Bij leven en welzijn

Op haar afgelopen congres verklaarde de PvdA zich voorstander van een nieuw systeem voor orgaandonatie. Iedereen zou tot drie maal toe een brief van de overheid moeten krijgen met daarin het verzoek zich als donor te registreren. Wie dan nog niet antwoordt, wordt vervolgens automatisch opgenomen in het donorregister.

Er zijn andere voorstellen die regelmatig terugkomen. Bijvoorbeeld de ja tenzij-aanpak, waarbij iedereen op voorhand als donor wordt beschouwd tenzij-die zich doelbewust uitschrijft, of de voor wat, hoort wat-regeling, waarbij alleen mensen die zelf als donor te boek staan, ook in aanmerking kunnen komen als ontvanger. Of: elke keer dat iemand een nieuw paspoort aanvraagt, wordt hij of zij opnieuw gewezen op de mogelijkheid zich als donor te registreren.

De achterliggende reden voor al deze ideeën? Eén keer een brief sturen, zoals sinds 1998 gebeurt, levert onvoldoende respons op. Ongeveer een derde van alle volwassenen die zo’n brief krijgt, geeft antwoord, waarvan de helft positief. Tweederde van alle mensen die zo’n brief krijgt, negeert hem.
Maar er is een achterliggend probleem. Ook al heeft het aandringingsbeleid geresulteerd in een lichte stijging van het aantal geregistreerde donors, de wachttijden voor mensen die een nieuwe nier, hart of long nodig hebben, zijn niet gezakt. Voor een nier is de wachttijd in Nederland nog steeds minstens vier jaar.

Hoe dat kan? Het antwoord is buitengewoon cynisch: dat komt doordat het verkeer veiliger is geworden. Toen we nog geen bromfietshelmen, veiligheidsriemen en airbags hadden, waren er meer ongelukken met een dodelijke afloop. En juist die leveren donororganen op.

Dat heeft te maken met het karakter van orgaandonatie. Alleen onder heel bijzondere omstandigheden zijn de organen van een overledene geschikt voor transplantatie. Je mag niet te oud zijn, je moet uiteraard weliswaar hersendood raken maar verder gezond zijn, de rest van je lichaam (buikholte en borstkas) moet nog uitstekend functioneren, en je moet in het ziekenhuis overlijden zodat je stoffelijk overschot meteen kan worden beademd, want anders sterven na de hersenen immers ook alle andere organen af.

Je kunt dus wel proberen meer donors te krijgen – en dat lukt ook, zij het mondjesmaat – maar tenzij die op betrekkelijk jonge leeftijd in het ziekenhuis overlijden aan hoofdletsel, heb je daar uiteindelijk helemaal niks aan. (Ik zei het al: het is een buitengewoon cynische kwestie).

Wat dan wel? Het verkeer weer gevaarlijker maken en de veiligheidsriem uitbannen is uiteraard geen oplossing. Wat wél helpt, is donatie bij leven aanmoedigen. Daar besteden we eigenlijk amper aandacht aan, terwijl het verschijnsel flink in opkomst is. Inmiddels is maar liefst één op de drie getransplanteerde nieren afkomstig van iemand die bij leven en welzijn een nier afstaat. In veel gevallen gaat het daarbij om directe familie, maar ook vrienden staan geregeld een nier af aan iemand die er acuut een nodig heeft. Voor levertransplantatie is donatie bij leven een nog beter alternatief. Je kunt gerust een deel van je lever weggeven: een halve lever groeit namelijk – heel bijzonder – vanzelf weer aan tot een hele.

Hoe het bij u zit weet ik niet, maar het idee dat mijn organen doorleven als ik dood ben, vind ik akelig. Ik acht de dood ondeelbaar: ik dood, dan alles dood. Maar bij leven zou ik zonder aarzeling een nier of een stuk lever afstaan als een van mijn ouders of vrienden daarmee konden worden gered.

Misschien is het verstandig om daar eens beleid over te gaan maken?

Author: Spaink

beheerder / moderator

15 thoughts on “Bij leven en welzijn”

  1. Hoe het bij u zit weet ik niet, maar het idee dat mijn organen doorleven als ik dood ben, vind ik akelig.

    Beste Karin, voor iemand die als een diehard denker en wetenschapper wil overkomen een merkwaardige opmerking toch?

    Wat is er nu akelig aan als een medeburger na jouw heengaan met een orgaan van jou verder kan leven?

    Voer voor psychologen dan maar?

    Zelf ben ik voor het systeem: geven en nemen.

  2. Tess, geven en nemen vind ik geen goed systeem. Juist de mensen die heel hard iets nieuws nodig hebben, kunnen zelf niks geven – dar is hun systeem te zwak of ziek voor.

    Waarom is het een ‘merkwaardige’ opmerking te stellen dat ik het naar vind als ik dood ben en stukjes van mijn lichaam doorleven? Je mag het er gerust niet mee eens zijn, maar een ‘merkwaardige’ opvatting is het bepaald niet.

  3. “Hoe het bij u zit weet ik niet, maar het idee dat mijn organen doorleven als ik dood ben, vind ik akelig.”

    Curieus hoe mensen hierin kunnen verschillen. Ik zou het juist een prettig idee vinden dat een deel van mezelf nog zou voortleven.

    Overigens komt dat “geven en nemen” in de praktijk neer op het zetten van een krabbel onder een donorverklaring. Juist als je van alles mankeert kun je dat doen in de wetenschap dat men er toch geen gebruik van zal maken. Ik geef toe dat het enigzins hypocriet is maar dat krijg je met zo’n verambtelijkt systeem.

  4. @ Spaink

    Met respect.

    Een “bijzondere” opvatting dan…

    Wat is er akelig aan dat 1 en/of meer organen verder functioneren in een ander mens?

    Groet,

  5. Tartarus: zoals ik schreef, heb ik geen enkel bezwaar tegen het afstaan van een orgaan bij leven, en als ik dan eerder doodga dan de donor, leeft dat orgaan ook door. Maar dan is ‘t al lang weg en inmiddels niet meer van mij. Evenmin heb ik er bezwaar tegen als ze na mijn dood mijn hersenen uitnemen en in plakjes snijden (er zijn dode mensen met ms nodig voor pathologisch onderzoek, daar stel ik mijn overschot graag voor beschikbaar). Mijn lichaam mag dus gerust in stukjes. dat is niet waar mijn bezwaar ligt.

    Voor mij is de dood ondeelbaar. Het idee dat delen van mij dood zouden zijn en andere niet, vind ik au fond niet prettig. Misschien is het meer een esthetisch bezwaar dan een rationeel of ethisch bezwaar, maar toch: het is mijn bezwaar.

    Johan: dat voor-wat-hoort-wat idee klinkt retorisch altijd erg leuk maar in de praktijk is het volkomen onzinnig. Deze benadering sluit allerlei mensen uit die iets hebben, of hebben gehad. Met een auto-immuunziekte of met ooit kanker ben je (meestal) niet meer geschikt als orgaandonor. Bovendien zijn juist de mensen die iets hebben, degenen die vaker dan anderen een nieuw orgaan nodig hebben. Maar ze mogen zelf helemaal niet doneren, wat zo’n lijst nutteloos en onwerkbaar maakt. Boven de 57 valt trouwens iedereen af als orgaandonor. Wat moet je dan met zo’n voor-wat-hoort-wat lijst?

    Een fundamenteler punt is – dat legde ik in de column uit – dat we tegenwoordig weliswaar meer donoren hebben dan tien jaar geleden maar dat dat werkelijk geen klap helpt. Er gaan namelijk steeds minder mensen op een (wrang geformuleerd:) voor donatie geschikte wijze dood, zodat we nu bij meer geregistreerden uiteindelijk minder daadwerkelijke donororganen hebben. Dat hele gedoe met aandringen dat mensen zich registreren is ouderwets, daarmee komen we geen stap verder.

  6. @ Spaink

    Jij zei: “Het is mijn bezwaar”.

    Natuurlijk, vanzelfsprekend; ik vind het zinloos om te oordelen of zelfs te veroordelen, ik was alleen benieuwd.

    (Sommige geloofsovertuigingen verbieden orgaandonatie zelfs: wie ben ik om daar iets van te zeggen).

    Jij zei verder:

    “Voor mij is de dood ondeelbaar. Het idee dat delen van mij dood zouden zijn en andere niet, vind ik au fond niet prettig. Misschien is het meer een esthetisch bezwaar dan een rationeel of ethisch bezwaar”.

    Meer een esthetisch bezwaar…?

    Een groter raadsel… Ik heb geen idee wat jij daarmee zou kunnen bedoelen…

  7. Je moleculen heb je in bruikleen, maar zodra die nog in een vorm zitten die op jezelf lijkt heb je zelf voor het zeggen wat er mee gebeurt. Karin’s bezwaar is de andere kant van hetzelfde muntje als waarvan mijn kant is dat ik het niet erg zou vinden als een ander persoon nog even lol van een orgaan kan hebben nadat ik er mee klaar ben. Mijn kant is hoogstpersoonlijk en daardoor juist, die van Karin is dat ook.

    Degene die het ‘voor wat, hoort wat’ systeem bedacht heeft verdient een portie klappen, als je het mij vraagt – meer woorden maak ik daar niet aan vuil.

    Een oplossing voor het vraagstuk ‘hoe krijg je meer donororganen beschikbaar?’ heb ik niet; wegwerpmensen er voor kweken wil ik iig niet meemaken.

  8. Karin en anderen… ik heb alles gelezen. Wat mij ontgaat is het volgende.
    Ten eerste dit. Wanneer we zeggen “het is mijn lichaam” is er dan ‘iets’ [anders] dat dit van het lichaam zegt?
    Ten tweede; wat betekent ‘eigen’ in dit opzicht? Kunnen we wel spreken van eigen lichaam en of zeggen “dit is mijn eigen lichaam?”, wanneer het verkregen is.
    Ten derde; wanneer je stelt dat de dood ondeelbaar is, geldt dat dan ook niet voor het leven? Zeer ten onrechte, zo meen ik, spreekt men altijd over ‘leven en dood’, maar dit moet ‘geboorte en dood’ zijn [waartussen zich het leven, dat het proces van sterven is, zich voltrekt].
    Ten vierde: Wat is denken en waarom hebben we er een probleem van gemaakt?
    Ten vijfde: Kunnen we wel denken wat we willen? We mógen het, dat weet ik, maar wanneer ik denk aan mensen die een plein niet over, een tunnel niet door, en een lift niet in durven… et cetera, kunnen we dan wel denken wat we willen en…. zijn we wel baas in ‘eigen’ hoofd?
    Ten zesde: Wanneer we zeggen/stellen “wie ben ik om er iets van te zeggen?”, meen ik te kunnen zeggen “álles”. De vrije meningsuiting zo bevochten – die de grens van hoffelijkheid niet hoeft te overschrijden – en dan zeggen wie ben ik? Nee toch? We hoeven niet te be- nog te veroordelen en ik kan o.a. Karin in deze volledig in haar waarde laten.
    Maar we kunnen elkaars wijze van denken toch wel bevragen?”

    “Het idee dat mijn organen doorleven wanneer ik dood ben vind ik akelig”… Karin… is dat werkelijk niet meer dan een idee? En, zo vraag ik je, vind je dat niet alleen nu. Kun je je niet [nu]- [hypothetisch] voorstellen dood te zijn en er ‘toch’ geen weet van te hebben? En zoals al gesteld kunnen we wel zeggen het zijn míjn organen? Het is immers toch ook terecht om te zeggen “ik heb mijzelf niet gemaakt”, waar het ons fysieke-zijn betreft.
    Ik heb daar zelf, als mismaakt [fysiek niet volgroeid] ter wereld gekomen en daar vele operaties voor moeten doorstaan, alle recht op zou ik zeggen. Het is me vaak genoeg voor m’n poten gegooid om me daarmee te verdedigen [lees: rechtvaardigen].
    Andreas Sokrates Leno

  9. Andreas, je hebt je ziel en zaligheid in je post gestoken, da’s tof. Ik heb de indruk dat je over het onderwerp al wat langer hebt nagedacht. ;)

    Wat is wijsheid? Wijsbegeerte in ieder geval niet. Alle gedachten zijn ‘niet meer dan een idee’ – het wordt er niets minder echt van.

    Mensen hebben nou eenmaal een (beperkt) begrip van tijd, en ze kunnen daarom een mening vormen over gebeurtenissen die nog plaats moeten vinden; dat je nadat je gestorven bent de mening niet meer hebt, betekent nog niet dat de mening (die je had toen het nog kon) opeens waardeloos zou worden.

    Bepalen of een eigen lichaam ook wel echt ‘eigen’ is, moet ieder voor zich uitdokteren. Mijn gevoel zegt dat mijn lichaam slechts een vervoersmiddel voor mijn geest is, mijn intellect vertelt me dat mijn geest en lichaam slechts gereedschappen zijn om voedsel in mijn buik te krijgen, en mijn verstand zegt me dat mijn geest en lichaam onlosmakelijk verbonden zijn tot één complete package.

    En de telefoon gaat. Gered door de bel.

  10. Maurice, goed ingeschat. Ik ben in de zelfervaring altijd een hoofd geweest met daar onderaan… ergens… een onbelangrijk lijf als een schitterend ongeluk, haha. Op de vraag wat wijsheid is pleeg ik altijd te zeggen “het voorzien van de gevolgen”, en heb niets aan de attentie, maar alles met de intentie waarmee we dingen doen. “Omhels wat op je toekomt”, zeg ik altijd maar.
    Wanneer je echter zegt “mensen hebben nou eenmaal”, ben ik geneigd te zeggen dat niets nou [nu] eenmaal zo is, en dus een reden kent. Ik denk aan ‘amen’, dat ‘het zij zo’ betekent en voor mij is niets het zij zo.
    Wat tijd betreft en de beperktheid van mensen, zoals je stelt, denk ik aan de veel geloofde uitspraak ‘Tijd heelt alle wonden’. Onwaar natuurlijk, want tijd kan [zelf] helemaal niets.
    Wat je ‘mening vormen’ betreft, het volgende. Velen denken dat we ons een mening vormen door wat we te weten zijn gekomen. Door ervaring en dus door wat geweest is; wat achter ons ligt. Ook niet waar. Immers, weten we op een later tijdstip beter, of zelfs maar anders, dan zullen we onze mening weer bijstellen. M.a.w. een mening wordt dus gevormd door wat we NIET weten! Waarom we er een mening op na houden? Geen idee. Het wordt kinderen al geleerd om überhaupt mee te mogen tellen, maar ik sta daar niet achter.
    Meningen zijn dan ook geen inzichten, gelijk intelligentie heel iets anders is dan intellectueel zijn [of genoemd worden].
    En waarom of waarvoor zou iedereen voor zichzelf uit moeten dokteren of zijn lichamelijkheid eigen is… wanneer we weten hoe we eraan komen?
    Dan zeg je nog dat ‘je gevoel zegt’, maar heb je je ook afgevraagd hoé je aan je [dat, een bepaald] gevoel gekomen bent? Door sentimenteel of emotioneel te zijn [geweest]? Door alle of een deel van je zintuigen ingezet te hebben? Door de volgorde van belangrijkheid en hoe je het koppelend je brein binnen hebt laten komen zelf bepaald te hebben?
    En wanneer je dan ook nog stelt dat je gevoel je zegt… en je intelect je vertelt… en je verstand je dan nog zegt… wie of wat denk je dan te zijn wanneer je spreekt over Zelf, geest en of ziel?… die die begrippen weet te duiden?
    Zo kunnen we immers heel braaf duiden wat we willen, spreken over ziel, geest enz., door/met een woord, maar wat we daarmee bedoelen? Woorden zijn en blijven immers ‘klanken’ die definities hebben.
    En zie, zoals het is naar ‘wat is’, dat mensen veelal louter woorden geloven, zonder te weten waar ze het werkelijk over hebben. Men praat over, men zegt, men gebruikt woorden en begrippen, maar vraag ze niet naar de werkelijke betekenis, zo is de ervaring.
    Zo mag ik aannemen dat je vast wel weet dat men zegt dat je de Liefde niet op papier krijgt. Ik wel, maar weet dan ook dat er niet één liefdesliedje bestaat dat de werkelijkheid zelfs maar benadert.

    Ik word maar niet gered…. door een bel. Het ga je goed Maurice.

  11. Schoonzus was dit voorjaar érg moedig geweest met afstaan van nier aan broer.

    Die twee zijn er nu allebei nog.

    Kun je meer zeggen???

  12. Sjaak: Ja, er valt nog veel meer te zeggen. Had schoonzus er evengoed niet geweest? En is het niet jammer dat we geleerd hebben zo ontzettend begrensd te denken? In dit geval aan alleen maar naasten, bedoel ik. Liefde hebben of liefde zijn? Daar waar liefde heel is láát zij zich ook niet door de mens opsplitsen, casu quo begrenzen, afbakenen.
    Let wel Sjaak, ik val je niet aan en begrijp heel goed wat je bedoelt. Ben me echter niet zeker hoé. Maar de één wel geven en de ander niet, of minder, is dat liefde zijn? Kunnen we de liefde wel doseren? Ik denk namelijk net zo min we het doceren kunnen. Wat blijft is een zeer prijzenswaardig gebaar, waar anderen uit elkaar voortkomen en elkaar afmaken.

  13. op zich wel een geod plan : donor unless u reply

    maar ha ha een paar haken en ogen : wat te doen met analfabeten ? die zijn immers vaak niet geregistreerd bij de overheid

    en wat bijvoorbeeld te doen met mensen die alleen maar informatie kunnen absorberen in stripverhaal formaat ? ( donald duck achtig ? )

    ik word in ieder geval donor in de toekomst : want ik lees post van de overheid zelden die gooi ik in de prullenbak meestal

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

Hou me per e-mail op de hoogte van nieuwe reacties op dit artikel.
      (U kunt zich hier abonneren zonder zelf te hoeven reageren.)

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.