Hij lijkt haviksogen te hebben, wellicht omdat zijn wenkbrauwen, daar waar ze elkaar naderen, in een krul omhoog schieten. Hij staart, fel. Hij kantelt zijn hoofd en gaat verzitten, zoekend naar een beter perspectief, een nieuwe lichtval, een andere schaduw, en tuurt geconcentreerder verder. Hij jaagt op een beeld, werpt een net van verf uit. Hij haalt zijn prooi met een kwast binnen.
Francis Bacon is geen realistisch schilder. Toch vind ik zijn werk de meest waarheidsgetrouwe en ontroerende weergave van ons fysieke bestaan, van onze relatie tot elkaar en tot de wereld.
Lichamen zijn bij hem nooit intact. De huid – gewoonlijk gedacht als een onaantastbare, bijna heilige grens die afbakent wat ik is en wat jij, die de mens van zijn omgeving afscheidt, die alles wat binnenin ons zit in een keurig cellofaantje verpakt, die alles binnenin op z’n plaats houdt en voor de buitenwacht onzichtbaar maakt – die barrière zijn we bij hem kwijt. Bacon snijdt onze eerste verdedigingslinie radicaal weg.
We zijn vlees: dat staat voorop. Niksniet huid. We bestaan uit bloed, spieren, organen en botten; uit ogen, monden, armen, billen en buiken. We zijn levend, kloppend vlees, op weg naar de dood. Onderweg vervallen we. We raken gehavend en verwrongen; we geven stukjes van onszelf weg, iemand neemt een hap uit ons hart, en soms krijgen we zomaar andermans mond, arm of schouder aangeboden. We zijn vaak alleen of zitten gevangen in onze positie; we vervloeien met onze achtergrond. We mengen ons godlof soms met andere mensen; waar hun lichaam begint of dat van ons ophoudt, is dan niet altijd duidelijk.
Dat wegvallen van lichaamsgrenzen kan een doodeng spektakel zijn. Bacons schilderijen van Paus Innocentius X tonen een schreeuwende paus, tronend op wat welhaast een martelstoel moet zijn. Zijn paus zit gevangen in een kooi van goud. Gestage verticale strepen verf wissen de paus her en der uit en doen hem in zijn achtergrond overlopen. Gevangen in religie, bepaald door dogma: de pausen van Bacon zijn gevloerd door hun eigen macht, ontmenselijkt door het instituut waarvan ze het gezicht wilden zijn.
Soms is het gebrek aan huid, aan grens, aan afbakening juist een lafenis. Bacon schilderde vaak mannen in verstrengeling. Of ze elkaar bevechten of beminnen is niet altijd duidelijk. Wel is hartverscheurend helder dat die samenklonterende paren zich – in woede of in liefde, hoe dan ook – aan elkaar uitleveren. Hun ledematen zijn in de war, je weet niet meer wat wie toebehoort. Hun gezichten zijn verweven geraakt en vloeien in elkaar over, met alweer die vage, verticale, verbindende strepen van verf.
Geen schilder die zo wreed en liefdevol laat zien dat een mens slechts bestaat bij gratie van zijn vlees; dat wij zonder anderen vervloeien met het niets; dat de ander soms meer ik bevat dan je ooit uit jezelf kunt halen.
Wijze lessen in de Nieuwe Kerk, tot eind van deze week. Ga kijken, ga huilen.
Ik heb van Francis Bacon vele werken gelukkig ook mogen zien, anders dan in de Nieuwe Kerk, NIET achter glas.
Binnenkort in ‘s Hertogenbosch een tentoonstelling van replica’s. ‘k Ben benieuwd.