Jane Austen is altijd een van mijn favoriete auteurs geweest. Haar boeken worden tegenwoordig als onversneden romantisch beschouwd: ze gaan immers altijd over het aangaan van relaties en wie wie krijgt, dus dat moet welhaast soft geneuzel wezen. Dat de dames in verfilmingen van haar werk altijd Empire-jurken dragen en de heren kuitkousen helpt ook al niet: dat maakt haar werk gedateerd.
Austen is echter allesbehalve gedateerd. Ze beschikte over groot psychologisch inzicht en een vaak vileine humor, maar wat haar werk zo intrigerend maakt is dat ze een buitengewoon scherp oog bezat voor de sociale structuur van verhoudingen, voor de moraal achter de liefde. In haar tijd – twee eeuwen geleden – konden vrouwen niet erven of een vak uitoefenen (behalve als ze uit de lagere klassen kwamen, dan konden ze bediende worden).
In Austens eigen middenklasse en de sociale strata daarboven waren de opties voor vrouwen zeer beperkt. Wie geen bruidsschat had, kon geen man krijgen; ging je man dood, dan ging zijn geld naar zijn zonen of zijn broer, niet naar de weduwe. Zonen hadden iets ruimere opties dan dochters: als ze niet erfden, konden ze tenminste nog werken, of desnoods het leger in of dorpsdominee worden. Voor vrouwen was het huwelijk de enige weg uit het ouderlijk huis en naar relatieve autonomie. Dan moest die man echter niet vroegtijdig overlijden, want in dat geval was je terug bij af, maar dan zonder het startgeld van jeugd en schoonheid.
Binnen die context krijgt Austens fascinatie met de liefde al een andere inzet. Niet voor niets begint elk van haar boeken met een opmerking over de financiële status van haar hoofdpersoon: die bepalen immers goeddeels hun kansen. Haar boeken gaan niet over de liefde alleen, ze gaan over verstandige keuzes.
Maar Austen doet meer. Ze rekent telkens opnieuw af met drie soorten vrouwen. Degenen die uitsluitend om het geld trouwen, krijgen met haar vileine spot van doen: die hebben geen moraal. Met de vrouwen die slechts hun passie volgen en niet nadenken over de consequenties daarvan, loopt het gemeenlijk slecht af (of ze moeten eerst een louterende ziekte doorstaan): die hebben geen verstand. De vrouwen die überhaupt niet nadenken zet ze consequent neer als hemeltergend domme wichten.
Gesteld voor de keuze tussen romantische verdwazing en calculerende huwelijken bepleit Austen een – voor die tijd ongewone, zelfs revolutionaire – derde weg. Haar sympathie gaat consistent uit naar de vrouwen die nadenken, naar vrouwen die hun gevoel nooit volgen zonder ook bij hun hoofd te rade te gaan. Juist daarin is ze buitengewoon modern en nog steeds bijzonder leesbaar: haar hoofdpersonen paren romantiek aan rede in plaats van die twee als tegengestelde (of elkaar uitsluitende) grootheden te zien. Ik ken geen auteur die zo scherp de prijs van passie en berekening weet te tonen en die er zo op hamert dat je je hoofd bij je hart moet houden, en vice versa.
Het wrange is dat die gedachte nog steeds fris is, ook al kunnen vrouwen tegenwoordig erven en werken. Legio zijn de meisjes die denken dat de liefde hen zal redden en dat je kunt ophouden na te denken zodra de passie je treft, die geloven dat verstand en gevoel elkaar uitsluiten. Dat is een ongezond romantisch ideaal, waarvoor je – zeker als vrouw – uiteindelijk altijd een prijs betaalt.