Overleven, augustus 2006: ‘De mammapoli is een geweldige uitvinding’

[KWF Kankerbestrijding geeft het blad ‘Overleven’ uit, dat driemaandelijks verschijnt en gratis bij (onder meer) apotheken is te vinden. In nummer 2006/3, verschenen begin augustus 2006, stond een interview met mij, gemaakt door Ilse van Ogtrop. Ik mag de tekst hier herpubliceren.]

‘De mammapoli: een geweldige uitvinding’

‘Dat ik borstkanker heb, kwam als een donderslag bij heldere hemel. Ik dacht meteen: “O god, daar gaan we, het is foute boel.” Ik moest acht dagen wachten voor ik op de mammapoli terecht kon, dat was een heel zware week.’ Schrijfster en columniste Karin Spaink (48) zit nu midden in de chemokuren. Ze heeft geen haar meer, maar is nog steeds een knappe verschijning en ziet er beslist niet ziek uit. ‘Lichamelijk valt het mee, ik heb een hoge “negeergraad” ontwikkeld door mijn MS.’

Twintig jaar geleden werd bij Karin multiple sclerose geconstateerd. ‘Ik had toen veel klachten: ik werd tijdelijk half blind, kreeg spiertics, had moeite met spreken en ik was ongelooflijk moe. Na vele onderzoeken kreeg ik de diagnose MS te horen. Dat was niet plezierig, maar ik wist in ieder geval wat ik had.’ Elf jaar geleden volgde een hersenbloeding. ‘Dat werd eerst niet opgemerkt, iedereen dacht dat het bij de MS hoorde. Ik heb verschillende epileptische aanvallen gehad en een hoofdpijn, niet te beschrijven.’ De hersenbloeding bleef beperkt tot een flinke klont bloed die in de loop der tijd is opgelost. En hoewel de neuroloog direct zei: ‘dit is wel wat veel voor één hoofd’, zijn alle verschijnselen – afasie, verlammingen en de hoofdpijn – verdwenen.

Agressief

‘De MS flakkert: af en toe heb ik een slechtere periode en daar houd ik weer beperkingen aan over. De laatste zes jaar ging het heel goed, had ik geen duidelijke aanvallen meer.’ Toen kwam de dag dat Karin een knobbel in haar rechterborst bemerkte. De huisarts maakte direct een afspraak bij de mammapoli in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. ‘Die poli is echt een geweldige uitvinding. Ik kwam er om negen uur binnen en kreeg ‘s middags om drie uur de diagnose te horen. Ik heb een chirurg gesproken, onderzoeken gehad en dan weet je het. In andere ziekenhuizen worden de onderzoeken over verschillende weken uitgesmeerd. Die onzekerheid, dat is toch vreselijk!’

Uiteindelijk werden er drie tumoren ontdekt: ‘Ik heb gekozen voor een volledige amputatie met het idee: dan ben ik er in één keer vanaf. Helaas had ik een agressieve, snelgroeiende vorm van kanker en de weefselmassa was ook al verder veranderd. Dit is een hormoongevoelige vorm waarbij de immuunfactor ook een rol speelt: dat werkt op elkaar als kunstmest. Daarom krijg ik nu zes chemokuren tot september, daarna een jaar Herceptin tegen de groeifactor en dan vijf jaar hormoonpillen. Al met al ben ik dus nog wel zes jaar bezig. Kanker is z’n andere ziekte dan MS, de behandeling is ingrijpend, je wordt er ziek van. En er is altijd een kans dat het terugkomt.’

Fotoboek

‘Van tevoren dacht ik dat ik heel ongelukkig en depressief zou worden wanneer ik een borst moest missen. Met MS blijft je lichaam aan de buitenkant heel. Ik moest wennen aan het idee van de amputatie en heb hier veel over gesproken met vrienden. Twee weken voor de operatie bracht een vriend het boek “Borstbeelden” voor me mee van de BorstkankerVereniging, met daarin allemaal foto’s van vrouwen met borstkanker. Ik heb dat heel veel bekeken, het hielp mij om er aan te wennen. Het heeft me ook geholpen de regie in handen te houden. Ik zag in dat boek dat de meeste vrouwen een horizontaal litteken hadden, maar er was er ook een met een diagonaal litteken. Dat vond ik natuurlijker. Ik liet de foto aan de plastisch chirurg zien: “dat wil ik” en hij vond het prima.’

Eigen bedrijf

Karin was sinds een jaar druk bezig met haar eigen bedrijfje. ‘Omdat het lichamelijk zo goed ging, besloot ik weer te gaan werken. Ik maak nu onder andere een serie boeken voor XS4ALL over de maatschappelijke impact van nieuwe technologieën. Het eerste boekje ging over medische patiëntendossiers, het tweede over gaming: de juridische aspecten hiervan en gaming als kijksport.’ Ondanks de ongemakken van de chemokuren, is Karin regelmatig achter haar pc te vinden. ‘Ik ben niet misselijk maar ik heb wel andere typische chemoklachten: alles ruikt en smaakt vies, mijn slijmvliezen zijn geïrriteerd, ik heb opgezette klieren, ben heel slaperig. Maar een deel van die klachten kan ik redelijk negeren, dat heb ik blijkbaar geleerd door de MS.’

Zelfonderzoek

Bij borstkanker ligt de nadruk op vrouwen boven de 50 jaar: vanaf die leeftijd wordt er bevolkingsonderzoek gedaan. ‘Hierdoor ontstaat het beeld dat het bij jongere vrouwen niet voorkomt, maar dat is niet zo. Stichting Amazones zet zich in voor jonge vrouwen. Het blijkt vaak te gebeuren dat huisartsen deze vrouwen niet direct doorsturen, waardoor de behandelingskans kleiner wordt. Hoe jonger je bent, hoe ingrijpender borstkanker is, want vaak is kanker op jonge leeftijd agressiever. En wat is het effect van de behandeling op de mogelijkheid om nog kinderen te krijgen? Er overlijden meer vrouwen aan borstkanker dan aan longkanker, terwijl mijns inziens daar veel meer aandacht voor is.’

De onwetendheid over het eigen lichaam verbaast Karin: ‘Ik heb tegen al mijn vriendinnen gezegd: onderzoek je borsten regelmatig. Hun reactie is meestal: hoe moet ik dat doen? Eigenlijk zou er overal informatie over zelfonderzoek beschikbaar moeten zijn, waar je op moet letten: bobbels, deuken, ingetrokken tepels of vocht uit je tepels. Het is een goedkope, effectieve manier van preventie.’

Ook al heeft Karin heel wat meegemaakt, ze blijft realistisch. ‘Dat je al een nare ziekte hebt, betekent niet dat je gevrijwaard blijft van andere ziektes. Maar ik denk best wel eens: mag het nu een keer ophouden? Eigenlijk had ik verwacht dat ik longkanker zou krijgen, ik rook nog steeds. Ik ben dan ook heel sceptisch over leefstijladviezen. Je hebt je gezondheid niet in eigen hand, is mijn ervaring. De grote factor is toch botte pech.’

Moe & moed

Vanmorgen ging ik mee met F & J naar de VU, waar F langs moest bij de ms-kliniek. Het gaat slecht met F (dat verhaal kan ik hier niet vertellen) en ik ging mee ter ondersteuning van J. Daarna moest ik naar Bits of Freedom om papieren te ondertekenen en even bij te praten. Tenslotte Xenos, om groene thee te kopen, het enige dat tijdens de chemo goed te drinken is (de supermarkt heeft alleen groene thee van Pickwick en die is zonder chemo al vies).

Na vijf uur was ik weer thuis, ik had niet veel meer gedaan dan zitten en heen en weer rijden, en ik was ronduit kapot. Ik lig nu al vijf uur op bed en mijn benen doen nog steeds zeer: mijn bovenbeen, mijn dij, mijn kuit voelen soms of iemand er met een bot voorwerp een dreun op heeft gegeven. Overal in mijn lichaam – vooral links – heb ik spierspasmes, mijn ooglid blijft de hik houden. En ik ben vooral zo ongelooflijk moe. Nadat ik zaterdag boodschappen had gedaan kwam ik thuis met hartkloppingen van de inspanning. Linea recta naar bed. Terwijl we bij de VU zaten, realiseerde ik me dat ik onder andere omstandigheden mijn neuroloog had gebeld en om een prednisonkuur had gevraagd.

Nog twee chemo’s te gaan. Nog twee keer een dreun te ontvangen. Net als na de derde kuur heb ik nu, na de vierde, niet voldoende tijd gehad om te herstellen en ga ik bekaf door naar de volgende ronde. En dreun vijf en zes komen nog weer iets harder aan, het telt op, mijn lichaam verliest gaandeweg zijn reserves en dus zijn incasseringsvermogen. De moed zakt me soms in de schoenen. In de drie weken na de vierde chemo heb ik amper energie gehad om iets te doen. Twee uitjes met vriendinnen, een mooie avond met een halve onbekende, een paar uurtjes werk. Meer heb ik niet kunnen doen gedurende die drie weken. Ik slaap voldoende maar dat helpt geen klap. Hoe moe zal ik zijn na de zesde chemo? Hoe lang gaat het duren voordat ik voldoende hersteld ben van de laatste chemo, van alle chemo’s, om mijn oude leven weer op te pakken?

Volhouden Spaink, het is het enige dat erop zit, je hebt weinig keus.

Foto’s

Een paar fotografen hebben inmiddels professionele foto’s van me gemaakt. Bij deze de mooiste (geplaatst met toestemming):

Foto Claudia Bloem

Deze is van Claudia Bloem (zie www.claudiabloem.nl). Claudia deed een oproep op www.de-amazones.nl, ze werkt aan een fotoproject over borstkanker en heeft al verschillende vrouwen gefotografeerd. De foto is gemaakt op 8 juni 2006.

Foto Jan van Breda

Deze is gemaakt door Jan van Breda (zie www.janvanbreda.com). Hij maakte een nieuwe foto voor bij mijn Paroolstukjes. De foto is gemaakt op 22 juni 2006. Sindsdien sta ik kaal in de krant :)

Levenslang

In een mooi interview over zijn nieuwe Kankercentrum dat afgelopen weekend in PS verscheen, stelt hoogleraar oncologie Pinedo dat het slecht tot het algemene publiek is doorgedrongen dat kanker hebben niet meer automatisch je dood betekent. Veel kankersoorten zijn tegenwoordig aanmerkelijk beter en gerichter te behandelen dan eerder, en omdat kanker steeds vaker in een vroeg stadium kan worden opgespoord, is de prognose vaak beter. Langzaamaan, zo hoopt Pinedo, veranderen zelfs de ergste kankersoorten van een fatale ziekte in een chronische. Ook het klassieke beeld van de kotsende chemopatiënt is achterhaald: misselijkheid kan tegenwoordig heel goed worden bestreden. De beeldvorming rond kanker en chemo verandert echter veel langzamer dan de daadwerkelijke praktijk, zegt Pinedo, mensen hebben oude beelden in hun kop.

Pinedo heeft niet helemaal gelijk. Van long- en leverkanker denkt de gemiddelde buitenstaander inderdaad dat ze per definitie tot de dood leiden, terwijl dat inmiddels niet altijd het geval hoeft te zijn. Maar van andere kankersoorten denken mensen ten onrechte dat-ie per definitie wel meevalt. Ikzelf aanvankelijk ook. ‘Als je dan toch kanker moet hebben, dan maar borstkanker, dat valt tenminste goed te behandelen,’ zei ik optimistisch tegen vrienden die ik op de hoogte moest brengen. Geregeld spraken mensen me moed in door te zeggen dat aan borstkanker toch haast niemand meer dood gaat. Kennelijk is het maatschappelijke beeld daar wel veranderd.

Niet helemaal terecht: er sterven meer vrouwen aan borstkanker dan aan enig ander type kanker. Dat heeft uiteraard ook te maken met de absurd hoge prevalentie ervan: borstkanker staat, ook al treft het vrijwel uitsluitend vrouwen, op eenzame hoogte in de Nederlandse kankertoptien. Per jaar zijn er 13.000 nieuwe gevallen.

Zeggen dat er lichtzinnig wordt gedacht over borstkanker is overdreven, maar ik leer steeds beter wat het allemaal behelst, en dat is meer dan ik dacht. De meeste aandacht van omstanders gaat uit naar die verloren borst en dat kale hoofd. De echte impact van de kanker is echter de onzekerheid die jaren gaat aanhouden: hij kan immers terugkomen, alle behandelingen ten spijt. Ook de impact van de chemo ligt niet waar mensen hem denken, namelijk in kaalheid en misselijkheid. Je hele lichaam krijgt een fikse dreun, je hart loopt schade op en iedereen kampt met ongekende vaatdoekerigheid. Ik wankel als in mijn MS-hoogtijdagen en de moeheid is enorm. Je bent er ook niet snel van af: het duurt gemiddeld een jaar voordat je je oude conditie terug hebt.

Vooral jonge vrouwen zijn de consequenties groot. Ze zijn een wat verwaarloosde groep, maar borstkanker komt steeds vaker op jonge leeftijd voor. Ze raken, als ze aan de chemo moeten (en dat geldt voor hen vaak: wie jong kanker krijgt heeft vaak een agressieve vorm) vervroegd in de overgang. Daarbovenop moeten ze, als ze een oestrogeengevoelige tumor hadden, vijf jaar aan de hormonen. Kinderen krijgen is ineens van de baan, en of hun vruchtbaarheid zich na die chemo en die vijf jaar hormoontherapie herstelt is lang niet zeker. Dat haalt nogal wat overhoop, zeker als je nog geen dertig bent. Daarnaast is het onduidelijk wat de lange-termijneffecten zijn van een dusdanig vroege overgang. Botontkalking kan voor hen ernstiger uitpakken, bijvoorbeeld, simpelweg omdat ze er langer mee te maken hebben. Natuurlijk doe je het allemaal, want sterven is erger. Maar de effecten van die borstkanker voel je chronisch en levenslang, ook als je volledig geneest.

Wirwar

MS en chemo beginnen helemaal door elkaar te lopen. Bij MS heb je vaak gevoelsstoornissen: hete plekken op je lichaam, dode plekken, tintelingen, een spier die spastisch wordt. Er zit sinds de derde chemo een spiertje in mijn bovenste ooglid dat de hik heeft, typisch MS. De oncoloog zei dat het ook van de chemo kon zijn: het perifeer zenuwstelsel raakt er immers door aangetast. Zondag had ik tintelende handen en onderarmen, ook al zo’n MS-ding, maar het kan ook van de taxotere komen, een van de ingrediënten van ‘mijn’ chemo. Inmiddels heb ik links overal spiertics: dat ooglid hikt de hele dag door, mijn linkervoet en mijn linkerzij doen het geregeld, mijn mond soms. En al twee maal de afgelopen dagen was er een grote spier op mijn linkerbovenbeen die niet mee wilde doen, zodat ik mank liep.

Chemo-moe en MS-moe kan ik niet meer onderscheiden. Gelukkig lijk ik me na deze chemo minder verpletterend moe te voelen dan na de derde. De slijmvliezen in mijn mond zijn nog steeds wat kapot, mijn tong is rul, zodat voedsel wat vlak smaakt. Oh en ik heb ditmaal ook een bonus: ik ruik als een niet-roker, mijn geurzin is beter dan ooit. Kort na de vierde chemo rook alles vies – de katten roken naar natte hond, tijdschriften naar natte krant, ik naar chemisch afval en mijn slaapkamer naar mij – maar nu ruikt alles heerlijk en vindt mijn neus overal onvermoede lekkere geurtjes die eerder nooit zo tot me doordrongen.

UWV

Gewapend met Christiane meldde ik me gisteren bij het UWV voor een herbeoordelinggesprek. Waarom ik me er moest melden was me niet duidelijk: sinds april 2005 heb ik een eigen bedrijfje, en sindsdien krijg ik geen uitkering meer. Wel heb ik het recht op terugkeer, mocht de ms zich verhevigen. Dat ik een stuk ben opgeknapt sinds de vorige herbeoordeling mag evident zijn. Ze kunnen me toch niet tussentijds goedkeuren en mijn recht op terugkeer intrekken?

Er binnenkomen is nog lastig. We hebben de rolstoel meegenomen, de afstanden in het gebouw liggen waarschijnlijk boven mijn huidige vermogen. De taxi zet ons op het fietspad af en tussen ons en het gebouw zit een stoeprand met een randje eronder. Daar kom je dus niet op met een rolstoel: als je voorwielen over de eerste hobbel heen zijn blijven e achterwielen op de tweede hobbel steken. Chris duwt en sjort, en na een minuut heeft ze me er toch overheen.

We willen de draaideur door, die is ruim genoeg. Als we er net in zitten stopt een bewaker binnen de deur en gebaart. We moeten eruit, vindt-ie, er is iets verderop een gewone deur die we moeten nemen. We zien het nut daar niet van in – dit ging prima, totdat de bewaker de draaideur tegenhield – maar aangezien de man niet loslaat hebben we geen keus. We wurmen ons naar achteren en laten ons verplicht naar de bewuste deur dirigeren. De bewaker wacht ons daar op, inmiddels druk in de weer met zijn walkie-talkie. Naar achteren, anders kan de deur niet open, gebaart hij; we gaan braaf een meter naar achteren. Maar de deur gaat niet open. Pas na een minuut opent Sesam zich. Christiane briest. ‘Stom stoepje. Stomme bewaker. Wat een omhaal, allemaal.’

We worden naar de derde verdieping gestuurd. De balie daar is zo hoog dat ik er niet overheen kan kijken, ik zie alleen de ogen en schedel van de medewerker erachter. Fijn meubilair, maakt zo’n open indruk ook. Chris en ik proesten inmiddels. In dit gebouw willen ze gehandicapte mensen ontvangen en op hun gemak stellen? Het gebouw is spiksplinter nieuw, maar met rolstoelen is geen rekening gehouden.

Tien minuten later zitten we tegenover de herbeoordelingsarts. Ze hebben mijn brief inmiddels ontvangen en weten dat ik naast de ms nu ook kanker heb. (Of had, ik weet nooit precies wat ik moet zeggen. Pas over pakweg twee jaar valt te zeggen of ik momenteel nog kanker heb, en zelfs dan is een ‘nee’ niet definitief, er is nog jarenlang kans dat-ie ergens opduikt. Daar moet je mee leren leven.) De herbeoordelingsarts, zo blijkt al snel, heeft mijn laatste stukje in Medisch Contact gelezen waarin ik beschrijf hoe godvergeten moe ik dezer dagen ben. Dat scheelt een boel uitleg.

Ze is vriendelijk. Soms vraag ik me af of zulke hartelijkheid ermee te maken heeft dat ik schrijf: of ik voorbeeldig word behandeld omdat ik een pen heb, en toegang tot de krant. Maar ze lijkt fideel van nature. Ze legt me uit dat ik formeel nog uitkeringsgerechtigd ben en dat mijn eigen inkomen met mijn uitkering wordt verrekend, zodat ik niets van hen krijg (terecht) maar dat aan mijn status van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid niets veranderd is. Zodra ik niet kan werken, om wat voor reden ook, kan mijn uitkering worden hervat. Ook nu. Verhip. Ik dacht dat ik alleen terug de WAO in kon als het de ms was die opspeelde. Nee hoor, verzekert ze me, gedurende deze chemomaanden kun je zo weer een uitkering krijgen. Alleen moet die wel verrekend worden met je inkomsten. Ik maak een snelle rekensom en besluit dat ‘t waarschijnlijk niet de moeite waard is: er zal een ingewikkeld schuifspel van uitkeringen, terugvorderingen van het UWV en terugvorderingen van mij bij de belastingen volgen.

Hoe zit het als ik over anderhalf of drie jaar uitval, vraag ik. Wat gebeurt er als die kanker terugkomt? Want dan volgen nieuwe behandelingen en chemo’s, en belangrijker: dan herstel ik niet meer. Ook dan kun je terug, zei ze.

Raar dat je blij kan worden om zoiets. Als de kanker terugkomt hoef ik in elk geval niet op een houtje te bijten. Da’s één zorg minder. We geven de herbeoordelingsarts een handje, wachten beneden tot de bewaker met behulp van een onzichtbare collega en een walkie-talkie die stomme deur open krijgt, denderen de twee hobbels af en stappen in de taxi naar huis.

Warmte

Tijdens de chemo moet je je temperatuur goed in de gaten houden: zodra je meer dan 38,5 hebt, moet je subiet het ziekenhuis bellen. Omdat je immuunsysteem een danige klap heeft gekregen is er gerede kans op allerlei infecties, en om diezelfde reden kunnen die infecties fluks uit de hand lopen. Vandaar dat ik tegenwoordig een thermometer naast mijn bed heb liggen.

Er liggen deze maanden meer spullen binnen handbereik, wat wil zeggen: naast mijn bed of op mijn bureau. Zakdoekjes, want ik snotter snel wegens kapotte slijmvliezen in mijn neus. Tandenstokers, want tijdens de chemo moet je je gebit extra onderhouden; als ik de krant lees of tv kijk, wroet ik geregeld tussen tanden en kiezen. Een scheermesje, zodat ik de five ‘o clock shadow op mijn hoofd geregeld kan bijwerken (ik scheer droog, zonder spiegel). Creme om mijn handen en schilferende voeten in te smeren. En die thermometer, dus.

Ergens na de derde chemo voel ik mijn temperatuur rap stijgen. Mijn nek wordt warm – sinds ik kaal ben weet ik dat warmte je hoofd net aan de onderkant van je schedel verlaat, daar waar ruggengraat en hersenpan elkaar raken; op diezelfde plek voel je de kou het meest, indien kaal – en ik trap het dekbed weg ter verkoeling. Thermometer. Ik weet nooit waar ik het ding in moet stoppen. Vroeger werd zo’n ding in je achterwerk geprikt, maar daar ben ik geen fan van. In je mond of onder je oksel kan ook, maar daar meet je, zo herinner ik me, altijd een iets lagere temperatuur dan anaal. Maar hoeveel minder? Een hele graad? Een halve? In het ziekenhuis meten ze tegenwoordig in je oor. Valt een oor in de categorie anaal of in de categorie mond & oksel? En bij 38,5 graden koorts waar moet je het ziekenhuis bellen? Ik meet mijn mond. 37,8, da’s hoger dan gewoonlijk (ik zit altijd rond de 36 graden oraal, ik ben een kouwe kikker met een lage bloeddruk) maar verder heel netjes. Na een paar minuten zakt de warmte weer en dat was dat.

De volgende dag krijg ik weer zo’n plotselinge warmtevlaag. Ik meet en leer dat het niks is. Een paar uur later, als er weer zo’n vlaag voorbij trekt, realiseer ik me wat er aan de hand is. De overgang. Dit zijn opvliegers.

Huh? Ik had de overgang toch al achter de rug…? In juni of juli 2004 bleef mijn menstruatie ineens uit en ik sloeg een maand over. Vriendin Karin gebeurde hetzelfde, precies in die maand – we hebben vaker meegemaakt dat we eenzelfde ritme hebben, zowel qua gebeurtenissen als qua opinies. Zij in de overgang, ik ook. Ik een eigen bedrijfje, zij ook. Zij ruzie met de bureaucratie, ik ook. We houden het er zelf op dat die eensgezindheid komt omdat we dezelfde naam delen (in de wandelgangen noemen we elkaar voor het gemak ‘Jansen en andere Janssen’.) Godlof delen we niet alles. Zij heeft een vader die alcoholist was, gescheiden ouders en een verzelfmoorde ex-echtgenoot, ik heb ms en kanker.

Ik ging wat vlotter door de overgang heen dan andere Janssen. Ik sloeg steeds netjes een maand over en menstrueerde de volgende keer keurig op schema; ik had één joekel van een opvlieger, op 5 december 2004; ik zat, nog in ochtendjas, achter de computer en daar kwam-ie, in vol ornaat. De vlammen sloegen me uit, mijn rug werd nat, het zweet parelde onder mijn borsten en ik werd zo naar van de warmte dat ik eerst buiten in de niet-zo-winterse kou een sigaret ben gaan roken en daarna een kwartier languit op de badkamervloer ben gaan liggen totdat de warmte weer zakte. Het duurde een minuut of twintig. Daarna was ik zo moe dat ik overwoog weer in bed te kruipen. Later dacht ik: dat moet the mother of all flushes zijn geweest, kennelijk heb ik ze allemaal in één keer afgehandeld. Want dat was het: nooit meer een opvlieger gehad. In mei 2005 stopte ik helemaal met menstrueren. Overgang klaar. Geen last gehad van stemmingswisselingen, tenminste niet dat ik weet. Netjes doorheen gezwijnd, Spaink! Want van Anneke en Chris hoorde ik naarder verhalen, gelardeerd met veel zweet, emotionele wisselingen en instabiliteit, en veel natte truitjes. Ook Janssen had er meer last van.

Dat je door de chemo in de overgang komt, wist ik. Voor jonge vrouwen met borstkanker betekent dat nogal wat. Soms komt hun lichaam na de chemo weer op gang, maar vaak betekent het verder verplicht afzien van kinderen. En de lichamelijke aspecten van de overgang – zoals een beetje uitdijen – zijn lastiger te dragen als je dertig bent dan wanneer je bijna vijftig bent, zoals ik.

Maar ik had ‘m dus al gehad. Dus wat was dit? Waar kwamen die opvliegers vandaan? Bij de controle voor de vierde chemo vroeg ik het mijn oncoloog. Blijkt dat het stoppen van de menstruatie niet noodzakelijkerwijs het einde van de overgang behelst. Kennelijk zit er nog een dot overgang die ik nu versneld doormaak. Bij het bloedprikformulier dat bij elke controle moet worden afgehandeld kruist hij ditmaal wat extra vakjes aan om te laten bepalen hoe het met de overgang is gesteld, bij mij.

Als ik halverwege de naweeën van de derde chemo ben, nemen de opvliegers af. Na de vierde chemo komen ze terug, en niet alleen heftiger maar ook vaker. Vier vijf zes tien keer per dag breekt het zweet me uit en is mijn kale achterhoofd klam. Buiten is het hittegolf, binnen heb ik opvliegers. Heet buiten, heet binnen.

Emergo

Na mijn vorige stukje ben ik lang stil geweest. De oorzaak: vre-se-lijk moe, en een beetje in mezelf opgesloten. Soms duik ik onder. Zulk terugtrekken doe ik altijd als het emotioneel gezien zwaar weer is. Na afloop voelt het echt alsof ik weer boven water kom: niet altijd verfrist, wel schoongewassen.

De stilte maakte helaas ook dat ik nog niet heb gezegd hoe enorm leerzaam en to-the-point de commentaren van andere Amazones op mijn godver-ik-krijg-mezelf-niet-aan-het-werk-geslagen bericht waren. Goudblok schreef dat ik me voorlopig maar beter kon instellen op weinig werk kunnen verzetten:


Alles wat je dan meer doet voelt als een overwinning en geeft je de kracht om nog iets te proberen. In plaats van zoals je het nu doet. Frustratie over wat je niet doet en wat je niet lukt. Frustratie is misschien nog wel het meest uitputtend.

… en ze had zo gelijk, ze schetste mijn probleem in een notedop. Het enige dat ik deed was mijn frustratie voeden door grote voornemens te hebben die onhaalbaar bleken, waarmee ik mezelf keer op keer een teleurstelling bereidde. Babo schreef, al even terecht:


Je bent wel hard aan het werk. Het zijn alleen andere dingen dan dat je daarvoor gewend was. Het is de volharding (lichamelijk en geestelijk)van deze chemo, het is het verwerken van heel veel nieuwe indrukken (meestal geen leuke) en emoties. Het is de verbijstering over een complete verandering van leven in een heel korte tijd. Natuurlijk wil je werken. Maar dat doe je al. En daar doe je ook moeite voor.

De spijker op zijn kop. Ik had me niet gerealiseerd dat dit ook werken is: dat je een chemokuur niet passief ondergaat, maar moet doormaken en doorstaan. En dat dat hard werken is. Christiane en Anneke, twee heel goede vrienden, hadden telefonisch vanuit Wenen vergelijkbare slimme opmerkingen. Dat ik wellicht niet zo calvinistisch moest zijn en dat werk echt even naar het tweede plan moest. Dat ik de tijd mocht nemen. Dat ik helemaal niet zeurde behalve wanneer ik zeurde dat ik zeurde.

De liefste reacties kwamen van Moz en Tanja. Zowat een uur nadat ik mijn klaagzang had gepost, ging de deurbel. Moz. Met een gieter. Omdat ik had geschreven dat ik er zelfs niet aan toe kwam de planten water te geven en hij me een handje wou helpen en in een moeite door de planten kwam redden. En hij was heel praktisch: ‘je stelt jezelf allerlei eisen en ultimata, je redt het niet om aan je eigen verwachtingen te voldoen, en vervolgens wordt wat je doen moet in je hoofd alleen maar een hogere berg. Stel realistischer doelen: morgen doe ik dit. Overmorgen dat. Kleine dingen, kleine stapjes. Geen hele berg in één keer.’ Hij besloot dat hij me wekelijks een paar haalbare taken zou stellen en dat ik die dan braaf zou uitvoeren. Zo maakte Moz zich tot stok achter de deur en bergentemmer ineen.

Vervolgens zouden we op bed naar een film ofzo kijken. Ik was gehuld in mijn roze nepsatijnen ochtendjas – had ik samen met een dito pyjama aangeschaft voor mijn verblijf in het ziekenhuis – en zei dat-ie dan maar iets gepasts moest aantrekken en haalde de pyjama uit de kast. ‘Yeah, slumberparty!!’ riep Moz, en zo lagen we alletwee roze op bed, alletwee kaal (Moz scheert zijn hoofd al jaren wegens een haargrens die akelig ver opkroop). Een paar maanden geleden, rond mijn operatie, heb ik Moz geadopteerd als mijn nieuwe broertje, er was namelijk een vacature. En warempel, die avond leken we wel heel erg op elkaar. En liggend op bed kloeg ik nog even dat ik zo moeilijk vertel dat ik soms voorvoel dat ik ondanks alle radicale therapieën niet van die kanker af ben, en dat ik het soms mis geen lief te hebben, en toen deden we even of Moz mijn lief was en legde ik mijn hoofd op zijn borst en streelde hij mijn schouders en toen was alles goed. Waarna ik bedacht dat er ergens nog een fles champagne lag en dat dit een uitgelezen moment was.

Tanja belde en zei dat ze net sushi had laten komen, en vroeg of ik kwam aanschuiven. Ik vertelde dat er al hulptroepen waren gearriveerd en dat we ons juist hadden geïnstalleerd voor een film en dat ik al was onderhouden over mijn calvinisme. Tanja vertrouwde op Moz. We startten de film en na een kwartier ging de deurbel. Een bezorgmeneer met sushi. ‘Maar ik heb niks besteld,’ zei ik verrast. ‘Bent u dan niet mevrouw Tanja van B?’ vroeg de bezorgmeneer, en toen snapte ik van vork en steel en accepteerde ik de doos. De sushi smaakten geweldig bij de champagne.

Daags erna, maandag, ging ik eindelijk weer naar een van mijn opdrachtgevers (ik maak een serie boeken voor ze). Ik zat er mijn reguliere acht uur en kwam zo kapot thuis dat ik haast niet meer kon lopen. Maar wat was ik blij te merken dat ik toch nog een hoofd had dat iets kon…

Daags erna had ik de slimme ingeving om Bart, het hoofd van de afdeling waar ik een parttime bureau heb, te vragen of ik mijn reguliere 2×8 uur (nu ja: regulier: de eerste tien dagen na de chemo trek ik het sowieso niet) kon spreiden: 3×5 uur bijvoorbeeld, of 4×4 uur. Geen enkel probleem: al wilde ik 7×2 uur werken, want ook in het weekend is het gebouw open. Geweldige oplossing: minder doen op meer dagen. Ik werd helemaal blij.

Toen ik diezelfde dag nog een goed gesprek met mijn uitgever had en de plannen over tafel rolden – over de bewuste boekenreeks, over pocketedities van een paar uitverkochte boeken, en belangrijker: over een nieuw boek over borstkanker – was ik weer helemaal terug. Ik heb die week zelfs mijn boekhouding nog gedaan.

Jammer alleen dat ik zo verrekte moe bleef. Die verlammende moeheid wou niet wijken en zat me tot op de laatste dag dwars; ik ging bekaf naar de vierde chemo. ‘Dat was wat ik bedoelde toen ik zei dat je desnoods halverwege kunt overschakelen op een lichtere variant,’ zei mijn oncoloog; ‘dit is een hele zware kuur.’ Ik dacht er twee seconden over na en weigerde. Ik ga ‘m volhouden. Ik ben namelijk heel goed in koppig zijn.

Intussen ben ik alweer acht dagen geveld door chemo vier. Ik ben nog zo slap als een vaatdoek, ik wankel veel tijdens het lopen, en ik maak kleine pasjes want groot lukt niet meer. Morgen naar XS4ALL gaan lukt niet, maar ik ga thuis werken. Als ik zit of lig voel ik me namelijk een hele piet, nu ik weer boven water ben.

Calvinisme

Chemo krijg je om de drie weken. Aanvankelijk duurden de directe effecten van de kuur een paar dagen en klaarde mijn hoofd snel op; een kleine week voor de volgende kuur kreeg ik last van de naweeën, die weer verdwenen zodra de volgende lading erin zat. De derde chemo is binnen en de twee periodes overlappen elkaar nu: van veel slapen en een ijl hoofd – het voelt alsof de luchtdruk in mijn schedel niet in orde is – ging ik rechtstreeks naar zere klieren in mijn keel en bekaf zijn. Ik heb geen dag meer dat ik vrij ben van de chemo. (Tegelijkertijd: ik mag niet klagen. Geen misselijkheid. Geen infecties. Geen ziekenhuisopnames. Er zijn er zat die meer moeite hebben met deze kuur.)

Ik doe geen klap, mijn hoofd staat nergens naar. Er ligt een ris klussen te wachten: notulen, een brief die moet worden aangepast, een stuk dat geschreven dient, de boekhouding moet worden gedaan, ik moet nodig kijken of er nog iets op mijn girorekening staat. Ik moet werken, dat is goed voor me – anders zak ik helemaal weg in ziekte – en het is ook hard nodig want als zelfstandig ondernemer heb je niks om op terug te vallen, er is geen ziektewet. Van alleen wat columns kan geen hond leven, en ik heb twee katten.

Maar ik doe geen klap. Ik heb de fut niet, de animo niet, mijn hoofd staat er niet naar en de concentratie ontbreekt. Zelfs de planten water geven stel ik uit tot alles op half zeven hangt. Ik ben tegenwoordig het liefst in de slaapkamer, met de laptop op bed, ik kijk me suf naar series die ik van internet download of op dvd heb gekregen. Soms wou ik dat ik de komende maanden in die slaapkamer kon bivakkeren en eventjes echt niks, helemaal ni­ks, meer hoefde en dat ik gewoon tot half september op bed tv kon blijven kijken met Tweety naast me.

Ik snap het ook wel, die lethargie. Er gebeurt zoveel in dat lichaam en in mijn leven, ineens leef ik onder een medisch regime, bovendien moet ik wennen aan het perspectief dat ik ondanks alle behandelingen nog steeds uitzaaiingen kan krijgen en rond 2008 kan horen dat het alsnog foute boel is. Daar zit een rare paradox: enerzijds moet ik blij zijn dat ik geen uitzaaiingen in mijn okselklieren had, anderzijds zegt dat met dit type kanker wel een boel maar lang niet alles. Ik mag blij zijn maar moet eigenlijk, ondanks alle radicale ingrepen – borst eraf, zes zware chemo’s, een jaar herceptin – nog twee jaar wachten voor ik echt opgelucht mag ademhalen en de champagne kan opentrekken: na die periode gaat mijn prognose ineens met sprongen vooruit. Ik zit nog twee jaar in de houdgreep van deze kutkanker. Als ik mazzel heb.

Iedereen om me heen is even lief en meelevend, en iedereen looft me dat ik het zo ‘goed’ doe. Wat ze bedoelen (geloof ik) is dat ik niet teneergeslagen ben, dat ik geen schaamte heb over die kanker, over mijn verloren borst of over mijn kale hoofd – dat ik vertel en toon. Mensen zeggen me dat ze dat dapper vinden, maar dat is het niet. Ik kan niet anders, zo zit ik in elkaar, het kost geen moeite. Dus is het niet dapper; alleen doen wat je moeite kost is dapper. Wat me moeite kost, is werken.

Als ik mijn werk verzaak, is iedereen even lief en meelevend. Dat is enerzijds prettig maar anderzijds wou ik wel dat iemand me eens flink tot de orde riep. Maar mijn vrienden zijn allemaal lief en meelevend, dus die doen dat niet. Ik wou dat iemand me eens op mijn donder gaf omdat ik geen flikker uitvoer, dat iemand mijn schuldgevoel aanwakkerde – want wellicht kom ik dan, eindelijk, weer ‘s in beweging. In mijn eentje lukt dat me niet.

Daags voor kuur vier zit ik bij de oncoloog voor controle. Hij vertelt me dat de moeheid nog erger gaat worden, en dat het na afloop van de kuur wel een jaar kan duren voor ik de oude ben. Hij vertelt me dat het tijd is op te houden calvinist te zijn.

11 juli 2006 / MC 21 juli 2006

Tussen Jiskefet en Murphy

De wegen van de bureaucratie zijn soms ondoorgrondelijk. ‘Aangezien u niet op de afspraak met de keuringsarts bent verschenen en u geen bericht van verhindering heeft gegeven, beëindigen wij uw uitkering per ommegaande. U kunt bezwaar tegen deze beslissing aantekenen door een brief te sturen aan…’

Het was sowieso vreemd dat ik voor een herkeuring werd opgeroepen. Sinds begin vorig jaar verdien ik mijn eigen geld en ontvang ik geen uitkering meer van het UWV. Dat ik een stuk beter ben dan vijf of tien jaar geleden is derhalve voor iedereen evident. Mijn enig overgebleven band met het UWV en de WAO is dat ik, mocht mijn oude kwaal opnieuw opspelen, mag terugvallen op mijn oude uitkering. Dat is een wettelijk vastgelegd recht waar herkeuringen niet veel aan af kunnen doen. Maar met uitkerende instanties weet je het nooit en is braaf de regels volgen van het grootste belang, zodat ik de telefoon weer pakte.

Tegenwoordig kun je de medewerkers van het UWV niet meer rechtstreeks bereiken, er zit een call-center tussen hen en ons dat hun binnenkomende telefoontjes afhandelt. ‘Toets nu uw sofinummer in,’ meldt een ingeblikte mevrouw daar zodra je verbinding hebt; niettemin is zowat het eerste dat de medewerkers van het call-center je vragen: ‘Wat is uw sofinummer?’

Een vriendelijke meneer zocht de kwestie voor me uit. Het systeem registreert de gevoerde gesprekken perfect: tot op de minuut nauwkeurig stond aangetekend wanneer (tijdig) en waarom (chemo) ik had afgebeld. Alleen had de afmelding zelf het UWV zelf kennelijk niet bereikt. Dat is zorgelijk, zeker als het verloren gaan van een enkel bericht tot acute stopzetting van iemands uitkering kan leiden. Bovendien: als het call-center al niet met het UWV kan communiceren, hoe moet dat individuele klanten dan lukken? Ook mijn brief met uitleg was niet bij het UWV aangekomen, zo vertelde de mevrouw daar die me uiteindelijk terugbelde om een nieuwe keuringsafspraak te maken.Waarom ik moet worden herkeurd, weet ik nog steeds niet.

Een vriendin die vorige week spoorslags naar Nederland moest afreizen omdat haar weduwenuitkering ten onrechte was stopgezet – ze werkt een jaar lang in Peru bij een organisatie die opvang aan straatkinderen biedt – trof het erger. Ergens was post kwijtgeraakt. Bij bureaucratische procedures geldt gewoonlijk de wet van Murphy: als er eenmaal één ding fout is gegaan, gaat daarna alles fout dat fout kan gaan. Ineens was ze overal uitgeschreven en werd ze als geëmigreerd beschouwd.

Op naar de Vreemdelingendienst. Ze trof een lege wachtruimte aan en een onderuitgezakte ambtenaar achter de balie. ‘Nee-hee, daar gaan wij niet over,’ zei de man, ‘u moet bij het Bevolkingsregister zijn.’ Toen ze vroeg of hij even in zijn computersysteem kon kijken hoe ze bij hen stond geregistreerd, keek hij haar strak aan en zei lijzig: ‘Daar hebben wij helemaal geen tijd voor.’ Lege wachtkamer. Man alleen achter computer. Niemand in de rij. Geen bedrijvigheid te zien. Maar toch: geen tijd, en een gezicht waarop te lezen was: ‘Wie denkt u wel dat u bent? Denkt u nu heus dat wij er voor u zijn?’ Zodat de uitgewiste, uitgeschreven vriendin beleefd goedendag zei en naar het Bevolkingsregister toog. Waar haar werd verteld dat ze niet daar maar bij de Vreemdelingendienst moest wezen. Inmiddels is ze zover dat ze weet welk papier ze waar moet laten zien, maar het blijft Jiskefet.