Vorige week ging mijn e-mail kapot, versturen ging prima maar ontvangen was onmogelijk. Ik merkte het pas ‘s morgens: terwijl ik normaal een fikse stapel mail in mijn inbox aantref, opgespaard gedurende de nacht, was-ie die ochtend maagdelijk leeg. Nu ja, leeg… op alle onbeantwoorde mail na waaraan ik nooit ben toegekomen (ondergesneeuwd geraakt door verse mail) en die ik toch niet opruim omdat ik het zo bot vind om niet te antwoorden. ‘Het komt er niet meer van, Spaink, archiveer ze nou maar,’ vermaan ik mezelf geregeld, ‘bovendien: hoe langer die rij onbeantwoorde mails wordt, hoe moedelozer je ervan wordt. Wegdoen en met frisse moed beginnen.’ Goede raad, maar ik luister vaak slecht naar mezelf.
Mijn inkomende mail was kapot. Even overwoog ik dat dit een uitgelezen moment was om me aan die honderden achterstallige antwoorden te zetten. Daarna besefte ik dat er dan antwoorden zouden komen op mijn verlate reacties en die gedachte sneed me de adem af: dat betekende nog meer mail en ik krijg al teveel. Zodat ik iets nuttigs ging doen: aan een stuk schrijven. Waarop na publicaties vast weer reacties komen, die ik dan zo trouw mogelijk zou beantwoorden, waarna… ad infinitum, ad absurdum. Het duizelde me even.
Lawrence Lessig, een beroemd professor in de internetjuristiek, meldde eerder diezelfde week dat hij zou ophouden zijn mail te beantwoorden: het kostte hem intussen simpelweg teveel tijd en er kwam geen einde aan. Ik las het bericht (het kwam uiteraard via mijn e-mail binnen) en proefde iets van afgunst. Geweldig idee van die man. Als-ie in plaats daarvan goeie stukken schreef hadden we bovendien meer aan hem.
Dertig uur later had een vriend het computereuvel verholpen en stroomde de mail als vanouds binnen. Dit weekend heb ik bijgehouden hoeveel ik feitelijk ontvang. Ik schrok me het lazerus: zo rond de 450 mails per dag, waarvan 350 spams; daarbovenop houdt mijn provider naar schatting dik 100 virussen per dag tegen. De spam wordt weggefilterd maar moet altijd nagekeken worden: er belandt wel eens een regulier mailtje tussen. Resteren circa 100 serieuze mails per dag. Een deel ervan komt van mailinglijsten, dat is vaak een kwestie van lezen en weggooien, maar een substantieel deel van die honderd mails per dag zijn onbekende mensen met vragen, opmerkingen of commentaar; werkgerelateerde en inhoudelijke zaken die aandacht vergen; vrienden en kennissen die hun hart uitstorten, die voorvallen uit hun leven delen of die gewoon willen bijpraten.
De ellende is dat het almaar meer wordt, je kunt tegen de klippen op antwoord geven maar aangezien steeds meer mensen e-mail krijgen, bereik je logischerwijs een punt waarop je het niet meer kunt bijbenen. E-mail brengt de wereld binnen handbereik, was het oude – optimistische – adagium, maar het erge is dat het waar begint te worden.
E-mail begon als geschreven persoonlijk gesprek. Het medium heeft zich later, via mailinglijsten, ook geschikt betoond voor het voeren van groepsgesprekken en bleek te kunnen dienen als nieuwsbrief. Maar het wordt voor mij tijd veel e-mail voor kennisgeving aan te nemen, zoiets als een ingezonden brief aan de krant, of een bericht op een publiek forum. De berichten daar lees ik met belangstelling, zonder te denken dat alles een reactie vergt, en dat was dat.
Nu nog van dat schuldgevoel afkomen als ik niet antwoord.