[Mijn uitgever, Nijgh & Van Ditmar, heeft een column-estaffette op haar website. Ditmaal was de beurt aan mij. Het verzoek: een stukje in te leveren dat hetzij over schrijven ging, hetzij over Nijgh. Ik koos het voor eerste.]
Nooit gedacht dat ik ooit een boek over een auto zou schrijven. Ook nooit gedacht dat juist dát het vrolijkste, meest frivole boek uit mijn carrière zou worden. Spaink is immers altijd bloedserieus? Nou, ditmaal niet!
Want nu schreef ik een lofzang op een klein, kek autootje: de Canta, een gehandicaptenvoertuigje. Hij valt op door zijn afmetingen en privileges (smal en hoog, en je mag ermee op het fietspad), maar ’t is zijn vormgeving die hem tot een echte blikvanger maakt. Nadat ik op Twitter om foto’s van Canta’s had gevraagd, klaagden sommige inzenders maanden later nog dat door deze queeste hun blik voorgoed was aangetast. Ze konden dat autootje niet meer van zich afschudden: ze waren verslaafd geraakt aan het Canta-spotten.
Zelf was ik allang verliefd op dat autootje, dat me mimmers ijn vrijheid teruggaf toen mijn benen onbetrouwbaar bleken.
Nadat in de Canta-fabriek had gebivakkeerd om te achterhalen hoe het ding werd gemaakt, werd ik ook verliefd op de makers. Er komt veel vakmanschap aan te pas. Al die autootjes worden met de hand in elkaar gezet en tot in detail aan hun toekomstige bestuurder aangepast. Plotseling ging mijn boek niet alleen over vrijheid en beweging, maar ook over beroepstrots, over technisch vernuft en over innovatie. Ooit bedacht hoe je vanuit je rolstoel met een joystick een Canta kunt besturen?
Dat de Canta is verzonnen door een Nederlandse coureur, Dick Waaijenberg, was natuurlijk geestig. Maar het riep ook vragen op. Waarom besteedt een snelheidsduivel vijftien jaar van zijn leven aan het ontwerpen van een autootje voor gehandicapten?
Dick – notoir wars van interviews – wilde ditmaal wel praten. Ik luisterde tussen zijn zinnen door en ontdekte drie, nee vier dingen. Eén: dat racen niet over snelheid gaat, maar over auto’s aanvoelen en daar één mee worden. Twee: dat coureurs hartstochtelijke sleutelaars zijn en als geen ander weten dat je auto’s eindeloos kunt aanpassen. Drie: dat dit hem bij uitstek kwalificeerde om te snappen dat je auto’s aan mensen moest aanpassen in plaats van andersom.
Les vier was lastiger. Het was vooral een les voor mezelf. Ik schrijf altijd over abstracte onderwerpen, of over groepen mensen. Nooit eerder verdiepte ik me voor een boek in een specifiek persoon. Nu wel: ik werd per ongeluk biograaf. En ik ontdekte dat je, om oprecht over iemand te kunnen schrijven, daarmee één moet worden.
Pas wanneer je om iemand geeft, kun je hem doorgronden. Of wellicht werkt het andersom: wanneer je in iemands huid bent gekropen, ga je van hem houden.
Zodoende leerde ik – opnieuw, maar nu anders – dat liefde en schrijven precies hetzelfde zijn.
Ik weet een paar verschillen tussen liefde en schrijven ;)
Henk2: :P
Henk2
Als liefde is sex en schrijven is liefde én ergo: schrijven is sex, dan doe je het allebei met een p.. Juist met een pen! Sorry Karin het was maar een idee. Ik ben graag koekenbakker. Baksels kun je ruiken en hersenspinsels niet! ;-)
Karin,
C: “ze waren verslaafd geraakt aan het Canta-spotten.”
Ook ik tegen wil en dank. Ik zag er laatst eentje in Amerikaans legergroen, compleet met witte ster en andere kenmerken. Maar…… met een Duits nummerbord. Nou vraag ik je. Is de tweede wereldoorlog dan écht voorbij? (Of hebben die dingen altijd een wit nummerbord?)
J.
Een Canta heeft geen nummberbord, alleen een verzekeringsplaatje achterop. Maar wellicht heeft iemand zelf een nepkenteken gefabriekt :)
Da’s waar ook. Dan zal ‘t wel een nepDuitser zijn geweest. :)