Soms kun je makkelijk vaststellen dat een land vrijheid van meningsuiting ontbeert: als kranten worden gedwarsboomd, er forse represailles op kritiek staan en televisiezenders niet onafhankelijk zijn, is het foute boel. Zo eenduidig liggen de zaken zelden. Kritische kranten mogen gerust bestaan, stelt een regering dan, maar alleen staatsdrukkerijen mogen ze drukken en toevallig hebben die echt, ja heel jammer hoor, he-le-maal geen ruimte meer. En toevallig evenaart de prijs van het papier die van goud. Of uitzendfrequenties worden bij opbod verkocht en de veiling ervan wordt pas daags tevoor aangekondigd.
Beperkingen in de vrijheid van meningsuiting zijn doorgaans echter aanzienlijk subtieler. Je kunt bijvoorbeeld amper gedegen onderzoek doen naar het reilen en zeilen van de overheid indien de toegang tot overheidsdocumenten je wordt ontzegd, bijvoorbeeld met een beroep op de staatsveiligheid. Zulke maatregelen belemmeren kritische journalistiek en maken het daarnaast riskant werk. Publiceren zonder openbare onderliggende bronnen kan journalisten of hun krant immers op een (dure) veroordeling wegens laster of het schenden van staatsgeheimen komen te staan. Bijhouden wie wat leest – bijvoorbeeld door boekuitleningen in bibliotheken vast te leggen of door bij te houden wie welke webpagina’s bezoekt – is een andere, in het Westen steeds populairder wordende maatregel. Hoewel het tamelijk intimiderend is om het webbezoek van alle internetgebruikers vast te leggen, is dat precies wat alle EU-landen in de nabije toekomst willen gaan doen, een voorstel dat Nederland overigens van harte steunt.
Pogingen om haatspraak op internet aan banden te leggen, hoe begrijpelijk en nobel in hun streven ook, lijken ook geregeld slecht uit te pakken, zeker wanneer de uitvoering daarvan in handen wordt gelegd van derden (zoals providers of meldpunten), die de gewraakte uitingen op eigen gezag op toelaatbaarheid moeten beoordelen. Zulke procedures laten zelden ruimte voor weerwoord van de ‘verdachten’, die voorts geen recht hebben op een advocaat of op beroep. Providers en meldpunten zijn daarnaast zelden geoutilleerd voor zo’n taak: ze kunnen anders dan rechters niet de delicate en complexe afweging maken tussen vrijheid van meningsuiting enerzijds en het verbod op discriminatie anderzijds, en ze leggen gewoonlijk geen verantwoording af aan het publiek. In de praktijk wordt, zo blijkt herhaaldelijk, daardoor meer materiaal verwijderd dan rechtens nodig is.
Over zulke oude en nieuwe inbreuken op de vrijheid van meningsuiting op internet gaat het congres dat eind deze week in het Amsterdamse stadhuis wordt gehouden. Het is het tweede internationale congres dat het Bureau Freedom of the Media van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) organiseert. De aanbevelingen van het eerste congres (de zogeheten Amsterdam Recommendations, opgesteld in juni 2003) worden inmiddels door veel onafhankelijke instanties in de aangesloten landen gebruikt als toetssteen, soms zelfs als breekijzer. De OVSE is immers, buiten de Verenigde Naties, de enige supranationale organisatie met een mandaat tot interventie bij de lidstaten. De vertegenwoordigers van het Bureau Freedom of the Media kunnen een onderhoud eisen met gevangen journalisten, ze mogen overheden in eigen huis en op de OVSE-vergadering de mantel uitvegen, ze kunnen ter plekke missies en projecten opzetten.
Het bureau heeft in korte tijd een goede en geduchte deskundigheid ontwikkeld over internet. Nu die aangesloten lidstaten nog…