussen half zeven en kwart voor zeven zo ongeveer de liefste demonstratie ooit gehouden: allemaal mensen die elkaars hand vasthouden en elkaar zoenen. Verder niks. Geen leuzen, geen spandoeken. Alleen openlijke liefkozingen en publiek vertoon van affectie. Van lesbo’s, homoseksuelen en transgenders, dat dan weer wel.

Amsterdam is minder homovriendelijk geworden. De laatste jaren zijn homo’s weggepest, bedreigd en in elkaar geslagen. Voor een stad die de reputatie van gay capital hoog houdt, is dat dood- en doodzonde en voor iedereen die ooit het doelwit van dergelijke rancune is of dreigde te worden, is het ronduit traumatisch: ze zijn immers vaak juist naar deze stad gekomen omdat ze er vrijer konden zijn. Die vrijheid is het verdedigen meer dan waard.

Het is niet nieuw, zulke homohaat (net zoals eerwraak geen nieuw verschijnsel is, ook al wordt het vaak zo voorgesteld). Potenrammen is abject gedrag van opgeschoten rotjongens die zich stoer maken door mensen te intimideren die in hun ogen afwijkend zijn en denken zich op hen te mogen uitleven. Potenrammen is gedrag van angstaanjagend ouderwetse jongemannen die zichzelf tegen de klippen op, met voledig voorbijgaan aan de rechten van derden, denken te moeten (en mogen) bewijzen.

Dat je zulke gekken hebt is één ding, dat zo weinig mensen zich ertegen uitspreken is uiteindelijk fnuikender. Schoolbesturen zijn geregeld te bescheten om pal te staan voor hun homoseksuele leraren en leerlingen, ze gaan het onderwerp tegenwoordig maar liever uit de weg. Zulk zwijgen lost niet alleen niets op, het versterkt het probleem. Zwijgen over homoseksualiteit maakt het opnieuw tot iets dat je ‘gerust wel’ mag zijn maar waarvan niemand verder iets mag merken. Alsof homoseksualiteit uitsluitend in de privésfeer thuishoort, alsof blijk geven homoseksueel te zijn inderdaad aanstootgevend is. Politie-agenten zijn intussen collectief hun bijscholingscursussen over het tegengaan van homohaat vergeten, lijkt het, terwijl dat – samen met seksueel geweld – ooit nog alle aandacht had van het korps.

Er is momenteel een soort misverstand gaande dat potenrammerij iets met moslims of Marokkaanse Nederlanders te maken zou hebben, maar het fenomeen is in de Nederlandse cultuur bepaald niet onbekend: in de jaren zeventig en tachtig werden er in Amsterdam zelfs zelfverdedgingingscursussen voor homoseksuele mannen en vrouwen opgezet omdat dergelijk geweld zo vaak voorkwam. Maar we spraken en schreven er toen meer over, we zeiden er meer van, we deden er meer tegen. We waren alerter. Misschien ook omdat Nederland toen net collectief een boel had bijgeleerd over homoseksualiteit en het eindelijk wat gewoner was gaan vinden, al was (en is) die acceptatie geregeld flinterdun, zoals soms pijnlijk duidelijk werd in de discussies over het homohuwelijk.

Dat moesten we maar weer eens gaan doen: zorgen dat homoseksualiteit gewoner wordt gevonden. Meer publiek zoenen en vaker op straat elkaars handen vasthouden is daarvoor een mooi begin. Niet zo dom zijn om te denken dat het een wij-zij kwestie is, een goede tweede. Ook in de Nederlandse bible-belt worden homoseksuelen weggepest, en bovendien ontkent zo’n wij-zij interpretatie de dappere stappen die homoseksuele moslims al hebben gezet.

Ik hoop dat er straks enorm veel mensen komen. Flirtende, handkussende, zoenende, omhelzende, handenstrelende homoseksuele Nederlanders, van welke origine dan ook. En veel dito heteroseksuelen die ons dan komen beapplaudisseren.

Champagne! Aan het werk!

De onderhandelingen zijn gedaan, de contracten binnen (wat duurt dat lang als je popelt!): na zeventien jaar ga ik eindelijk weer aan het werk. Uit de WAO.

Precies een jaar geleden besefte ik dat ik fysiek robuuster was geworden. De laatste MS-aanval dateerde alweer van 2000 of daaromtrent, en het was geen heel erge; niets dat een kuur niet kon verhelpen. Qua ziekte bleef ik prettig stabiel. Maar bijna ongemerkt won ik ondertussen aan kracht, wat nogal ongewoon is in het geval van ms. Het duurde even voor het tot me doordrong.

Wat me verraste is hoe immens goed alleen al de gedachte om weer te gaan werken me deed. Er gleed een last van mijn schouders, ik liep rechterop, fierder, trotser. Vrijgemaakt. Pas na die beslissing werd voelbaar hoezeer die wao altijd op me had gedrukt. De uitkering wordt elk jaar voor inflatie gecorrigeerd, maar wat je erbij krijgt weegt amper op tegen de verhoging van de ziekenfondspremies; de overige prijsverhogingen (huur, gas & licht, boodschappen) moet je helemaal zelf zien te verwerken. In de praktijk betekent het dat ik elk jaar meer inleverde, een gestaag dalende lijn die een angstig perspectief oplevert.

De eindeloze discussies over aanscherping van de keuringsregels drukten al evenzeer op me: altijd de angst om uit de wao gegooid te worden. De hoeveelheid geschrokken mailtjes van kennissen over de opnieuw verscherpte regels, was tekenend: allemaal mensen die echt niet kunnen werken, en allemaal even bang dat ze eruit gemieterd zullen worden. Het is een vorm van afhankelijkheid die aan je vreet: je kunt zelf niets aan je situatie doen, een lastige ziekte heb je immers niet in de hand. Je bent een speelbal van de politiek die je ziekte al dan niet toestaat, en soms vrij grillig oordeelt of je tenminste voor de ergste financiële repercussies bewaard mag worden. De bizarre figuur die daarbij optreedt is dat je steeds maar tegenover allerlei keuringsinstanties moet zien te bewijzen dat je heus erg ziek bent, terwijl je dat juist liever niet wilt, ziek zijn. Dat is een mentale spagaat waar mensen soms over struikelen.

Vorig jaar mei besefte ik ineens dat ik fysiek misschien sterk genoeg was om weer te werken. De laatste jaren had ik sowieso steeds meer gedaan, bijna allemaal liefdewerk (dat gepaard ging met de angst dat dit liefdewerk me op repercussies voor mijn uitkering zou komen te staan). Ik besloot na te denken over werk. In het geheim, zonder hulp van het uwv, benauwd als ik was dat alleen al mijn plannen en mijn hoop voldoende waren om mijn uitkering in te trekken.

Het is gelukt. Ik begin een eigen bedrijfje, ik heb twee prachtige opdrachten binnen naast mijn tweewekelijkse columns. Allemaal schrijfwerk. Betaald dingen uitzoeken, kwesties overdenken en ideeën opschrijven. Werk waarbij ik mijn tijd zelf kan indelen en slechte dagen of weken kan compenseren met periodes waarin ik veel energie heb. Uit de wao gaan voelt eng, en zelfstandig ondernemer worden nog iets griezeliger, maar vaste banen zijn ook niet meer zo stabiel als ze eens geweest zijn, dus vooruit met de geit.

Champagne! Aan het werk!

Onderwijl hoop ik vurig dat mijn vertrek uit de wao een beetje helpt om er de mensen te houden die erin horen. Want ik heb mazzel: mijn ziekte stabiliseerde, mijn lichaam sterkte aan. Dat is helaas niet iedereen gegeven.

Pierewaaiers en profiteurs

Wat een geweldig inzicht van Hoogervorst: ‘Er bestaat niet zoiets als een recht op ongezond leven.’ Hij acht het onverantwoord dat mensen die ongezond leven ongelimiteerd gebruik kunnen maken van de zorg. ‘Ik vind dat je het niet kunt maken om er maar gewoon op los te leven. Als je dan vervolgens ziek wordt, kun je niet verwachten dat je ongebreideld van onze gezondheidszorg gebruik kunt maken.’ Let ook op dat ‘onze’: je hebt namelijk hun gezondheidszorg en onze gezondheidszorg.

Er op los leven. Nee, dat kunnen we natuurlijk niet hebben. En dan ook nog verwachten dat wij – de anderen, de verantwoordelijken, de niet-eroploslevenden – onze gezondheidszorg met die pierewaaiers en profiteurs delen. Ben je mal, zo zijn we niet getrouwd. Je zou zulke mensen kunnen uitsluiten van sommige vormen van hulp, maar zover wil Hoogervorst niet gaan: hij is immers een liberaal in hart en nieren. Hogere premies vragen en bonussen ontzeggen leek de minister een beter idee, want behalve liberaal is hij ook een warm voorstander van marktwerking. Wie onverantwoorde keuzes maakt, heeft daarvoor zelf de lasten te dragen. Je moet ongezonde keuzes gewoon duur maken, dan kunnen mensen in vrijheid afwegen hoeveel hun ongezonde leven hen werkelijk waard is.

Wat dat ‘er op los leven’ inhoudt, bleek oud zeer, hoewel het me verbaasde het zo omschreven te zien: roken en zwaar drinken. Er op los leven is toch een wat groots begrip, geassocieerd met egoïsme, bandeloosheid, overdaad en zorgeloos immoralisme. Je denkt bij ‘er op los leven’ toch eerder aan limousines met ingebouwde champagnekoeler en dansen op de rand van de vulkaan dan aan mensen die kleumend onder afdakjes een sigaret staan te roken.

Rokers en drinkers betalen allang voor hun zonden, misschien moet iemand dat Hoogervorst nog even voorrekenen. De staat verdient fors aan accijnzen, en wie op zijn vijfenzestigste aan longkanker of een kapotte lever sterft, bespaart de staat ettelijke jaren AOW. De grote uitgaven in de zorg zijn die van de langdurende verpleging: dementie en beroertes jagen de staat aanzienlijk meer op kosten dan rokers haar ooit kunnen berokkenen. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg berekende vorig decennium al dat mensen tegenwoordig gemiddeld een jaar of acht ouder worden dan midden vorige eeuw, maar dat die gewonnen levensjaren gemeenlijk in fysieke afhankelijkheid worden doorgebracht. Is dat niet immoreel van die oudjes? Dat leeft maar door, dat wordt maar dement en bedlegerig – allemaal op kosten van onze gezondheidszorg. Er bestaat niet zoiets als een recht op een ongezond leven. Laat ze voortaan maar betalen, die oudjes, of geef ze de pil van Drion.

Sportblessures, ook al zo’n kostenpost in de zorg, en zo vreselijk ongezond en vermijdbaar. Elke zondag zit de spoedeisende hulp vol met mensen die zich een hersenschudding gevoetbald hebben of hun sleutelbeen kapot hebben gevechtsport. Tennisarmen, defecte meniscussen en skibotbreuken zorgen daarnaast voor ziekteverzuim, een onterechte kostenpost voor de werkgever. Een belasting op sportbeoefening en recreatie is het enige dat erop zit.

Duizenden doden per jaar door luchtvervuiling? Een vuiltax. Ongezond leven is immers geen recht maar een keuze. Hartinfarcten door te grote werkbelasting? ‘t Is uw eigen verantwoordelijkheid meneer, mevrouw, u kunt ook genoegen nemen met minder. Stresstax, derhalve. Bij een gezonde marktwerking prijst wie ongezond leeft, zichzelf uit de markt. Als dat niet werkt, kunnen we zulke mensen altijd nog doordraaien. Of dumpen in een derdewereldland.