Dertig jaar geleden las ik Stand on Zanzibar, geschreven in 1968, voor het eerst. Een geweldig boek, en een goede graadmeter: telkens wanneer ik het herlees, is weer een van John Brunners voorspellingen uitgekomen of akelig aannemelijk geworden.
De wereld daar is zo overbevolkt dat wanneer iedereen schouder aan schouder staat, ze nog net op Zanzibar passen. (Inmiddels vallen we van dat eiland af: de wereldbevolking telt al een half miljard meer dan in Brunner s boek.) Virtual reality en reclame zijn er naadloos in elkaar overgelopen, en reclame is alomtegenwoordig: er staat nog net geen straf op het mijden van advertenties. Mensen kunnen via een avatar ‘persoonlijk’ meedoen aan reality shows. De media grossieren in eindeloos herhaalde sound bytes, hitsige speeches en bevoogdende levensadviezen.
Oppositie tegen de ideeën van de goegemeente wordt door de politiek en de media eensgezind gedegradeerd tot onschuldig entertainment. Een multinational staat op het punt een bijna failliet land op te kopen om het, in ruil voor het alleenrecht op arbeidskracht en grondstoffen, voortaan ‘op zakelijke wijze te gaan managen’. De verschillen tussen rijk en arm zijn schrikbarend groot, en de middenklassen bestaat niet meer. Terroristische aanslagen zijn dagelijkse kost, niemand trekt nog een wenkbrauw op van een bomaanslag. Liever mijdt men de straat en het openbare leven.
En de mensen – de bewoners van die overvolle, complexe, vermedialiseerde, uitgebeende, vermanende, perspectiefloze wereld – kunnen er niet meer tegen. Ze verliezen hun onderlinge samenhang. Ze mijden elkaar. Ze trekken zich terug in hun flatjes en hutjes, ze verschuilen zich achter hun hologrammen en avatars. En een paar keer per dag raakt iemand mataglap (Brunner gebruikt het Maleisische woord). Zo iemand maakt vervolgens amok: hij – meestal een hij – krijgt grote pupillen, zijn ogen worden zwart van woede, en bevangen door razernij valt hij lukraak voorbijgangers aan. Met een bijl, een hakmes, met alles wat maar voorhanden is.
Bij de schietpartij in Orlando dacht ik: verhip, die ging mataglap. Alle opgekropte ellende spoot eruit en het enige waar de dader nog aan dacht was anderen metterdaad zijn pijn te laten voelen. De schietpartij in Dallas: een amokmaker, een mucker in Brunners terminologie. De aanslag in Nice: volkomen mataglap. Hij kon zijn leven niet meer verkroppen en wilde zichzelf wreken op zijn bestaan. De treinaanval in Würzburg: helemaal Brunner.
Olivier Roy heeft gelijk. We hebben niet zozeer te maken met het terrorisme van de islam, eerder met de islamisering van terreur: wie uitzinnig wordt, wil zichzelf verkopen en plakt een goed bekkend etiket op. Ik doe het in naam van ISIS! Dan ga je, tenminste in naam, nog met een soort heil en boodschap ten onder – en kun je jezelf alsnog in het kader van iets groters scharen.
Maar vlak John Brunner niet uit.
Wie schrijft die blijft. Schrijvers zijn vaak zieners oftewel in staat de werkelijkheid door beelden in haar essentie weer te geven. De dystopia’s die ik las op jonge leeftijd waren van George Orwell (1984) , Aldous Huxley (Brave new world), Jevgenij Zamjatin (Wij of My). Brunner kende ik niet. Dank voor de leestip.
Ah, iemand die Zamjatin kent! (Alleen heet-ie in mijn editie van We Yevgeny Zamyatin, maar dat komt vast omdat het een Engelse uitgave is :)