Racisme en antisemitisme censureren?

‘Tegenwoordig zie je websites waar ze joden willen bekeren. Dat is ook antisemitisme, zulke sites zouden gesloten moeten worden’ zei een spreker zonder een spier te vertrekken. De Russische ambassadeur maakte zich boos over separatisme, dat leidde alleen maar tot geweld (hij doelde natuurlijk op Tsjetsjenië). De spraakverwarring was compleet tijdens dit congres, dat over antisemitisme, racisme en xenofobie op het internet had moeten gaan. Alles werd op een hoop geveegd, verschil tussen discriminatie en terrorisme bestond al haast niet meer. ‘Hate speech on the internet: one step from terrorism’ heette een zo’n discours. Later werden er nog allemaal fijne griezelfilmpjes getoond die je op uithoeken van het net kunt vinden, en ziedaar: het bewijs was geleverd, er stond troep op het net, er moest nodig ingegrepen worden.

Deze Parijse conferentie was georganiseerd door de OVSE, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, en het was qua thematiek de derde op een rij, na Berlijn en Wenen. Er werd bijzonder weinig aandacht werd besteed aan haat jegens de islam of jegens moslims, terwijl die in het Westen toch in opkomst is. (Hoe noem je zulke haat eigenlijk? Anti-moslimisme? Anti-islamitisme? Racisme en antisemitisme zijn ingeburgerde begrippen, maar voor vergelijkbare uitingen over moslims is nog geen term gevonden, vermoedelijk een teken dat het bedoelde fenomeen nog niet goed wordt begrepen of erkend.)

Wat me opviel was dat de pleitbezorgers van maatregelen tegen zulke hate-speech er zo’n gesplitst mensbeeld op nahouden. Enerzijds worden de mensen die op het net rondkijken – en vooral jongeren – als zwakke popjes neergezet: een keer toevallig op een extreem-rechtse pagina stuiten en ze zijn om, zo klinkt het haast. Onherstelbaar besmet geraakt. Anderzijds worden de makers van extremistische sites als gehard en gestaald kader neergezet, onveranderbare, virulente ziektekiemen die schier onuitroeibaar zijn. Dat is, hoe paradoxaal, precies hetzelfde beeld als dat wat extremisten er zelf op nahouden, al beschouwen zij zichzelf uiteraard als heelmeesters, niet als epidemie.

Afgewogen verhalen waren er natuurlijk ook. Vooral een jonge joodse Rus maakte indruk: hij verhaalde van een inventarisatie van Russische antisemitische sites. De hoeveelheid was eigenlijk wel meegevallen; sterker, de onderzoeksgroep had zich gerealiseerd dat je proportioneel meer antisemitisme en racisme tegenkwam in de Russische Doema, het parlement. Voorts relativeerde hij het gevaar van zulke sites: genocide was immers nooit voortgekomen uit het racisme van individuen of kleine groepjes. Zulke wandaden ontstonden alleen als staatsorganen racistische taal gingen spuien. Niettemin was de groep erin geslaagd om met een campagne binnen korte tijd tachtig procent van de betreffende sites gesloten te krijgen. Waarna ze zich realiseerden dat hun ijver er vooral ook in had geresulteerd dat ze plotseling enorme media-aandacht genereerden voor die racistische en antisemitische websites, aandacht die die sites eerder niet kregen – waarna ze besloten om hun actie onmiddellijk te staken. Met een beetje racisme leven vonden ze uiteindelijk een betere optie.

Vooral onafhankelijke instellingen uit landen met een verse of broze democratie maakten zich buitengewoon bezorgd om voorstellen om zogeheten ‘hate speech’ van het net weg te censureren. Hun ervaring is dat zulke vormen van regulering en censuur vooral tegen oppositionele groepen wordt gebruikt. Regulering is voor een twijfelachtige regering een excellent en aan de buitenwacht goed verkoopbaar excuus om tegenspraak en weerwoord de kop in te drukken.

[Voor een langer en uitgebreider verslag van deze conferentie – en het erop volgende seminar – zie mijn artikel voor Netkwesties van 2 juli 2004.]

Europese euforie?

Uit de Volkskrant van 15 juni 2004:


De uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement weerspiegelt in de acht Oost-Europese landen die 1 mei toetraden tot de EU vooral scepsis en desinteresse. Slechts een kwart van de stemgerechtigden in Polen, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Slovenië, Slowakije en Tsjechië ging naar de stembus.

Nu deed Nederland het bij de vorige Europese verkiezingen bepaald niet beter (toen stemde 29% van de stemgerechtigden), maar wat opmerkelijker is, is het contrast tussen deze opkomst en de beelden die wij te zien kregen bij de toetreding tot de EU van diezelfde acht landen. Indertijd trakteerde de pers ons op opgetogen, feestende massa’s, kennelijk dolblij eindelijk opgenomen te zijn in de vaart der volkeren. Waar was die feestende massa toen er stembiljetten te verzilveren waren? Of zag de pers in mei de feestjes van hotemetoten aan voor volksfeesten?

Moderne Sisyphusarbeid

Vorige week ging mijn e-mail kapot, versturen ging prima maar ontvangen was onmogelijk. Ik merkte het pas ‘s morgens: terwijl ik normaal een fikse stapel mail in mijn inbox aantref, opgespaard gedurende de nacht, was-ie die ochtend maagdelijk leeg. Nu ja, leeg… op alle onbeantwoorde mail na waaraan ik nooit ben toegekomen (ondergesneeuwd geraakt door verse mail) en die ik toch niet opruim omdat ik het zo bot vind om niet te antwoorden. ‘Het komt er niet meer van, Spaink, archiveer ze nou maar,’ vermaan ik mezelf geregeld, ‘bovendien: hoe langer die rij onbeantwoorde mails wordt, hoe moedelozer je ervan wordt. Wegdoen en met frisse moed beginnen.’ Goede raad, maar ik luister vaak slecht naar mezelf.

Mijn inkomende mail was kapot. Even overwoog ik dat dit een uitgelezen moment was om me aan die honderden achterstallige antwoorden te zetten. Daarna besefte ik dat er dan antwoorden zouden komen op mijn verlate reacties en die gedachte sneed me de adem af: dat betekende nog meer mail en ik krijg al teveel. Zodat ik iets nuttigs ging doen: aan een stuk schrijven. Waarop na publicaties vast weer reacties komen, die ik dan zo trouw mogelijk zou beantwoorden, waarna… ad infinitum, ad absurdum. Het duizelde me even.

Lawrence Lessig, een beroemd professor in de internetjuristiek, meldde eerder diezelfde week dat hij zou ophouden zijn mail te beantwoorden: het kostte hem intussen simpelweg teveel tijd en er kwam geen einde aan. Ik las het bericht (het kwam uiteraard via mijn e-mail binnen) en proefde iets van afgunst. Geweldig idee van die man. Als-ie in plaats daarvan goeie stukken schreef hadden we bovendien meer aan hem.

Dertig uur later had een vriend het computereuvel verholpen en stroomde de mail als vanouds binnen. Dit weekend heb ik bijgehouden hoeveel ik feitelijk ontvang. Ik schrok me het lazerus: zo rond de 450 mails per dag, waarvan 350 spams; daarbovenop houdt mijn provider naar schatting dik 100 virussen per dag tegen. De spam wordt weggefilterd maar moet altijd nagekeken worden: er belandt wel eens een regulier mailtje tussen. Resteren circa 100 serieuze mails per dag. Een deel ervan komt van mailinglijsten, dat is vaak een kwestie van lezen en weggooien, maar een substantieel deel van die honderd mails per dag zijn onbekende mensen met vragen, opmerkingen of commentaar; werkgerelateerde en inhoudelijke zaken die aandacht vergen; vrienden en kennissen die hun hart uitstorten, die voorvallen uit hun leven delen of die gewoon willen bijpraten.

De ellende is dat het almaar meer wordt, je kunt tegen de klippen op antwoord geven maar aangezien steeds meer mensen e-mail krijgen, bereik je logischerwijs een punt waarop je het niet meer kunt bijbenen. E-mail brengt de wereld binnen handbereik, was het oude – optimistische – adagium, maar het erge is dat het waar begint te worden.

E-mail begon als geschreven persoonlijk gesprek. Het medium heeft zich later, via mailinglijsten, ook geschikt betoond voor het voeren van groepsgesprekken en bleek te kunnen dienen als nieuwsbrief. Maar het wordt voor mij tijd veel e-mail voor kennisgeving aan te nemen, zoiets als een ingezonden brief aan de krant, of een bericht op een publiek forum. De berichten daar lees ik met belangstelling, zonder te denken dat alles een reactie vergt, en dat was dat.

Nu nog van dat schuldgevoel afkomen als ik niet antwoord.

‘Medische noodzaak euthanasie vervallen’

Ben Crul – of-ie nog hoofdredacteur van Medisch Contact is weet ik niet, maar hij is dat jarenlang geweest – meldde zaterdag jongstleden dat de medische noodzaak van euthanasie is komen te vervallen:


De kwaliteit van de pijnbestrijding is zo verbeterd dat ondraaglijk lijden in de stervensfase niet meer nodig is. Daarmee is de pijler onder de euthanasiewetgeving weggevallen.

Dat zegt hoogleraar pijnbestrijding Ben Crul vanavond in het actualiteitenprogramma Knevel op Zaterdag. Crul is bezig met een onderzoek onder vijftienhonderd artsen. Daaruit blijkt dat artsen euthanasie niet langer zien als de manier om een einde te maken aan ondraaglijk lijden, maar de oplossing veeleer zien in terminale sedatie. Daarbij wordt een patiënt die nog kort te leven heeft in slaap gebracht. Het stervensproces gaat door maar de patiënt maakt dat niet meer bewust mee.

Crul acht het nodig om zijn onderzoeksbevindingen voortijdig naar buiten te brengen, omdat die gevolgen kunnen hebben voor de euthanasiepraktijk. Crul: ‘Euthanasie is dus geen zaak voor de geneeskunde. Daar hebben wij vanuit medisch perspectief een andere oplossing voor die het niet nodig maakt om iemand op zijn verzoek te doden.

De zogeheten zorgvuldigheidseisen – voorwaarden waaronder een arts euthanasie mag uitvoeren – zijn vastgelegd in artikel 293, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Volgens dit wetsartikel gaat een arts vrijuit indien hij:

  • de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van een vrijwillig, weloverwogen en duurzaam verzoek van de patiënt;
  • de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van uitzichtloosheid en ondraaglijk lijden van de patiënt;
  • de patiënt heeft voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens vooruitzichten;
  • met de patiënt tot de overtuiging is gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was;
  • tenminste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en
  • schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in de onderdelen a tot en met d [die vier punten hierboven dus, KS];
  • de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig heeft uitgevoerd.

Nergens staat dat er sprake moet zijn van ondraaglijke pijn: de enige criteria, bezien vanuit de patiënt, zijn uitzichtloosheid en ondraaglijk lijden. En lijden is, zoals iedereen weet die voelt en nadenkt, slechts zelden alleen somatisch. In alle discussie sover euthanasie is altijd veel aandacht gegeven aan de immateriële, psychologische kanten van lijden zoals onttakeling, eerverlies en dergelijke. Dus ik begrijp Cruls standpunt niet zo goed. En, als fysiek lijden de enige grond voor euthanasie zou zijn: hoe komt het dan dat mensen die aan psychiatrische ziektes lijden, soms ook hun euthanasieverzoek ingewilligd zien – legaal?

Vermijdbaar en verwijtbaar

Zwangerschap is godlof geen kwestie meer van de natuur, het lot en ongelukjes. De pil, het spiraaltje, sterilisatie en de abortuswet hebben vrouwen de middelen verschaft om hun vruchtbaarheid te reguleren. De wetenschap dat het vermijden van zwangerschap min of meer gegarandeerd kon worden, opende echter een onvermoed achterdeurtje waarlangs een andere notie binnenkwam, namelijk de gedachte dat ook de gewenste zwangerschap een verzilverbaar recht was. Er ontstond iets dat het beste te betitelen valt als consumentisme: voor we het wisten begonnen mensen te spreken over ‘een kind nemen’ in plaats van het te ‘krijgen’.

Tussen de bedrijven door is de definitie van een ‘gewenst kind’ dramatisch veranderd. Het gaat niet langer alleen over de vraag of het tijdstip van de zwangerschap gewenst en goed gekozen is, maar ook – en steeds meer – of het genetisch gesternte van dit specifieke, te verwachten kind in orde is. Er mag (of moet) niet alleen een kind komen, het dient bovenal gezond te zijn.

Dat via genetische screening de geboorte van kinderen met ernstige ziekte en handicaps kan worden voorkomen is in eerste aanleg prachtig, want ouders willen liever een gezond dan een ziek kind. Maar genetische screening roept ook vragen en risico’s op. Voor je het weet gaan we geloven dat zulke diagnostiek gezonde kinderen garandeert. (Dat is uiteraard een misverstand. Lichamen zijn zulke complexe fenomenen dat lang niet alle processen die zich erin afspelen, op voorhand zijn te bepalen.)

Lastiger nog is dat aangeboren afwijkingen niet alleen als vermijdbaar worden gezien, maar ook gaandeweg als verwijtbaar. Je móet screenen, je bent immoreel of dom als je een kind met afwijkingen geboren laat worden. August Hans den Boef noemde het recent in een teken van ‘je verantwoordelijkheid nemen’ om kinderen met Down niet geboren te laten worden, Elsbeth Etty noemde niet willen screenen deze week een uiting van ‘achterlijk christendom’.

Ik vind dat buitengewoon simpel gedacht. Wie prenatale diagnostiek laat uitvoeren kan voor vreselijke vragen komen te staan: laat je een foetus aborteren als je weet dat het kind later taaislijmziekte krijgt? Ook als je weet dat mensen met die ziekte tegenwoordig steeds ouder worden en niet meer dood gaan voor hun puberteit? Hoe groot is de kans dat er iets tegen taaislijmziekte is gevonden tegen de tijd dat jouw aanstaande kind er serieus last van gaat krijgen? Hoe maak je uit of zo’n kind – en latere volwassene – een gelukkig leven kan leiden? Hoe verdisconteer je daar je eigen zorgen over een kind bij in, en het feit dat de opvoeding van een ongezond kind zoveel meer aandacht vergt dan dat van een gezond kind? Daarover piekeren kun je moeilijk als ‘onverantwoordelijk’ afdoen.

Etty en Den Boef schuiven zulke vragen groots terzijde. Niet alleen hebben we recht op gezonde kinderen, lijken ze te menen, ook – en erger – zijn ouders die hun aanstaande kind niet laten testen achterlijk dan wel onverantwoordelijk. Dat zijzelf daarmee op hun beurt de gedachte in de hand werken dat een kind met een aangeboren ziekte ter wereld brengen fout is, want vermijdbaar en verwijtbaar, lijken ze niet te beseffen. Noch dat ze er een consumentisme van de ergste soort mee bevorderen: het kind als bestelbaar product en gezondheid als verwerfbaar goed, verkrijgbaar door ongezondheid weg te wieden.