Chemo krijg je om de drie weken. Aanvankelijk duurden de directe effecten van de kuur een paar dagen en klaarde mijn hoofd snel op; een kleine week voor de volgende kuur kreeg ik last van de naweeën, die weer verdwenen zodra de volgende lading erin zat. De derde chemo is binnen en de twee periodes overlappen elkaar nu: van veel slapen en een ijl hoofd – het voelt alsof de luchtdruk in mijn schedel niet in orde is – ging ik rechtstreeks naar zere klieren in mijn keel en bekaf zijn. Ik heb geen dag meer dat ik vrij ben van de chemo. (Tegelijkertijd: ik mag niet klagen. Geen misselijkheid. Geen infecties. Geen ziekenhuisopnames. Er zijn er zat die meer moeite hebben met deze kuur.)
Ik doe geen klap, mijn hoofd staat nergens naar. Er ligt een ris klussen te wachten: notulen, een brief die moet worden aangepast, een stuk dat geschreven dient, de boekhouding moet worden gedaan, ik moet nodig kijken of er nog iets op mijn girorekening staat. Ik moet werken, dat is goed voor me – anders zak ik helemaal weg in ziekte – en het is ook hard nodig want als zelfstandig ondernemer heb je niks om op terug te vallen, er is geen ziektewet. Van alleen wat columns kan geen hond leven, en ik heb twee katten.
Maar ik doe geen klap. Ik heb de fut niet, de animo niet, mijn hoofd staat er niet naar en de concentratie ontbreekt. Zelfs de planten water geven stel ik uit tot alles op half zeven hangt. Ik ben tegenwoordig het liefst in de slaapkamer, met de laptop op bed, ik kijk me suf naar series die ik van internet download of op dvd heb gekregen. Soms wou ik dat ik de komende maanden in die slaapkamer kon bivakkeren en eventjes echt niks, helemaal niks, meer hoefde en dat ik gewoon tot half september op bed tv kon blijven kijken met Tweety naast me.
Ik snap het ook wel, die lethargie. Er gebeurt zoveel in dat lichaam en in mijn leven, ineens leef ik onder een medisch regime, bovendien moet ik wennen aan het perspectief dat ik ondanks alle behandelingen nog steeds uitzaaiingen kan krijgen en rond 2008 kan horen dat het alsnog foute boel is. Daar zit een rare paradox: enerzijds moet ik blij zijn dat ik geen uitzaaiingen in mijn okselklieren had, anderzijds zegt dat met dit type kanker wel een boel maar lang niet alles. Ik mag blij zijn maar moet eigenlijk, ondanks alle radicale ingrepen – borst eraf, zes zware chemo’s, een jaar herceptin – nog twee jaar wachten voor ik echt opgelucht mag ademhalen en de champagne kan opentrekken: na die periode gaat mijn prognose ineens met sprongen vooruit. Ik zit nog twee jaar in de houdgreep van deze kutkanker. Als ik mazzel heb.
Iedereen om me heen is even lief en meelevend, en iedereen looft me dat ik het zo ‘goed’ doe. Wat ze bedoelen (geloof ik) is dat ik niet teneergeslagen ben, dat ik geen schaamte heb over die kanker, over mijn verloren borst of over mijn kale hoofd – dat ik vertel en toon. Mensen zeggen me dat ze dat dapper vinden, maar dat is het niet. Ik kan niet anders, zo zit ik in elkaar, het kost geen moeite. Dus is het niet dapper; alleen doen wat je moeite kost is dapper. Wat me moeite kost, is werken.
Als ik mijn werk verzaak, is iedereen even lief en meelevend. Dat is enerzijds prettig maar anderzijds wou ik wel dat iemand me eens flink tot de orde riep. Maar mijn vrienden zijn allemaal lief en meelevend, dus die doen dat niet. Ik wou dat iemand me eens op mijn donder gaf omdat ik geen flikker uitvoer, dat iemand mijn schuldgevoel aanwakkerde – want wellicht kom ik dan, eindelijk, weer ‘s in beweging. In mijn eentje lukt dat me niet.
Daags voor kuur vier zit ik bij de oncoloog voor controle. Hij vertelt me dat de moeheid nog erger gaat worden, en dat het na afloop van de kuur wel een jaar kan duren voor ik de oude ben. Hij vertelt me dat het tijd is op te houden calvinist te zijn.
11 juli 2006 / MC 21 juli 2006