Drie weken geleden verscheen het derde rapport over de Nederlandse euthanasiepraktijk. De teneur: er wordt gaandeweg meer gemeld. Werd in 1995 slechts in 41% van de gevallen gemeld dat het om euthanasie ging, nu is dat aantal gestegen tot 54%, terwijl ten tijde van het onderzoek euthanasie nog steeds strafbaar was en artsen vaak huiverig waren om te melden. Net zoals in andere jaren – dit is het derde grootschalige onderzoek naar de Nederlandse euthanasiepraktijk – blijken er zo’n 900 gevallen te zijn waarin de arts ingrijpt zonder uitdrukkelijke toestemming van de patiënt.
Van dat laatste wordt iedereen altijd erg nerveus. Mensen vrezen dat artsen eigenmachtig bepalen wanneer iemands einde is gekomen, zonder overleg en zonder toestemming. Het merendeel van die negenhonderd gevallen betreft echter het ingrijpen bij mensen bij wie het stervensproces is ontaard. Het gaat dan om situaties zoals de arts Van Ooijen aantrof: een patiënte wier stervensproces zich gruwelijk ontwikkelde. Van Ooijens patiënte was comateus, had de lijkvlekken al op haar lichaam en haar wonden waren aan het rotten; ze lag kortom te sterven, en dat proces duurde gruwelijk lang: al meer dan een dag.
Ingrijpen in zo’n situatie wordt van oudsher als ‘stervenshulp’ aangemerkt, niet als euthanasie. Euthanasie is wat je verzoekt om de natuurlijke stervensfase te vermijden, niet wat je doet om wreed sterven te bekorten. Het is daarom te billijken dat Van Ooijen zijn ingrijpen niet heeft gemeld – alleen euthanasie hoeft immers te worden gemeld, stervenshulp niet – en dat de rechter zijn handelen heeft gekwalificeerd als moord is schandalig. Artsen zijn uiterst onzeker geworden door dit vonnis: in gevallen waar ze voordien vanzelfsprekend zouden ingrijpen, wachten ze nu af, uit angst voor de rechter. In de praktijk betekent dit dat enerzijds de euthanasiewet voor ernstig zieken de zachte dood mogelijk maakt, maar anderzijds de jurisprudentie verhindert dat een wreed stervensproces mag worden bekort. Wie geen wilsverklaring heeft, is daarmee nu feitelijk slechter af dan vroeger.
Bij de 46% die niet gemeld wordt, zijn meer vraagtekens te zetten. Meer en meer hoor ik artsen zeggen dat ze het zogenaamde ‘terminale sederen’ maar niet melden. Het betreft dan (meestal) kankerpatiënten wier morfinedosis wordt opgehoogd omdat ze veel pijn hebben; door de morfine glijden ze dan uiteindelijk weg. Maar zulk handelen hoeft helemaal niet te worden gemeld: het is immers geen handelen dat het inleiden van de dood als oogmerk heeft. Het is pijnbestrijding, een legitieme medische handeling, en is ook in landen waar euthanasie verboden is, normale praktijk. Waarom Nederlandse artsen deze handeling steeds meer als euthanasie gaan betitelen, is een raadsel. Of de onderzoekers zijn meegegaan in deze nieuwe, vrij curieuze definitie van euthanasie, is niet duidelijk. Maar als het zulke gevallen zijn die niet worden gemeld, is er niet veel aan de hand – behalve begripsverwarring.
De onderzoekers viel voorts op dat alle gedane meldingen zo keurig netjes waren verzorgd en inhoudelijk zo helder waren. Dat dank je de koekoek: iedereen, van arts tot patiënt, heeft ondertussen geleerd hoe hij zijn zaak dusdanig moet presenteren dat die allerwegen als evident en onomstreden wordt beschouwd. Artsen hebben geleerd het lijden van hun patiënten in sterke, somatische termen te beschrijven, patiënten om hun situatie in termen van de euthanasiecriteria te kenschetsen.
Heeft u in de normale wereld ooit een ernstig zieke horen uitspreken dat hij ‘ondraaglijk en uitzichtloos’ lijdt? Welnee, zo iemand zegt dat hij werkelijk ‘verrekt van de pijn’ en er ondertussen ‘geen gat meer in ziet’. Maar in alle documentaires over euthanasie hoor je patiënten precies die woorden gebruiken: ‘Dokter, ik lijd ondraaglijk, mijn situatie is uitzichtloos.’ Die woorden zijn de sleutel tot euthanasie gaan vormen, het Sesam-open-u van de zachte dood. Wie andere termen gebruikt, krijgt als patiënt de deur aanzienlijk minder makkelijk open en stelt zich als arts bloot aan nauwkeuriger onderzoek door de toetsingscommissie.
We bezweren de praktijk, kortom, en dompelen haar in een heel specifiek vertoog dat euthanasie moet legitimeren. We zoeken precies de juiste woorden om te bereiken wat we willen, en alleen wie spreken kan, mag zachtjes dood. Dat sluit de comateuzen, de stervenden, de wilsonbekwamen, de kinderen en de dementerenden uit. De Nederlandse euthanasiepraktijk is een parel, iets waar we als land trots op mogen zijn en als patiënt gerust over kunnen zijn. Maar we zouden elkaar – arts en patiënt – een groot plezier doen als we minder op de rapporten en verslagen zouden letten, en meer naar de intenties zouden kijken. Het gaat immers niet om de woorden, maar om de praktijk.