Haar zinnen maakt ze nog zelden af, en ze praat zacht. Meestal komt er weinig meer dan wat flarden uit haar mond, een gebroken ketting van woorden.
‘…zo bang…’
Ze knijpt krampachtig in mijn hand, haar knokkels worden er wit van. Met mijn vrije hand streel ik haar arm.
‘Kun je me vertellen waar je bang voor bent?’ vraag ik. Ze kijkt me niet-begrijpend aan. Die zin is te ingewikkeld. Nieuwe poging. ‘Waar ben je bang voor?’
‘Dat ik…’ Haar stem stokt, ze snikt kort, haalt oppervlakkig adem. ‘Dat ik … verkeerd doe.’
‘Wat doe je dan verkeerd?
‘Weet niet.’
Even later heeft ze het over ‘slaan’. Dan: ‘slagen’.
Ineens gaat me een licht op. ‘Ben je bang voor je vader?’ vraag ik.
Ze kijkt me aan en knikt.
Haar vader is ruim veertig jaar dood, misschien al vijftig jaar. Jo Stolk was een arrogante, bombastische man die zijn vrouw bedroog en het huishouden tiranniseerde. Hij jatte het vlees van mijn moeders bord, prikte met een vork in haar arm als ze hem tegensprak, sloeg meerdere Spaanse rietjes kapot op haar rug en haar billen, sloot haar op in de bezemkast en zette haar een keer in de winter ’s nachts op straat, terwijl ze niet meer aanhad dan ondergoed en een dun jasje.
‘Och meisje toch,’ zeg ik tegen haar. ‘Weet je: hij mag hier niet binnenkomen. Ik zal de zusters waarschuwen dat ze je vader nooit mogen binnenlaten. We zullen je beschermen.’
Ze knijpt in mijn hand. Even later loop ik naar de verpleging om ze te zeggen dat mijn moeders angst, tenminste soms, haar dode vader geldt. Iemand maakt subiet een aantekening in haar dossier: ‘Tegen mevrouw zeggen dat haar vader hier niet kan komen.’
Even later stijgt de paniek weer. ‘Wat moet ik nou,’ mompelt ze verslagen.
‘Volhouden,’ zeg ik, ‘en veel toetjes eten.’ Ze is tegenwoordig dol op toetjes.
‘Dat is toch duur!’ zegt ze, bijna verontwaardigd, met wat voor haar doen een volzin is.
‘Ik betaal,’ stel ik haar gerust. ‘Heus, ik verdien genoeg voor extra toetjes.’ Ze moet lachen.
De volgende dag zit ze vast in een akelige groef. Ze zegt weinig anders dan ‘Ik wil naar huis’ en ‘Ik wil hier weg’, afgewisseld met kort gesnik. Met haar rechtervoet schuift ze dwangmatig over de vloer. Wil-weg (snik) naar-huis (schuif).
Na een kwartiertje geven mijn vader en ik het op, we dringen niet tot haar door, en onze aanwezigheid lijkt haar alleen maar ongelukkiger te maken. Als we buiten staan, zegt mijn vader: ‘Ik weet me soms geen raad.’
Ze wil dood, weten we. Maar dat mag niet, dat kan niet. Ze heeft euthanasiepapieren, maar ze heeft niets getekend dat van toepassing is bij dementie. Ze kan haar wil niet meer kenbaar maken, behalve met gesnik of met wanhoop.
Nooit geweten dat je iemand van wie je houdt, zo innig de dood kan toewensen.
[Beeld: PicRepo, public domain]
Lieve Karin
Dank je wel (weer)
voor je mooie stukje
zoals vaker weet je me te raken
en Sterkte voor jullie
liefs
Tanya
Ik maakte hetzelfde proces door met mijn moeder. Eerst met veel thuiszorg in haar eigen huis en de laatste jaren bij ons thuis. De dood is uiteindelijk de enige barmhartigheid. Ik wens je heel veel sterkte.