Wanneer Max haar huisgenoten jent, zit daar weinig valsheid bij. Wel een boel arrogantie: het huis is van háár, meent ze, zij is de opperpoes, en dus moet elke andere kat die ergens ligt waar zij wil zijn, volgens haar wijken. Ze pest ook: hard langs iemand rennen en ’m dan de pas afsnijden, zodat de concurrentie over haar of over hun eigen poten struikelt. Of met een poot gaan hengelen als iemand slaapt, ook een succesnummer.
Meestal is het joligheid. Ze wil spelen. Max vindt het eerlijk heus waar leuk als iemand haar een mep geeft of doet alsof-ie in haar nek wil bijten: ‘Jottum, speelkwartier!’ Daarnaast, uhm, nou ja: ze weet eigenlijk ook niet goed hoe je dat nu doet: maatjes worden met een andere kat. Soms liggen zij en Michael samen op bed en wil Max gezellig tegen Michael aanschuiven. Michael wordt dan meteen pissig en geeft haar een dreun. Waarna Max op haar rug rolt, doet alsof ze zich overgeeft – waar Michael altijd weer intrapt – en dan liggend op volle kracht doorvecht. Maar voor Max is ’t is geen vechten: het is leren hoe je je kunt verdedigen, hoe je kunt aanvallen, wat je moet doen en moet laten. Het is spelen en ravotten, en het is goedmoedig leren.
Michael, narrig als-ie is, wil nooit spelen. Hij beschouwt elke interventie van een andere kat als een persoonlijk affront. Daarnaast vindt-ie zichzelf sowieso al zielig, dus alles telt dubbel. Elke toenadering van Max slaat-ie daarom af, vaak letterlijk, en daarna gaat-ie zich luidkeels bij mij beklagen: ‘Ze moet ook altijd mij hebben. Dat rotkind! Kun je d’r niet wegdoen? Dat je weer alleen mij hebt?’ (Gemakshalve vergeet Michael dat hij eigenlijk nooit thuis was, wat juist de reden was dat ik een kitten wou. Pas nu iemand anders de hoofdkat van dienst is, doet hij alsof-ie plotseling en volkomen achter zijn rug om is gedegradeerd. De waarheid is dat hij nooit op de vacature wou solliciteren.)
Ook ik moet altijd met Michael vechten. Hij wil aangehaald worden maar blijft expres net buiten mijn bereik. We onderhandelen. Ik steek mijn hand uitnodigend uit, palm omlaag, op zijn hoofdhoogte. Hij hoeft er alleen maar onder te gaan staan om geaai te scoren. Mopperend komt hij dichterbij. Ik streel zijn kopje. Hij snort: ‘Eindelijk!!’ (Alsof het aan mij lag dat ik ‘m eerder niet aaide.) Zodra ik de euvele moed heb zijn hals of schouders te strelen, schuifelt hij getergd weg en gaat van een afstandje zielig naar me zitten kijken: ‘Je besteedt ook he-le-máál geen aandacht aan me!’
Pas als ik zijn martelaarsgedrag beu word, een hand om hem heen sla en hem naar me toe sjor totdat-ie tegen me aan ligt en ik zijn buik kan kroelen – pas dan stopt hij met protesteren. Terwijl ik sjor, jengelt hij nog luidkeels; zodra hij in positie ligt, verruilt hij dat subiet voor overdadig snorren. Michael is eindelijk tevreden. Héél tevreden zelfs: ik heb bewezen dat ik hem echt, écht, echt wil aaien.
Hoewel ik zijn routine inmiddels ken en me er bijna gedachteloos naar plooi, erger ik me eraan. Michael kan simpelweg niet erkennen dat-ie aandacht wil. Hij zeurt erom maar rent hard weg zodra het erop aan komt; je moet hem bijkans overmeesteren voordat hij kan genieten van datgene waar-ie al die tijd zelf op heeft aangestuurd. Verder is alles wat er gebeurt altijd alleen jouw fout en kan hij heus nooit nergens iets aan doen. Het is zo vreselijk ouderwets; het is slachtoffergedrag.
Michaels gedrag zit kortom in de hoek die verkrachting vergoelijkt. ‘Ja nee ik zei nou wel nee, maar eigenlijk wou ik wel. Heus. Dat zie je toch? Je moet alleen die barrière door he, even mijn weerstand breken. Even doorzetten. Pas dan kan ik toegeven aan wat ik eigenlijk altijd al wou.’
Dat is precies waarom ik zo verliefd raakte op Tweety, die argwanende, verwaarloosde kat die niemand vertrouwde en die niet wist dat op iemands schoot liggen fijn kon zijn. Die grote, schuwe kat die zich rotschok toen hij ontdekte dat-ie kon snorren. Die soms midden in de nacht plotseling zo in de war kon raken van het besef dat hij het prettig vond om naast me te liggen, dat-ie me aanviel en in mijn hoofd of arm beet.
Want die kat snapte dat dat zijn ding was. Dat hij bang was voor iets dat hij nu voor het eerst kon krijgen, niet wist te accepteren maar toch oprecht wilde; dat hij bang was een verlangen te koesteren. Een verlangen accepteren behelst immers ook aanvaarden dat verlangen misschien ergens op stuk loopt.
Tweety durfde. Als die vocht, was het een interne strijd. Maar Michael legt alle verantwoordelijkheid bij anderen en beklaagt zich daarna over jouw beslissing.