Stadsschouwburg, 17 februari 2007: Blind Date

Blind dateDe Stadsschouwburg duikt voor het eerste lustrum van het succesvolle Blind Date helemaal in de schulden. We zoeken uit hoe het zit met schuldig zijn, schuldig voelen en schuld hebben.

Hoe schuldig ben je aan de armoede in de derde wereld, de CO2-uitstoot? En hoe schuldig voel je je wanneer je vijf dagen per week je kinderen wegbrengt naar de opvang?

Vincent Bijlo neemt de schuldvraag onder de loep tijdens de opening van de avond. Daarna begint op verschillende plekken in de schouwburg een schuldprogramma met lezingen, debatten, muziek, film, poëzie, theater en beeldende kunst. Zo leidt Ruben Maes, afgewisseld door liederen van Jim de Groot, een serie gesprekken over onder meer schuld en religie, schuld en recht en schuld en schaamte. Acteur Antonie Kamerling, schrijfster Karin Spaink, cabaretier Arthur Umbgrove, journalist Willem Breedveld, zangeres Giovanca en anderen delen in woord, beeld of geluid hun ultieme schuldgevoel. Frits Bolkestein gaat een betoog houden over maatschappelijke schuldbeleving in Nederland. Bas de Gaay Fortman discussieert over ieders verantwoordelijkheid voor milieu en armoede. En natuurlijk zijn er ook weer de geliefde Blind-Datetafels, waar je de kans krijgt om in een-op-een-gesprekken, en dit jaar ook in kleine groepjes, alles te weten te komen over de schuldgevoelens van (on)bekende medebezoekers, zoals de Meiden van Halal, Sophie Hilbrand, Roef Ragas, Boris van der Ham, Lotti Hellingman, Thomas Verbogt en vele anderen.

Kortom, het wordt een avond om te luisteren, te discussiëren, te ontdekken, je te verbazen, je schuldig te voelen maar ook om verlost te worden tijdens het afsluitende feest in de rotonde van de schouwburg.

Constatering

druppelOver het niet kunnen werken – geen hoofd, geen lust, geen verstand, geen affiiniteit – heb ik meer tranen geplengd dan over die hele kutkolere borstkanker. De afgelopen week ben ik twee keer flink in tranen geweest, da’s dubbel zoveel als in de tien maanden hiervoor. (Opluchten doet het niet, het laat me alleen zien dat ik echt omhoog zit.)

Maar ja. Dat niet kunnen werken is natuurlijk een rechtstreeks gevolg van die kutkolere borstkanker, dus uiteindelijk is het toch daarom dat ik huil.

Haar, on the move (2)

Mijn haar groeit traag maar gestaag. Op 9 oktober heb ik mijn hoofd voor het laatst geschoren, er groeide toen alleen nog babypluis; daarna kwam er echt haar terug. Inmiddels is het iets meer dan drie centimeter lang. De krullen komen terug en bovenop groeit het zo ongeveer rechtstandig de lucht in.

Haar januari 2007 Haar februari 2007
6 januari 2007 11 februari 2007

Haar oktober 2006 Haar november 2006 Haar december 2006
25 oktober 2006 1 november 2006 1 december 2006

Perspectief

Je verkijkt je zo makkelijk. Aanvankelijk dacht ik dat mijn borst verliezen het ergste was, ik dacht oprecht ik daar nooit mee in het reine zou komen en mobiliseerde al mijn vrienden, zodat er na de operatie een vangnet zou klaarhangen dat mijn val wat kon breken. Tot mijn & ieders verbazing was ik alleen maar opgelucht toen ik bijkwam uit de narcose. Dat was een prettige verkijking.

Pas bij de bespreking van het pathologisch rapport, acht dagen na de operatie, drong tot me door dat er iets veel serieuzers aan de hand was dan die verloren borst: ik had kanker, bovendien van het agressieve soort. Dat was een minder prettige verkijking.

Toen ik naar de chemo moest, focuste iedereen op het nakende haarverlies, maar dat deed mij weinig – het korte kapsel nu vind ik naarder, het is nog zo’n statementhoofd, haar waaraan je niet voorbij kunt gaan, een kapsel dat tegen de hele wereld zegt: die vrouw is kraker, anarchist of lesbisch, of jeee ze heeft misschien net kanker gehad. Ze mogen gerust van me denken dat ik kraak of van dames houd, dat is het punt niet, maar ik wou intussen zo graag weer ‘s gewoon een mens zijn in plaats van een openlijk beleden stelling.

Waar ik wel bang voor was, was de misselijkheid: daar hoor je immers iedereen over, als het om chemo gaat. Ik rolde de hele chemo zonder een enkele kotspartij door, weer had ik me verkeken. Die vreselijke smaak in mijn mond bleek veel erger, die dreef me soms tot wanhoop.

Waar niemand me op had voorbereid – weer een verkeerd perspectief – was het zombiedom dat bij chemo blijkt te horen als gezoem bij een mug in het donker: even alom aanwezig, even ergerlijk en even onverdrijfbaar. Nadenken ging niet meer, de krant stuitte op onbegrip en desinteresse, mijn wereld kromp als die van Alice en er was nergens een rups op een paddestoel te vinden die me wees aan welke kant ik kon knabbelen om weer een groter hoofd te krijgen. (Kunt u me de weg naar de Caterpillar vertellen?)

En ik verkijk me steeds in tijd, van die fout in perspectief kom ik maar niet af. Eerst dacht ik dat ik klaar was om verder te gaan toen die borst er eenmaal af was en ik het ziekenhuis uit. Oeps. Buiten de agressiviteit van de kanker en dus buiten de chemo gerekend. Daarna dacht dat ik weer op mijn benen zou staan zodra ik fysiek was hersteld van de chemo. Drat. Buiten mijn hoofd gerekend, dat wou en wil nog lang niet. Hoe lang het duurt voordat je fysiek van de chemo bent hersteld kunnen ze je wel vertellen, bij benadering dan, maar hoe lang het duurt vooraleer je hoofd weer op orde is, is voor iedereen een raadsel. Het kan vriezen, het kan dooien: een paar maanden, een paar jaar. Het rad van onfortuin.

En ik trap er steeds weer in, ik zet steeds nieuwe mijlpalen in de tijd neer en hoop dat ik, als ik die ben gepasseerd, weer een beetje meer mijn oude leven terugheb. De jaarwisseling, die vlak na mijn verjaardag valt, hielp me te denken dat ik dat kutjaar tenminste fijn achter me had gelaten: alle kanker veilig opgeborgen in 2006 en in 48 zijn. Die gedachte hielp twee weken. De ellende is dat de dagen wel voortschrijden maar ik intussen niet heel veel verder kom. Mijn concentratie is slecht, werk zegt me nog te weinig, ik kan allerlei dingen die ik eerder met plezier deed nu maar met moeite opbrengen.

Steeds meer ga ik denken dat de strijd met die kutkanker nog maar net is begonnen, dat de amputatie en de chemo en de herceptin ‘alleen maar’ stapjes zijn onderweg naar iets anders. En of dat ‘andere’ nu herstel is of terugkeer van de kanker maakt in dat perspectief eigenlijk niet heel veel verschil. Want waarop ik me verkeek was het idee dat ik er snel vanaf zou zijn.

23 januari 2007 / MC 2 februari 2007

Pragmatische gezondheidsmoraal

RioleringWat is de voornaamste medische doorbraak geweest? Het vakblad British Medical Journal presenteerde eerder deze maand vijftien onderwerpen waaruit de lezers mochten kiezen, compleet met pleitbezorgers voor elk punt. De lijst was gevarieerd: van het blootleggen van de DNA-structuur tot de ontdekking van de risico’s van roken, van de ontwikkeling van de anticonceptiepil tot die van vaccins, van de opkomst van de immunologie tot de invoering van beeldapparatuur als röntgen, CT, PET en MRI.

De uitkomst was verrassend. Volgens de stemmers was het fenomeen het meest had bijgedragen tot een betere algemene gezondheid namelijk helemaal geen medische doorbraak, maar een bouwkundige: sanitaire voorzieningen in steden. (Op plaats twee en drie stonden overigens wel zuivere medische doorbraken: antibiotica en anesthesie.)

De aanleg van riolering en een waterleidingstelsel maakten persoonlijke hygiëne mogelijk: je kon je voortaan wassen met redelijk schoon water, vervuild water kon worden afgevoerd, urine en uitwerpselen werden weggespoeld. Dat zorgde voor een opmerkelijke daling in ziekte en een stijging in de gemiddelde levensverwachting. Dysenterie, diarree, tuberculose en ademhalingsziektes werden minder prominent en verspreidden zich minder snel.

Het aardige is, zo schreef de Nederlandse hoogleraar publieke gezondheidszorg Mackenbach in zijn begeleidende stuk (hij was de pleitbezorger van dit onderwerp), dat op voorhand niet duidelijk was dat deze stedelijke ingrepen zulke grote medische gevolgen zouden hebben. Toen met de aanleg van het leidingenstelsel werd begonnen was er immers nog maar een moeizaam begrip van hoe ziektes ontstaan en zich verspreiden; van virussen en bacteriën had nog niemand weet. En niksniet evidence-based of eerst dure onderzoeken, de aanleg van leidingen was puur pragmatisch: er was een boel vuil in de stad en dat moest eruit want het stonk. De effecten waren groter dan wie ook had kunnen voorzien.

Mackenbach verbindt zijn toelichting aan een pleidooi voor een meer pragmatische benadering van de gezondheidszorg. Je hoeft niet altijd precies te weten hoe ziektes ontstaan om efficiënt te kunnen ingrijpen. Daarnaast is het veel effectiever om de omgeving te veranderen dan om te trachten individuele mensen aan te spreken op hun persoonlijk gedrag. Dat laatste legt niet alleen de verantwoordelijkheid eenzijdig bij het individu, ook ontkent het dat mensen – en dus ook hun lichamen – geen eilandjes zijn, ze worden gevormd en gemaakt door hun omgeving, en ingrepen in de cultuur en structuur werpen meer vruchten af. (Daar kun je nog aan toevoegen dat al dat gehamer op onze persoonlijke leefstijl ziekte belaadt met een fikse portie schuld en schaamte; het zou mooi zijn als we daar ‘s van af kwamen.) Tenslotte, betoogt Mackenbach, zijn structurele ingrepen ook democratischer: ze helpen de gezondheidsverschillen tussen bevolkingsgroepen te effenen.

In dezelfde week als deze doorbraakverkiezing verscheen een uitgebreid onderzoek in The Lancet. Kinderen die op 500 meter afstand van een snelweg opgroeien, ontwikkelen een beduidend mindere longcapaciteit dan kinderen die een kilometer verderop wonen; dat komt nooit meer goed, want na je achttiende groeien je longen niet meer. Al langer is bekend dat een verminderde longfunctie door vervuiling leidt tot meer ziekte en sterfte onder volwassenen; de effecten van uitlaatgassen zijn nog een slag heftiger.

Is het niet tijd de gezondheidszorg weer politiek te maken in plaats van persoonlijk, Mackenbach en de immense effecten van de riolering indachtig? Want terwijl u in de supermarkt een ‘gezond’ drankje voor uw kind staat uit te zoeken, vergiftigen wij ze met onze snelwegen en auto’s.

Ontroerend mooi

Abdel HalimEen van de liefdes die mijn vader en ik delen is die voor Arabische muziek. Zijn grote favoriet is Oum Kalsoum, de mijne Abdel Halim Hafez. Afgelopen week zag ik dat op de site van Abdel Halim allerlei oude video’s met live optredens stonden, waaronder ook mijn absolute favoriet Maddah el amar (torrent, 530 meg, 53 minuten). Opgehaald en opgeslagen.

Dus dit weekend keken we samen naar Abdel Halim, paps en ik. De opnames stammen ergens uit de jaren vijftig en zijn ontroerend ouderwets: twee camera’s die helemaal niks doen (geen zwenken, in- of uit zoomen; nergens een totaalshot, vergeten te focussen op muzikanten die een solo doen) en heel soms – oh moderniteit – twee in elkaar overvloeiende beelden. De orkestleden zijn ook zo fijn gedateerd: allemaal mannen met van die dikke zware hoornen brillen. En het is prachtig. Abdel Halim ziet eruit als de toenmalige ideale schoonzoon, zijn zachtmoedigheid straalt ervan af. We gingen er helemaal in op.

“Hee!” riepen we tegelijkertijd, toen Abdel Halim ergens halverwege zijn stem liet zakken terwijl we van de plaat wisten dat-ie daar omhoog zou gaan. “Hee, da’s anders!!” En we moesten lachen dat we dat nummer van bijna een uur kennelijk alletwee tot op de noot kenden.

Hoezo chemohoofd? (Parla, 29 januari 2007)

Jort KelderDe redactie van Parla had me al eerder gebeld en deze keer wou ik wel meedoen: zaterdag 20 januari zit ik erbij. Stellingen: Nederland gaat terug naar de jaren vjftig, en: raamprostitutie moet verboden worden. De opnames waren vanmiddag, ik was niet zo tevreden over mezelf, weinig zinnige dingen gezegd. Wie ik een openbaring vond was Sylvana Simons. Ik kende haar alleen van foto’s en ze blijkt een buitengewoon slimme vrouw.

Aan het begin van het programma introduceert Jort Kelder de gasten, zo ook mij. Over borstkanker, preciezer: over die naaktfoto in Opzij. Waarom ik dat had gedaan enzo. Zegt Kelder: “Ik schrok toch wel toen ik die foto zag, ik kon er moeilijk naar kijken.’ Ik: “Ja dat hadden wel meer vrouwen.” Subiet kromp Kelder gemaakt geschrokken ineen en legde zijn handen in zijn kruis, de zaal barstte in lachen uit, en ik, ik snapte niet wat er aan de hand was. Wat was er nou zo grappig? Had iemand soms een mal gebaar gemaakt dat ik had gemist?

Pas in de pauze begreep ik wat ik had gezegd. Chemohoofd, hoezo?

  • Whoops. De uitzending is kennelijk volgende week zaterdag. Zei ik al dat ik een chemohoofd heb?:)
  • De uitzending staat hier op Uitzendinggemist.nl.

Bonnetjes en vertrouwen

StemcomputerJe zou raar staan te kijken als je bij de kassa in de winkel ineens nergens meer een bon kreeg en je boodschappen voortaan zonder controlemechanisme van je rekening worden afgeschreven. Niet dat er nu zoveel mensen zijn die de bon ter plekke narekenen; je gebruikt hem eigenlijk vooral om te zien hoe het nu komt dat het totaalbedrag hoger uitviel dan je had ingeschat. Toch is die bon onontbeerlijk. Het simpele feit dat je een bewijs krijgt dat je kunt controleren en dat je desgewenst later kunt vergelijken met je giro- of bankafschriften, handhaaft ons vertrouwen in het kassasysteem als geheel en in het betalen met pasjes in het bijzonder.

Dus u protesteert en vraagt de caissière alsnog om een bonnetje. Dat gaat niet, de nieuwe kassa’s blijken geen printers te hebben. ‘We hebben u het bedrag toch op onze eigen kassavenstertjes laten zien en toen heeft u ‘ja’ ingetoetst,’ zegt de filiaalchef die u uiteindelijk te woord staat, ‘dus u bent akkoord gegaan.’ ‘Dat klopt,’ zegt u vriendelijk, ‘maar ik wil gewoon graag een bewijsje.’ De filiaalchef krijgt rode konen van verontwaardiging. ‘Onze kassa’s kunnen uitstekend optellen, hoor. Waarom wilt u eigenlijk een bonnetje? Vertrouwt u onze kassa’s niet? Vertrouwt u ons soms niet?’ Maak er nou niet meteen een persoonlijke kwestie van, verzucht u innerlijk, het gaat niet om jou of je kassa; vertrouwen in dergelijke cruciale processen kan alleen bestaan als beide partijen elkaar op de vingers mogen kijken. ”U controleert met camera’s of ik niet van u steel,’ zegt u kordaat, ‘en ik wil met bonnetjes controleren of uw bedrijf niet van mij steelt,’ zegt u. Enigszins gepikeerd denkt u pal daarna: ‘Je hebt het trouwens wel over mijn geld dat van mijn rekening wordt afgeschreven, en waarmee uiteindelijk jouw baan wordt betaald.’

Die kassa’s dienen trouwens nog een ander doel: de caissières te kunnen controleren. De kas wordt altijd op verschillende manieren opgemaakt. Wat er aan baar en virtueel geld is binnengekomen moet kloppen met het eindbedrag dat het ding aan het eind van de dag uitspuugt, en als er ergens een verschil is, wordt er een onderzoek ingesteld.

Dat is in een notedop het probleem met die verrekte stemcomputers: alle externe controles zijn weggevallen. Het gaat er helemaal niet om of we de SDU of Nedap vertrouwen, het gaat erom dat wij – de mensen die hun stem hebben uitgebracht – het proces moeten kunnen blijven controleren en er een mechanisme aanwezig moet zijn om bij vermoeden van ongeregeldheden of fouten een hertelling te kunnen uitvoeren.

Bij de vorige verkiezingen zijn veel gemeentes op het laatste moment van de stemcomputer afgestapt omdat je kon afluisteren waarop iemand stemde. Eigenlijk leek dat me het minste probleem, tegenwoordig doen mensen niet meer zo geheimzinnig over hun politieke voorkeuren. Dat er geen papieren bewijs van een stemcomputerstem wordt uitgedraaid is ernstiger. Daardoor immers kan de individuele burger niet meer nagaan of eruit is gekomen wat hij erin heeft gestopt, en erger: na afloop is een hertelling godsonmogelijk geworden.

Waarom kunnen die dingen niet een simpel papiertje uitprinten met’U heeft op kandidaat X van partij Y gestemd’ dat je zelf even kunt nakijken en in een ouderwetse stembus gooit? De techniek kan dat. Maar kennelijk willen de SDU en Nedap dat niet. Reden waarom ik hen inderdaad niet vertrouw.

Geestverkleinende middelen

Aan de chemoMedicijnen neem je om iets te bestrijden, dat is evident: aspirine tegen de hoofdpijn, tabletjes of siroop tegen de vastzittende hoest die je na een verkoudheid ‘s nachts uit de slaap houdt. Buiten de huis-, tuin- en keukenmiddeltjes heb ik nooit veel meer gehad dan penicilline en prednison, dat laatste vanwege de ms, en vanwege diezelfde ms heb ik nog wel ‘s iets voorgeschreven gekregen om de vermoeidheid te bestrijden (wat niet hielp) en de evenwichtsklachten te verminderen (dito, maar gelukkig sleten die vanzelf). Verder heb ik altijd met verve meegedaan met onderzoek naar medicijnen, ik geloof namelijk in wetenschap en in de bevordering daarvan, De enige keer dat zo’n medicijntest erg was, was bij het onderzoek naar 3,4-amino-pyridine: toen het spul per infuus inliep, voelde het of iemand met prikkeldraad door mijn aders ragde, en huilend van de pijn moest ik dat experiment noodgedwongen afbreken.

Van prednison zeggen ze wel dat je eufoor kan worden. Nooit last van gehad. Ja wel érg opgelucht dat ik dan naar het ziekenhuis mocht en dat ze iets aan die opflakkerende ms konden doen, maar dat lijkt me normaal: dat is de hoop dat je ziekte van buitenaf een halt kan worden toegeroepen.

Mijn empirie leerde me kortom dat medicijnen dingen zijn die iets met je lichaam doen, en soms was dat nodig. Dus dan slikte ik braaf, of vol verwachting, of keek schietgebedjes prevelend naar de hoop die mijn arm in drupte. Soms konden ze niet doen wat je wilde, maar dat lag aan de kwaal, niet aan de pillen. Ik nam nooit veel medicijnen maar ik heb ze altijd vertrouwd. Bij zulk spul hoop je dat het eindeloos doorwerkt, je mikt op de bestendiging van je lichaam.

Ik heb ook wel dingen genomen die op mijn geest ingrepen, maar daar deed ik het dan ook om. Door xtc leerde ik mensen makkelijker te vertrouwen, ook naderhand, door coke leerde ik hoe flitsend en snel je kunt denken, en van die ene keer dat ik paddestoelen nam leerde hoeveel fantasie een mens kan hebben en hoe scheef en anders en magisch vol van leven de wereld kan zijn. Ik zag hoe lantaarnpalen elkaar deftig maar vriendelijk toeknikken, hoe de grond kloppend ademde, hoe de lucht vibreerde. Dat was de eerste en de enige keer in mijn leven dat ik een traan in mijn ogen van de binnenkant uit kon bekijken. Bij zulk spul was de ervaring de dag erna uitgewerkt, het besef echter niet; je hoofd was weer op orde maar er kon een les getrokken worden in kijken naar de wereld.

Die handige scheiding werkt niet meer. De chemo helpt kankercellen om zeep, en nog een hele ris andere sneldelende cellen, maar hij doet ook dingen met je hoofd. In het geweld van de chemo ontgaat je dat, maar toch: dat zombiegevoel waarmee ik soms rondliep had me alert moeten maken. Mijn concentratie is vier maanden na de laatste chemo nog steeds niet wat-ie was, het schrijven gaat zoveel moeizamer dan anders:. Als ik al over iets anders weet te schrijven dan kanker, voelt het of ik door de modder waad, alles is dik en biedt weerstand, en zelfs na een goede schrijfkick kan ik daags erna, niet zoals vroeger, de draad opvatten waar ik hem had neergelegd maar moet ik me opnieuw eerst een pad banen door de stugge modder, en daar kan gerust een week mee gemoeid zijn.

Ook de herceptin rotzooit met mijn hoofd. Duwde de eerste toediening me in een acute depressie, de tweede poging – na zes weken pauze – heeft een milder effect maar liet me niettemin een paar dagen met een opgesloten, ingekeerd gevoel zitten.

Ineens wordt die hele illusie van scheiding van lichaam en geest me akelig duidelijk, de valsheid ervan wordt me aan mij gedemonstreerd. Ik zal nooit meer naar medicijnen kijken zoals ik eerder deed: onbevangen, met de hoop dat ze ingrijpen in mijn lichaam. Voortaan ben ik bang dat ze aan mijn hoofd zitten.

19 december 2006 / MC, 7 januari 2007

Vroeg voorjaar

Eindelijk, eindelijk ben ik vandaag gaan opruimen. Mijn klerenkast was al bomvol en na de shopping frenzy die ik kort na de laatste chemo had, hingen de kleren overal: aan de kast (in plaats van erin), aan de bovenrand van de deurpost die de slaapkamer van de hal scheidt, over stoelen, over nog in te ruimen opbergspullen.

Vanmiddag kreeg ik de geest en hij werkte lang. Van vier of vijf uur ‘s middags tot na drieën ‘s nachts heb ik de kledingkast leeggehaald, elk kledingstuk opnieuw beoordeeld, vaak van alles aangetrokken, de handel onderverdeeld in ‘jij blijft’ en ‘jij gaat’ – al doende ontdekte ik nog een paar vergeten juweeltjes, hier wat innemen, daar een paar nieuwe knopen en straks ben ik helemaal het heertje, en oh hemel wat ligt er nog een boel textiel, waar zijn de tijden dat ik zelf nog iets moois in elkaar naaide? – en daarna alles opnieuw opgeborgen. Gedurende een uur of twaalf oogde de slaapkamer als een rampgebied, de katten werden helemaal onrustig en gingen uiteindelijk tussen de overtollig geworden kleerhangers op bed liggen kijken naar het gedruis.

Nu ben ik klaar. De slaapkamer oogt enorm opgeruimd, vanaf het bed heb ik voor het eerst in maanden weer een doorkijkje naar de hal. Daar word ik altijd rustig en blij van, van lange zichtlijnen, niet onderbroken door teveel obstakels. Er staan zeven boodschappentassen met kleren klaar voor Janssen, andere Karin, een goede vriendin (we noemden elkaar tijdenlang ‘andere Karin’ tot we uiteindelijk besloten dat we gewoon Jansen en Janssen waren. Zo werden we, vrij naar Fritzi Harmsen ter Beek, elkaars andere Jansen – of Janssen, dat kan ook, dat is afhankelijk van wie spreekt), andere Karin die over een paar weken terugkomt uit Peru waar ze een jaar lang straatkinderen een vak heeft proberen te leren en die als ze weer hier is, vast opnieuw gaat werken bij de dagopvang voor dakloze Amsterdammers. ‘Ik wil geen zooi hoor,’ zei ze altijd bij eerdere inzamelingen, ‘ook daklozen willen zich wel eens goed kleden’, en volgens mij zit er vast wel iets voor een paar lievelingen van haar bij.

Toen ik net eindelijk zat – nu ja, lag, op bed, met een Sambuca en een sigaret, en om me heen keek, wist ik ineens ook wat ik met al die hoeden en pruiken ga doen die ik in de afgelopen maanden heb verzameld. De hoeden blijf ik dragen heb ik besloten, ze staan me onvermoed goed, maar ik moet een plek verzinnen om ze goed en zonder deuken kwijt te kunnen. En die weet ik nu.

Waarom dit een kankerblogje is? Gewoon, omdat ik weer plannen maak, iomdat ik ets deed waar ik echt lol in had, en omdat ik niet moest huilen toen ik alle oude beha’s in een schoenendoos stopte die ik onderin de kast opborg. Ze weggooien of overdoen aan de daklozen wou ik nog niet, misschien kan ik er nog iets mee of aan fabrieken.