Toen zich vorige week maandag politiewagens en helikopters naar Centraal Station spoedden, dachten veel mensen hetzelfde. Daar zul je het eindelijk hebben, een aanslag. Al Qa’ida, of wat ervoor door wil gaan, heeft Amsterdam bereikt. Ik proefde gelatenheid – je kunt er toch niks tegen doen, laten we hopen dat het niet al te erg is – en vreemd genoeg ook opluchting: het wachten was voorbij. Het sirenegejank vertelde ons dat het zwaard dat al onbestemde boven ons hing te dreigen eindelijk was gevallen. Het was Damokles niet, het bleek de NS maar. Er was ‘gewoon’ weer een trein ontspoord, zodat het treinnet rond Amsterdam dagenlang in de war was.
Pas door dat voorval ging ik echt nadenken over aanslagen in Amsterdam. Al een paar weken kreeg ik mails van complotdenkers die voorzagen dat de IJtunnel tijdens Sail zou worden opgeblazen, de gemeente waarschuwde me dat mijn buurt beperkt bereikbaar zou zijn en de kranten meldden dat de politie paraat was. Ik slikte het voor zoete koek. Ja natuurlijk, een groot festijn, ruim twee miljoen bezoekers werden verwacht: een uitgelezen gelegenheid voor terroristen en would-be terroristen. Net als veel mensen om me heen koos ik voor onverschilligheid: niet teveel aan denken en je handelen er niet door laten leiden. Immers, als eenling kun je niets beginnen tegen zo’n aanval, je kunt je alleen schikken, duimen dat je vrienden en geliefden ontzien zullen worden en hopen dat daarna niet iedereen helemaal gek wordt.
Pas twee dagen na de chaos die de NS veroorzaakte, realiseerde ik me de denkfout. Terroristen zijn niet dom. Wie een greintje verstand heeft, weet dat juist tijdens deze dagen iedereen extra op zijn qui-vive is. Je kans om als aanstaande terrorist gepakt te worden is kort voor en tijdens een festijn, ondanks de mensenmassa, groter dan anders, juist ook omdat er veel meer politie op de been is en iedereen – voor zover dat kan – heimelijk rekening houdt met een aanslag.
Belangrijker: het is terroristen er helemaal niet om te doen om grote bijeenkomsten te verstoren. Hun doel is het dagelijks leven uit het lood te slaan, te zorgen dat mensen zich juist tijdens hun meest gewone en liefst noodzakelijke bezigheden – boodschappen doen, naar je werk reizen, ergens koffie drinken – niet meer veilig voelen. Van Hezbollah en Aum Shinrikyo, van Molukse kapers tot Al Qa’ida: ze bombarderen markten en terrasjes, planten gif of bommen in de metro, ze blazen treinen op of kapen die. Festijnen kun je als noodmaatregel nog afschaffen of zwaar beveiligen, ieders dagelijks leven niet. Dat is nu juist wat terrorisme zo angstig maakt.
De enige aanslag tijdens een groot festijn die ik me in het Westen kan bedenken, is die bij de Olympische Spelen in München in 1972, toen de Zwarte September enkele leden van de Israëlische ploeg neermaaide en de rest in gijzeling hield. Die aanslag was gericht: de terroristen wilden specifiek Israël treffen, niet de bezoekers van de Spelen, laat staan de stad München als geheel.
Waar komt ons huidige idee toch vandaan dat massale festijnen bij uitstek het doelwit zouden zijn van terroristen? Die angst hebben we ons uitsluitend zelf aangepraat, en ondertussen verstoort de NS ons dagelijks leven meer dan Al Qa’ida. We hebben helemaal geen terroristen of rampen meer nodig om ons vrees in te boezemen: we kunnen dat zelf veel beter.